EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62006CJ0037

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 januari 2008.
Viamex Agrar Handels GmbH (C-37/06) en Zuchtvieh-Kontor GmbH (ZVK) (C-58/06) tegen Hauptzollamt Hamburg-Jonas.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Hamburg - Duitsland.
Verordening (EG) nr. 615/98 - Richtlijn 91/628/EEG - Restituties bij uitvoer - Bescherming van runderen tijdens vervoer - Koppeling van betaling van restituties bij uitvoer van runderen aan naleving van richtlijn 91/628/EEG - Evenredigheidsbeginsel - Verlies van recht op restitutie.
Gevoegde zaken C-37/06 en C-58/06.

Jurisprudentie 2008 I-00069

ECLI-code: ECLI:EU:C:2008:18

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

17 januari 2008 ( *1 )

„Verordening (EG) nr. 615/98 — Richtlijn 91/628/EEG — Restituties bij uitvoer — Bescherming van runderen tijdens vervoer — Koppeling van betaling van restituties bij uitvoer van runderen aan naleving van richtlijn 91/628/EEG — Evenredigheidsbeginsel — Verlies van recht op restitutie”

In de gevoegde zaken C-37/06 en C-58/06,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) bij beslissingen van 10 en 12 januari 2006, ingekomen bij het Hof op 23 januari respectievelijk 3 februari 2006, in de procedures

Viamex Agrar Handels GmbH (C-37/06),

Zuchtvieh-Kontor GmbH (ZVK) (C-58/06)

tegen

Hauptzollamt Hamburg-Jonas,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A Rosas, kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues, J. Klučka (rapporteur), A. Ó Caoimh en P. Lindh, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 maart 2007,

gelet op de opmerkingen van:

Viamex Agrar Handels GmbH, vertegenwoordigd door W. Schedl, Rechtsanwalt,

Zuchtvieh-Kontor GmbH (ZVK), vertegenwoordigd door K. Landry, Rechtsanwalt,

het Hauptzollamt Hamburg-Jonas, vertegenwoordigd door G. Seber als gemachtigde,

de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk als gemachtigde,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Erlbacher als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 september 2007,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de geldigheid van de artikelen 1 en 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 615/98 van de Commissie van 18 maart 1998 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan (PB L 82, blz. 19).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen, enerzijds, Viamex Agrar Handels GmbH (hierna: „Viamex”) en Zuchtvieh-Kontor GmbH (ZVK) (hierna: „ZVK”) en, anderzijds, het Hauptzollamt Hamburg-Jonas (hierna: „Hauptzollamt”), betreffende restituties bij de uitvoer van levende runderen naar Libanon respectievelijk Egypte.

Toepasselijke bepalingen

3

Volgens artikel 13, lid 9, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148 blz. 24), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2634/97 van de Raad van 18 december 1997 (PB L 356, blz. 13; hierna: „verordening nr. 805/68”), wordt de restitutie bij uitvoer van levende dieren slechts uitbetaald wanneer is voldaan aan de voorschriften van de Gemeenschap inzake het welzijn van dieren en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

4

Verordening nr. 615/98 bevat nadere uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 805/68.

5

Artikel 1 van verordening nr. 615/98 bepaalt dat de betaling van de restituties bij uitvoer van levende runderen afhankelijk wordt gesteld van de naleving, tijdens het vervoer van de dieren tot de eerste lossingsplaats in het derde land van de eindbestemming, van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 (PB L 148, blz. 52; hierna: „richtlijn 91/628”) en van de genoemde verordening.

6

Volgens artikel 2 van die verordening worden de dieren gecontroleerd bij het verlaten van het douanegebied van de Europese Gemeenschap. Een officiële dierenarts moet nagaan of en certificeren dat de dieren geschikt zijn voor de geplande reis overeenkomstig richtlijn 91/628, dat het vervoermiddel waarmee de dieren het douanegebied van de Gemeenschap zullen verlaten, in overeenstemming is met die richtlijn en dat de nodige maatregelen zijn genomen om de dieren tijdens de reis overeenkomstig die richtlijn te verzorgen.

7

Op grond van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 615/98 moet de aanvraag om betaling van de uitvoerrestituties worden aangevuld met het bewijs dat het bepaalde in artikel 1 van deze verordening in acht is genomen, en wordt dit bewijs geleverd door het overleggen van het controle-exemplaar T5 en het controleverslag van een controlerende firma, tezamen met het veterinaire certificaat.

8

Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 bepaalt evenwel dat de uitvoerrestitutie niet wordt betaald voor dieren die tijdens het vervoer zijn overleden of waarvoor de bevoegde autoriteit, op grond van de in artikel 5, lid 2, van deze verordening bedoelde documenten, de verslagen over de in artikel 4 van deze verordening bedoelde controles en/of welke andere gegevens ook over de naleving van artikel 1 van deze verordening waarover zij beschikt, van oordeel is dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd.

9

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 91/628 bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat de reis- en rusttijden en de tussenpozen voor het voederen en drenken voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk VII van de bijlage bij deze richtlijn.

10

Betreffende het vervoer over de weg van levende runderen bepaalt onderdeel 48, punt 4, sub d, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 dat na een reistijd van 14 uur een voldoende rusttijd van ten minste één uur in acht moet worden genomen. Na deze rusttijd kunnen de dieren opnieuw gedurende veertien uur worden vervoerd. Het vervoer mag dus maximaal 29 uur duren. Punt 8 van onderdeel 48 bepaalt evenwel dat de reistijden in het belang van de dieren met twee uur kunnen worden verlengd, met name gelet op de nabijheid van de plaats van bestemming.

11

Op grond van onderdeel 48, punt 5, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 moeten de dieren na de vastgestelde reistijd een rusttijd van ten minste 24 uur krijgen.

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

12

In het eerste hoofdgeding heeft Viamex bij het Hauptzollamt Kiel aangifte gedaan van de uitvoer van 35 levende runderen naar Libanon. Bij beslissing van 1 februari 2001 heeft het Hauptzollamt het door Viamex ingediende verzoek om uitvoerrestitutie op grond van met name de artikelen 1 en 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 afgewezen, omdat uit het onderzoek van het door die vennootschap overgelegde reisschema was gebleken dat de rusttijd van 24 uur als bedoeld in onderdeel 48, punt 5, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 niet in acht was genomen. Viamex heeft evenwel aangevoerd dat die bepaling niet was nageleefd omdat de officiële dierenarts haar had gelast de reis voort te zetten vooraleer de na te leven rusttijd van 24 uur was verstreken. Het Hauptzollamt is van mening dat Viamex niettegenstaande deze omstandigheid inlichtingen had moeten inwinnen betreffende de door richtlijn 91/628 voorgeschreven rusttijden. Volgens het Hauptzollamt had Viamex zich bovendien, vanwege het opmaken van een proces-verbaal van een verkeersongeval en een controle op het vrachtverkeer, niet gehouden aan de maximumduur van de tweede fase van het vervoer als bedoeld in onderdeel 48, punt 4, sub d, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628.

13

In het tweede hoofdgeding heeft ZVK bij het Hauptzollamt Bamberg aangifte gedaan van de uitvoer van 32 levende runderen naar Egypte, en verzocht daarvoor om een als voorschot te betalen uitvoerrestitutie, die haar door het Hauptzollamt werd toegekend. Bij wijzigingsbeschikking van 1 september 2003 heeft het Hauptzollamt deze restitutie, vermeerderd met een toeslag van 10 %, echter teruggevorderd, met name op grond dat de dieren in strijd met richtlijn 91/628 gedurende meer dan 14 uur waren vervoerd. De tweede fase van het vervoer had immers 15 uur 45 minuten geduurd. De overschrijding van de maximumduur van de tweede fase van het vervoer had volgens het Hauptzollamt bovendien tot gevolg dat ZVK inbreuk heeft gemaakt op de in onderdeel 48, punt 5, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 neergelegde regel dat de dieren na een reistijd van ten hoogste 29 uur moeten worden uitgeladen, gevoederd en gedrenkt, en een rusttijd van ten minste 24 uur moeten krijgen.

14

Nadat de door hen ingediende bezwaren tegen de beschikkingen van het Hauptzollamt van 1 februari 2001 respectievelijk 1 september 2003 waren afgewezen, hebben Viamex en ZVK beroep ingesteld bij het Finanzgericht Hamburg, dat, van oordeel dat de beslechting van de twee voor hem dienende zaken afhankelijk was van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, de behandeling van de zaken heeft geschorst en het Hof de volgende, in deze twee zaken gelijkluidende prejudiciële vragen heeft gesteld:

„1)

Is artikel 1 van verordening nr. 615/98 geldig voor zover het de toekenning van de uitvoerrestitutie afhankelijk stelt van de naleving van richtlijn 91/628 […]?

2)

Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag: is artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98, volgens hetwelk de uitvoerrestitutie niet wordt betaald voor dieren waarvoor de bevoegde autoriteit, op grond van andere gegevens over de naleving van artikel 1 van verordening nr. 615/98, van oordeel is dat richtlijn [91/628], niet is nageleefd, verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel?”

15

Bij beschikking van de president van het Hof van 17 februari 2006 zijn de zaken C-37/06 en C-58/06 voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest gevoegd.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

16

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1 van verordening nr. 615/98 geldig is voor zover het de betaling van de restitutie bij uitvoer van levende dieren afhankelijk stelt van de naleving van richtlijn 91/628. De verwijzende rechter vraagt zich inzonderheid af of er een verband bestaat tussen het stelsel van uitvoerrestituties, dat tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid behoort, en het gemeenschapsrecht betreffende de dierbescherming.

17

Artikel 1 van verordening nr. 615/98 betreffende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan, bepaalt dat voor de toepassing van artikel 13, lid 9, tweede alinea, van verordening nr. 805/68 de betaling van de restituties bij uitvoer van onder post 0102 van de gecombineerde nomenclatuur vallende levende runderen afhankelijk wordt gesteld van onder meer de naleving van richtlijn 91/628.

18

Zoals de advocaat-generaal in de punten 28 tot en met 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zij in de eerste plaats eraan herinnerd dat die verwijzing in artikel 1 van verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628, waarmee een verband wordt gelegd tussen het stelsel van uitvoerrestituties en de bescherming van dieren tijdens het vervoer ervan, het resultaat is van de keuze die de Raad van de Europese Unie heeft gemaakt in verordening nr. 805/68, met betrekking waartoe de Commissie van de Europese Gemeenschappen in verordening nr. 615/98 slechts de nadere uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld.

19

Artikel 1 van verordening nr. 615/98 strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 13, lid 9, van verordening nr. 805/68, volgens hetwelk de restitutie bij uitvoer van levende dieren slechts wordt uitbetaald wanneer is voldaan aan het gemeenschapsrecht inzake het dierenwelzijn en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Genoemd artikel 13, lid 9, is ingevoerd om een einde te maken aan de praktijk dat het welzijn van dieren niet steeds in acht werd genomen tijdens het vervoer ervan.

20

Uit de twee overwegingen van de considerans van verordening nr. 2634/97, waarbij de laatste alinea van artikel 13, lid 9, van verordening nr. 805/68 is ingevoegd, blijkt immers dat uit de ervaring die was opgedaan bij de uitvoering van richtlijn 91/628 was gebleken dat het welzijn van levende dieren niet steeds in acht werd genomen bij de uitvoer van dieren, en dat de zorg voor de vaststelling van de nadere bepalingen voor de toepassing van de ter zake toepasselijke voorschriften om praktische redenen bij de Commissie moest worden gelegd. Dienaangaande preciseert de vijfde overweging van de considerans van verordening nr. 615/98 dat voor de gevallen waarin het, gezien de fysieke en/of gezondheidstoestand van een bepaald aantal van de tot een verzonden partij behorende dieren, vaststaat dat de voorschriften inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer niet zijn nageleefd, dient te worden voorzien in verdere maatregelen die een passend afschrikkend effect sorteren en op uniforme wijze worden toegepast.

21

Overigens hebben soortgelijke overwegingen de gemeenschapsinstellingen ertoe gebracht richtlijn 91/628 te vervangen door verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97 (PB 2005, L 3, blz. 1).

22

In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat de bescherming van het dierenwelzijn een rechtmatig doel van algemeen belang is, waarvan het belang met name tot uitdrukking kwam in de vaststelling door de lidstaten van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren (PB 1997, C 340, blz. 110), en in de ondertekening door de Gemeenschap van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (herzien) [Besluit 2004/544/EG van de Raad van 21 juni 2004 betreffende de ondertekening van de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (herzien), PB L 241, blz. 21]. Ook de aan de slotakte van het Verdrag betreffende de Europese Unie gehechte verklaring nr. 24 betreffende de bescherming van dieren geeft uitdrukking aan het belang van die doelstelling.

23

Het Hof heeft overigens meermaals het belang vastgesteld dat de Gemeenschap hecht aan de gezondheid en de bescherming van dieren (arresten van 1 april 1982, Holdijk e.a., 141/81–143/81, Jurispr. blz. 1299, punt 13, en 23 februari 1988, Verenigd Koninkrijk/Raad, 131/86, Jurispr. blz. 905, punt 17). Het heeft met name geoordeeld dat bij het nastreven van de doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet mag worden voorbijgegaan aan vereisten van algemeen belang, zoals de bescherming van de gezondheid en het leven van dieren, en dat de gemeenschapsinstellingen bij de uitoefening van hun bevoegdheden, met name in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen, met deze vereisten rekening moeten houden.

24

Hieruit volgt dat de gemeenschapswetgever, door de betaling van de restituties bij uitvoer van levende runderen aldus te koppelen aan de naleving van de communautaire regelgeving op het gebied van het dierenwelzijn, eisen van algemeen belang beoogt te beschermen. Uit de nastreving van dit doel kan op zichzelf niet worden afgeleid dat artikel 1 van verordening nr. 615/98 ongeldig is. Deze verwijzing heeft bovendien het voordeel, te voorkomen dat met gemeenschapsmiddelen uitvoerverrichtingen zouden worden gefinancierd die niet voldoen aan de gemeenschapsbepalingen inzake het dierenwelzijn.

25

De verwijzende rechter merkt echter in wezen op dat verordening nr. 615/98 en richtlijn 91/628 andere doelstellingen nastreven en dat een verordening niet op die wijze algemeen kan verwijzen naar een richtlijn, die overigens „zorgwekkend vaag” is.

26

In dat verband moet worden benadrukt dat het feit alleen dat de betaling van de restituties bij uitvoer van levende runderen door verordening nr. 615/98 afhankelijk wordt gesteld van de naleving van een aantal voorwaarden die zijn vastgesteld in een regeling met eigen doelstellingen, als zodanig geen grond voor ongeldigheid van die verordening kan opleveren, aangezien de aldus nagestreefde doelstellingen, zoals het Hof in de punten 22 tot en met 24 van het onderhavige arrest heeft vastgesteld, niet alleen volkomen rechtmatig zijn maar bovendien verplichtingen zijn die op grond van het gemeenschapsrecht steeds blijven rusten op alle lidstaten en instellingen bij het uitstippelen en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

27

Het is juist dat volgens vaste rechtspraak een richtlijn uit zichzelf aan particulieren geen verplichtingen kan opleggen (zie met name arresten van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz. 723, punt 48; 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01–C-403/01, Jurispr. blz. I-8835, punt 108; 3 mei 2005, Berlusconi e.a., C-387/02, C-391/02 en C-403/02, Jurispr. blz. I-3565, punt 73, en 7 juni 2007, Carp, C-80/06, Jurispr. blz. I-4473, punt 20).

28

Principieel kan evenwel niet worden uitgesloten dat de bepalingen van een richtlijn toepassing kunnen vinden door middel van een uitdrukkelijke verwijzing in een verordening naar de bepalingen van die richtlijn, mits de algemene rechtsbeginselen, en inzonderheid het rechtszekerheidsbeginsel, worden geëerbiedigd.

29

Bovendien moet worden opgemerkt dat de algemene verwijzing in verordening nr. 615/98 naar richtlijn 91/628 tot doel heeft, voor de toepassing van artikel 13, lid 9, van verordening nr. 805/68, te waarborgen dat de relevante bepalingen van deze richtlijn op het gebied van het welzijn van levende dieren, en meer in het bijzonder inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer, worden nageleefd. Die verwijzing, waarmee de voorwaarden voor de toekenning van restituties worden vastgesteld, kan dus niet aldus worden uitgelegd dat zij betrekking heeft op alle bepalingen van richtlijn 91/628 en met name op die welke geen verband houden met het hoofddoel van die richtlijn.

30

Bijgevolg kan niet zinvol worden gesteld, zoals verzoekster in het hoofdgeding in zaak C-58/06 heeft gedaan, dat bedoelde verwijzing inbreuk maakt op het rechtszekerheidsbeginsel omdat zij betrekking heeft op alle bepalingen van richtlijn 91/628.

31

Uit het voorgaande volgt dat bij onderzoek van de eerste vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 1 van verordening nr. 615/98 kunnen aantasten.

Tweede vraag

32

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel, voor zover volgens de bewoordingen van die bepaling iedere schending van een van de bepalingen van richtlijn 91/628 automatisch en ongeacht de vaststelling van een inbreuk op het dierenwelzijn wordt bestraft met het volledige verlies van de uitvoerrestitutie.

33

Om te beginnen dient te worden gepreciseerd dat het evenredigheidsbeginsel, dat een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt en herhaaldelijk werd bevestigd door de rechtspraak van het Hof, met name op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie met name arresten van 12 juli 2001, Jippes e.a., C-189/01, Jurispr. blz. I-5689, punt 81, en 7 september 2006, Spanje/Raad, C-310/04, Jurispr. blz. I-7285, punt 97), als zodanig zowel door de gemeenschapswetgever als door de nationale wetgevers en rechterlijke instanties die het gemeenschapsrecht toepassen in acht moet worden genomen. In het kader van de toepassing van verordening nr. 615/98 moet dit beginsel eveneens in acht worden genomen door de bevoegde nationale autoriteiten.

34

Voorts zij eraan herinnerd dat de gemeenschapswetgever, ofschoon hij gebonden is aan het evenredigheidsbeginsel, op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, in overeenstemming met de hem bij de artikelen 34 EG tot en met 37 EG toegekende politieke verantwoordelijkheid. Derhalve dient het rechterlijke toezicht zich te beperken tot het onderzoek, of bij de vaststelling van de betrokken maatregel geen kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid is begaan, dan wel of het betrokken orgaan de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet kennelijk heeft overschreden (zie in die zin arrest Jippes e.a., reeds aangehaald, punt 80).

35

Het evenredigheidsbeginsel verlangt dat handelingen van gemeenschapsinstellingen niet buiten de grenzen treden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (zie in die zin arrest van 13 november 1990, Fedesa e.a., C-331/88, Jurispr. blz. I-4023, punt 13, en arrest Jippes e.a., reeds aangehaald, punt 81).

36

Wat ten slotte de rechterlijke toetsing van de wijze van uitvoering van een dergelijk beginsel betreft, kan, gezien de ruime beoordelingsvrijheid waarover de gemeenschapswetgever op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid beschikt, aan de wettigheid van een op dit gebied vastgestelde maatregel slechts afbreuk worden gedaan, wanneer de maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de bevoegde instelling nagestreefde doel (zie reeds aangehaalde arresten Fedesa e.a., punt 14, en Jippes e.a., punt 82). Het gaat er dus niet om, of de door de wetgever vastgestelde maatregel de enig mogelijke of best mogelijke maatregel was, doch of hij kennelijk ongeschikt was (arrest Jippes e.a., reeds aangehaald, punt 83).

37

In casu zij eraan herinnerd dat, gelet op de bewoordingen van de artikelen 1 en 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 en op het doel van die verordening, de naleving van de bepalingen van richtlijn 91/628 een voorwaarde is voor de betaling van de restituties bij uitvoer. In artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 is immers het verlies van het recht op restitutie neergelegd door de niet-betaling ervan als gevolg van de niet-naleving van de bepalingen van die richtlijn. Bijgevolg moet worden nagegaan of de in artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 vastgestelde toekenningsvoorwaarden voor de uitvoerrestituties met het evenredigheidsbeginsel verenigbaar zijn.

38

In dat verband moet worden opgemerkt dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten slechts in twee duidelijk verschillende, in artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 vastgestelde situaties een beslissing kunnen nemen betreffende het bedrag van de uitvoerrestitutie. In het eerste geval, wanneer het overlijden van de dieren te wijten is aan de niet-naleving van de voorschriften van richtlijn 91/628, laat de gemeenschapswetgever de bevoegde autoriteit geen enkele beoordelingsmarge, aangezien hij uitdrukkelijk bepaalt dat de restitutie niet wordt betaald. In het tweede geval daarentegen, wanneer bedoelde autoriteit van mening is dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd zonder dat dit tot de dood van de dieren heeft geleid, laat de gemeenschapswetgever de bevoegde autoriteit een zekere beoordelingsmarge op grond waarvan zij kan beslissen dat de niet-naleving van een bepaling van die richtlijn het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie tot gevolg heeft.

39

Deze beoordelingsmarge is evenwel niet onbegrensd aangezien zij door artikel 5 van verordening nr. 615/98 wordt afgebakend. De bevoegde autoriteit kan slechts op grond van de in artikel 5, lid 2, van die verordening bedoelde documenten, de verslagen over de in artikel 4 van die verordening bedoelde controles en/of welke andere gegevens ook over de naleving van artikel 1 van die verordening waarover zij beschikt, besluiten dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd.

40

De in artikel 5 van verordening nr. 615/98 bedoelde documenten en de in artikel 4 van die verordening bedoelde verslagen houden echter alle verband met de fysieke toestand en/of de gezondheid van de dieren tijdens het vervoer. De bevoegde autoriteit kan dus slechts besluiten dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd op grond van door de exporteur te verstrekken documenten betreffende de gezondheid van de dieren, zoals het controle-exemplaar T5, dat het met name mogelijk maakt na te gaan, of de dieren geschikt waren voor de reis en of het vervoermiddel in overeenstemming was met die richtlijn

41

Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de bewoordingen van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98, volgens welke de bevoegde autoriteit ook op grond van welke andere gegevens ook waarover zij beschikt, kan besluiten dat richtlijn 91/628 niet is nageleefd. Die bewoordingen moeten immers eveneens aldus worden uitgelegd dat daarmee gegevens worden beoogd die verband houden met het dierenwelzijn.

42

In die omstandigheden moet artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 aldus worden uitgelegd dat het bij de niet-naleving van richtlijn 91/628 die de verlaging of het verlies van de uitvoerrestitutie met zich mee kan brengen, gaat om de bepalingen van deze richtlijn die verband houden met het dierenwelzijn, dus met de fysieke toestand en de gezondheid van de dieren, en niet om de bepalingen van deze richtlijn die daar in beginsel geen verband mee houden.

43

De voorwaarden van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 zijn dus verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel.

44

Het staat aan de bevoegde autoriteit om te beoordelen of de inbreuk op een bepaling van richtlijn 91/628 gevolgen heeft gehad voor het welzijn van de dieren, of een dergelijke inbreuk eventueel kan worden verholpen, en of zij moet leiden tot het verlies, de verlaging of het behoud van de uitvoerrestitutie. Het staat eveneens aan die autoriteit om te beslissen of de uitvoerrestitutie moet worden verlaagd naar rata van het aantal dieren dat volgens haar geleden kan hebben ten gevolge van de niet-naleving van richtlijn 91/628, dan wel of de betaling van deze restitutie achterwege dient te blijven omdat de niet-naleving van een bepaling van deze richtlijn gevolgen heeft gehad voor het welzijn van alle dieren.

45

Gelet op een en ander dient te worden geconcludeerd dat bij onderzoek van de toekenningsvoorwaarden voor uitvoerrestituties niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het nagestreefde doel, namelijk de bescherming van levende dieren tijdens het vervoer ervan te verzekeren in het kader van het stelsel voor uitvoerrestituties.

46

Hieruit volgt dat bij onderzoek van de tweede vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 kunnen aantasten uit het oogpunt van het evenredigheidsbeginsel. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de bevoegde autoriteiten de relevante bepalingen van verordening nr. 615/98 in overeenstemming met dit beginsel hebben toegepast.

Kosten

47

Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1 van verordening (EG) nr. 615/98 van de Commissie van 18 maart 1998 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen voor het stelsel van uitvoerrestituties met betrekking tot het welzijn van levende runderen tijdens het vervoer ervan.

 

2)

Bij onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 615/98 kunnen aantasten uit het oogpunt van het evenredigheidsbeginsel. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de bevoegde autoriteiten de relevante bepalingen van verordening nr. 615/98 in overeenstemming met dit beginsel hebben toegepast.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Naar boven