Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62010CO0091

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 29 september 2010.
VAV-Autovermietung GmbH tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Roosendaal.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Rechtbank Breda - Nederland.
Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Vrij verrichten van diensten - Artikelen 49 EG tot en met 55 EG - Motorvoertuigen - Gebruik in lidstaat van motorvoertuig dat in andere lidstaat is geregistreerd en gehuurd - Heffing van belasting over dit voertuig in eerste lidstaat bij aanvang gebruik op nationale wegennet.
Zaak C-91/10.

Jurisprudentie 2010 I-00116*

ECLI-code: ECLI:EU:C:2010:558

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zevende kamer)

29 september 2010 (*)

„Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering – Vrij verrichten van diensten – Artikelen 49 EG tot en met 55 EG – Motorvoertuigen – Gebruik in lidstaat van motorvoertuig dat in andere lidstaat is geregistreerd en gehuurd – Heffing van belasting over dit voertuig in eerste lidstaat bij aanvang gebruik op nationale wegennet”

In zaak C‑91/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Breda (Nederland) bij beslissing van 18 januari 2010, ingekomen bij het Hof op 17 februari 2010, in de procedure

VAV-Autovermietung GmbH

tegen

Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Roosendaal,

geeft

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász en G. Arestis, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Grass,

gelet op het besluit van het Hof om uitspraak te doen bij met redenen omklede beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG tot en met 55 EG.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen VAV-Autovermietung GmbH (hierna: „VAV”) en de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Roosendaal (hierna: „inspecteur”), met betrekking tot een belasting die verschuldigd is op grond van het gebruik op het Nederlandse wegennet van een in Duitsland geregistreerde personenwagen die aan een in Nederland gevestigde onderneming is verhuurd.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 1, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Stb. 1992, 709), zoals deze in 2009 van kracht was (hierna: „wet”), bepaalt dat onder de naam „belasting van personenauto’s en motorrijwielen” (hierna: „BPM”) een belasting wordt geheven met betrekking tot personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s.

4        Artikel 1, lid 5, van de wet bepaalt dat ingeval een personenauto of een motorrijwiel dat niet in Nederland is geregistreerd feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting verschuldigd is ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet.

5        Volgens artikel 9, lid 1, van de wet bedraagt deze belasting voor een personenauto 45,2 % van de nettocatalogusprijs van deze auto, behoudens de in deze bepaling vermelde verminderingen en vermeerderingen.

6        Artikel 14a van de wet voorziet in teruggaaf van de BPM, indien het motorrijtuig niet langer ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of een in Nederland gevestigd lichaam en het motorrijtuig weer buiten Nederland is gebracht. Deze teruggaaf kan slechts worden verleend indien het gebruik van het voertuig op het Nederlandse wegennet op of na 16 oktober 2006 is aangevangen. De hoogte van een dergelijke teruggaaf is afhankelijk van de tijd die is verstreken sinds de aanvang van dit gebruik.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7        VAV is een in Duitsland gevestigde vennootschap waarvan de werkzaamheden in de verhuring van personenauto’s bestaan.

8        Op 22 januari 2009 heeft VAV een in Duitsland geregistreerde auto voor de periode vanaf deze datum tot en met 31 maart 2009 aan een in Nederland gevestigde vennootschap verhuurd. Laatstgenoemde vennootschap heeft deze auto ter beschikking gesteld van haar directeur, Burgmans, die de auto hoofdzakelijk in Nederland heeft gebruikt.

9        Burgmans is op 1 maart 2009 staande gehouden namens de inspecteur terwijl hij deze auto gebruikte.

10      Op 3 maart 2009 is aan Burgmans een formulier uitgereikt waarin hij werd geïnformeerd over de verplichting om BPM te voldoen.

11      Op 31 maart 2009 heeft Burgmans de auto aan VAV geretourneerd en meegedeeld dat hij de huur wenste te verlengen indien hij met betrekking tot deze belasting geen risico zou lopen.

12      Op 2 april 2009 heeft VAV een bedrag van 20 277 EUR aan BPM voldaan en de huurovereenkomst voor de periode vanaf deze datum tot en met 31 december 2009 verlengd.

13      Bij brief van 6 april 2009 heeft VAV bezwaar gemaakt tegen deze belastingheffing.

14      De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 11 juni 2009 afgewezen.

15      VAV heeft daartegen bij fax van 12 juni 2009 bij de verwijzende rechter beroep ingesteld.

16      In die omstandigheden heeft de Rechtbank Breda de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het beginsel van het vrij verkeer van diensten zoals omschreven in de artikelen 49 tot en met 55 EG [...] in de weg aan een nationale wettelijke regeling, krachtens welke een in Nederland woonachtige of gevestigde persoon die een in een andere lidstaat geregistreerde en gehuurde auto in Nederland gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg in Nederland een belasting te betalen, waarbij aanvankelijk het volle bedrag aan belasting wordt gevorderd en achteraf, na beëindiging van het gebruik met dit voertuig van de weg in Nederland, een teruggaaf zonder vergoeding van rente wordt verleend van het restbedrag aan belasting, waardoor per saldo het verschuldigde en betaalde bedrag overeenstemt met de duur van het gebruik in Nederland?

2)      Indien bedoelde wettelijke regeling moet worden beschouwd als een belemmering van het beginsel van het vrij verkeer van diensten zoals omschreven in de artikelen 49 tot en met 55 EG [...] is daarvoor dan een rechtvaardigingsgrond te vinden in de gelijke behandeling van alle auto's die in Nederland voorhanden zijn alsmede het (daarmee samenhangende en daaruit voortvloeiende) voorkomen van misbruik en/of in het voorkomen van omgekeerde discriminatie van zowel binnenlandse verhuurders als hun cliënten, aangezien ook bij binnenlandse verhuur vooraf het volle bedrag aan belasting moet worden voldaan?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

17      Krachtens artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, op ieder moment, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

18      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 EG tot en met 55 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die daar een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat de volledige belasting te betalen waarvan het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van het gebruik zonder rente wordt terugbetaald.

19      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de verplichting voor in een lidstaat wonende of gevestigde personen die gebruikmaken van een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig om vanaf de aanvang van het gebruik van de weg in eerstgenoemde lidstaat het volledige bedrag van een belasting als die aan de orde in het hoofdgeding te voldoen, een belemmering van het vrij verrichten van diensten vormt en dat een dergelijke maatregel slechts gerechtvaardigd kan zijn uit hoofde van artikel 46, lid 1, EG of uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang, op voorwaarde dat, in beide gevallen, deze maatregel bovendien geschikt is om de verwezenlijking van het gestelde doel te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (zie beschikkingen van 27 juni 2006, Van de Coevering, C‑242/05, Jurispr. blz. I‑5843, punten 21 en 22, en 22 mei 2008, Ilhan, C‑42/08, punt 16).

20      Aangaande de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belasting, heeft het Hof eveneens geoordeeld dat het doel van deze belasting kan worden bereikt door een belasting in te voeren naar evenredigheid van de duur van het gebruik van de auto op het Nederlandse grondgebied, zodat discriminatie bij de afschrijving van deze belasting ten nadele van in andere lidstaten gevestigde autoleasebedrijven kan worden voorkomen (zie reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering, punten 27‑30, en Ilhan, punt 22), en dat, voor zover in Nederland gevestigde personen die een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat gebruiken, volgens de wet in de heffing worden betrokken zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of het gebruik met dit voertuig van het Nederlandse wegennet, krachtens deze wet een belasting wordt geheven die niet strookt met het evenredigheidsbeginsel (zie reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering, punten 31 en 32, en Ilhan, punt 24).

21      In deze context heeft het Hof geoordeeld dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig hoofdzakelijk in eerstgenoemde lidstaat gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat een belasting te betalen waarvan het bedrag wordt berekend zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik met dit voertuig van voornoemd wegennet (zie reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering, punt 33, en Ilhan, punt 25).

22      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Nederlandse regering in het kader van de zaak die heeft geleid tot de reeds aangehaalde beschikking Van de Coevering, had aangekondigd dat de wettelijke regeling aldus zou worden aangepast dat de BPM voor in een andere lidstaat gehuurde voertuigen op basis van de duur van de huurovereenkomst zou worden vastgesteld (zie beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 30).

23      De verwijzende rechter merkt overigens op dat de Nederlandse wetgever een voorstel tot wijziging van de wet heeft onderzocht, waarmee werd beoogd een tijdsevenredige heffing in te voeren voor de in een andere lidstaat dan het Koninkrijk der Nederlanden geregistreerde voertuigen, en dat hij heeft erkend dat de band van dergelijke voertuigen met het Nederlandse wegennet losser is dan die van in Nederland geregistreerde voertuigen.

24      De verwijzende rechter geeft in het hoofdgeding nauwkeurig de duur van de huurovereenkomst van het door Burgmans gebruikte voertuig aan.

25      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt eveneens dat net als in de hoofdgedingen die hebben geleid tot de reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering en Ilhan, VAV in dit hoofdgeding het volledige als BPM gevorderde bedrag heeft voldaan, namelijk een bedrag van 20 277 EUR, en dat dit bedrag is berekend zonder dat rekening is gehouden met de duur van de overeenkomst.

26      Opdat het bedrag van een belasting als die aan de orde in het hoofdgeding in overeenstemming zou zijn met het evenredigheidsbeginsel, moet bij de berekening ervan rekening worden gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik van dit voertuig op het desbetreffende wegennet (zie in die zin reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering, punten 25, 31 en 32, en Ilhan, punten 19, 20 en 24).

27      Voor zover de wettelijke regeling in Nederland wonende of gevestigde personen die hoofdzakelijk in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruiken, vanaf de aanvang van het gebruik van een motorvoertuig op het Nederlandse wegennet verplicht tot betaling van het volledige bedrag van de betrokken belasting zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig en met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet, wordt bijgevolg door deze wettelijke regeling een belasting geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van genoemd voertuig in de eerste lidstaat, ook al bepaalt deze wet dat het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van dit gebruik zonder rente wordt terugbetaald.

28      De wijzigingen die in deze wettelijke regeling zijn aangebracht, voldoen dus niet aan de door het Hof in de reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering en Ilhan gestelde eisen.

29      De omstandigheid dat de wettelijke regeling de gelijke behandeling beoogt te verzekeren van Nederlandse ingezetenen die een in Nederland geregistreerd voertuig gebruiken en zij die een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig gebruiken, laat deze vaststelling onverlet.

30      Daarom moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat de volledige belasting te betalen waarvan het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van het gebruik zonder rente wordt terugbetaald.

 Kosten

31      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 49 EG tot en met 55 EG verzetten zich tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat de volledige belasting te betalen waarvan het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van het gebruik zonder rente wordt terugbetaald.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.

Naar boven