Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62001CJ0277

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 april 2003.
    Europees Parlement tegen Ignacio Samper.
    Hogere voorziening - Ambtenaren - Reconstructie van loopbaan - Vergelijkend onderzoek van verdiensten.
    Zaak C-277/01 P.

    Jurisprudentie 2003 I-03019

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2003:196

    62001J0277

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 april 2003. - Europees Parlement tegen Ignacio Samper. - Hogere voorziening - Ambtenaren - Reconstructie van loopbaan - Vergelijkend onderzoek van verdiensten. - Zaak C-277/01 P.

    Jurisprudentie 2003 bladzijde I-03019


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Partijen


    In zaak C-277/01 P,

    Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. von Hertzen en D. Moore als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwirant,

    betreffende hogere voorziening tegen het arrest van 3 mei 2001 van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer), Samper/Parlement (T-99/00, JurAmbt. blz. I-A-111 en II-507), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

    andere partij bij de procedure:

    Ignacio Samper, ambtenaar van het Europees Parlement, wonende te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door E. Boigelot, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoeker in eerste aanleg,

    wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, C. W. A. Timmermans, A. La Pergola, P. Jann en S. von Bahr (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,

    griffier: R. Grass,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 juni 2002,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 13 juli 2001, heeft het Europees Parlement krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 mei 2001, Samper/Parlement (T-99/00, JurAmbt. blz. I-A-111 en II-507; hierna: "bestreden arrest"), waarbij het besluit van het Parlement van 9 juni 1999 tot reconstructie van de loopbaan van Samper nietig is verklaard voorzover de datum van ingang van zijn bevordering tot de rang A 4 daarbij op 1 januari 1998 is bepaald (hierna: "bestreden besluit").

    Aan het geding ten grondslag liggende feiten

    2 De aan het geding ten grondslag liggende feiten, zoals deze uit het bestreden arrest en de aan het Gerecht voorgelegde stukken naar voren komen, kunnen als volgt worden samengevat.

    3 Samper is in 1986 in dienst getreden van het Parlement. Hij werd aangesteld in de rang A 7 en tewerkgesteld bij het directoraat-generaal Economische en financiële zaken (DG II). In 1989 werd hij bevorderd tot de rang A 6 en in 1994 tot de rang A 5.

    4 Bij besluit van 21 februari 1995 is Samper, die, gevolgd door Carbajo Ferrero, na intern vergelijkend onderzoek A/88 ter voorziening in het ambt van afdelingshoofd in de rang A 3 bij het Voorlichtingsbureau te Madrid (Spanje) bij het directoraat-generaal Voorlichting en public relations (DG III) van het Parlement eerste stond op de lijst van geschikte kandidaten, per 1 april 1995 in dit ambt benoemd. Dit vergelijkend onderzoek was gehouden nadat de procedure tot bevordering of overplaatsing ingevolge kennisgeving van vacature nr. 7424 niet tot een benoeming had geleid.

    5 Bij arrest van 12 juni 1997, Carbajo Ferrero/Parlement (T-237/95, JurAmbt. blz. I-A-141 en II-429), heeft het Gerecht het beroep van Carbajo Ferrero tot nietigverklaring van het besluit van 21 februari 1995 en van het besluit hem niet in deze functie te benoemen, verworpen.

    6 In hogere voorziening heeft het Hof bij arrest van 18 maart 1999, Carbajo Ferrero/Parlement (C-304/97 P, Jurispr. blz. I-1749), dat arrest van het Gerecht vernietigd en het besluit van 21 februari 1995 tot benoeming van Samper nietig verklaard op grond dat het vereiste van overeenstemming tussen de voorwaarden in de kennisgeving van vacature nr. 7424 en die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek A/88 niet in acht was genomen.

    7 Bij besluit van 14 april 1999 heeft het Parlement ter uitvoering van het arrest van het Hof Carbajo Ferrero/Parlement de nietigheid van de reeds aangehaalde benoeming van Samper tot afdelingshoofd vastgesteld en zijn loopbaan met ingang van 1 april 1995 hersteld in de rang A 5, salaristrap 2, met diensttijd in de salaristrap vanaf februari 1994. Hij werd door het Parlement tewerkgesteld bij het Voorlichtingsbureau te Madrid. Krachtens artikel 85 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Statuut"), behield hij de bezoldiging in de rang A 3 die hij tot de kennisgeving van voornoemd arrest had genoten.

    8 Bij het bestreden besluit heeft het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: "TABG") Samper met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998 bevorderd tot de rang A 4, salaristrap 1, zulks overeenkomstig het unanieme advies dat het adviescomité voor bevorderingen (hierna: "bevorderingscomité") had uitgebracht tijdens zijn buitengewone vergadering van 19 mei 1999, zoals uit de notulen van deze vergadering blijkt.

    9 Op 8 september 1999 heeft Samper een klacht ingediend tegen het bestreden besluit. Bij brief van de voorzitter van het Parlement van 20 januari 2000 is deze klacht afgewezen.

    Het bestreden arrest

    10 In deze omstandigheden heeft Samper op 20 april 2000 bij het Gerecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van het bestreden besluit voorzover daarin de datum van ingang van zijn bevordering tot de rang A 4 was bepaald op 1 januari 1998 in plaats van 1 januari 1997.

    11 Samper verweet het Parlement in de eerste plaats, dat het bij het vergelijkend onderzoek van zijn verdiensten onvoldoende rekening had gehouden met zijn functie van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid, welke functie hij sedert 1 april 1995 had uitgeoefend. In de tweede plaats verweet hij het Parlement, dat het was voorbijgegaan aan de wijze van toekenning van de bevorderingspunten, in de derde plaats dat het een feitelijke vergissing op het gebied van zijn beroepservaring had gemaakt en in de vierde plaats dat het de anciënniteits- en leeftijdscriteria niet in aanmerking had genomen. Het Gerecht was van oordeel dat uitsluitend op de eerste van deze vier grieven van Samper hoefde te worden ingegaan.

    12 In punt 39 van het bestreden arrest heeft het Gerecht overwogen, dat het TABG met het oog op het herstel van de loopbaan van Samper diens verdiensten in het kader van de bevorderingsronde 1997 moest vergelijken met die van de overige voor bevordering tot de rang A 4 in aanmerking komende ambtenaren en inzonderheid met de verdiensten van de ambtenaren die dat jaar daadwerkelijk tot de rang A 4 waren bevorderd.

    13 In punt 40 van het bestreden arrest heeft het Gerecht gepreciseerd, dat het TABG in het kader van dat onderzoek de criteria diende toe te passen die bij de bevorderingsronde 1997 waren gehanteerd en dat het daarbij met name de omstandigheid in aanmerking moest nemen dat Samper op dat moment sinds ongeveer twee jaar de functie van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid uitoefende. Het Gerecht heeft geconstateerd, dat uit een memorandum van 27 november 1997 betreffende de bevorderingen in het kader van die ronde uitdrukkelijk blijkt, dat het TABG weliswaar rekening had gehouden met de beoordelingsrapporten en de aanbevelingen van de directeurs-generaal, doch dat het van oordeel was dat het "beslissend" criterium was gelegen in het "niveau van de verrichte taken, de persoonlijke inzet en de volharding bij het verrichten van die taken".

    14 Het Gerecht heeft in punt 41 van het bestreden arrest geoordeeld, dat het TABG bij de beoordeling van de verdiensten van Samper in vergelijking tot de verdiensten van de ambtenaren in de rang A 5 die in het kader van de bevorderingsronde 1997 waren bevorderd tot de rang A 4, op grond van het beginsel van gelijke behandeling niet alleen het niveau van de door betrokkene verrichte taken in aanmerking diende te nemen, doch dat het ook de beoordelingscijfers en opmerkingen in zijn beoordelingsrapport over de periode van 1 januari 1995 tot 1 januari 1997, toen Samper de functie van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid bekleedde, moest aanpassen in het licht van de taken die normaliter bij een ambt van de rang A 5 passen.

    15 In punt 45 van het bestreden arrest heeft het Gerecht in de eerste plaats geconstateerd dat, in tegenstelling tot wat het Parlement beweerde, uit een vergelijking van het Beoordelingsrapport van Samper met dat van de veertien andere hoofden van voorlichtingsbureaus van het Parlement, opgesteld door de directeur-generaal van DG III over de periode van 1 januari 1995 tot 1 januari 1997, was gebleken dat verzoeker ten opzichte van zijn collega's zeer gunstig was beoordeeld. Het Gerecht heeft hieraan toegevoegd, dat een vergelijking van de algemene beoordelingen uitwees dat Samper geen aanpassingsmoeilijkheden had gekend. Volgens het Gerecht was de lovende beoordeling van zijn functioneren integendeel vergelijkbaar met die van sommige oudere hoofden van voorlichtingsbureaus, die een aanzienlijk hoger aantal punten hadden gekregen (59 punten in een geval en 58 punten in twee andere gevallen), in welke beoordelingen eveneens sprake was van een "uitdaging" of van te bereiken doelstellingen.

    16 In punt 46 van het bestreden arrest heeft het Gerecht opgemerkt, dat blijkens de notulen van de vergadering van het bevorderingscomité het oordeel van dit comité er na lezing van alle beoordelingsrapporten van Samper in wezen op neer kwam, dat laatstgenoemde weliswaar "bij DG II een ambtenaar van hoog niveau" was, doch dat zulks niet het geval was bij DG III. Volgens het Gerecht had het bevorderingscomité zich in dat verband voornamelijk gebaseerd op het feit dat de beoordelaar in het beoordelingsrapport over de periode van 1 januari 1995 tot 1 januari 1997 had aangegeven dat Samper nog verschillende "uitdagingen" moest aangaan. Bovendien had de voorzitter van dat comité tevoren weliswaar opgemerkt dat dit beoordelingsrapport het uitschrijven dat betrokkene aanpassingsproblemen had bij de uitoefening van zijn functie als hoofd van een voorlichtingsbureau, maar het bevorderingscomité had zelf erkend dat DG III hem als een zeer goed ambtenaar beschouwde.

    17 Het Gerecht heeft in punt 47 van het bestreden arrest geconstateerd, dat de beoordeling door het bevorderingscomité van de verdiensten van Samper bij de uitoefening van zijn functie als hoofd van een voorlichtingsbureau niet alleen een zeker gebrek aan samenhang vertoonde, maar ook kennelijk onjuist was omdat zij op de gedachte stoelde dat hij met aanpassingsmoeilijkheden te kampen had gehad, terwijl dit duidelijk werd weersproken door een onderlinge vergelijking van de beoordelingsrapporten van alle hoofden van voorlichtingsbureaus. Volgens het Gerecht toonde deze vergelijking des te meer aan dat DG III de verdiensten van Samper alleszins waardeerde - gezien het totale aantal punten dat hem was toegekend en de lovende beoordelingen met betrekking tot zijn deskundigheid, zijn groot verantwoordelijkheidsbesef, zijn initiërend vermogen en zijn betrokkenheid - daar zijn benoeming tot hoofd van het Voorlichtingsbureau van betrekkelijk recente datum was.

    18 In de tweede plaats heeft het Gerecht in punt 48 van het bestreden arrest opgemerkt, dat het bevorderingscomité zich bij zijn vergelijkend onderzoek van de verdiensten van Samper in het kader van de bevorderingsronde 1997 uitsluitend had gebaseerd op de cijfers in de beoordelingsrapporten.

    19 Het Gerecht heeft hieraan in punt 50 van het bestreden arrest toegevoegd dat, bij gebreke van een andersluidende verklaring, niets de veronderstelling wettigde dat het TABG het niveau van de taken van Samper als hoofd van het Voorlichtingsbureau daadwerkelijk had vergeleken met het niveau van de taken van de ambtenaren die tijdens de bevorderingsronde 1997 tot de rang A 4 waren bevorderd.

    20 In punt 52 van het bestreden arrest heeft het Gerecht uiteengezet, dat uit de analyse van de beweegredenen die het bevorderingscomité ertoe gebracht hebben Samper in het kader van de bevorderingsronde 1997 niet voor bevordering voor te dragen en die het TABG dus hebben doen besluiten hem niet met ingang van 1 januari 1997 tot de rang A 4 te bevorderen, naar voren is gekomen dat het TABG bij het vergelijkend onderzoek van de verdiensten van Samper in het kader van die bevorderingsronde onvoldoende belang heeft gehecht aan de omstandigheid dat hij op dat moment al ongeveer twee jaar met succes de functie van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid uitoefende.

    21 In punt 53 van het bestreden arrest is het Gerecht tot het oordeel gekomen, dat het TABG een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt door bij het vergelijkend onderzoek van de verdiensten van Samper in het kader van de bevorderingsronde 1997 niet in aanmerking te nemen dat hij met succes de functie van hoofd van een voorlichtingsbureau had uitgeoefend.

    22 Op grond daarvan heeft het Gerecht in punt 54 van het bestreden arrest geconcludeerd dat het bestreden besluit nietig moest worden verklaard voorzover daarin was nagelaten Samper met ingang van 1 januari 1997 tot de rang A 4 te bevorderen, zonder dat de overige door betrokkene aangevoerde grieven behoefden te worden onderzocht.

    De hogere voorziening

    23 In zijn hogere voorziening verzoekt het Parlement het Hof het bestreden arrest te vernietigen en, primair, de zaak definitief af te doen door het beroep tot nietigverklaring van Samper ongegrond te verklaren en, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak over het beroep tot nietigverklaring. Voorts verzoekt het Parlement het Hof te oordelen over de kosten.

    24 Samper vordert afwijzing van de hogere voorziening, primair wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en subsidiair wegens ongegrondheid ervan. In elk geval verzoekt hij het Hof het bestreden arrest te bevestigen en het Parlement in de kosten van beide instanties te verwijzen.

    De ontvankelijkheid

    25 Samper stelt dat het Parlement geen procesbelang heeft en dat de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens hem heeft het Parlement geen enkel belang bij de hogere voorziening, omdat het TABG hem bij besluit van 31 juli 2001 met ingang van 1 januari 1997 de rang A 4 heeft toegekend. Samper voegt hieraan toe, dat het Parlement dit besluit op grond van eigen overwegingen heeft genomen en niet ter uitvoering van het bestreden arrest, dat geenszins impliceert dat hij met ingang van 1 januari 1997 moest worden bevorderd.

    26 Het Parlement stelt dat Sampers betoog betreffende de niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening elke feitelijke en juridische grondslag ontbeert. Het bestreden arrest laat namelijk geen enkele beoordelingsruimte ten aanzien van de maatregelen die het TABG ter uitvoering van het arrest dient te nemen. Het Parlement herinnert er in dit verband aan, dat het dictum van het bestreden arrest moet worden gelezen in samenhang met de motivering die daaraan de nodige ondersteuning biedt en inzonderheid in samenhang met punt 54, volgens hetwelk het litigieuze besluit nietig moet worden verklaard voorzover daarin is nagelaten Samper met ingang van 1 januari 1997 tot de rang A 4 te bevorderen.

    27 Het Parlement vervolgt dat een uitspraak van het Hof in het kader van de onderhavige hogere voorziening hem zeker tot voordeel zou strekken. Mocht de hogere voorziening immers gegrond worden verklaard, dan vrijwaart het arrest hem tegen een eventuele schadevergoedingsactie van Samper en stelt het hem in staat het achterstallige salaris dat ter uitvoering van het bestreden arrest is betaald, van Samper terug te vorderen.

    28 Dienaangaande zij er allereerst aan herinnerd dat het bestaan van procesbelang van het Parlement onderstelt dat de uitslag van de hogere voorziening in zijn voordeel kan zijn (arrest van 13 juli 2000, Parlement/Richard, C-174/99 P, Jurispr. blz. I-6189, punt 33).

    29 Verder volgt uit punt 54 van het bestreden arrest, dat het bestreden besluit nietig moest worden verklaard voorzover daarin was nagelaten Samper met ingang van 1 januari 1997 tot de rang A 4 te bevorderen. Bovendien blijkt uit de bewoordingen van het besluit van 31 juli 2001, dat dit besluit is genomen ter uitvoering van het bestreden arrest.

    30 Derhalve moet worden erkend dat het besluit van 31 juli 2001 is genomen ter uitvoering van het bestreden arrest. Mocht de hogere voorziening dus gegrond worden verklaard, dan kan dit het Parlement tot voordeel strekken omdat het alsdan het achterstallige salaris dat ter uitvoering van het bestreden arrest aan Samper is betaald, van hem kan terugvorderen.

    31 Tot slot zou de vernietiging van het bestreden arrest het Parlement hoe dan ook een zeker voordeel brengen, omdat deze instelling hierdoor definitief zou zijn gevrijwaard voor eventuele vorderingen van Samper tot vergoeding van de schade die hij als gevolg van het bestreden besluit zou hebben geleden.

    32 Mitsdien moet de hogere voorziening ontvankelijk worden verklaard.

    Ten gronde

    33 Het Parlement stelt in wezen, dat het Gerecht het toepasselijke gemeenschapsrecht heeft geschonden met zijn oordeel dat het TABG een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door Samper niet met ingang van 1 januari 1997 tot de rang A 4 te bevorderen; verder zou het Gerecht tot deze conclusie zijn gekomen op basis van onjuiste uitgangspunten, waaronder een verkeerde opvatting van sommige stukken, en zou het zijn eigen beoordeling in de plaats hebben gesteld van die van het TABG.

    34 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat artikel 45, lid 1, eerste alinea, van het Statuut bepaalt: "Bevordering vindt plaats bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag. Zij brengt voor de betrokken ambtenaar aanstelling mede in de eerstvolgende hogere rang van de categorie of groep waartoe hij behoort. Bevordering geschiedt uitsluitend bij keuze uit die ambtenaren welke reeds een minimumdiensttijd in hun rang hebben, na een onderzoek waarbij de verdiensten der ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen, alsmede de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht, onderling worden vergeleken."

    35 Opgemerkt zij dat het TABG bij de beoordeling van het dienstbelang en van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten die bij een bevorderingsbesluit als bedoeld in artikel 45 van het Statuut in aanmerking moeten worden genomen, over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt en dat het toezicht van de gemeenschapsrechter zich op dat gebied moet beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wegen en middelen die haar tot haar oordeel konden brengen, binnen redelijke grenzen is gebleven en niet een kennelijk onjuist gebruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt. De gemeenschapsrechter kan zijn beoordeling van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten derhalve niet in de plaats stellen van de beoordeling van het TABG (zie arrest van 4 februari 1987, Bouteiller/Commissie, 324/85, Jurispr. blz. 529, punt 6).

    36 Het Gerecht heeft slechts een van de vier grieven van Samper onderzocht, namelijk de grief dat het TABG bij de vergelijking van de verdiensten in het kader van de bevorderingsronde 1997 onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de omstandigheid dat Samper gedurende twee jaar de functie van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid had uitgeoefend.

    37 Dienaangaande is om te beginnen van belang dat het Gerecht in het kader van zijn onderzoek in punt 40 van het bestreden arrest heeft geconstateerd, dat het TABG de criteria moest toepassen die bij de bevorderingsronde 1997 waren gehanteerd, waarbij het met name de omstandigheid in aanmerking diende te nemen dat Samper ten tijde van die bevorderingsronde sinds ongeveer twee jaar de functie van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid uitoefende. Het Gerecht heeft hieraan toegevoegd, dat uit een memorandum van 27 november 1997 betreffende de bevorderingen in het kader van die ronde uitdrukkelijk naar voren komt, dat het TABG met inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten en de aanbevelingen van de directeurs-generaal heeft geoordeeld, dat het "beslissend" criterium was gelegen in "het niveau van de verrichte taken, de persoonlijke inzet en de volharding bij het verrichten van die taken".

    38 Opgemerkt dient evenwel te worden dat het TABG in de aanhef van het memorandum van 27 november 1997 heeft verklaard, dat zijn bevorderingsbesluiten tot stand waren gekomen op basis van een vergelijkend onderzoek van alle verdiensten van de ambtenaren.

    39 Zoals het Parlement immers aangeeft, heeft het TABG ter motivering van het bestreden besluit pas naar het niveau van de uitgeoefende taken verwezen nadat het had geconstateerd dat de door het bevorderingscomité onderzochte beoordelingsrapporten slechts in zeer geringe mate van elkaar verschilden.

    40 Gelet op deze omstandigheid gaat de constatering in punt 40 van het bestreden arrest, te weten dat het TABG in het memorandum van 27 november 1997 heeft geoordeeld dat het beslissende criterium voor de bevordering was gelegen in het niveau van de verrichte taken, voorbij aan de context en geeft zij blijk van een onjuiste opvatting van de inhoud van dat memorandum.

    41 Voorts blijkt uit punt 44 van het bestreden arrest, dat het Gerecht heeft verklaard dat de beoordelingen van het TABG moesten worden bezien tegen de achtergrond van de notulen van de vergadering van 19 mei 1999 van het bevorderingscomité, op grond waarvan het had geweigerd om Samper met ingang van 1 januari 1997 tot de rang A 4 te bevorderen.

    42 In punt 45 van het bestreden arrest onderzoekt het Gerecht echter niet de door voornoemd comité verrichte werkzaamheden, doch wijdt het zich aan een beoordeling van de verdiensten van Samper in het licht van de beoordelingsrapporten van de veertien andere hoofden van de voorlichtingsbureaus van het Parlement. In de punten 46 en 47 van het arrest onderzoekt het Gerecht op kritische wijze de beoordeling door het bevorderingscomité van de verdiensten van betrokkene in het kader van de uitoefening van zijn functie als hoofd van een voorlichtingsbureau.

    43 Zo merkt het Gerecht in punt 47 van het bestreden arrest op, dat uit een vergelijking van de beoordelingsrapporten van alle hoofden van voorlichtingsbureaus naar voren komt, dat DG III de verdiensten van Samper in alle opzichten wist te waarderen, gezien het aantal punten dat hem in totaal is toegekend en de lovende beoordelingen met betrekking tot zijn deskundigheid, zijn groot verantwoordelijkheidsbesef, zijn initiërend vermogen en zijn betrokkenheid. Op grond hiervan heeft het Gerecht in de punten 52 en 53 van het bestreden arrest kunnen concluderen, dat Samper zijn taken als hoofd van een voorlichtingsbureau met succes had uitgeoefend.

    44 Geconstateerd moet worden dat het Gerecht, door aldus te handelen, namelijk door zijn oordeel met betrekking tot de kwalificaties en de verdiensten van Samper in de plaats te stellen van het oordeel van het TABG, de in punt 35 van dit arrest afgebakende grenzen van zijn rechterlijk toezicht op het gebied van de benoeming en de bevordering van ambtenaren van de Gemeenschappen, heeft overschreden.

    45 Nadat het op deze wijze de beroepskwalificaties van Samper had vastgesteld, heeft het Gerecht tenslotte in punt 48 van het bestreden arrest overwogen dat het bevorderingscomité zich bij zijn vergelijkend onderzoek van de verdiensten van betrokkene in het kader van de bevorderingsronde 1997 uitsluitend had gebaseerd op de cijfers in de beoordelingsrapporten.

    46 Dienaangaande moet worden beklemtoond, dat uit de notulen van de vergadering van het bevorderingscomité duidelijk blijkt, dat dit comité rekening heeft gehouden met het niveau van de door Samper verrichte taken en dat het de cijfers in de beoordelingsrapporten in het licht van deze taken heeft aangepast.

    47 Voorts blijkt uit dezelfde notulen dat het bevorderingscomité de verdiensten van Samper en het niveau van de door hem verrichte taken heeft vergeleken met die van de ambtenaren die tijdens de bevorderingsronde 1997 zijn bevorderd tot de rang A 4 en met de beoordelingsrapporten van sommige andere, niet bevorderde ambtenaren.

    48 Derhalve heeft het bevorderingscomité het niveau van de door Samper in het kader van de uitoefening van zijn functie van hoofd van een voorlichtingsbureau verrichte taken daadwerkelijk in aanmerking genomen en zich dus niet uitsluitend gebaseerd op de cijfers in de beoordelingsrapporten.

    49 De beoordeling door het Gerecht in punt 48 van het bestreden arrest geeft dan ook blijk van een onjuiste opvatting van de inhoud van de notulen van de vergadering van het bevorderingscomité van 19 mei 1999.

    50 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het Gerecht, door in de punten 52 en 53 van het bestreden arrest te oordelen dat het TABG een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door bij het vergelijkend onderzoek van de verdiensten van Samper in het kader van de bevorderingsronde 1997 geen belang te hechten aan het feit dat deze met succes de taken van hoofd van het Voorlichtingsbureau te Madrid had uitgeoefend, blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de hem voorgelegde bewijsstukken en zijn eigen oordeel met betrekking tot de verdiensten van betrokkene in de plaats heeft gesteld van dat van het TABG.

    51 Onder deze omstandigheden moet het bestreden arrest worden vernietigd.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    52 Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG kan het Hof na vernietiging van de beslissing van het Gerecht hetzij de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, hetzij de zaak voor afdoening naar het Gerecht verwijzen.

    53 Aangezien het Gerecht enkel de eerste van de vier grieven van Samper heeft onderzocht, acht het Hof zich niet in staat de zaak zelf af te doen; de zaak moet derhalve worden terugverwezen naar het Gerecht voor een uitspraak over de vordering van Samper tot nietigverklaring van het bestreden besluit.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    rechtdoende:

    1) Vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2001, Samper/Parlement (T-99/00).

    2) Verwijst de zaak terug naar het Gerecht van eerste aanleg voor een uitspraak over de vordering van Samper tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 9 juni 1999 houdende reconstructie van zijn loopbaan voorzover daarin de datum van ingang van zijn bevordering tot de rang A 4 is bepaald op 1 januari 1998.

    3) Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.

    Naar boven