Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62001CJ0478

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 maart 2003.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groot-Hertogdom Luxemburg.
    Nietnakoming - Artikel49 EG - Vrij verrichten van diensten - Octrooigemachtigden - Woonplaatskeuze bij een erkend gemachtigde - Artikel10 EG - Samenwerkingsplicht van de lidstaten.
    Zaak C-478/01.

    Jurisprudentie 2003 I-02351

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2003:134

    62001J0478

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 6 maart 2003. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groot-Hertogdom Luxemburg. - Nietnakoming - Artikel49 EG - Vrij verrichten van diensten - Octrooigemachtigden - Woonplaatskeuze bij een erkend gemachtigde - Artikel10 EG - Samenwerkingsplicht van de lidstaten. - Zaak C-478/01.

    Jurisprudentie 2003 bladzijde I-02351


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Octrooigemachtigden - Verplichting om woonplaats te kiezen bij erkend gemachtigde - Ontoelaatbaarheid

    (Art. 49 EG)

    2. Gemeenschapsrecht - Beginselen - Rechtszekerheid en bescherming van particulieren - Nationale regeling op door gemeenschapsrecht beheerst gebied - Noodzaak van ondubbelzinnige formulering

    3. Lidstaten - Verplichtingen - Toezichthoudende taak van Commissie - Plicht van lidstaten - Medewerking bij onderzoek inzake niet-nakoming

    (Art. 10 EG en 226 EG)

    Samenvatting


    $$1. Een lidstaat die een regeling handhaaft welke octrooigemachtigden verplicht om woonplaats te kiezen bij een erkend gemachtigde wanneer zij diensten verrichten, voldoet niet aan de verplichtingen die krachtens artikel 49 EG op hem rusten.

    ( cf. punten 19, 27 en dictum )

    2. De beginselen van rechtszekerheid en van bescherming van de particulieren vereisen dat op de door het gemeenschapsrecht beheerste gebieden de rechtsvoorschriften van de lidstaten ondubbelzinnig zijn geformuleerd, zodat de betrokken marktdeelnemers precies kunnen weten welke hun rechten en plichten zijn, en de nationale rechter in staat is de naleving ervan te verzekeren.

    ( cf. punt 20 )

    3. Overeenkomstig artikel 10 EG moeten de lidstaten loyaal meewerken aan ieder door de Commissie krachtens artikel 226 EG verricht onderzoek en haar daartoe alle gevraagde informatie verstrekken. Voldoet niet aan deze samenwerkingsplicht een lidstaat die tijdens de precontentieuze procedure de haar door de Commissie gevraagde nadere informatie over de precieze voorwaarden voor de toepassing van een nationale regeling waarvan de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht twijfelachtig is, niet verstrekt.

    ( cf. punten 24-25, 27 en dictum )

    Partijen


    In zaak C-478/01,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door J. Faltz als gemachtigde,

    verweerder,

    betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door de verplichting te handhaven dat octrooigemachtigden woonplaats in Luxemburg hebben dan wel dat zij, bij gebreke daarvan, bij een erkend gemachtigde woonplaats kiezen wanneer zij diensten verrichten, en door geen informatie te verstrekken over de precieze voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 2, van de wet van 20 juli 1992 houdende wijziging van de regeling inzake uitvindingsoctrooien (Mémorial A 1992, blz. 1530), en van de artikelen 19 en 20 van de wet van 28 december 1988 tot regeling van de toegang tot de beroepen van ambachtsman, handelaar en industrieel, alsmede tot bepaalde vrije beroepen (Mémorial A 1988, blz. 1494), de krachtens de artikelen 49 EG en volgende, respectievelijk artikel 10 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, D. A. O. Edward en A. La Pergola (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

    griffier: R. Grass,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 november 2002,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 11 december 2001, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 226 EG verzocht vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door de verplichting te handhaven dat octrooigemachtigden woonplaats in Luxemburg hebben dan wel dat zij, bij gebreke daarvan, bij een erkend gemachtigde woonplaats kiezen wanneer zij diensten verrichten, en door geen informatie te verstrekken over de precieze voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 2, van de wet van 20 juli 1992 houdende wijziging van de regeling inzake uitvindingsoctrooien (Mémorial A 1992, blz. 1530; hierna: octrooiwet"), en van de artikelen 19 en 20 van de wet van 28 december 1988 tot regeling van de toegang tot de beroepen van ambachtsman, handelaar en industrieel, alsmede tot bepaalde vrije beroepen (Mémorial A 1988, blz. 1494; hierna: wet tot regeling van de toegang tot beroepen"), de krachtens de artikelen 49 EG en volgende, respectievelijk artikel 10 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Toepasselijke bepalingen

    Bepalingen van gemeenschapsrecht

    2 Artikel 10 EG luidt:

    De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak.

    Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in gevaar kunnen brengen."

    3 Artikel 49 EG bepaalt:

    In het kader van de volgende bepalingen zijn de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.

    De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing verklaren ten gunste van de onderdanen van een derde staat die diensten verrichten en binnen de Gemeenschap zijn gevestigd."

    Bepalingen van nationaal recht

    4 Artikel 83, leden 2 en 3, van de octrooiwet bepaalt:

    2. Natuurlijke en rechtspersonen die hun woonplaats of zetel op het grondgebied van de Europese Economische Gemeenschap hebben, kunnen in elke bij de onderhavige wet ingestelde procedure optreden door tussenkomst van een werknemer. Deze werknemer moet overeenkomstig de wettelijke, bestuursrechtelijke en statutaire bepalingen van het nationale recht van de lastgever over een volmacht beschikken, maar hoeft geen erkend gemachtigde te zijn. De werknemer van een in dit lid bedoelde rechtspersoon kan eveneens optreden voor andere rechtspersonen met zetel op het grondgebied van de Europese Economische Gemeenschap, die economische banden met die rechtspersoon hebben.

    3. Natuurlijke en rechtspersonen die hun woonplaats of zetel niet op het grondgebied van de Europese Economische Gemeenschap hebben, moeten door een erkend gemachtigde worden vertegenwoordigd en via hem optreden in elke bij onderhavige wet ingestelde procedure, met uitsluiting van de betaling van de daarbij vastgestelde heffingen, tenzij deze voor de indiening van octrooiaanvragen zijn bestemd."

    5 Artikel 83, lid 4, van de octrooiwet bepaalde:

    De uit een octrooiaanvraag of een octrooi voortvloeiende rechten kunnen niet worden uitgeoefend bij gebreke van een feitelijke of gekozen woonplaats in het Groothertogdom Luxemburg. In Luxemburg kan slechts woonplaats worden gekozen - in voorkomend geval met aanwijzing van de bevoegde rechter - bij een in Luxemburg erkend gemachtigde. Indien deze geen feitelijke woonplaats in Luxemburg heeft, moet hij woonplaats kiezen bij een erkend gemachtigde met feitelijke woonplaats aldaar."

    6 Artikel 83, lid 4, is ingetrokken bij artikel 13 van de wet van 11 augustus 2001 houdende wijziging van de wet van 20 juli 1992 houdende wijziging van de regeling inzake uitvindingsoctrooien (Mémorial A 2001, blz. 2190).

    7 Artikel 85, lid 2, van de octrooiwet bepaalt:

    Behoudens hetgeen in artikel 83, lid 2, is bepaald, worden beschouwd als erkende gemachtigden met feitelijke woonplaats in het Groothertogdom Luxemburg in de zin van artikel 83, lid 4, tweede volzin, niet alleen advocaten [...], maar ook natuurlijke personen die op grond van de wet [tot regeling van de toegang tot beroepen] het beroep van adviseur industriële eigendom mogen uitoefenen."

    8 Artikel 19, lid 1, sub d, van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen luidt:

    Het zelfstandige beroep van adviseur industriële eigendom houdt in het geven van advies, het verlenen van bijstand en het uitoefenen van volmachten op het gebied van industriële eigendom, met name wat betreft verwerving, behoud, verdediging en betwisting van exclusieve rechten in de vorm van octrooien, merken, tekeningen of modellen.

    Om toegang te kunnen hebben tot het beroep van adviseur industriële eigendom, is het bezit vereist van:

    1. een certificaat volgens hetwelk de betrokkene het Europees examen van beroepsbekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd [...];

    2. een getuigschrift van een regeringsinstantie voor industriële eigendom van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen, ten bewijze dat betrokkene is toegelaten tot het beroep van adviseur industriële eigendom, voorzover dat beroep in die lidstaat bij de wet geregeld is;

    3. het diploma van een volledige opleiding aan een in industriële eigendom gespecialiseerd universitair centrum met zetel in een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen, en een stage van twaalf maanden;

    4. een universitair of daarmee gelijkgesteld diploma van een volledige opleiding in een wetenschappelijke, technische of juridische studierichting van ten minste vier jaar, en een stage van twaalf maanden.

    [...]"

    9 Artikel 20 van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen bepaalt:

    De onderdanen van de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap die niet in Luxemburg zijn gevestigd maar aldaar incidenteel en kortstondig, in het kader van de uitoefening van een commercieel of vrij beroep, bestellingen komen opnemen of diensten komen verrichten, hebben hiervoor geen administratieve vergunning van de Luxemburgse autoriteiten nodig, onverminderd de richtlijnen van de Raad inzake vrij verrichten van diensten wat betreft de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de in de onderhavige bepalingen bedoelde beroepen.

    Ambachtslieden en industriëlen moeten evenwel bij de inzake vestigingsvergunningen bevoegde minister aantonen dat zij in hun land van vestiging op rechtmatige wijze hun beroep mogen uitoefenen, onverminderd de richtlijnen van de Raad inzake vrij verrichten van diensten wat betreft bepaalde anders dan in loondienst verrichte industriële en ambachtelijke werkzaamheden. De minister geeft hun een certificaat ad hoc af."

    De precontentieuze procedure

    10 Van mening dat een aantal bepalingen van de Luxemburgse octrooiregeling in de octrooiwet van 30 juni 1880, zoals gewijzigd bij de wet van 31 oktober 1978, onverenigbaar waren met het gemeenschapsrecht, zond de Commissie het Groothertogdom Luxemburg op 15 april 1998 een aanmaningsbrief met het verzoek binnen een termijn van twee maanden zijn opmerkingen dienaangaande mee te delen.

    11 Bij brief van 8 juli 1998 deelden de Luxemburgse autoriteiten de Commissie de tekst mee van de octrooiwet die op 1 januari 1998 in werking is getreden ter vervanging van de octrooiwet van 30 juni 1880, alsmede de tekst van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen. In dezelfde brief lieten die autoriteiten de Commissie weten dat zij voornemens waren, artikel 85, lid 2, van de octrooiwet in overeenstemming te brengen met het gemeenschapsrecht, en dat door afschaffing van het in die wet gestelde woonplaatsvereiste de Luxemburgse dienst voor intellectuele eigendom de handelingen van een niet in het register van gemachtigden ingeschreven persoon zou erkennen, indien hij kan bewijzen dat hij voldoet aan de eisen van beroepsbekwaamheid van artikel 19, lid 1, sub d, van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen.

    12 Daar de Commissie na onderzoek van de in het voorgaande punt vermelde wetteksten van mening was dat - het nog steeds geldende - artikel 83, lid 4, van de octrooiwet onverenigbaar was met artikel 49 EG, en dat zij aanvullende informatie nodig had over de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 2, van die wet en van de artikelen 19 en 20 van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen, zond zij het Groothertogdom Luxemburg op 4 mei 1999 een aanvullende aanmaningsbrief, met het verzoek binnen een termijn van twee maanden zijn opmerkingen dienaangaande mee te delen.

    13 Aangezien deze brief niet werd beantwoord, zond de Commissie het Groothertogdom Luxemburg op 26 januari 2000 een met redenen omkleed advies, met het verzoek de nodige maatregelen te nemen om zich binnen een termijn van twee maanden vanaf de betekening daarvan naar dit advies te voegen.

    14 Toen de Luxemburgse regering niet op dit met redenen omkleed advies antwoordde, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

    Het beroep

    15 Om te beginnen zij vastgesteld dat de Commissie in haar verzoekschrift opkwam tegen de in artikel 83, lid 4, van de octrooiwet geformuleerde verplichting dat octrooigemachtigden die diensten in Luxemburg willen verrichten, aldaar een feitelijke woonplaats moeten hebben dan wel woonplaats moeten kiezen bij een erkend gemachtigde. Na de vaststelling van de wet van 11 augustus 2001, waarbij deze bepaling werd ingetrokken, heeft de Commissie besloten het voorwerp van haar beroep, wat het middel betreffende schending van artikel 49 EG betreft, te beperken tot de verplichting om woonplaats te kiezen bij een erkend gemachtigde wanneer diensten worden verricht.

    16 Dienaangaande verwijst de Commissie in haar verzoekschrift naar de verklaring van het Groothertogdom Luxemburg tijdens de precontentieuze procedure, dat het na de afschaffing van de verplichting van een feitelijke woonplaats in Luxemburg, de handelingen van een niet in het register van gemachtigden ingeschreven persoon zou erkennen, indien hij kan bewijzen dat hij voldoet aan de voor de vestiging van gemachtigden gestelde eisen van beroepsbekwaamheid.

    17 In dit verband verwijst het Groothertogdom Luxemburg in zijn verweerschrift naar de nog steeds volgens artikel 85, lid 2, van de octrooiwet geldende verplichting voor erkende gemachtigden om een feitelijke woonplaats in Luxemburg te hebben, en geeft het toe dat een dergelijke verplichting in strijd is met het gemeenschapsrecht. De vermelding van deze verplichting in die bepaling zal zo snel mogelijk worden geschrapt.

    18 Dienaangaande kan worden volstaan met vast te stellen dat volgens vaste rechtspraak de naleving van het in artikel 49 EG gestelde beginsel niet alleen de afschaffing van iedere discriminatie op grond van nationaliteit vereist, maar tevens de opheffing van de beperkingen die anders de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar gelijksoortige diensten verricht, zouden verbieden of belemmeren (zie met name arresten van 3 oktober 2000, Corsten, C-58/98, Jurispr. blz. I-7919, punt 33, en 13 februari 2003, Commissie/Italië, C-131/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 42).

    19 De Luxemburgse wetgeving die het verrichten van diensten door octrooigemachtigden afhankelijk stelt van een verplichting om woonplaats te kiezen bij een erkend gemachtigde, welke verplichting bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn gold, is derhalve onverenigbaar met artikel 49 EG, zoals het Groothertogdom Luxemburg zelf heeft erkend.

    20 Bovendien vereisen de beginselen van rechtszekerheid en van bescherming van de particulieren, dat op de door het gemeenschapsrecht beheerste gebieden de rechtsvoorschriften van de lidstaten volstrekt duidelijk zijn geformuleerd, zodat de betrokken marktdeelnemers precies kunnen weten welke hun rechten en plichten zijn, en de nationale rechter in staat is de naleving ervan te verzekeren (zie in die zin arrest van 28 april 1993, Commissie/Italië, C-306/91, Jurispr. blz. I-2133, punt 14).

    21 Vastgesteld moet worden dat de Luxemburgse wetgeving ook na de wetswijzigingen van 2001 nog steeds onduidelijkheden bevat, die tot gevolg zouden kunnen hebben dat octrooigemachtigden verplicht blijven om woonplaats te kiezen bij een erkend gemachtigde, wanneer zij diensten verrichten.

    22 In dat kader heeft de Commissie bovendien gesteld, dat het Groothertogdom Luxemburg de samenwerkingsplicht van artikel 10 EG heeft geschonden, door niet de gevraagde nadere informatie te verstrekken over de toepassing van artikel 85, lid 2, van de octrooiwet, junctis de artikelen 19 en 20 van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen. Door de handelwijze van de Luxemburgse regering heeft de Commissie naar eigen zeggen niet kunnen vaststellen of deze nationale bepalingen al dan niet verenigbaar zijn met artikel 49 EG.

    23 Het Groothertogdom Luxemburg heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

    24 Dienaangaande zij herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat de lidstaten overeenkomstig artikel 10 EG loyaal moeten meewerken aan ieder door de Commissie krachtens artikel 226 EG verricht onderzoek en haar daartoe alle gevraagde informatie moeten verstrekken (zie met name arresten van 11 december 1985, Commissie/Griekenland, 192/84, Jurispr. blz. 3967, punt 19, en 22 maart 1994, Commissie/Spanje, C-375/92, Jurispr. blz. I-923, punten 24-26).

    25 Vaststaat dat de Luxemburgse regering tijdens de precontentieuze procedure de haar gevraagde nadere informatie over de toepassing van artikel 85, lid 2, van de octrooiwet, junctis de artikelen 19 en 20 van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen, niet heeft verstrekt. Met name heeft zij noch op de aanvullende aanmaningsbrief noch op het met redenen omkleed advies geantwoord.

    26 Mitsdien moet het beroep van de Commissie gegrond worden geacht.

    27 Bijgevolg moet worden vastgesteld dat het Groothertogdom Luxemburg, gelet op de op octrooigemachtigden rustende verplichting om woonplaats te kiezen bij een erkend gemachtigde wanneer zij diensten verrichten, en gelet op het feit dat de Luxemburgse regering geen informatie heeft verstrekt over de precieze voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 2, van de octrooiwet en van de artikelen 19 en 20 van de wet tot regeling van de toegang tot beroepen, de krachtens artikel 49 EG, respectievelijk artikel 10 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    28 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Groothertogdom Luxemburg in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

    rechtdoende, verstaat:

    1) Gelet op de op octrooigemachtigden rustende verplichting om woonplaats te kiezen bij een erkend gemachtigde wanneer zij diensten verrichten, en gelet op het feit dat de Luxemburgse regering geen informatie heeft verstrekt over de precieze voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 2, van de wet van 20 juli 1992 houdende wijziging van de regeling inzake uitvindingsoctrooien, en van de artikelen 19 en 20 van de wet van 28 december 1988 tot regeling van de toegang tot de beroepen van ambachtsman, handelaar en industrieel, alsmede tot bepaalde vrije beroepen, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 49 EG, respectievelijk artikel 10 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2) Het Groothertogdom Luxemburg wordt verwezen in de kosten.

    Naar boven