Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62007CJ0094

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juli 2008.
    Andrea Raccanelli tegen Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften eV.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arbeitsgericht Bonn - Duitsland.
    Artikel 39 EG- Begrip ‚werknemer’ - privaatrechtelijke organisatie van algemeen nut - Beurs voor promovendus - Arbeidsovereenkomst - Voorwaarden.
    Zaak C-94/07.

    Jurisprudentie 2008 I-05939

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2008:425

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    17 juli 2008 ( *1 )

    „Artikel 39 EG — Begrip ‚werknemer’ — Niet-gouvernementele organisatie van algemeen nut — Beurs voor promovendus — Arbeidsovereenkomst — Voorwaarden”

    In zaak C-94/07,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbeitsgericht Bonn (Duitsland) bij beslissing van 4 november 2004, ingekomen bij het Hof op 20 februari 2007, in de procedure

    Andrea Raccanelli

    tegen

    Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften eV,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet en E. Levits (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

    griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 april 2008,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften eV, vertegenwoordigd door A. Schülzchen, Rechtsanwalt,

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en G. Rozet als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 39 EG en artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A. Raccanelli en de Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften eV (hierna: „MPG”) betreffende een arbeidsbetrekking die hij zou hebben aangegaan met het Max-Planck-Institut für Radioastronomie te Bonn (hierna: „MPI”), een orgaan dat onder de MPG valt.

    Toepasselijke bepalingen

    Gemeenschapsregeling

    3

    Artikel 1 van verordening nr. 1612/68, dat staat in titel I, „Arbeid in loondienst”, bepaalt:

    „1.   Iedere onderdaan van een lidstaat, ongeacht zijn woonplaats, heeft het recht, op het grondgebied van een andere lidstaat arbeid in loondienst te aanvaarden en te verrichten, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die de tewerkstelling van de nationale werknemers van deze staat regelen.

    2.   Op het gebied van een andere lidstaat geniet hij met name dezelfde voorrang ten aanzien van het aanvaarden van arbeid in loondienst als de onderdanen van deze staat.”

    4

    Artikel 7 van verordening nr. 1612/68, dat staat in titel II, „Verrichten van arbeid en gelijkheid van behandeling”, luidt als volgt:

    „1.   Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.

    2.   Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.

    […]

    4.   Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voor zover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.”

    Nationale regeling

    5

    Volgens de nationale regeling wordt onder „BAT/2-arbeidsovereenkomst” of „halftijdse BAT II a-post” een overeenkomst begrepen die is gesloten op basis van schaal II a van de salarisregeling, zoals die gold ten tijde van de feiten van het hoofdgeding, van de collectieve arbeidsovereenkomst voor federale werknemers (BAT) op basis van een arbeidstijd die overeenkomt met 50 % van een voltijdsbetrekking.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    6

    De MPG is opgericht naar Duits privaatrecht in de vorm van een vereniging van algemeen nut. Zij beheert in Duitsland en in andere Europese staten talrijke instituten voor wetenschappelijk onderzoek.

    7

    Deze onderzoeksinstituten, „Max-Planck-instituten” genaamd, houden zich in het algemeen belang bezig met fundamenteel onderzoek in de natuurwetenschappen, biologie, geesteswetenschappen en sociale wetenschappen.

    8

    De MPG steunt op twee manieren jonge onderzoekers, die in het kader daarvan met name een proefschrift kunnen voorbereiden, namelijk door de beursovereenkomst en door de arbeidsovereenkomst.

    9

    De twee manieren om promovendi te steunen verschillen voornamelijk door het feit dat:

    de beursstudent geen enkele verplichting heeft om arbeid te verrichten voor het betrokken instituut, maar zich volledig kan wijden aan werkzaamheden die verband houden met zijn proefschrift, terwijl

    de houder van een overeenkomst voor een halftijdse BAT II a-post verplicht is om arbeid te verrichten voor het instituut dat hem in dienst heeft, en de faciliteiten van het instituut enkel buiten werktijd voor zijn proefschrift kan gebruiken.

    10

    De twee soorten overeenkomsten onderscheiden zich bovendien vanuit het oogpunt van de fiscale verplichtingen van de contracterende partijen en hun aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel.

    11

    Ontvangers van een beurs zijn vrijgesteld van loonbelasting en zijn niet aangesloten bij het socialezekerheidsstelsel. Daarentegen zijn onderzoekers met een halftijdse BAT II a-post wel aan deze belasting onderworpen en moeten zij de bij hun betrekking behorende socialezekerheidsbijdragen betalen.

    12

    In de periode van 7 februari 2000 tot en met 31 juli 2003 heeft Raccanelli, Italiaans staatsburger, bij het MPI gewerkt in het kader van de voorbereiding van zijn proefschrift. Zijn werkzaamheden waren gebaseerd op een brief van het MPI van 7 februari 2000, ook door hemzelf ondertekend.

    13

    Bij deze brief heeft het MPI hem een maandelijkse beurs toegekend voor de periode van 7 februari 2000 tot en met 6 februari 2002, om de voorbereiding van een proefschrift met het onderwerp „Ontwikkeling van een bolometer-camera voor golflengten kleiner dan 300 µm” in binnen- en buitenland mogelijk te maken.

    14

    Die brief luidt als volgt:

    „Door deze beurs te aanvaarden verbindt u zich ertoe om u volledig aan het doel van deze beurs te wijden. Andere werkzaamheden dienen eerst door de leiding van het instituut te worden goedgekeurd.

    De beurs wordt betaald als toelage voor de kosten van levensonderhoud, en niet als tegenprestatie voor uw wetenschappelijke werkzaamheid.

    Door deze beurs te aanvaarden verplicht u zich niet ertoe, als werknemer werkzaam te zijn bij de Max-Planck-Gesellschaft. De beurs is derhalve krachtens § 3, nr. 44, van de wet op de inkomstenbelasting [(Einkommensteuergesetz)] vrijgesteld van inkomstenbelasting, en krachtens § 6, nr. 22, van de uitvoeringsverordening inzake loonbelasting [(Lohnsteuerdurchführungsverordnung)] vrijgesteld van loonbelasting, en daardoor eveneens van socialezekerheidsbijdragen.”

    15

    Bij aanvullende overeenkomst van 29 november 2001 bij zijn „promovendusovereenkomst” is deze verlengd tot en met 6 augustus 2002, en vervolgens tot en met 6 mei 2003. Voor de periode van 7 mei tot en met 31 juli 2003 hebben partijen op 19 mei 2003 een overeenkomst gesloten die luidt als volgt:

    „De heer Raccanelli zal van 7 mei 2003 tot en met 31 juli 2003 als gast in ons instituut verblijven. Het instituut stelt hem een geschikte werkruimte ter beschikking en begeleidt hem via zijn medewerkers.

    De overige faciliteiten staan te zijner beschikking in het kader van de Institutsordnung en de desbetreffende voorschriften; hij verplicht zich ertoe, deze voorschriften in acht te nemen.

    Het verblijf als gast brengt geen arbeidsverhouding mee. Er wordt evenmin een vergoeding betaald.

    […]”

    16

    Raccanelli heeft een zaak aanhangig gemaakt bij het Arbeitsgericht Bonn en vordert primair een vaststelling door het Arbeitsgericht dat er tussen hem en de MPG een arbeidsverhouding bestond in de periode van 7 februari 2000 tot en met 31 juli 2003.

    17

    Raccanelli stelt dat hij gedurende deze periode op dezelfde wijze is behandeld als Duitse promovendi met een overeenkomst voor een halftijdse BAT II a-post, welke overeenkomsten volgens hem aan Duitse promovendi waren voorbehouden; deze overeenkomsten hielden onder meer het voordeel van aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel in.

    18

    De MPG verwerpt deze beweringen.

    19

    De verwijzende rechter spreekt zich niet uit over de feitelijke kant van de contractuele relatie tussen de twee partijen gedurende de genoemde periode, maar neemt als uitgangspunt dat de mate van persoonlijke ondergeschiktheid van Raccanelli aan het MPI niet volstaat om te kunnen spreken van een arbeidsverhouding tussen hem en het MPI.

    20

    De verwijzende rechter vraagt zich af of de MPG, gelet op het feit dat zij als privaatrechtelijke vereniging is opgericht, gebonden is aan het beginsel van non-discriminatie alsof zij een publiekrechtelijk orgaan was.

    21

    Onder deze omstandigheden heeft het Arbeitsgericht Bonn de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

    „1)

    Dient verzoeker als werknemer in de zin van het communautaire werknemersbegrip te worden beschouwd wanneer hij niet meer arbeid dient te verrichten dan promovendi met een BAT/2-arbeidsovereenkomst?

    2)

    Zo neen: dient artikel 7 van verordening […] nr. 1612/68 […] aldus te worden uitgelegd dat er alleen dan geen sprake is van discriminatie wanneer verzoeker ten minste het recht was toegekend om voor het begin van zijn promovendustijd bij verweerster te kiezen tussen een arbeidsovereenkomst en een studiebeurs?

    3)

    Indien het antwoord op vraag 2 luidt dat aan verzoeker de mogelijkheid om een arbeidsovereenkomst te sluiten had moeten worden toegekend, dient de volgende vraag te worden gesteld:

    Welke rechtsgevolgen brengt discriminatie van buitenlanders mee?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

    22

    De MPG stelt in haar schriftelijke opmerkingen dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

    23

    Volgens de MPG heeft de verwijzende rechter immers de feiten van het geschil tussen partijen in het hoofdgeding niet uiteengezet en heeft hij nagelaten uiteen te zetten waarop de gestelde vragen zijn gebaseerd. Het Hof beschikt dus niet over de noodzakelijke gegevens om op deze vragen een nuttig antwoord te kunnen geven.

    24

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, noodzakelijk dat deze rechter een omschrijving geeft van het feitelijke en juridische kader waarin zijn vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd (arresten van 17 februari 2005, Viacom Outdoor, C-134/03, Jurispr. blz. I-1167, punt 22, en 14 december 2006, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio, C-217/05, Jurispr. blz. I-11987, punt 26).

    25

    Bovendien moeten de in verwijzingsbeslissingen verstrekte gegevens niet alleen het Hof in staat stellen om een bruikbaar antwoord te geven, maar zij moeten ook de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbende partijen de mogelijkheid bieden om overeenkomstig artikel 20 van het Statuut van het Hof van Justitie opmerkingen te maken (beschikking van 2 maart 1999, Colonia Versicherung e.a., C-422/98, Jurispr. blz. I-1279, punt 5, en arrest van 8 november 2007, Schwibbert, C-20/05, Jurispr. blz. I-9447, punt 21).

    26

    Om vast te stellen of de door het Arbeitsgericht Bonn verstrekte gegevens aan deze eisen voldoen, moet worden gelet op de aard en de strekking van de gestelde vragen (zie in die zin arrest Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio, reeds aangehaald, punt 29).

    27

    Dienaangaande volstaat de vaststelling dat de eerste prejudiciële vraag zeer algemeen van aard is, omdat daarmee een uitlegging wordt gevraagd van het communautaire begrip werknemer zoals dat voortvloeit uit artikel 39 EG en artikel 7 van verordening nr. 1612/68.

    28

    De subsidiaire vragen van het Arbeitsgericht Bonn hebben betrekking op het non-discriminatiebeginsel van artikel 12 EG.

    29

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing vertoont weliswaar lacunes, met betrekking tot zowel de beschrijving van de feiten van het hoofdgeding als de redenen voor dit verzoek, maar dat doet niet af aan het feit dat het Hof over voldoende gegevens beschikt om de strekking van de gestelde vragen te kunnen bepalen en de betrokken gemeenschapsrechtelijke bepalingen te kunnen uitleggen, teneinde een nuttig antwoord te geven op deze vragen.

    30

    Bovendien hebben zowel de Commissie van de Europese Gemeenschappen als, in zekere mate, de MPG het mogelijk geacht om op basis van de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens schriftelijke opmerkingen in te dienen bij het Hof.

    31

    Onder deze omstandigheden moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden verklaard.

    Ten gronde

    De eerste vraag

    32

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een onderzoeker in een situatie als die van verzoeker, die bezig is met de voorbereiding van een proefschrift op basis van een met de MPG gesloten beursovereenkomst, moet worden beschouwd als een werknemer in de zin van artikel 39 EG, indien hij evenveel arbeid dient te verrichten als een onderzoeker die een proefschrift voorbereidt op basis van een met deze vereniging gesloten BAT/2-arbeidsovereenkomst.

    33

    Volgens vaste rechtspraak heeft het begrip „werknemer” in de zin van artikel 39 EG een communautaire inhoud en mag het niet beperkt worden uitgelegd. „Werknemer” is iedereen die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Volgens deze rechtspraak is het kenmerk van de arbeidsverhouding dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning (zie met name arresten van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, 66/85, Jurispr. blz. 2121, punten 16 en 17; 23 maart 2004, Collins, C-138/02, Jurispr. blz. I-2703, punt 26, en 7 september 2004, Trojani, C-456/02, Jurispr. blz. I-7573, punt 15).

    34

    De hoedanigheid van werknemer van verzoeker in het hoofdgeding kan dus enkel worden verkregen indien de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten van het hoofdgeding te beoordelen, vaststelt dat er sprake is van de bestanddelen van elke arbeidsverhouding, namelijk een gezagsverhouding en de betaling van een beloning.

    35

    Aangezien de verwijzende rechter dient te beoordelen of de in punt 33 van het onderhavige arrest genoemde criteria zijn vervuld, zal zijn onderzoek met name betrekking moeten hebben op de inhoud van de promovendusovereenkomst en de bijbehorende aanvullende overeenkomst, alsook de manier waarop aan deze overeenkomsten uitvoering wordt gegeven.

    36

    Uit het voorgaande moet weliswaar worden geconcludeerd dat de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 39 EG van Raccanelli op objectieve wijze moet worden bepaald volgens de in punt 33 van het onderhavige arrest genoemde criteria, maar over die hoedanigheid kan geen enkele conclusie worden getrokken uit een vergelijking van de door Raccanelli verrichte arbeid en de arbeid die wordt geleverd of moet worden geleverd door een onderzoeker die een proefschrift voorbereidt op basis van een BAT/2-arbeidsovereenkomst met de MPG.

    37

    Onder deze omstandigheden moet op de eerste vraag worden geantwoord dat een onderzoeker in een situatie als die van verzoeker in het hoofdgeding, die bezig is met de voorbereiding van een proefschrift op basis van een met de MPG gesloten beursovereenkomst, alleen dient te worden beschouwd als werknemer in de zin van artikel 39 EG indien zijn werkzaamheid gedurende bepaalde tijd wordt uitgevoerd onder het gezag van een instituut dat onder deze vereniging valt en hij voor die werkzaamheid een beloning ontvangt. Het staat aan de verwijzende rechter om de noodzakelijke feitelijke vaststellingen te doen om uit te maken of dat in de bij hem aanhangige zaak het geval is.

    Tweede vraag

    38

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of er alleen dan geen sprake is van discriminatie wanneer verzoeker in het hoofdgeding ten minste het recht was toegekend om vóór het begin van zijn promovendustijd bij de MPG te kiezen tussen een arbeidsovereenkomst en een studiebeurs.

    39

    Vooraf moet worden benadrukt dat de vraag of Raccanelli, zonder de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 39 EG en artikel 7 van verordening nr. 1612/68 te hebben, wegens een door de MPG gevolgde praktijk het recht heeft gehad om te kiezen tussen een beursovereenkomst en een BAT/2-arbeidsovereenkomst, een vraag van nationaal recht is waarvan het Hof geen kennis kan nemen.

    40

    Uit het tweede deel van de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat het Arbeitsgericht Bonn met zijn tweede vraag in wezen vraagt of de MPG, ondanks het feit dat zij als privaatrechtelijke vereniging is opgericht, gebonden is aan het beginsel van non-discriminatie alsof zij een publiekrechtelijk orgaan was, en of daaruit volgt dat deze vereniging verplicht is om Raccanelli het recht te geven om te kiezen tussen een beursovereenkomst en een arbeidsovereenkomst.

    41

    Volgens artikel 39, lid 2, EG houdt het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Gemeenschap de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden betreft (arrest van 6 juni 2000, Angonese, C-281/98, Jurispr. blz. I-4139, punt 29).

    42

    Voorts is het non-discriminatiebeginsel in artikel 39 EG in algemene termen gesteld en is het niet specifiek gericht aan lidstaten of publiekrechtelijke organen.

    43

    Zo heeft het Hof geoordeeld dat het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit niet alleen geldt voor het optreden van het openbaar gezag, maar zich ook uitstrekt tot bepalingen van andere aard, strekkende tot collectieve regeling van arbeid in loondienst en dienstverrichtingen (zie arrest van 12 december 1974, Walrave en Koch, 36/74, Jurispr. blz. 1405, punt 17, en arrest Angonese, reeds aangehaald, punt 31).

    44

    De opheffing tussen de lidstaten van belemmeringen voor het vrije verkeer van personen zou immers in gevaar worden gebracht, indien de opheffing van door de staten gestelde belemmeringen kon worden ontkracht door belemmeringen voortvloeiend uit handelingen van niet onder het publiekrecht vallende verenigingen of organen, verricht krachtens hun eigen rechtsbevoegdheid (zie arrest Walrave en Koch, reeds aangehaald, punt 18, en arrest van 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 83).

    45

    Het Hof heeft aldus met betrekking tot artikel 39 EG, dat een fundamentele vrijheid formuleert en een specifieke toepassing van het in artikel 12 EG vervatte algemene discriminatieverbod vormt, geconcludeerd dat het discriminatieverbod ook van toepassing is op alle overeenkomsten die de arbeid in loondienst collectief regelen, en op overeenkomsten tussen particulieren (zie arrest van 8 april 1976, Defrenne, 43/75, Jurispr. blz. 455, punt 39, en arrest Angonese, reeds aangehaald, punten 34 en 35).

    46

    Het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in artikel 39 EG is dus ook van toepassing op privaatrechtelijke verenigingen zoals de MPG.

    47

    Met betrekking tot de vraag of daaruit volgt dat de MPG verplicht is, Raccanelli het recht te geven om te kiezen tussen een beursovereenkomst en een arbeidsovereenkomst, moet worden geantwoord dat volgens vaste rechtspraak van het Hof discriminatie bestaat in de toepassing van verschillende regels op vergelijkbare situaties of van dezelfde regel op verschillende situaties (zie in die zin arrest van 29 april 1999, Royal Bank of Scotland, C-311/97, Jurispr. blz. I-2651, punt 26). Het staat aan de verwijzende rechter om vast te stellen of, wegens de toepassing van verschillende regels op vergelijkbare situaties onder omstandigheden als die van de hoofdzaak, de eventuele weigering van genoemde keuze een ongelijke behandeling van nationale en buitenlandse promovendi oplevert.

    48

    Onder deze omstandigheden moet op de tweede vraag worden geantwoord dat een privaatrechtelijke vereniging zoals de MPG jegens werknemers in de zin van artikel 39 EG het non-discriminatiebeginsel moet eerbiedigen. Het staat aan de verwijzende rechter om vast te stellen of er onder omstandigheden als die van het hoofdgeding sprake is van ongelijke behandeling van nationale en buitenlandse promovendi.

    Derde vraag

    49

    Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen wat de gevolgen zijn van discriminatie van een buitenlandse promovendus doordat deze laatste niet de mogelijkheid heeft gehad om een arbeidsovereenkomst te sluiten met de MPG.

    50

    Artikel 39 EG noch de bepalingen van verordening nr. 1612/68 schrijven de lidstaten of verenigingen zoals de MPG een bepaalde maatregel voor in het geval van schending van het discriminatieverbod, maar laat hun de vrije keuze tussen de verschillende oplossingen die geschikt zijn om de doelstelling van deze onderscheiden bepalingen te bereiken, afhankelijk van de verschillende situaties die zich kunnen voordoen (zie in die zin arresten van 10 april 1984, von Colson en Kamann, 14/83, Jurispr. blz. 1891, punt 18, en 11 oktober 2007, Paquay, C-460/06, Jurispr. blz. I-8511, punt 44).

    51

    Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen aangeeft, staat het derhalve aan de verwijzende rechter om in het licht van de nationale wetgeving op het gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid te beslissen over de aard van de vergoeding waarop verzoeker in het hoofdgeding aanspraak kan maken.

    52

    Onder deze omstandigheden moet op de derde vraag worden geantwoord dat, indien verzoeker in het hoofdgeding zich terecht heeft beroepen op een nadeel dat is veroorzaakt door tegen hem gerichte discriminatie, het aan de verwijzende rechter staat om in het licht van de nationale wetgeving op het gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid te beslissen over de aard van de vergoeding waarop verzoeker in het hoofdgeding aanspraak kan maken.

    Kosten

    53

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Een onderzoeker in een situatie als die van verzoeker in het hoofdgeding, die bezig is met de voorbereiding van een proefschrift op basis van een met de Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften eV gesloten beursovereenkomst, dient alleen te worden beschouwd als werknemer in de zin van artikel 39 EG indien zijn werkzaamheid gedurende bepaalde tijd wordt uitgevoerd onder het gezag van een instituut dat onder deze vereniging valt en hij voor die werkzaamheid een beloning ontvangt. Het staat aan de verwijzende rechter om de noodzakelijke feitelijke vaststellingen te doen om uit te maken of dat in de bij hem aanhangige zaak het geval is.

     

    2)

    Een privaatrechtelijke vereniging zoals de Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften eV moet jegens werknemers in de zin van artikel 39 EG het non-discriminatiebeginsel eerbiedigen. Het staat aan de verwijzende rechter om vast te stellen of er onder omstandigheden als die van het hoofdgeding sprake is van ongelijke behandeling van nationale en buitenlandse promovendi.

     

    3)

    Indien verzoeker in het hoofdgeding zich terecht heeft beroepen op een nadeel dat is veroorzaakt door tegen hem gerichte discriminatie, staat het aan de verwijzende rechter om in het licht van de nationale wetgeving op het gebied van niet-contractuele aansprakelijkheid te beslissen over de aard van de vergoeding waarop verzoeker in het hoofdgeding aanspraak kan maken.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Naar boven