Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62007CJ0038

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 november 2008.
    Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Kwijtschelding van rechten bij invoer - Beschikking van Commissie - Artikel 239 douanewetboek - Bestaan van bijzondere situatie - Geen frauduleuze handeling - Klaarblijkelijke nalatigheid van importeur.
    Zaak C-38/07 P.

    Jurisprudentie 2008 I-08599

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2008:641

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    20 november 2008 ( *1 )

    „Hogere voorziening — Kwijtschelding van rechten bij invoer — Beschikking van Commissie — Artikel 239 van douanewetboek — Bestaan van bijzondere situatie — Geen frauduleuze handeling — Klaarblijkelijke nalatigheid van importeur”

    In zaak C-38/07 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 29 januari 2007,

    Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV, vertegenwoordigd door H. de Bie, advocaat,

    rekwirante,

    andere partij bij de procedure:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis als gemachtigde, bijgestaan door F. Tuytschaever, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-C. Bonichot, J. Makarczyk, P. Kūris en C. Toader (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: V. Trstenjak,

    griffier: C. Strömholm, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 mei 2008,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 september 2008,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Met haar hogere voorziening verzoekt Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV (hierna: „H & S”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 30 november 2006, Heuschen & Schrouff Oriental Foods/Commissie (T-382/04; hierna: „bestreden arrest”), houdende verwerping door het Gerecht van haar beroep tot nietigverklaring van beschikking REM 19/2002 van de Commissie van 17 juni 2004 waarbij wordt vastgesteld dat de kwijtschelding van invoerrechten in een bepaald geval niet gerechtvaardigd is (hierna: „litigieuze beschikking”).

    Toepasselijke bepalingen

    Regeling inzake de tariefindeling van rijstpapier

    2

    Bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), is een volledige nomenclatuur vastgelegd van de goederen die in de Gemeenschap worden in- of uitgevoerd (hierna: „GN”). Deze nomenclatuur is opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

    3

    In casu kwamen de GN-postonderverdelingen 19019099 en 19059020, in de versie die voortvloeit uit verordening (EG) nr. 1624/97 van de Commissie van 13 augustus 1997 tot wijziging van bijlage I bij verordening nr. 2658/87 (PB L 224, blz. 16), in aanmerking voor toepassing.

    4

    De GN-posten 1901 en 1905 en de overeenkomstige postonderverdelingen luiden, in de Franse taalversie, als volgt:

    „1901

    Extraits de malt; préparations alimentaires de farines, semoules, amidons, fécules ou extraits de malt, ne contenant pas de cacao […], non dénommées ni comprises ailleurs; préparations alimentaires de produits des nos0401 à 0404, ne contenant pas de cacao […], non dénommées ni comprises ailleurs:

    […]

     

    1901 90 99

    — — —

    autres:

    […]

     

    1905

    Produits de la boulangerie, de la pâtisserie ou de la biscuiterie, même additionnés de cacao; hosties, cachets vides des types utilisés pour médicaments, pains à cacheter, pâtes séchées de farine, d’amidon ou de fécule en feuilles et produits similaires:

    […]

     

    1905 90

    autres:

    […]

     

    1905 90 20

    — —

    Hosties, cachets vides des types utilisés pour médicaments, pains à cacheter, pâtes séchées de farine, d’amidon ou de fécule en feuilles et produits similaires.”

     

    5

    In de Nederlandse taalversie van de GN luidt de omschrijving van post 1905 en de overeenkomstige postonderverdelingen als volgt:

    „1905

    Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

    […]

     

    1905 90

    andere:

    […]

     

    1905 90 20

    — —

    ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel.”

    6

    Ter waarborging van de uniforme toepassing van de GN in de Gemeenschap, kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 9, lid 1, sub a, eerste streepje, van verordening nr. 2658/87 verordeningen tot indeling van specifieke goederen in de GN vaststellen.

    7

    Volgens de bijlage bij verordening (EG) nr. 1196/97 van de Commissie van 27 juni 1997 houdende indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 170, blz. 13; hierna: „indelingsverordening”), vallen „voedselbereiding[en] in de vorm van droge, doorschijnende vellen, met verschillende afmetingen, vervaardigd van rijstmeel, zout en water” onder GN-postonderverdeling 19059020. Tevens is in deze bijlage gepreciseerd dat „[deze] vellen, na weken in water om ze plooibaar te maken, meestal [worden] gebruikt om daarvan de ‚wikkels’ voor loempia’s en dergelijke te vervaardigen”.

    Regeling inzake de kwijtschelding van invoerrechten

    8

    Artikel 5 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L 17, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), bepaalt:

    „1.   Onder de in artikel 64, lid 2, gestelde voorwaarden en onder voorbehoud van de in het kader van artikel [243, lid 2, sub b,] geldende bepalingen kan iedere persoon zich voor het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten bij de douaneautoriteiten doen vertegenwoordigen.

    2.   De vertegenwoordiging kan:

    direct zijn wanneer de vertegenwoordiger in naam en voor rekening van een andere persoon handelt, dan wel

    indirect zijn, wanneer de vertegenwoordiger in eigen naam, doch voor rekening van een andere persoon handelt.

    […]”

    9

    Artikel 239 van het douanewetboek luidt als volgt:

    „1.   Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer kan ook worden overgegaan in de gevallen andere dan bedoeld in de artikelen 236, 237 en 238:

    welke volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld;

    welke het gevolg zijn van omstandigheden die van de zijde van de belanghebbende geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid inhouden. De gevallen waarin op deze bepaling een beroep kan worden gedaan en de te dien einde toe te passen procedures, worden vastgesteld volgens de procedure van het Comité. Aan de terugbetaling of de kwijtschelding kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden.

    2.   Terugbetaling of kwijtschelding van de rechten om de in lid 1 genoemde redenen wordt toegestaan indien bij het betrokken douanekantoor […] een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.”

    Aan het geding ten grondslag liggende feiten, zoals zij uit het bestreden arrest blijken

    10

    H & S, gevestigd in Nederland, voert rijstpapier in uit Vietnam. Daartoe maakt zij gebruik van de diensten van een douane-expediteur, te weten Switch Customs Brokers BV, die zij heeft aangewezen als haar directe vertegenwoordiger in de zin van artikel 5, lid 2, van het douanewetboek.

    11

    H & S deed aangifte van het rijstpapier dat zij onder GN-postonderverdeling 19019099 invoerde. Bij brief van 21 maart 1996 deelde de Nederlandse douaneadministratie (hierna: „douaneadministratie”) rekwirante mee dat het rijstpapier inderdaad onder die post moest worden ingedeeld.

    12

    Op 27 juni 1997 heeft de Commissie de indelingsverordening vastgesteld, die op 28 juni 1997 is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en op 19 juli daaraanvolgend in werking is getreden.

    13

    Niettegenstaande het bestaan van deze indelingsverordening heeft H & S haar importen van rijstpapier onder GN-postonderverdeling 19019099 voortgezet en heeft de douaneadministratie in zes maanden nog 29 aangiften met deze indeling aanvaard (met documentaire en, in één geval, fysieke controle). Op 16 maart 1998 liet laatstgenoemde rekwirante evenwel weten dat het betrokken goed niet onder GN-postonderverdeling 19019099 diende te worden ingedeeld, maar onder GN-postonderverdeling 19059020. Desalniettemin heeft zij later op diezelfde dag de juistheid bevestigd van een aangifte waarin rijstpapier onder GN-postonderverdeling 19019099 was ingedeeld. Vanaf 17 maart 1998 heeft rekwirante rijstpapier ingevoerd met indeling onder GN-postonderverdeling 19059020.

    14

    Bij brief van 22 november 2000 deelde de douaneadministratie H & S mee dat zij voor het tijdvak van 13 november 1997 tot en met 31 december 1998 overging tot het achteraf boeken van invoerrechten ten belope van een totaalbedrag van 645399,50 NLG (292869,52 EUR), op grond dat deze vennootschap de goederen gedurende dat tijdvak verkeerd had ingedeeld aangezien de correcte code volgens de indelingsverordening GN-code 19059020 was. Na aanpassing is dit bedrag uiteindelijk vastgesteld op 636518,40 NLG, hetgeen overeenkwam met de aangiften die in het tijdvak van 25 november 1997 tot en met 2 februari 1998 met de onjuiste indeling onder GN-postonderverdeling 19019099 waren ingediend.

    15

    Op het daartoe strekkende verzoek van H & S heeft het Koninkrijk der Nederlanden de Commissie op 13 september 2002 verzocht krachtens artikel 239 van het douanewetboek te beslissen of het gerechtvaardigd was om aan deze vennootschap kwijtschelding van invoerrechten toe te kennen.

    16

    Op 17 juni 2004 heeft de Commissie de litigieuze beschikking gegeven. Hierin stelde zij vast dat er sprake was van een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van het douanewetboek. Zij was evenwel van oordeel dat H & S blijk had gegeven van klaarblijkelijke nalatigheid omdat zij, hoewel zij een ervaren marktdeelnemer is en hoewel de indelingsverordening een einde had gemaakt aan de complexiteit van de regeling die voordien had kunnen bestaan, niets had ondernomen om zich op de hoogte te stellen van de juistheid van de praktijk van de douaneadministratie, welke kennelijk in strijd was met genoemde verordening.

    Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

    17

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 september 2004, heeft H & S beroep ingesteld tegen de litigieuze beschikking, strekkende enerzijds tot nietigverklaring daarvan voor zover daarin was vastgesteld dat de kwijtschelding van invoerrechten niet gerechtvaardigd was, en anderzijds tot verwijzing van de Commissie in de kosten. Laatstgenoemde vorderde verwerping van het beroep en verwijzing van rekwirante in de kosten.

    18

    Tot staving van haar beroep voerde H & S drie middelen tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking aan, ontleend aan, ten eerste, schending van artikel 239 van het douanewetboek, onjuiste beoordeling van de feiten en een motiveringsgebrek; ten tweede, schending van de beginselen van behoorlijk bestuur en van gelijke behandeling, en, ten derde, schending van het evenredigheidsbeginsel.

    19

    Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van H & S verworpen.

    20

    Met haar eerste middel beriep H & S zich met name op de complexiteit van de regeling vanwege het feit dat de Nederlandse versie van de GN, in tegenstelling tot de andere taalversies, geen uitdrukkelijke verwijzing naar „gedroogde deegvellen” bevat, zodat deze vennootschap, net als de douaneadministratie die in het verleden een indeling van dit goed onder GN-postonderverdeling 19019099 had voorgestaan, te goeder trouw kon menen dat rijstvellen onder deze postonderverdeling vielen. Bovendien was de indelingsverordening in strijd met de Nederlandse versie van de GN en kon die haar dus niet worden tegengeworpen.

    21

    H & S betoogde tevens dat zij geen ervaren importeur was en dat de beroepservaring van haar douane-expediteur niet aan haar kon worden toegerekend. Zij betoogde in dit verband dat de eventuele nalatigheid van die douane-expediteur, die geen kennis had genomen van de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte indelingsverordening, niet in aanmerking kon worden genomen om vast te stellen dat zij klaarblijkelijk nalatig was geweest.

    22

    In dit opzicht bracht het Gerecht, na in punt 43 van het bestreden arrest te hebben gepreciseerd dat het geding uitsluitend de vraag betrof of de Commissie op goede gronden kon aannemen dat H & S klaarblijkelijk nalatig was geweest, in het volgende punt van dat arrest in herinnering dat volgens de vaste rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 11 november 1999, Söhl en Söhlke (C-48/98, Jurispr. blz. I-7877, punt 56), voor de beoordeling van klaarblijkelijke nalatigheid met name rekening moest worden gehouden met de complexiteit van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering de douaneschuld heeft doen ontstaan, met de beroepservaring en met de zorgvuldigheid van de ondernemer.

    23

    Het Gerecht oordeelde vervolgens in punt 58 van het bestreden arrest dat de bekendmaking van de indelingsverordening een einde had gemaakt aan de eventuele complexiteit van de wettelijke regeling die was ontstaan doordat in de Nederlandse versie van de bewoordingen van GN-postonderverdeling 19059020 bepaalde woorden ontbraken. In punt 70 van dat arrest oordeelde het dat de elementen met betrekking tot de eventuele nalatigheid van de douane-expediteur, daaronder begrepen zijn beroepservaring, moesten worden toegerekend aan H & S. In punt 75 van dat arrest bracht het Gerecht ten slotte in herinnering dat elke marktdeelnemer, in geval van twijfel over de juiste toepassing van de bepalingen waarvan de niet-eerbiediging een douaneschuld kan doen ontstaan, navraag dient te doen en de zaak zo grondig mogelijk dient te onderzoeken, zodat de betrokken bepalingen niet worden overtreden.

    24

    Het Gerecht kwam derhalve in punt 87 van het bestreden arrest tot de slotsom dat H & S en haar douane-expediteur, door niet bij de douaneadministratie te informeren naar de redenen van de tegenstrijdigheid tussen haar indelingspraktijk en de bepalingen van de indelingsverordening, niet de volgens artikel 239 van het douanewetboek vereiste zorgvuldigheid hadden betracht.

    25

    Het Gerecht oordeelde daarop in punt 96 van het bestreden arrest dat H & S niet de schending van artikel 239 van het douanewetboek, noch een onjuiste beoordeling van de feiten, noch een motiveringsgebrek had aangetoond, en wees het eerste middel bijgevolg af.

    26

    Met haar tweede middel verweet H & S de Commissie met name dat zij, in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, een onredelijk strenge maatstaf had aangelegd door bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van de importeur de vergissingen van de douaneadministratie niet in aanmerking te nemen.

    27

    In dit verband oordeelde het Gerecht in punt 103 van het bestreden arrest dat met de nalatigheid van de douaneadministratie reeds rekening was gehouden bij de beoordeling van het bestaan van een bijzondere situatie, maar dat die nalatigheid er niet toe kon leiden dat rekwirante niet hoeft in te staan voor de gevolgen van haar eigen nalatigheid.

    28

    Met betrekking tot het derde middel stelde het Gerecht in punt 111 van het bestreden arrest vast dat wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 239 van het douanewetboek, de weigering om rechten kwijt te schelden geen schending van het evenredigheidsbeginsel oplevert.

    Hogere voorziening

    29

    Met haar hogere voorziening verzoekt H & S om vernietiging van het bestreden arrest en van de litigieuze beschikking alsmede om verwijzing van de Commissie in de kosten.

    30

    De Commissie vordert dat de hogere voorziening ongegrond wordt verklaard en dat H & S wordt verwezen in de kosten.

    31

    Tot staving van haar hogere voorziening voert H & S in wezen één middel aan, dat erop is gebaseerd dat het Gerecht artikel 239 van het douanewetboek heeft geschonden wat de beoordeling betreft van de voorwaarde dat er geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid van de ondernemer. Dit middel bestaat uit drie onderdelen welke overeenkomen met de drie elementen die in de rechtspraak in het kader van een dergelijke beoordeling worden gehanteerd, te weten de complexiteit van de wettelijke regeling, de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de importeur.

    32

    De Commissie meent dat het Gerecht artikel 239 van het douanewetboek juist heeft toegepast. Voorts constateert zij, onder de precisering evenwel dat zij geen exceptie van niet-ontvankelijkheid bedoelt op te werpen, dat H & S de argumenten die zij voor het Gerecht had aangevoerd — soms letterlijk — herhaalt.

    Ontvankelijkheid

    33

    Volgens vaste rechtspraak volgt uit artikel 225 EG, artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven (arrest van 3 maart 2005, Biegi Nahrungsmittel en Commonfood/Commissie, C-499/03 P, Jurispr. blz. I-1751, punt 37 en aangehaalde rechtspraak).

    34

    Een verzoekschrift in hogere voorziening dat zich beperkt tot een herhaling of een letterlijke weergave van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten, voldoet niet aan de motiveringseisen van deze bepalingen (zie in die zin arrest Biegi Nahrungsmittel en Commonfood/Commissie, reeds aangehaald, punt 38 en aangehaalde rechtspraak).

    35

    Wanneer een rekwirant echter de uitlegging of de toepassing van het gemeenschapsrecht door het Gerecht betwist, kunnen de in eerste aanleg onderzochte rechtspunten in een hogere voorziening opnieuw worden behandeld. De procedure van hogere voorziening zou immers ten dele aan betekenis verliezen, indien de rekwirant op die manier zijn hogere voorziening niet kon baseren op middelen en argumenten die reeds zijn aangevoerd voor het Gerecht (arrest Biegi Nahrungsmittel en Commonfood/Commissie, reeds aangehaald, punt 39 en aangehaalde rechtspraak).

    36

    In casu moet worden vastgesteld dat rekwirante weliswaar teruggrijpt op redeneringen die reeds tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voor het Gerecht waren aangevoerd, doch dat dit niet wegneemt dat zij de uitlegging betwist die het Gerecht heeft gegeven van de voorwaarden die moeten zijn vervuld teneinde te voldoen aan de voorwaarde dat er geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid van de importeur, zoals voorzien in artikel 239 van het douanewetboek.

    37

    Bijgevolg dient de onderhavige hogere voorziening te worden onderzocht.

    Eerste onderdeel: complexiteit van de regeling

    Argumenten van partijen

    38

    Volgens H & S staat de indeling van rijstpapier in GN-postonderverdeling 19059020 nog niet vast, zoals wordt bevestigd door het feit dat de Hoge Raad der Nederlanden het Hof in de onder nummer C-375/07 ingeschreven zaak om een prejudiciële beslissing heeft verzocht. Dit biedt steun voor het standpunt van rekwirante, die meent dat het om een ingewikkelde wettelijke regeling gaat, met name vanwege de ontoereikende formuleringen in de Nederlandse versie van de GN en de volharding van de douaneadministratie in het aanvaarden van de vermeend onjuiste indeling. Voorts meent rekwirante dat de indelingsverordening, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, de onduidelijkheid met betrekking tot de indeling van het goed in kwestie niet kon wegnemen, omdat de in deze verordening gemaakte indeling in strijd is met de GN en de rechtspraak van het Hof die voortvloeit uit het arrest van 11 augustus 1995, Uelzena Milchwerke (C-12/94, Jurispr. blz. I-2397).

    39

    Volgens de Commissie is de toepasselijke regeling niet ingewikkeld en heeft de indelingsverordening, waarvan de toepassing in casu aan de orde is, de geldende regels hoe dan ook verduidelijkt. De argumenten van H & S zijn in werkelijkheid gericht op de vraag van de complexiteit van de indeling van rijstpapier. Een dergelijke redenering betreft echter niet de procedure betreffende kwijtschelding van rechten, maar het bestaan van de douaneschuld, dat wil zeggen het door H & S voor de nationale rechter ingestelde beroep tegen de indeling van dit goed in de door de douaneadministratie toegepaste GN-postonderverdeling 19059020.

    Beoordeling door het Hof

    40

    Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid in de zin van artikel 239 van het douanewetboek, moet met name rekening worden gehouden met de complexiteit van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering de douaneschuld heeft doen ontstaan, en met de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de ondernemer (arrest van 13 september 2007, Common Market Fertilizers/Commissie, C-443/05 P, Jurispr. blz. I-7209, punt 174 en aangehaalde rechtspraak).

    41

    In dit verband vormt de omstandigheid dat het wegens de divergenties tussen de lidstaten ter zake van de tariefindeling van een bepaald goed noodzakelijk was, een verordening vast te stellen om definitief duidelijk te maken onder welke tariefpost het goed moet worden ingedeeld, een belangrijke aanwijzing dat het om een ingewikkeld probleem gaat (zie arrest van 1 april 1993, Hewlett Packard France, C-250/91, Jurispr. blz. I-1819, punt 23).

    42

    In casu moet echter worden vastgesteld dat de kwijtschelding van rechten waarom door H & S werd verzocht, importhandelingen betrof die nu juist van na de inwerkingtreding van de indelingsverordening dateerden. Met betrekking tot de indeling van het goed in kwestie konden de bewoordingen van de Nederlandse versie van GN-postonderverdeling 19059020 weliswaar minder nauwkeurig lijken dan die van andere taalversies, doch dit neemt niet weg dat deze indelingsverordening, die rechtstreeks toepasselijk en verbindend in al haar onderdelen is, expliciet en eenduidig de goederen omschrijft die in deze postonderverdeling moeten worden ingedeeld, welke overeenkomen met de door rekwirante ingevoerde goederen (zie in die zin arrest van 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading, C-375/07, Jurispr. blz. I-8689, punt 52).

    43

    Daaruit volgt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 58 van het bestreden arrest te oordelen dat de bekendmaking van de indelingsverordening een einde had gemaakt aan de eventuele complexiteit van de regeling, die was ontstaan doordat in de bewoordingen van de Nederlandse versie van GN-post 1905, en meer in het bijzonder van GN-postonderverdeling 19059020, bepaalde woorden ontbraken.

    44

    Bovendien wordt aan deze vaststelling niet afgedaan door de omstandigheid dat het Hof in punt 20 van het arrest van 26 juni 1990, Deutsche Fernsprecher (C-64/89, Jurispr. blz. I-2535), heeft geoordeeld dat in een geval zoals daar aan de orde was, waarin de ondernemer tot tweemaal toe de bevestiging kreeg dat de in feite onjuiste opvatting waarop de tariefbehandeling was gebaseerd, de juiste was, deze herhaalde vergissing van de douaneadministratie een aanwijzing vormde dat het op te lossen probleem ingewikkeld was.

    45

    In de zaak waarin dat arrest is gewezen, had de verzoekster immers, zoals blijkt uit punt 5 daarvan, omdat zij twijfelde of een vrijstelling van douanerechten die haar was toegekend, juist was, het douanekantoor gevraagd haar geval nog eens te bezien, waarop de directeur van het kantoor de juistheid van de douanevrijstelling had bevestigd. In de onderhavige zaak staat vast dat H & S niet een dergelijke bevestiging had gekregen na de douaneadministratie om opheldering te hebben gevraagd over haar praktijk die indruiste tegen de inhoud van de indelingsverordening. Zij heeft enkel douaneaangiften gedaan, die werden aanvaard totdat deze administratie besefte dat de indeling onjuist was.

    46

    Uit het voorgaande volgt, zoals het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, dat de betrokken tariefregeling, in de op de feiten van het onderhavige geval toepasselijke Nederlandse versie, niet bijzonder ingewikkeld was.

    47

    Bijgevolg moet het eerste onderdeel worden afgewezen.

    Tweede onderdeel: beroepservaring van de importeur

    Argumenten van partijen

    48

    H & S betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de beroepservaring van haar douane-expediteur aan haar moest worden toegerekend. Zij beklemtoont ten eerste dat zij zich slechts bezighoudt met productie en verhandeling en dus geenszins gespecialiseerd is in invoerhandelingen. Ten tweede is de uitlegging van het Gerecht in strijd met de wil van de wetgever, want een bedrijf dat direct wordt vertegenwoordigd door een expediteur kan aldus minder gauw in aanmerking komen voor kwijtschelding van rechten dan een vennootschap die deze douaneaangiften alleen doet.

    49

    Volgens de Commissie heeft het Gerecht op goede gronden geoordeeld dat de beroepservaring van de douane-expediteur aan het importbedrijf moest worden toegerekend, omdat de aangifte in het geval van directe vertegenwoordiging door hem in naam en voor rekening van de importeur wordt gedaan. Bovendien heeft het Gerecht hoe dan ook vastgesteld dat rekwirante een ervaren importeur was.

    Beoordeling door het Hof

    50

    Teneinde de beroepservaring van een importeur te beoordelen, waarmee rekening wordt gehouden in de voorwaarde dat er geen sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid in de zin van artikel 239 van het douanewetboek, moet worden nagegaan of het al dan niet om een ondernemer gaat van wie de beroepsactiviteit hoofdzakelijk in- en uitvoer omvat, en of hij in dat soort transacties reeds een zekere ervaring had verworven (reeds aangehaalde arresten Söhl & Söhlke, punt 57, en Common Market Fertilizers/Commissie, punt 188).

    51

    Artikel 5, lid 2, van het douanewetboek bepaalt echter dat een ondernemer zich kan laten vertegenwoordigen. Voor het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten kan de vertegenwoordiging van een ondernemer aldus ofwel direct zijn, wanneer de vertegenwoordiger in diens naam en voor diens rekening handelt, ofwel indirect, wanneer de vertegenwoordiger in eigen naam, doch voor rekening van een andere persoon handelt (arrest Common Market Fertilizers/Commissie, reeds aangehaald, punt 184).

    52

    In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat de ondernemer die — in het kader van directe dan wel indirecte vertegenwoordiging — een beroep doet op een douane-expediteur, in elk geval schuldenaar van de douaneschuld is jegens de douaneautoriteiten en dat hij niet van zijn aansprakelijkheid kan worden ontheven met een beroep op vergissingen van die expediteur (zie arrest Common Market Fertilizers/Commissie, reeds aangehaald, punten 186 en 187).

    53

    Op dezelfde wijze kan ook de ondernemer die gebruikmaakt van de diensten van een douane-expediteur, niet met een beroep op zijn onervarenheid op het gebied van de douaneformaliteiten ontsnappen aan een navordering van douanerechten. De ondernemers zouden immers de voorwaarden in verband met de beroepservaring kunnen omzeilen door systematisch gebruik te maken van de diensten van specialisten op douanegebied en aldus zouden, anders dan H & S betoogt, de ondernemers die hun douanehandelingen alleen verrichten, benadeeld zijn vanuit het oogpunt van de procedure van artikel 239 van het douanewetboek. Voorts heeft een vertegenwoordigde marktdeelnemer, zoals rekwirante in punt 71 van haar verzoekschrift in hogere voorziening zelf erkent, onbetwistbaar profijt van de beroepservaring van zijn douane-expediteur.

    54

    Daaruit volgt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 70 van het bestreden arrest te oordelen dat aangezien de douane-expediteur in naam en voor rekening van de importeur heeft gehandeld, de elementen met betrekking tot de eventuele nalatigheid van deze expediteur, het niveau van zijn beroepservaring daaronder begrepen, in aanmerking moeten worden genomen teneinde de nalatigheid van deze importeur te beoordelen.

    55

    Wat de redenering van rekwirante betreft waarmee zij bezwaar maakt tegen de beoordeling van het Gerecht in punt 63 van het bestreden arrest, dat zij zelf een zekere ervaring op het gebied van import had, dient in herinnering te worden gebracht dat de beoordeling van de feiten geen rechtsvraag oplevert die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof in het kader van een hogere voorziening, behoudens in het geval van een verkeerde voorstelling van de hem voorgelegde gegevens (zie arrest Biegi Nahrungsmittel en Commonfood/Commissie, reeds aangehaald, punt 40).

    56

    Die redenering moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

    57

    Gelet op het voorgaande moet ook het tweede onderdeel worden afgewezen.

    Derde onderdeel: zorgvuldigheid van de importeur

    Argumenten van partijen

    58

    H & S betoogt dat het Gerecht artikel 239 van het douanewetboek heeft geschonden door van een importeur te eisen dat zijn zorgvuldigheid zo ver gaat dat hij de door zijn douaneadministratie gemaakte tariefindeling betwist. In casu zag deze vennootschap geen redenen om dit te doen, aangezien enerzijds de indeling van „ongebakken” producten in postonderverdeling 19019099 haar in overeenstemming met de GN leek en anderzijds de indelingsverordening enkel „gebakken” producten kon betreffen. Voorts meent rekwirante dat van de ondernemers niet kan worden geëist dat zij in de verschillende in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte taalversies kennisnemen van de toepasselijke bepalingen. Door haar douaneaangiften voort te zetten met GN-postonderverdeling 19019099, welke aangiften door de douaneadministratie werden aanvaard, had zij dus met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Indien er voorts al sprake was van nalatigheid, was deze begaan door haar douane-expediteur en kon deze niet aan haar worden toegerekend. Ten slotte meent H & S dat zelfs indien zij nalatig is geweest, deze nalatigheid gering is ten opzichte van die van de douaneadministratie.

    59

    De Commissie betoogt dat het Gerecht bij de toepassing van de voorwaarde betreffende de zorgvuldigheid van de ondernemer geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zij brengt in herinnering dat volgens de rechtspraak iedere marktdeelnemer, in geval van twijfel over de juiste toepassing van de bepalingen waarvan de niet-naleving een douaneschuld kan doen ontstaan, navraag dient te doen en de zaak zo grondig mogelijk dient te onderzoeken, zodat de betrokken bepalingen niet worden overtreden. Vaststaat dat noch H & S noch haar douane-expediteur kennis had genomen van de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte indelingsverordening, hetgeen op zich nalatigheid vormt. A fortiori konden zij de douaneadministratie niet om opheldering vragen over de tariefpost die voor een juiste toepassing van de GN moest worden gebruikt.

    Beoordeling door het Hof

    60

    Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat de terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten, die slechts onder bepaalde voorwaarden en in specifiek omschreven gevallen mogelijk is, een uitzondering vormt op de normale regeling inzake in- en uitvoer, zodat de bepalingen die in een dergelijke terugbetaling of kwijtschelding voorzien, strikt moeten worden uitgelegd. Als absolute voorwaarde voor aanspraak op terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten geldt dat er geen sprake mag zijn van „kennelijke nalatigheid”, zodat dit begrip aldus moet worden uitgelegd dat het aantal gevallen van terugbetaling of kwijtschelding beperkt blijft (arrest Söhl & Söhlke, reeds aangehaald, punt 52).

    61

    De op het gebied van het douanetarief toepasselijke communautaire voorschriften worden verplicht bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Vanaf die bekendmaking vormen zij het enig positieve recht ter zake, dat iedereen geacht wordt te kennen (zie arrest van 12 juli 1989, Binder, 161/88, Jurispr. blz. 2415, punt 19).

    62

    Zoals in punt 42 van het onderhavige arrest is vastgesteld, omschrijft de indelingsverordening, die regelmatig is bekendgemaakt, ook in de Nederlandse versie, in dat Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, en die bijgevolg rechtstreeks toepasselijk en verbindend was in al haar onderdelen, expliciet en eenduidig de goederen die in GN-postonderverdeling 19059020 moeten worden ingedeeld, welke overeenkomen met de door H & S ingevoerde goederen.

    63

    Daaruit volgt dat rekwirante niet kan betogen dat zij te goeder trouw kon menen dat deze verordening niet de producten betrof die zij invoerde, te weten ongebakken producten.

    64

    Wat de vergissingen van de douaneadministratie betreft, die steun boden voor rekwirantes keuze van GN-postonderverdeling 19019099 voor haar invoerhandelingen, moet worden vastgesteld dat een zorgvuldige marktdeelnemer die kennis heeft genomen van een in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte indelingsverordening, zoals die welke in casu aan de orde is, zich er niet toe kan beperken door te gaan met de invoer van zijn goederen onder een GN-post louter omdat deze indeling door die administratie is aanvaard. Het toelaten van een dergelijke nalatigheid zou er immers op neerkomen dat de marktdeelnemers worden gestimuleerd om profijt te trekken van de vergissingen van hun douaneautoriteiten.

    65

    Zoals het Gerecht in punt 103 van het bestreden arrest op goede gronden heeft vastgesteld, leidt bovendien de vergissing van de douaneadministratie, waarmee in casu reeds rekening was gehouden bij het onderzoek naar het bestaan van een bijzondere situatie, er niet toe dat de ondernemer in beginsel niet hoeft in te staan voor de gevolgen van zijn eigen nalatigheid.

    66

    Hoe dan ook moet worden beklemtoond dat de ondernemer, in een situatie als die van rekwirante, de mogelijkheid behoudt om het bestaan van de douaneschuld aan te vechten, eventueel met een beroep op de onwettigheid van de indelingsverordening, hetgeen H & S overigens ook heeft gedaan voor de nationale rechter, die het Hof om een prejudiciële beslissing heeft verzocht. In die zaak is het reeds aangehaalde arrest Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading, C-375/07, gewezen.

    67

    Wat de redenering van H & S betreft waarmee zij betwist dat de nalatigheden van haar douane-expediteur aan haar kan worden toegerekend, deze kan, rekening gehouden met hetgeen in punt 52 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, niet slagen.

    68

    Derhalve dient het derde onderdeel eveneens te worden afgewezen.

    69

    Aangezien de drie onderdelen van het enige middel dat H & S tot staving van haar hogere voorziening heeft aangevoerd, zijn afgewezen, moet deze hogere voorziening worden afgewezen.

    Kosten

    70

    Volgens artikel 69, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien H & S in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

     

    Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

     

    1)

    De hogere voorziening wordt afgewezen.

     

    2)

    Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV wordt verwezen in de kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Nederlands.

    Naar boven