EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62001CJ0114

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 september 2003.
AvestaPolarit Chrome Oy.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Korkein hallinto-oikeus - Finland.
Harmonisatie van wetgevingen - Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG - Begrip "afvalstof" - Productieresidu - Mijn - Gebruik - Opslag - Artikel 2, lid 1, sub b - Begrip "andere voorschriften" - Nationale wettelijke regeling die niet onder richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG valt.
Zaak C-114/01.

Jurisprudentie 2003 I-08725

ECLI-code: ECLI:EU:C:2003:448

Arrêt de la Cour

Zaak C-114/01


Procedure ingeleid door
AvestaPolarit Chrome Oy, voorheen Outokumpu Chrome Oy



[verzoek van de Korkein hallinto-oikeus (Finland) om een prejudiciële beslissing]

«Harmonisatie van wetgevingen – Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG – Begrip afvalstof – Productieresidu – Mijn – Gebruik – Opslag – Artikel 2, lid 1, sub b – Begrip andere voorschriften – Nationale wettelijke regeling die niet onder richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG valt»

Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 10 april 2003
I - 0000
    
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 september 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

1..
Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442, gewijzigd bij richtlijn 91/156 – Begrip – Stof waarvan men zich ontdoet – Uitzondering – Daadwerkelijk gebruik van die stof voor hoofdactiviteit

(Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156)

2..
Milieu – Afvalstoffen – Richtlijn 75/442, gewijzigd bij richtlijn 91/156 – Ander voorschrift in zin van artikel 2, lid 1, sub b – Nationale wettelijke regeling die geen maatregel tot toepassing van die richtlijn is – Daaronder begrepen – Voorwaarden

(Richtlijn 75/442 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, art. 1, sub d, 2, lid 1, sub b, en 11)

1.
Ganggesteente en na de ertsconcentratie resterend zand die afkomstig zijn van de exploitatie van een mijn, moeten niet worden aangemerkt als afvalstoffen in de zin van richtlijn 75/442 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, indien de houder ze rechtmatig gebruikt voor de noodzakelijke opvulling van de galerijen van die mijn en afdoende garanties geeft voor de identificatie en het daadwerkelijke gebruik van de daartoe bestemde stoffen. cf. punt 43, dictum 1

2.
Voorzover een nationale wettelijke regeling geen maatregel tot toepassing van richtlijn 75/442, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, met name artikel 11 daarvan, is, moet zij worden beschouwd als een ander voorschrift in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van die richtlijn dat een in die bepaling genoemde categorie afvalstoffen dekt, indien zij betrekking heeft op het beheer van die afvalstoffen als zodanig in de zin van artikel 1, sub d, van de richtlijn en zij ten minste een niveau van milieubescherming oplevert dat gelijkwaardig is aan dat van de richtlijn, zulks ongeacht de datum waarop zij in werking is getreden. cf. punt 61, dictum 2




ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
11 september 2003 (1)


„Harmonisatie van wetgevingen – Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG – Begrip afvalstof – Productieresidu – Mijn – Gebruik – Opslag – Artikel 2, lid 1, sub b – Begrip andere voorschriften – Nationale wettelijke regeling die niet onder richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG valt”

In zaak C-114/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Korkein hallinto-oikeus (Finland), in een procedure ingeleid door

AvestaPolarit Chrome Oy, voorheen Outokumpu Chrome Oy,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 1, sub a, en 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),,



samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen, V. Skouris, F. Macken en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

AvestaPolarit Chrome Oy, vertegenwoordigd door A. Kukkonen, asianajaja,

de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en B. Muttelsee-Schön als gemachtigden,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door C. Vajda, QC,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright, I. Koskinen en P. Panayotopoulos als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van AvestaPolarit Chrome Oy, vertegenwoordigd door A. Kukkonen; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door N. A. J. Bel als gemachtigde; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. Vajda, en de Commissie vertegenwoordigd door R. Wainwright en I. Koskinen, ter terechtzitting van 23 januari 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 april 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 5 maart 2001, binnengekomen bij het Hof op 14 maart daaraanvolgend, heeft de Korkein hallinto-oikeus (hoogste administratieve rechter) krachtens artikel 234 EG het Hof twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 1, sub a, en 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 (PB L 78, blz. 32; hierna: richtlijn 75/442).

2
Die vragen zijn gerezen in een beroep van de vennootschap Outokumpu Chrome Oy, thans AvestaPolarit Chrome Oy (hierna: AvestaPolarit), die een mijn exploiteert waar in hoofdzaak chroom wordt gewonnen, tegen de voorwaarden die het Lapin ympäristökeskus (milieucentrum van Lapland; hierna: milieucentrum) haar in de vergunning voor de exploitatie van die mijn heeft opgelegd.

De gemeenschapsregeling

3
Artikel 1, sub a, eerste alinea, van richtlijn 75/442 verstaat onder afvalstof elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

4
Artikel 1, sub c, van deze richtlijn verstaat onder houder de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft.

5
Artikel 1, sub d, van de richtlijn definieert beheer als de inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting.

6
Bijlage I bij richtlijn 75/442, Categorieën afvalstoffen, vermeldt in punt Q 11 de [b]ij winning en bewerking van grondstoffen overgebleven residuen (bijvoorbeeld residuen van mijnbouw of oliewinning enz.) en, in punt Q 16, [a]lle stoffen, materialen of producten die niet onder de hierboven vermelde categorieën vallen.

7
Artikel 1, sub a, tweede alinea, van richtlijn 75/442 draagt de Commissie op een lijst op [te stellen] van de afvalstoffen die tot de categorieën van bijlage I behoren. Krachtens deze bepaling heeft de Commissie bij beschikking 94/3/EG van 20 december 1993 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a, van richtlijn 75/442 (PB L 5, blz. 15) een Europese afvalcatalogus (hierna: EAC) vastgesteld, waarin onder andere worden genoemd [a]fval van exploratie, mijnbouw, ertsconcentratie en verdere bewerking van mineralen en steengroeven. De inleiding van de EAC geeft aan dat deze lijst van toepassing [is] op alle afvalstoffen, zonder dat het van belang is of ze voor verwijdering of voor nuttige toepassing bestemd zijn en dat het een geharmoniseerde lijst van afvalstoffen [is] die niet uitputtend is, dat wil zeggen een lijst die periodiek [...] opnieuw zal worden bezien, maar dat [m]aterialen en voorwerpen die in de EAC zijn opgenomen, [...] niet onder alle omstandigheden als afval [worden] beschouwd, maar alleen als aan de definitie van afvalstof is voldaan.

8
Artikel 2 van richtlijn 75/442 luidt:

1.
Buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen de volgende stoffen:

a)
gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;

b)
wanneer zij reeds onder andere voorschriften vallen:

i)
radioactieve afvalstoffen;

ii)
afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven;

iii)
kadavers en de volgende landbouwafvalstoffen: fecaliën en andere natuurlijke en niet gevaarlijke stoffen die in de landbouw worden gebruikt;

iv)
afvalwater, met uitzondering van afvalstoffen in vloeibare toestand;

v)
afgedankte explosieven.

2.
Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in bijzondere richtlijnen worden vastgesteld.

9
Vóór de wijziging bij richtlijn 91/156 luidde de oorspronkelijke versie van artikel 2 van richtlijn 75/442 als volgt:

1.
Onverminderd deze richtlijn kunnen de lidstaten specifieke voorschriften vaststellen voor bijzondere categorieën afvalstoffen.

2.
Onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen niet:

a)
radioactieve afvalstoffen;

b)
afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven;

c)
kadavers en de volgende landbouwafvalstoffen: fecaliën en andere stoffen die in de landbouw worden gebruikt;

d)
afvalwater, met uitzondering van afvalstoffen in vloeibare toestand;

e)
gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;

f)
afvalstoffen die onderworpen zijn aan specifieke communautaire voorschriften.

10
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 75/442 bepaalt onder meer dat de lidstaten passende maatregelen nemen ter bevordering van de nuttige toepassing van de afvalstoffen door recycling, hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen. Artikel 4 van de richtlijn preciseert dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en met name zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora en zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.

11
De artikelen 9 en 10 van richtlijn 75/442 bepalen dat iedere inrichting of onderneming die de in bijlage II A bedoelde handelingen tot verwijdering van afvalstoffen of de in bijlage II B van deze richtlijn bedoelde handelingen voor nuttige toepassing van afvalstoffen verricht, een vergunning van de bevoegde instantie moet hebben. Die bijlagen zijn bij beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996 (PB L 135, blz. 32) aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

12
In bijlage II A worden onder meer de volgende verwijderingshandelingen genoemd: sub D 1 Het op of in de bodem brengen van afval (bijvoorbeeld stortplaats, enz.), sub D 12  Permanente opslag (bijvoorbeeld het installeren van containers in een mijn, enz.) en sub D 15 Opslag in afwachting van een in deze bijlage genoemde handeling, met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie.

13
In bijlage II B worden onder meer de volgende handelingen genoemd: sub R 4 Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen, sub R 5 Recycling/terugwinning van andere anorganische stoffen en sub R 13 Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de [in deze bijlage] genoemde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie).

14
Artikel 11 van richtlijn 75/442 voorziet niettemin in een vrijstelling van vergunning. Lid 1 van dit artikel luidt als volgt: Onverminderd de bepalingen van richtlijn 78/319/EEG van de Raad van 20 maart 1978 betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen [(PB L 84, blz. 43)] kunnen van de in artikel 9 of artikel 10 bedoelde vergunning worden vrijgesteld:

a)
inrichtingen of ondernemingen die hun afvalstoffen op de plaats van productie in eigen beheer verwijderen en

b)
inrichtingen of ondernemingen die afvalstoffen nuttig toepassen.

Deze vrijstelling kan alleen worden verleend:

indien de bevoegde instanties algemene voorschriften per type activiteit hebben uitgevaardigd waarin soort en hoeveelheid afvalstoffen zijn vastgesteld en is aangegeven onder welke voorwaarden de activiteit kan worden vrijgesteld van een vergunning; en

indien de soorten of de hoeveelheden afvalstoffen en de wijzen van verwijdering of nuttige toepassing van dien aard zijn dat aan de voorwaarden van artikel 4 wordt voldaan.

Nationale bepalingen

15
De hoofdlijnen van de nationale regeling ten tijde van de feiten van de hoofdprocedure kunnen als volgt worden omschreven.

16
Richtlijn 75/422 is in Fins recht omgezet bij de afvalstoffenwet 1072/1993, die afvalpreventie, het beperken van de gevaarlijke eigenschappen van afval en het bevorderen van de nuttige toepassing van afval beoogt.

17
§ 3, lid 1, sub 1, van deze wet verstaat onder afvalstoffen elk product of elke stof waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Deze definitie wordt gecompleteerd door een lijst van als afvalstoffen aan te merken stoffen en producten in bijlage I bij het afvalstoffenbesluit 1390/1993. Van de 16 categorieën die in deze lijst worden genoemd, betreft categorie Q 11 bij winning of bewerking van grondstoffen overgebleven residuen zoals residuen van mijnbouw of oliewinning, en categorie Q 16 Overige materialen, stoffen of producten waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

18
§ 3, lid 1, sub 10 en 11, van wet 1072/1993 verstaat onder nuttige toepassing elke handeling die terugwinning en gebruik van de stof of de energie die de afvalstoffen bevatten, ten doel heeft en onder verwijdering elke activiteit die ten doel heeft de afvalstoffen onschadelijk te maken en definitief op te slaan.

19
Het op grond van wet 1072/1993 vastgestelde besluit 867/1996 van de minister van Leefmilieu, dat een lijst van de meest voorkomende afvalstoffen en van de schadelijke afvalstoffen bevat, vermeldt afval van exploratie, winning, concentratie en andere bewerkingen van mineralen, van de verwerking van gesteente en van grindwinning. Volgens de inleiding bij deze lijst is de daarin gehanteerde terminologie gebaseerd op de EAC en is de lijst slechts indicatief. In deze lijst opgenomen producten of stoffen zijn slechts afvalstoffen wanneer zij de in § 3, lid 1, sub 1, van wet 1072/1993 genoemde kenmerken bezitten.

20
Volgens § 42, lid 1, van wet 1072/1993 is een vergunning (de afvalvergunning) vereist voor de bedrijfs- of beroepsmatige nuttige toepassing of verwijdering van afval, de bedrijfsmatige inzameling van probleemafval en de bij besluit nader te bepalen andere vormen van afvalbeheer. Volgens de overgangsbepaling van § 78, lid 3, van wet 1072/1993 is een afvalvergunning ook vereist voor oude, vóór de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 1994 begonnen mijnbouw- en concentratiewerkzaamheden, zoals het geval is bij de mijn waarop de hoofdprocedure betrekking heeft.

21
Voor de mijnbouw geldt een specifieke wettelijke regeling, namelijk wet 503/1965, zoals gewijzigd bij wet 208/1995 (hierna: mijnbouwwet). Voor de exploitatie van een mijn is een vergunning vereist. Volgens § 23, lid 1, derde alinea, van de mijnbouwwet moet bij de vergunningaanvraag een plan worden gevoegd voor het gebruik van het mijnterrein en de aanhorige gronden, waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen over de opslag van producten en bijproducten op het mijnterrein en de aanhorige gronden, zodat niet alleen rekening kan worden gehouden met de behoeften van de mijnbouw maar ook met veiligheidsaspecten en de nadelige gevolgen voor de omgeving.

22
Volgens § 40, lid 2, van de wet mag degene die het recht heeft een mijn te exploiteren, behalve ertsen ook andere ondergronds voorkomende stoffen benutten, voorzover dat nodig is voor de mijnbouw en daarmee verbonden activiteiten of indien dergelijke stoffen vrijkomen als bijproducten of afval van de ontginning of bewerking van ertsen. Bij de mijnbouw afgegraven grond, ganggesteente en resterend zand, die worden opgeslagen op het mijnterrein of in de omgeving en die bij de mijnbouw kunnen worden gebruikt of verder kunnen worden bewerkt, worden als bijproducten van de mijnbouw beschouwd.

23
De verwijzende rechter wijst erop dat volgens § 1, lid 1, tweede alinea, van het afvalstoffenbesluit 294/1997 geen afvalvergunning is vereist voor van de mijnbouw afkomstig ongevaarlijk grond- en gesteenteafval dat overeenkomstig een op grond van de mijnbouwwet goedgekeurd plan ter plaatse of elders nuttig wordt toegepast of verwijderd.

24
Een wet met meer algemene strekking, wet 735/1991 betreffende de procedure inzake de milieuvergunning, zoals gewijzigd bij wet 1712/1995, vereist een vergunning, de zogenoemde milieuvergunning, voor elk project voor bepaalde activiteiten, met name indien voor een aspect daarvan een afvalvergunning is vereist. De milieuvergunning is in die gevallen afhankelijk van de afgifte van de afvalvergunning.

De hoofdprocedure en de prejudiciële vragen

25
AvestaPolarit heeft bij het milieucentrum een aanvraag voor een milieuvergunning ingediend met het oog op de voortzetting van haar mijnbouwactiviteit en ertsconcentratie op het terrein dat in de hoofdprocedure aan de orde is, waarop na ongeveer dertig jaar exploitatie vanaf 2002 geleidelijk van dagbouw zou worden overgegaan op ondergrondse winning.

26
De mijnbouw omvat de volgende onderdelen: ontginning door boren en dynamiteren, verbrijzeling, grove en fijne concentratie. De jaarlijkse productiecapaciteit van de mijn is: grove concentratie van chroom 300 000 ton, fijne concentratie van chroom 450 000 ton, ertsproductie 500 000 ton. Jaarlijks worden gemiddeld ongeveer 8 miljoen ton ganggesteente en ongeveer 1,1 miljoen ton erts gedolven.

27
Voor het mijnterrein bestaat geen bestemmingsplan. De omgeving bestaat uit bossen en moerassen. Een gebied dat valt onder het nationale programma voor de bescherming van moerasgebieden ligt gedeeltelijk op het mijnterrein. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op 1,5 km afstand. Er zijn verschillende bezinkingsbekkens voor het na de ertsconcentratie resterende zand. De omliggende terreinen behoren tot de aanhorige gronden van de mijn; over de landschapsarchitectuur daarvan zal worden beslist nadat het mijnterrein zal zijn verlaten. Op de opslagterreinen van de mijn ligt thans ongeveer 100 miljoen ton ganggesteente. Er is voorzien dat een deel daarvan over 70 tot 100 jaar zal worden gebruikt om de mijn op te vullen, maar dat de steenhopen voordien in het landschap zullen worden geïntegreerd. Een deel van het gesteente mag permanent op het terrein blijven. Slechts een klein deel van het ganggesteente, ongeveer 20 %, zal worden verwerkt tot steenslag. Het reeds opgeslagen ganggesteente kan niet worden gebruikt om steenslag te maken, maar kan misschien worden gebruikt bij de bouw van golfbrekers en dijken.

28
Bij besluit van 16 juni 1999 heeft het milieucentrum de verlangde milieuvergunning toegekend, maar heeft daarvoor voorwaarden gesteld die verband houden met het feit dat het het ganggesteente en het resterende zand beschouwt als afvalstoffen waarop de procedure van wet 1072/1993 van toepassing is. In de motivering van het besluit overwoog het milieucentrum met name: Aangezien de rest- of bijproducten van de mijn als zodanig niet opnieuw worden gebruikt of verbruikt, moeten zij als afval in de zin van de afvalstoffenwet worden beschouwd. Voorzover de te verwijderen rest- of bijproducten als zodanig onmiddellijk worden gebruikt (onder meer door ze weer in de mijn te deponeren), moeten zij niet als afval worden beschouwd.Aangezien die afvalstoffen niet overeenkomstig een op basis van de mijnbouwwet goedgekeurd plan worden verwijderd of nuttig toegepast, is de goedkeuringsprocedure van de afvalstoffenwet erop van toepassing.

29
AvestaPolarit heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Korkein hallinto-oikeus en de schrapping gevorderd van de zonder rechtsgrondslag gestelde vergunningsvoorwaarden betreffende het ganggesteente en het resterende zand, volgens welke die worden aangemerkt als afval en de plaats waar zij worden opgeslagen als stortplaatsen. Zij stelt dat het ganggesteente en het resterende zand geen afvalstoffen zijn in de zin van § 3, lid 1, punt 1, van wet 1072/1993 en voert in dat verband een aantal argumenten aan.

30
In die omstandigheden heeft de Korkein hallinto-oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1)
Moeten ganggesteente dat vrijkomt bij de winning van erts in een mijn en/of het na de ertsconcentratie resterende zand, gelet op de hierna sub a tot d genoemde omstandigheden, worden aangemerkt als afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub a, van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991?

a)
Welke betekenis moet daarbij worden gehecht aan het feit dat het ganggesteente en het na de ertsconcentratie resterende zand worden opgeslagen op het terrein van de mijn of de aanhorige gronden? Is het voor de vraag of deze onder het begrip afvalstof vallen van belang, dat die bijproducten van de mijnbouw worden opgeslagen op het terrein van de mijn, op aanhorige gronden of verder weg?

b)
Welke betekenis moet daarbij worden gehecht aan het feit, dat het ganggesteente dezelfde samenstelling heeft als de bodem waaruit het vrijkomt, en dat die samenstelling ongeacht de duur en wijze van bewaring niet verandert? Moet het zand, dat het resultaat is van het concentratieproces, in dat verband anders worden behandeld dan het ganggesteente?

c)
Welke betekenis moet daarbij worden gehecht aan het feit, dat het ganggesteente geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid of het milieu, maar dat volgens de voor de afgifte van milieuvergunningen bevoegde autoriteit uit het na de ertsconcentratie resterende zand stoffen uitlogen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid en het milieu? Welk belang heeft de mogelijke invloed van het ganggesteente of het na de ertsconcentratie resterende zand op de volksgezondheid en het milieu voor de beantwoording van de vraag, of het om afvalstoffen gaat?

d)
Welke betekenis moet worden gehecht aan het feit, dat het ganggesteente en het na de ertsconcentratie resterende zand niet bestemd zijn om buiten gebruik te worden gesteld? Het ganggesteente en het na de ertsconcentratie resterende zand kunnen zonder meer opnieuw worden gebruikt, bijvoorbeeld als steun bij graafwerken en, wat ganggesteente betreft, bij de landschapsarchitectuur na de beëindiging van de mijnactiviteit. Met de verdere technische ontwikkeling zullen uit het na de ertsconcentratie resterende zand in de toekomst nog bruikbare mineralen kunnen worden gewonnen. In hoeverre moet rekening worden gehouden met de mate waarin de plannen van de mijnexploitant voor dat gebruik vaststaan, en met de vraag, hoe lang na de opslag van het ganggesteente en het na de ertsconcentratie resterende zand op het terrein van de mijn of op aanhorige gronden dat gebruik zal plaatsvinden?

2)
Indien op de eerste vraag wordt geantwoord, dat ganggesteente en/of het na de ertsconcentratie resterende zand moeten worden aangemerkt als afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub a, van de afvalstoffenrichtlijn, moeten de volgende aanvullende vragen worden beantwoord:

a)
Slaan de andere voorschriften bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, van de afvalstoffenrichtlijn (zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG), volgens hetwelk stoffen die daaronder vallen, buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen, en die volgens punt ii onder meer betrekking hebben op afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, enkel op gemeenschapsrechtelijke bepalingen, of kunnen ook nationale wettelijke regelingen, zoals verschillende bepalingen van de Finse mijnbouwwet en van het afvalstoffenbesluit, andere voorschriften zijn in de zin van de afvalstoffenrichtlijn?

b)
Indien ook nationale wettelijke regelingen andere voorschriften zijn, gaat het dan enkel om regelingen die reeds bestonden bij de inwerkingtreding van afvalstoffenrichtlijn 91/156/EEG, of ook om pas later vastgestelde nationale wettelijke regelingen?

c)
Indien ook nationale wettelijke regelingen andere voorschriften zijn, moeten deze nationale wettelijke regelingen dan op grond van de fundamentele gemeenschapsbepalingen met betrekking tot milieubescherming of de beginselen van de afvalstoffenrichtlijn aan bepaalde eisen inzake het niveau van milieubescherming voldoen om de afvalstoffenrichtlijn buiten toepassing te kunnen laten? Om welke eisen kan het gaan?

De eerste vraag

31
In verband met de eerste vraag heeft de Korkein hallinto-oikeus reeds een grotendeels gelijkaardige vraag gesteld in de zaak waarin het arrest van 18 april 2002, Palin Granit en Vehmassalon Kansanterveystyön Kuntayhtymän hallitus (C-9/00, Jurispr. blz. I-3533; hierna: arrest Palin Granit), is gewezen.

32
In dat arrest, waarin niet van een mijnexploitatie afkomstig ganggesteente en resterend zand aan de orde waren, maar ganggesteente dat vrijkomt bij de exploitatie van een steengroeve, verklaarde het Hof voor recht:

de houder van ganggesteente dat vrijkomt bij de exploitatie van een steengroeve en voor onbepaalde tijd wordt opgeslagen in afwachting van een eventueel gebruik, ontdoet zich van dit gesteente of is voornemens zich daarvan te ontdoen, zodat dit ganggesteente als afvalstof in de zin van richtlijn 75/442 moet worden beschouwd;

de plaats waar het ganggesteente wordt opgeslagen, de samenstelling ervan en het feit dat het geen echt gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu oplevert, aangenomen dat dit is aangetoond, zijn geen relevante criteria om te bepalen of het als afvalstof moet worden aangemerkt.

33
Het Hof kwam tot die slotsom op grond van de volgende overwegingen:

22
[...] Het toepassingsgebied van het begrip afvalstof hangt [...] af van de betekenis van de term zich ontdoen van (arrest van 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie, C-129/96, Jurispr. blz. I-7411, punt 26).

[...]

27
[...] Het verrichten van een in bijlage II A of II B bij richtlijn 75/442 genoemde handeling volstaat [...] op zichzelf niet om een stof als afvalstof aan te merken.

[...]

29
[...] Het Hof heeft [...] in zijn arrest van 28 maart 1990, Vessoso en Zanetti (C-206/88 en C-207/88, Jurispr. blz. I-1461, punt 9), het begrip afvalstof aldus gedefinieerd dat het voorwerpen of stoffen die voor economisch hergebruik geschikt zijn, niet uitsluit. In zijn arrest van 25 juni 1997, Tombesi e.a. (C-304/94, C-330/94, C-342/94 en C-224/95, Jurispr. blz. I-3561, punt 52), heeft het ook verklaard dat het bij richtlijn 75/442 ingevoerde stelsel van toezicht en beheer, alle voorwerpen en stoffen beoogt te omvatten waarvan de eigenaar afstand doet, zelfs al hebben zij een commerciële waarde en worden zij voor handelsdoeleinden opgehaald met het oog op recycling, terugwinning of hergebruik.

30
Noch het feit dat ganggesteente het voorwerp vormt van een in richtlijn 75/442 genoemde handeling, noch het feit dat het hergebruikt kan worden, volstaat derhalve om te kunnen bepalen of dit gesteente een afvalstof in de zin van richtlijn 75/442 is.

31
Andere overwegingen zijn daarentegen meer bepalend.

32
In de punten 83 tot en met 87 van het arrest [van 15 juni 2000,] ARCO Chemie Nederland e.a. [C-418/97 en C-419/97, Jurispr. blz. I-4475], heeft het Hof beklemtoond dat de wetenschap dat een stof een productieresidu is, dat wil zeggen een product dat niet als zodanig voor later gebruik was beoogd, een belangrijke aanwijzing is. Zoals de Commissie opmerkt, is in de hoofdzaak de winning van ganggesteente niet het hoofddoel van Palin Granit. Het is slechts een bijproduct en de onderneming probeert de hoeveelheid ervan te beperken. Volgens het gewone spraakgebruik is een afvalstof datgene wat afvalt wanneer een materiaal of voorwerp wordt bewerkt, en wat niet het rechtstreeks beoogde resultaat van het productieproces is.

33
Derhalve valt bij winning vrijgekomen ganggesteente dat niet de door de exploitant van de granietgroeve in eerste instantie beoogde productie vormt, in beginsel onder de in punt Q 11 van bijlage I bij richtlijn 75/442 genoemde categorie Bij winning en bewerking van grondstoffen overgebleven residuen.

34
Tegen deze analyse zou kunnen worden ingebracht dat goederen, materialen of grondstoffen die vrijkomen door een productieproces of door delving die niet in de eerste plaats op de winning daarvan zijn gericht, geen residu kunnen vormen, maar een bijproduct zijn waarvan de onderneming zich [niet] wil ontdoen in de zin van artikel 1, sub a, eerste alinea, van richtlijn 75/442, maar dat zij in een later stadium, in voor haar gunstige omstandigheden, wil exploiteren of op de markt brengen zonder voorafgaande bewerking.

35
Een dergelijke analyse is niet in strijd met de doelstellingen van richtlijn 75/442. Er is immers geen enkele rechtvaardigingsgrond om de bepalingen daarvan, die zijn bedoeld om voor verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen te zorgen, toe te passen op goederen, materialen of grondstoffen die, los van enige bewerking, economisch gezien, de waarde van producten hebben en als zodanig zijn onderworpen aan de wettelijke regeling die op deze producten van toepassing is.

36
Gelet echter op de [...] verplichting om het begrip afvalstoffen ruim uit te leggen teneinde de nadelen en de schadelijke gevolgen die zij naar hun aard met zich brengen, te beperken, moet deze redenering met betrekking tot bijproducten worden beperkt tot situaties waarin het hergebruik van een goed, materiaal of grondstof niet slechts mogelijk, maar zeker is, zonder voorafgaande bewerking en als voortzetting van het productieproces.

37
Naast de hoedanigheid van productieresidu van een stof blijkt dus de mate waarin het waarschijnlijk is dat deze stof zonder voorafgaande bewerking wordt hergebruikt, een tweede criterium te vormen dat relevant is om te beoordelen of het om een afvalstof in de zin van richtlijn 75/442 gaat. Wanneer er, naast de mogelijkheid om de stof te hergebruiken, voor de houder een economisch voordeel is om dit ook te doen, is de waarschijnlijkheid van een dergelijk hergebruik groot. In een dergelijk geval kan de betrokken stof niet meer worden beschouwd als een last waarvan de houder zich wil ontdoen, maar is zij een echt product.

38
[...] dat in de hoofdzaak het enige hergebruik dat van het ganggesteente als zodanig kan worden gemaakt, bijvoorbeeld gebruik voor ophogingswerkzaamheden of voor de bouw van havens en golfbrekers, meestal tot opslag noopt die lang kan duren, voor de exploitant een last vormt en mogelijkerwijs milieuschade veroorzaakt die richtlijn 75/442 nu juist probeert te beperken. Het hergebruik is dus niet zeker en is alleen op min of meer lange termijn mogelijk, zodat het ganggesteente slechts kan worden beschouwd als bij winning ontstane residuen waarvan de exploitant voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen in de zin van richtlijn 75/442, en dus onder de in punt Q 11 genoemde categorie van bijlage I bij deze richtlijn valt.

34
Gelet op die overwegingen blijkt allereerst dat ganggesteente en na de ertsconcentratie resterend zand, zoals die welke afkomstig zijn uit de door AvestaPolarit geëxploiteerde mijn, in punt Q 11 van bijlage I bij richtlijn 75/442 bedoelde [b]ij winning en bewerking van grondstoffen overgebleven residuen zijn (zie punten 32 en 33 van het arrest Palin Granit).

35
Onderzocht moet nog worden of dergelijke residuen als afvalstoffen moeten worden aangemerkt op grond dat de houder zich ervan ontdoet, voornemens is zich ervan te ontdoen of zich ervan moet ontdoen in de zin van artikel 1, sub a, eerste alinea, van richtlijn 75/442. Als dat niet het geval is, zouden die residuen, zoals AvestaPolarit stelt, kunnen worden beschouwd als bijproducten die niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen.

36
In dat verband moet onderscheid worden gemaakt tussen residuen die zonder voorafgaande bewerking in het productieproces worden gebruikt voor de noodzakelijke opvulling van de mijngangen en andere residuen.

37
Eerstgenoemde worden immers gebruikt als materiaal in het eigenlijke industriële mijnbouwproces en kunnen niet worden beschouwd als stoffen waarvan de houder zich ontdoet of waarvan hij voornemens is zich te ontdoen, aangezien hij die stoffen juist nodig heeft voor zijn hoofdactiviteit.

38
Enkel indien een dergelijk gebruik van die residuen verboden is, met name om veiligheidsredenen of om redenen van milieubescherming, en de galerijen moeten worden afgesloten en op een andere wijze moeten worden gestut, moet worden aangenomen dat de houder zich van die residuen moet ontdoen en dat zij afvalstoffen zijn.

39
In andere gevallen, wanneer een mijnexploitant de residuen die daadwerkelijk in de galerijen zullen worden gebruikt fysiek kan identificeren en de bevoegde instantie afdoende garanties kan geven voor dat gebruik, moeten die residuen niet als afvalstoffen worden beschouwd. In dat verband is het aan de bevoegde instantie om te beoordelen of de tijd gedurende welke de residuen worden opgeslagen alvorens zij weer in de mijn worden gestort, niet zodanig lang is dat die garanties niet echt kunnen worden gegeven.

40
Residuen waarvan het gebruik in het productieproces niet noodzakelijk is voor het opvullen van de galerijen, moeten in elk geval in hun geheel als afvalstoffen worden beschouwd.

41
Dat geldt niet alleen voor ganggesteente en resterend zand waarvan het gebruik in de bouw of voor andere doeleinden onzeker is (zie punten 37 en 38 van het arrest Palin Granit), maar ook voor ganggesteente dat tot steenslag wordt vermalen. Zelfs indien een dergelijk gebruik waarschijnlijk is, is daarvoor immers een bewerking noodzakelijk van een stof die als zodanig niet wordt gebruikt in het mijnbouwproces, noch voor de voorgenomen uiteindelijke toepassing (zie punt 36 van het arrest Palin Granit).

42
Dat geldt ook voor ganggesteente dat voor onbepaalde tijd wordt opgeslagen in de vorm van steenhopen, of voor resterend zand dat in de oude bezinkingsbekkens blijft. Die residuen worden immers niet gebruikt in het productieproces en kunnen niet zonder voorafgaande bewerking worden geëxploiteerd of op de markt gebracht. Het zijn dus afvalstoffen waarvan de houder zich ontdoet. Dat zij in het landschap worden geïntegreerd is slechts een milieuvriendelijke wijze om ze te behandelen, maar geen fase in het productieproces.

43
Derhalve moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat in een situatie als die in de hoofdprocedure, de houder van ganggesteente en van na de ertsconcentratie resterend zand die afkomstig zijn van de exploitatie van een mijn, zich ontdoet van deze stoffen of voornemens dan wel verplicht is zulks te doen, met als gevolg dat die stoffen moeten worden aangemerkt als afvalstoffen in de zin van richtlijn 75/442, tenzij de houder ze rechtmatig gebruikt voor de noodzakelijke opvulling van de galerijen van die mijn en afdoende garanties geeft voor de identificatie en het daadwerkelijke gebruik van de daartoe bestemde stoffen.

De tweede vraag

44
Met zijn tweede vraag, sub a, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of met de uitdrukking andere voorschriften in artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 enkel wordt gedoeld op gemeenschapsrechtelijke bepalingen dan wel op nationale wettelijke regelingen, zoals sommige bepalingen van de mijnbouwwet en van het afvalstoffenbesluit 294/1997.

45
Gelet op de uiteenzetting van het nationale recht en van de feiten in de hoofdprocedure, kan de vraag louter theoretisch lijken. Zoals in punt 21 van dit arrest is opgemerkt, stelt de mijnbouwwet de exploitatie van een mijn afhankelijk van een vergunning en moet de vergunningaanvraag onder meer gegevens bevatten over de opslag van producten en bijproducten op het mijnterrein en de aanhorige gronden, zodat bij de behandeling van de aanvraag niet alleen rekening kan worden gehouden met de behoeften van de mijnbouw maar ook met veiligheidsaspecten en de nadelige gevolgen voor de omgeving. Zoals in de punten 20 en 23 van dit arrest reeds is uiteengezet, is voor de behandeling van de afvalstoffen die voortkomen uit de mijnexploitatie bovendien een specifieke afvalvergunning vereist overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van richtlijn 75/442, behalve voor ongevaarlijk grond- en gesteenteafval dat door de exploitant wordt behandeld overeenkomstig een op grond van de mijnbouwwet goedgekeurd procédé. Artikel 11 van richtlijn 75/442 voorziet in een dergelijke procedure tot vrijstelling van vergunning in de gevallen en onder de voorwaarden die in punt 14 van dit arrest in herinnering zijn gebracht. Zo de krachtens de mijnbouwwet goedgekeurde procédés in die gevallen en onder die voorwaarden worden toegepast, zijn de relevante bepalingen van de mijnbouwwet en van het afvalstoffenbesluit 294/1997 dus geen andere voorschriften in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442, maar maatregelen tot toepassing van die richtlijn.

46
Dat lijkt in de hoofdzaak het geval te kunnen zijn. Voor het geval de vrijstelling van de afvalvergunning evenwel in een andere context dan die van artikel 11 van richtlijn 75/442 wordt verleend, onderzoekt het Hof hierna de prejudiciële vraag.

47
Artikel 2, lid 2, van richtlijn 75/442 bepaalt uitdrukkelijk dat bijzondere richtlijnen regels kunnen stellen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen. Die richtlijnen kunnen bijzondere of richtlijn 75/442 aanvullende specifieke bepalingen bevatten. Dat betekent dat de Gemeenschap zich uitdrukkelijk de mogelijkheid heeft voorbehouden om voor bepaalde, niet op voorhand vastgestelde categorieën meer aangepaste of meer volledige regels vast te stellen dan richtlijn 75/442. Op die grondslag zijn bijvoorbeeld richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB L 78, blz. 38) en richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 377, blz. 20) vastgesteld.

48
Anders dan hetgeen voor de in artikel 2, lid 1, van richtlijn 75/442 bedoelde categorieën afvalstoffen uitdrukkelijk is voorzien, blijven de categorieën afvalstoffen waarvoor op grond van lid 2 van dit artikel bijzondere richtlijnen zijn vastgesteld, evenwel in het algemeen onderworpen aan richtlijn 75/442, ook al kunnen met betrekking tot bepaalde aspecten bijzondere regels worden uitgevaardigd die afwijken van de bepalingen daarvan, en ook al kunnen aanvullende regels worden vastgesteld met het oog op een verdergaande harmonisatie van het beheer van de betrokken afvalstoffen. De in lid 1, sub b, en in artikel 2, lid 2, van richtlijn 75/442 bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke regelingen hebben dus een verschillende strekking: de eerste onttrekken de betrokken categorieën afvalstoffen, die op voorhand zijn bepaald, geheel aan de werkingssfeer van richtlijn 75/442, terwijl de tweede de betrokken categorieën afvalstoffen in beginsel aan die richtlijn onderworpen laten. Het argument van de Duitse en de Oostenrijkse regering en van de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat artikel 2, leden 1, sub b, en 2, van richtlijn 75/442 redundant zijn indien wordt aangenomen dat het eerste ook kan zien op gemeenschapsregelingen, is dus ongegrond. Verder zij opgemerkt dat reeds vóór de vaststelling van richtlijn 91/156 verschillende communautaire regelingen bestonden ter organisatie van het beheer van in lid 1, sub b, bedoelde categorieën afvalstoffen. De advocaat-generaal heeft deze in punt 66 van zijn conclusie vermeld.

49
Deze vaststelling sluit evenwel niet uit dat de woorden andere voorschriften in artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 onder bepaalde voorwaarden (zie de punten 52 en 58-60 van dit arrest) ook op nationale wettelijke regelingen zien. In dat verband moet worden opgemerkt dat in de gevallen waarin de gemeenschapswetgever op dit gebied een bijzonder soort voorschriften, hetzij communautair dan wel nationaal, op het oog had, hij duidelijke bewoordingen heeft gebruikt. Zo vermeldt artikel 2, lid 2, van richtlijn 75/442 richtlijnen, terwijl artikel 2, lid 1, van die richtlijn, in de oorspronkelijke versie, vóór de bij richtlijn 91/156 aangebrachte wijzigingen, specifieke voorschriften van de lidstaten vermeldde en artikel 2, lid 2, sub f, in die versie, specifieke communautaire voorschriften.

50
Deze uitlegging druist geenszins in tegen het doel van richtlijn 75/442. In de oorspronkelijke versie van die richtlijn waren de meeste van de thans in artikel 2, lid 1, sub b, bedoelde categorieën afvalstoffen eenvoudigweg van de werkingssfeer van de richtlijn uitgesloten. Dat was ook het geval in de voorstellen van de Commissie van 16 augustus 1988 en 23 november 1989 die uiteindelijk tot richtlijn 91/156 hebben geleid (PB 1988, C 295, blz. 3, en 1989, C 326, blz. 6). Gelet op de zeer bijzondere kenmerken van de betrokken afvalstoffen kon de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van richtlijn 91/156 en in afwachting van de vaststelling van nieuwe gemeenschapsregels die zijn aangepast aan de bijzondere kenmerken van het beheer van die afvalstoffen, de voorkeur geven aan de verdere toepassing van nationale wettelijke regelingen die zelf aan die bijzondere kenmerken zijn aangepast, in plaats van de betrokken afvalstoffen te onderwerpen aan het algemene kader van richtlijn 75/442. Ten einde te vermijden dat het beheer van die afvalstoffen in bepaalde situaties aan geen enkele wettelijke regeling onderworpen is, zoals voorheen het geval was, heeft hij evenwel een regeling uitgewerkt volgens welke bij gebreke van een specifieke communautaire regeling en, subsidiair, van een specifieke nationale wettelijke regeling, richtlijn 75/442 van toepassing is.

51
De argumenten die de Finse en de Nederlandse regering en de Commissie tegen deze uitlegging aanvoeren, kunnen niet worden aanvaard. Hoewel in de vijfde overweging van de considerans van richtlijn 91/156 wordt gesteld, dat een dispariteit tussen de wetgevingen van de lidstaten op het gebied van de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen nadelig kan zijn voor de kwaliteit van het milieu en de goede werking van de interne markt, belet zulks niet dat de gemeenschapswetgever heeft kunnen menen dat ofschoon een harmonisatie van het beheer van de meeste categorieën afvalstoffen noodzakelijk was, de nationale instanties voor bepaalde bijzondere categorieën (die in de oorspronkelijke versie van richtlijn 75/442 eenvoudigweg van de werkingssfeer daarvan waren uitgesloten) in afwachting van een specifieke communautaire regeling de mogelijkheid moesten behouden om het beheer daarvan te regelen buiten het kader van die richtlijn, maar dat wanneer een lidstaat daartoe geen initiatief nam, hij dat beheer in dat kader moest organiseren.

52
Gepreciseerd moet evenwel worden dat om te worden beschouwd als een ander voorschrift in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 dat een in die bepaling genoemde categorie afvalstoffen omvat, een nationale wettelijke regeling niet enkel betrekking mag hebben op de betrokken stoffen of voorwerpen, bijvoorbeeld vanuit industrieel oogpunt, maar nauwkeurige bepalingen moet omvatten betreffende het beheer daarvan als afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub d, van de richtlijn. Anders zou het beheer van die afvalstoffen niet zijn georganiseerd op basis van richtlijn 75/442 of van een daarvan onafhankelijke nationale wettelijke regeling, hetgeen zowel in strijd zou zijn met de bewoordingen van artikel 2, lid 1, sub b, van de richtlijn, die eisen dat de afvalstoffen als zodanig onder de betrokken nationale regeling vallen, als met de vierde overweging van de considerans van richtlijn 91/156, volgens welke de lidstaten ter wille van een hoog niveau van milieubescherming niet alleen stappen moeten nemen om te waarborgen dat de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen op verantwoorde wijze geschiedt, doch daarnaast ook maatregelen moeten treffen om het ontstaan van afvalstoffen te beperken, met name door schone technologieën en recycleerbare en opnieuw te gebruiken producten te bevorderen, rekening houdend met de bestaande of potentiële marktmogelijkheden voor de nuttige toepassing van afvalstoffen.

53
Zo staat het in de hoofdprocedure in voorkomend geval aan de verwijzende rechter om, indien hij de nationale bepalingen ter toepassing van richtlijn 75/442 buiten beschouwing wil laten, zich ervan te vergewissen dat de alternatieve bepalingen van de mijnbouwwet die in dat verband worden aangevoerd, betrekking hebben op het beheer van mijnafval en van toepassing zijn op de afvalstoffen die afkomstig zijn van de door AvestaPolarit geëxploiteerde mijn. Op grond van de stukken van de zaak meent het Hof dat zulks met het ongevaarlijke grond- en gesteenteafval het geval kan zijn indien AvestaPolarit een krachtens die wet goedgekeurd procédé hanteert.

54
Met zijn tweede vraag, sub b, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 aldus moet worden uitgelegd dat een ander voorschrift in de zin van die bepaling noodzakelijkerwijs van kracht moet zijn geworden vóór 1 april 1993, de dag waarop richtlijn 91/156 in werking is getreden, dan wel of het ook na die datum van kracht kan zijn geworden.

55
Dienaangaande zij opgemerkt dat uit de bewoordingen van de betrokken bepaling niet uitdrukkelijk blijkt dat deze slechts ziet op nationale voorschriften die bestonden ten tijde van de inwerkingtreding van richtlijn 91/156. De daarin gebruikte woorden wanneer zij reeds onder andere voorschriften vallen kunnen immers zowel een materiële als een temporele betekenis hebben. Bovendien komt het woord reeds niet in alle taalversies van richtlijn 75/442 voor.

56
Volgens artikel 5 EG treedt de Gemeenschap op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen ─ hetgeen met betrekking tot het milieu het geval is ─ overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel slechts op indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, en mag het optreden van de Gemeenschap niet verder gaan dan nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.

57
Nu de gemeenschapswetgever het bij de vaststelling van richtlijn 91/156 opportuun heeft geacht dat de autoriteiten van de lidstaten in afwachting van de vaststelling van specifieke communautaire regelingen betreffende het beheer van bepaalde bijzondere categorieën afvalstoffen de mogelijkheid behouden, dat beheer buiten het bij richtlijn 75/442 ingevoerde kader te organiseren, en niet uitdrukkelijk heeft uitgesloten dat dit kan gebeuren op basis van nationale wettelijke regelingen van na de inwerkingtreding van richtlijn 91/156, noch enige aanwijzing heeft gegeven op grond waarvan onderscheid kan worden gemaakt tussen dergelijke nationale wettelijke regelingen en die welke van voor die inwerkingtreding dateren, moet artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 aldus worden uitgelegd dat een ander voorschrift in de zin van die bepaling van kracht kan zijn geworden vóór of na 1 april 1993, de datum van inwerkingtreding van richtlijn 91/156.

58
Met zijn tweede vraag, sub c, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 aldus moet worden uitgelegd dat een ander voorschrift in de zin van die bepaling moet voldoen aan bepaalde eisen inzake het niveau van milieubescherming.

59
Zoals in punt 52 van dit arrest reeds is vermeld, moet een nationale wettelijke regeling, om als ander voorschrift in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van richtlijn 75/442 te worden beschouwd, nauwkeurige bepalingen omvatten betreffende het beheer van de betrokken afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub d, van de richtlijn. Artikel 10, tweede alinea, EG verplicht de lidstaten trouwens zich te onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen. Wat het beheer van soortgelijke afvalstoffen betreft, zou een aanzienlijk verschil in niveau van milieubescherming naargelang bepaalde afvalstoffen zouden worden beheerd in het kader van richtlijn 75/442 en andere daarbuiten, kunnen indruisen tegen de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van de milieubescherming zoals die zijn omschreven in artikel 174 EG, meer bepaald tegen de doelstellingen van richtlijn 75/442 zelf. Een dergelijke nationale wettelijke regeling moet dus dezelfde doelstellingen nastreven als die richtlijn en moet een niveau van milieubescherming opleveren dat minstens gelijkwaardig is aan dat voortvloeiend uit de maatregelen tot toepassing van die richtlijn, ook als de modaliteiten van die nationale wettelijke regeling verschillen van die waarin richtlijn 75/442 voorziet.

60
Zo zal het in de hoofdprocedure in voorkomend geval aan de verwijzende rechter staan om, indien hij de nationale bepalingen ter toepassing van richtlijn 75/442 buiten beschouwing wil laten, zich ervan te vergewissen dat de alternatieve bepalingen van de mijnbouwwet die in dat verband worden aangevoerd, op het gebied van het beheer van mijnafval ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming opleveren. Daarbij moet rekening worden gehouden met de vierde overweging van de considerans van richtlijn 91/156, volgens welke de lidstaten ter wille van een hoog niveau van milieubescherming niet alleen stappen moeten nemen om te waarborgen dat de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen op verantwoorde wijze geschiedt, doch daarnaast ook maatregelen moeten treffen om het ontstaan van afvalstoffen te beperken, met name door schone technologieën en recycleerbare en opnieuw te gebruiken producten te bevorderen, rekening houdend met de bestaande of potentiële marktmogelijkheden voor de nuttige toepassing van afvalstoffen, alsmede, meer bepaald met de doelstellingen van de artikelen 3, lid 1, en 4, van richtlijn 75/442.

61
Op de tweede prejudiciële vraag moet dus worden geantwoord dat voorzover een nationale wettelijke regeling niet een maatregel is tot toepassing van richtlijn 75/442, met name artikel 11 daarvan, zij moet worden beschouwd als een ander voorschrift in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van die richtlijn dat een in die bepaling genoemde categorie afvalstoffen omvat, indien zij betrekking heeft op het beheer van die afvalstoffen als zodanig in de zin van artikel 1, sub d, van de richtlijn en zij ten minste een niveau van milieubescherming oplevert dat gelijkwaardig is aan dat van de richtlijn, zulks ongeacht de datum waarop zij in werking is getreden.


Kosten

62
De kosten door de Finse, de Duitse, de Nederlandse en de Oostenrijkse regering alsmede de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdprocedure is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Korkein hallinto-oikeus bij beschikking van 5 maart 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)
In een situatie als die in de hoofdprocedure ontdoet de houder van ganggesteente en van na de ertsconcentratie resterend zand die afkomstig zijn van de exploitatie van een mijn, zich van deze stoffen of is hij voornemens dan wel verplicht zulks te doen, met als gevolg dat die stoffen moeten worden aangemerkt als afvalstoffen in de zin van richtlijn 75/442 van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991, tenzij de houder ze rechtmatig gebruikt voor de noodzakelijke opvulling van de galerijen van die mijn en afdoende garanties geeft voor de identificatie en het daadwerkelijke gebruik van de daartoe bestemde stoffen.

2)
Voorzover een nationale wettelijke regeling niet een maatregel is tot toepassing van richtlijn 75/442, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, met name artikel 11 daarvan, moet zij worden beschouwd als een ander voorschrift in de zin van artikel 2, lid 1, sub b, van die richtlijn dat een in die bepaling genoemde categorie afvalstoffen omvat, indien zij betrekking heeft op het beheer van die afvalstoffen als zodanig in de zin van artikel 1, sub d, van de richtlijn en zij ten minste een niveau van milieubescherming oplevert dat gelijkwaardig is aan dat van de richtlijn, zulks ongeacht de datum waarop zij in werking is getreden.

Puissochet

Schintgen

Skouris

Macken

Cunha Rodrigues

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 september 2003.

De griffier

De president van de Zesde kamer

R. Grass

J.-P. Puissochet


1
Procestaal: Fins.

Naar boven