Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62007CJ0531
Judgment of the Court (Second Chamber) of 30 April 2009. # Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft v LIBRO Handelsgesellschaft mbH. # Reference for a preliminary ruling: Oberster Gerichtshof - Austria. # Free movement of goods - National provisions on the obligation to sell imported books at fixed price - Measure having equivalent effect to a quantitative restriction on imports - Justification. # Case C-531/07.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 april 2009.
Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft tegen LIBRO Handelsgesellschaft mbH.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberster Gerichtshof - Oostenrijk.
Vrij verkeer van goederen - Nationale regeling van vaste prijzen voor ingevoerde boeken - Maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperking - Rechtvaardiging.
Zaak C-531/07.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 april 2009.
Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft tegen LIBRO Handelsgesellschaft mbH.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberster Gerichtshof - Oostenrijk.
Vrij verkeer van goederen - Nationale regeling van vaste prijzen voor ingevoerde boeken - Maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperking - Rechtvaardiging.
Zaak C-531/07.
Jurisprudentie 2009 I-03717
ECLI-code: ECLI:EU:C:2009:276
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
30 april 2009 ( *1 )
„Vrij verkeer van goederen — Nationale regeling van vaste prijzen voor ingevoerde boeken — Maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperking — Rechtvaardiging”
In zaak C-531/07,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 13 november 2007, ingekomen bij het Hof op 29 november 2007, in de procedure
Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft
tegen
LIBRO Handelsgesellschaft mbH,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, K. Schiemann, P. Kūris, L. Bay Larsen en C. Toader (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 oktober 2008,
gelet op de opmerkingen van:
— |
de Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft, vertegenwoordigd door B. Tonninger en E. Riegler, Rechtsanwälte, |
— |
LIBRO Handelsgesellschaft mbH, vertegenwoordigd door G. Prantl, Rechtsanwalt, |
— |
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer en G. Thallinger als gemachtigden, |
— |
de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma als gemachtigde, |
— |
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. López-Medel Bascones als gemachtigde, |
— |
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A.-L. Vendrolini als gemachtigden, |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Sauer en B. Schima als gemachtigden, |
— |
de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, vertegenwoordigd door N. Fenger en F. Simonetti als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 december 2008,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3, lid 1, EG, 10 EG, 28 EG, 30 EG, 81 EG en 151 EG. |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft (hierna: „Fachverband”) en LIBRO Handelsgesellschaft mbH (hierna: „LIBRO”), teneinde laatstgenoemde te doen gelasten zich te onthouden van reclame voor de verkoop van boeken op het nationale grondgebied tegen lagere prijzen dan de volgens het Bundesgesetz über die Preisbindung bei Büchern (bondswet op de vaste boekenprijs, BGBl. I, 45/2000; hierna: „BPrBG”) vastgestelde prijzen. |
Toepasselijke bepalingen van nationaal recht
BPrBG
3 |
§ 1 BPrBG luidt: „De onderhavige bondswet is van toepassing op de uitgeverij en de invoer van Duitstalige boeken en muziekuitgaven, alsmede op de handel daarin, met uitzondering van de grensoverschrijdende elektronische handel. Zij is gericht op een prijsvorming die recht doet wedervaren aan de positie van boeken als cultuurgoed, aan het belang van de eindverbruiker bij redelijke boekenprijzen en aan de bedrijfseconomische omstandigheden van de boekhandel.” |
4 |
§ 3 BPrBG bepaalt: „(1) De uitgever of de importeur van een product in de zin van § 1 is verplicht, voor de door hem uitgegeven of door hem in Oostenrijk ingevoerde producten in de zin van § 1 een eindprijs vast te stellen en bekend te maken. (2) De importeur mag geen prijs vaststellen die lager is dan de door de uitgever voor de staat van uitgave vastgestelde of aanbevolen eindprijs, of dan de eindprijs die voor Oostenrijk is aanbevolen door een uitgever die is gevestigd buiten een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), verminderd met de daarin begrepen belasting over de toegevoegde waarde [hierna: „btw”]. (3) Een importeur die in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), producten in de zin van § 1 koopt tegen een van de gebruikelijke inkoopprijzen afwijkende lagere prijs, kan in afwijking van lid 2 de door de uitgever voor de staat van uitgave vastgestelde of aanbevolen prijs, in geval van wederinvoer de door de nationale uitgever vastgestelde prijs evenredig aan het verkregen handelsvoordeel verlagen. […] (5) Bij de overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 vastgestelde eindprijs moet de voor producten in de zin van § 1 in Oostenrijk geldende [btw] worden opgeteld.” |
5 |
In § 5 BPrBG wordt bepaald: „(1) Eindverkopers mogen bij verkoop van producten in de zin van § 1 aan eindverbruikers de overeenkomstig § 3 vastgestelde eindprijs met maximaal 5% verlagen. (2) Eindverkopers mogen in het economisch verkeer voor concurrentiedoeleinden een verlaging van de eindprijs in de zin van lid 1 niet aankondigen. (3) De verplichting van lid 1 geldt niet voor producten in de zin van § 1 waarvan de eindverkoopprijs meer dan 24 maanden geleden voor het eerst overeenkomstig § 4 is bekendgemaakt en die meer dan zes maanden geleden zijn geleverd.” |
Vroegere Sammelreverssysteem
6 |
Uit de verwijzingsbeschikking en de opmerkingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen blijkt met name, dat de Duitse en Oostenrijkse uitgevers en boekhandelaren tot 30 juni 2000 een reeks van standaardcontracten hadden gesloten die het Sammelreverssysteem van 1993 vormden. Dit systeem betrof de vaststelling van de verkoopprijs van Duitstalige boeken en was voornamelijk gebaseerd op de verplichting van de boekhandelaren om de door de uitgever vastgestelde detailhandelsprijs te hanteren. |
7 |
De Sammelrevers is aangemeld bij de Commissie, die op 22 januari 1998 een mededeling van punten van bezwaar heeft vastgesteld en vervolgens in een standpuntbepaling van 8 februari 2000 verlangde dat de Oostenrijkse uitgevers uit het systeem traden en dat alle grensoverschrijdende gevolgen uiterlijk 30 juni 2000 zouden zijn opgeheven. De aanmeldende partijen hebben dus op 31 maart en 10 mei 2000 een gewijzigde versie van de Sammelrevers voorgelegd, die voorzag in de ontbinding van de overeenkomsten tussen de Oostenrijkse uitgevers en boekhandelaren, die dus formeel uit dit systeem zijn getreden. De Commissie heeft vervolgens voor het nieuwe systeem een negatieve verklaring afgegeven [zaak COMP/34.657 — Sammelrevers (PB 2000, C 162, blz. 25)], waarin zij het ontbreken van merkbare invloed op de grensoverschrijdende handel heeft vastgesteld. |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8 |
De Fachverband is bevoegd om de eindprijzen bekend te maken die de boekhandelaren ingevolge § 3, lid 1, BPrBG bij de verkoop in Oostenrijk van Duitstalige boeken moeten toepassen, en om erop toe te zien dat de eindverkopers in de reclame voor die boeken de eindprijs in acht nemen. |
9 |
LIBRO exploiteert 219 filialen in Oostenrijk en 80% van de door haar verhandelde boeken zijn afkomstig uit het buitenland. |
10 |
Vanaf augustus 2006 begon LIBRO, op basis van de in Duitsland gehanteerde prijzen, reclame te maken voor de verkoop op Oostenrijks grondgebied van in Duitsland uitgegeven boeken tegen lagere prijzen dan de voor het Oostenrijkse grondgebied vastgestelde minimumprijzen. |
11 |
De Fachverband heeft bij de rechter van eerste aanleg een verzoek in kort geding ingediend om LIBRO te doen gelasten zich van dergelijke reclame te onthouden. De rechter van eerste aanleg heeft dat verzoek ingewilligd omdat hij van oordeel was dat de Oostenrijkse regeling op de vaste boekenprijs, zelfs indien zij een met artikel 28 EG strijdige beperking van het vrije verkeer van goederen vormt, „gerechtvaardigd is om culturele redenen en door de noodzaak om de pluraliteit van de media te handhaven”. Deze beslissing is bevestigd bij een uitspraak van de rechter in hoger beroep. |
12 |
LIBRO heeft tegen die uitspraak beroep in „Revision” ingesteld. In zijn verwijzingsbeslissing merkt het Oberste Gerichtshof op dat het Hof in de communautaire rechtspraak inzake prijsregelingen, met name in de arresten van 10 januari 1985, Association des Centres distributeurs Leclerc en Thouars Distribution e.a. (229/83, Jurispr. blz. 1), en 3 oktober 2000, Échirolles Distribution (C-9/99, Jurispr. blz. I-8207), nog geen antwoord heeft gegeven op de vraag of, en eventueel onder welke voorwaarden het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een nationale regeling van vaste prijzen als die waarom het in het hoofdgeding gaat. Bovendien wijst het erop dat de Oostenrijkse rechtsleer verdeeld is over de vraag of die regeling verenigbaar is met het gemeenschapsrecht. |
13 |
Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
14 |
Daar het hoofdgeding betrekking heeft op de invoer door LIBRO van boeken uit een andere lidstaat, dienen de antwoorden van het Hof zich te richten op de vraag of de verdragsbepalingen inzake de intracommunautaire handel zich verzetten tegen die van het BPrBG met betrekking tot de invoer van Duitstalige boeken uit een andere lidstaat. |
Eerste vraag
15 |
Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 28 EG aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale prijsregeling voor ingevoerde boeken als vervat in § 3, leden 2, 3 en 5, BPrBG. |
16 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof iedere handelsregeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, moet worden beschouwd als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 28 EG (zie met name arrest van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5). |
17 |
De toepassing op producten uit andere lidstaten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, kan echter niet een dergelijke belemmering vormen, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten. Wanneer aan die voorwaarden is voldaan, heeft immers de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van producten uit een andere lidstaat die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg dat voor die producten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale producten het geval is (zie arresten van 24 november 1993, Keck en Mithouard, C-267/91 en C-268/91, Jurispr. blz. I-6097, punten 16 en 17, en 10 februari 2009, Commissie/Italië, C-110/05, Jurispr. blz. I-519, punt 36). |
18 |
Volgens de Fachverband en de Oostenrijkse, de Duitse en de Franse regering voert de wettelijke regeling aan de orde in het hoofdgeding een op nationale en ingevoerde boeken zonder onderscheid toepasselijke verkoopmodaliteit in, die laatstgenoemde boeken niet minder gunstig behandelt, omdat daarbij de verplichting wordt vastgelegd om een eindprijs vast te stellen voor alle Duitstalige boeken, ongeacht waar zij vandaan komen. |
19 |
Dit betoog kan niet slagen. De prejudiciële vraag heeft namelijk geen betrekking op § 3, lid 1, BPrBG, waarbij de verplichting van de uitgevers en de importeurs wordt geregeld om een eindprijs voor de nationale en de ingevoerde boeken vast te stellen, maar op de leden 2 en 3 ervan die enkel voor ingevoerde boeken gelden. |
20 |
Voor zover een nationale regeling van boekenprijzen als die van § 3 BPrBG niet de kenmerken van die producten betreft, maar enkel de voorwaarden waaronder deze kunnen worden verkocht, moet die regeling worden geacht betrekking te hebben op verkoopmodaliteiten in de zin van het reeds aangehaalde arrest Keck en Mithouard. Blijkens voornoemd arrest kan evenwel een dergelijke verkoopmodaliteit slechts buiten het bereik van het verbod van artikel 28 EG vallen indien zij voldoet aan de in punt 17 van het onderhavige arrest vermelde voorwaarden. |
21 |
In dit verband zij vastgesteld dat voornoemd § 3, lid 2, zoals de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hebben opgemerkt, met het verbod voor de Oostenrijkse importeurs van Duitstalige boeken om een prijs vast te stellen die lager is dan de door de uitgever voor de staat van uitgave vastgestelde of aanbevolen prijs, verminderd met de daarin begrepen btw, ingevoerde boeken minder gunstig behandelt, aangezien het de Oostenrijkse importeurs en de buitenlandse uitgevers belet, minimumprijzen voor de detailhandelverkoop volgens de kenmerken van de markt van invoer te bepalen, terwijl het de Oostenrijkse uitgevers vrijstaat, voor hun producten dergelijke minimumprijzen voor de detailhandelverkoop op de nationale markt zelf vast te stellen. |
22 |
Een dergelijke regeling moet derhalve worden beschouwd als een met artikel 28 EG strijdige maatregel van gelijke werking als een invoerbeperking, voor zover zij voor ingevoerde boeken een andere regeling treft die tot gevolg heeft dat uit andere lidstaten afkomstige producten minder gunstig worden behandeld (zie in die zin arrest Association des Centres distributeurs Leclerc en Thouars Distribution, reeds aangehaald, punt 23). |
23 |
De Duitse regering heeft ter terechtzitting aangevoerd dat alle overwegingen over de beperkende gevolgen van de Oostenrijkse regeling ongegrond zijn, omdat de invoer in Oostenrijk van boeken uit Duitsland in werkelijkheid het grootste deel van de Oostenrijkse markt bestrijkt, en de Oostenrijkse markt voor Duitstalige boeken niet autonoom ten opzichte van de Duitse markt kan worden geacht. In feite is sprake van één markt waarbinnen geen mededinging tussen de in die twee lidstaten verkochte verschillende uitgaven van hetzelfde boek bestaat, omdat het prijsverschil in de detailhandel uiterst gering is. |
24 |
Deze overigens niet-betwiste gegevens kunnen niet in aanmerking worden genomen. Zelfs indien wordt aangenomen dat de uitgeverijen van Duitstalige boeken, met name die welke in Duitsland zijn gevestigd, niet worden benadeeld door de Oostenrijkse prijsregeling voor ingevoerde boeken, die hun in staat stelt de op de Oostenrijkse markt gehanteerde prijzen te controleren en tevens zich ervan te vergewissen dat die prijzen niet lager zijn dan de in de staat van uitgave toegepaste prijzen, kan op grond van die overwegingen niet worden uitgesloten dat een regeling als die van het hoofdgeding tot gevolg heeft dat het concurrentievermogen van de Oostenrijkse importeurs wordt beperkt, omdat laatstgenoemden anders dan de Oostenrijkse uitgevers, die hun rechtstreekse concurrenten zijn, op hun markt niet vrij kunnen handelen. |
25 |
De Fachverband en de Oostenrijkse regering wijzen er voorts op dat de vrijheid om de eindprijs vast te stellen hoe dan ook wordt gewaarborgd door de in § 3, lid 3, BPrBG aan de importeur toegekende mogelijkheid om een lagere prijs toe te passen dan de door de buitenlandse uitgever gehanteerde prijs, wanneer die verlaging overeenkomt met het door de importeur verkregen handelsvoordeel, alsmede door de in § 5 BPrBG aan de eindverkoper toegekende mogelijkheid om een korting van 5% toe te passen op de overeenkomstig § 3, lid 1, van die wet vastgestelde eindprijs. |
26 |
LIBRO wijst er daarentegen op dat de prijs van de boeken vóór de verhandeling ervan niet kan worden achterhaald, omdat, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt, de prijzen die de groot- of kleinhandel voor de boeken van Duitse uitgevers betaalt vaak onder het bedrijfsgeheim vallen, zodat het voor de importeurs onmogelijk is het bij de inkoop behaalde voordeel en dus de korting overeenkomstig § 3, lid 3, BPrBG te berekenen. |
27 |
In dit verband zij vastgesteld dat de mogelijkheid van kortingen volgens dat lid niet, zoals de Oostenrijkse regering heeft aangevoerd, kan worden beschouwd als een vorm van compensatie die de importeur in staat stelt, alle in de staat van uitvoer verkregen voordelen volgens een eigen prijspolitiek in de detailhandelsprijzen door te berekenen. Een importeur die evenals LIBRO een groot aantal boeken koopt, kan ondanks deze kortingregel voor alle ingevoerde boeken niet vrij prijzen vaststellen die lager zijn dan die welke in de staat van uitgave gelden. Hij kan de korting namelijk enkel toepassen op de boeken die hij tegen een gunstiger prijs heeft verkregen. |
28 |
De mogelijkheid voor de eindverkoper om op grond van § 5, lid 1, BPrBG de door de uitgevers en de importeurs vastgestelde prijs met 5% te verlagen, welke mogelijkheid voor zowel de verkoop van in Oostenrijk uitgegeven boeken als de verkoop van ingevoerde boeken geldt, kan evenmin een factor vormen die de conclusie wettigt dat het BPrBG alle ondernemingen in de verschillende handelsfasen de vrijheid geeft om de prijs van de in Oostenrijk ingevoerde Duitstalige boeken vast te stellen, omdat die mogelijkheid enkel het tijdstip van de verkoop aan de eindverbruiker betreft en volgens § 5, lid 2, BPrBG geen reclame voor die korting mag worden gemaakt. De bekendgemaakte prijs blijft dus die welke volgens de regels van § 3 BPrBG is vastgesteld. |
29 |
In die omstandigheden moet op de eerste vraag worden geantwoord dat een nationale regeling als die van het hoofdgeding, die de importeurs van Duitstalige boeken verbiedt een prijs vast te stellen die lager is dan de door de uitgever in de staat van uitgave vastgestelde of aanbevolen prijs, „een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking” in de zin van artikel 28 EG is. |
Tweede vraag
30 |
Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag een nationale prijsregeling voor ingevoerde boeken als die van § 3, leden 2, 3 en 5, BPrBG, die volgens § 1 van die wet gericht is op „een prijsvorming [voor boeken] die recht doet wedervaren aan de positie van boeken als cultuurgoed, aan het belang van de eindverbruiker bij redelijke boekenprijzen en aan de bedrijfseconomische omstandigheden van de boekhandel”, op grond van de artikelen 30 EG en 151 EG kan worden gerechtvaardigd. |
31 |
De Oostenrijkse regering wijst erop dat het zonder een dergelijke regeling van een vaste minimumprijs voor ingevoerde Duitstalige boeken tot een prijsverlaging van de voor een breed publiek bestemde boeken zou komen, hetgeen zou leiden tot een verlies van de winstmarges die door de verkoop van dit soort van werken werden behaald. Als gevolg van een dergelijk verlies zouden de productie en de verhandeling van inhoudelijk veeleisender maar economisch minder aantrekkelijke titels niet meer kunnen worden gefinancierd en zouden de kleine boekhandelaren die gewoonlijk een uitgebreid assortiment van dergelijke boeken bieden, van de markt worden verdreven door de grote boekhandelaren die vooral commerciële producten verkopen. Zij merkt voorts op dat die regeling op een markt als de Oostenrijkse, die door een zeer geringe concentratie van de boekhandels en door een aanzienlijke invoer uit Duitsland wordt gekenmerkt, een evenredig middel ter verwezenlijking van die dwingende doelstellingen van algemeen belang is. |
32 |
In dit verband zij vooraf opgemerkt dat de door de verwijzende rechter genoemde doelstellingen, zoals de bescherming van het boek als cultuurgoed, geen rechtvaardigingsgrond voor invoerbeperkende maatregelen in de zin van artikel 30 EG kunnen vormen (zie in die zin arrest Association des Centres distributeurs Leclerc und Thouars Distribution, reeds aangehaald, punt 30). De bescherming van de culturele verscheidenheid in het algemeen kan immers niet worden geacht te vallen onder „bescherming van het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit ” in de zin van artikel 30 EG. |
33 |
Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt, kan voorts artikel 151 EG, waarin het optreden van de Europese Gemeenschap op cultureel gebied is neergelegd, niet worden aangevoerd als een bepaling die in het gemeenschapsrecht een rechtvaardigingsgrond heeft ingevoerd voor alle nationale maatregelen ter zake die de intracommunautaire handel kunnen belemmeren. |
34 |
Daarentegen kan de bescherming van boeken als cultuurgoed worden aangemerkt als een dwingend vereiste van algemeen belang dat maatregelen tot beperking van het vrij verkeer van goederen kan rechtvaardigen, mits die maatregelen geschikt zijn om het vastgestelde doel te bereiken en niet verder gaan dan ter bereiking daarvan noodzakelijk is. |
35 |
Zoals de Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hebben opgemerkt, kan in dit verband het doel van de bescherming van boeken als cultuurgoed met voor de importeur minder restrictieve maatregelen worden bereikt, bijvoorbeeld door hem of de buitenlandse uitgever toe te staan een verkoopprijs voor de Oostenrijkse markt vast te stellen die de kenmerken van die markt recht doet wedervaren. |
36 |
In die omstandigheden moet op de tweede vraag worden geantwoord dat een nationale regeling die de importeurs van Duitstalige boeken verbiedt een prijs vast te stellen die lager is dan de door de uitgever in de staat van uitgave vastgestelde of aanbevolen prijs, niet op grond van de artikelen 30 EG en 151 EG en ook niet door dwingende vereisten van algemeen belang kan worden gerechtvaardigd. |
37 |
Gelet op het antwoord op de eerste twee vragen, hoeft de derde vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord. |
Kosten
38 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.