Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62000CJ0275
Judgment of the Court of 26 November 2002. # European Community, represented by the Commission of the European Communities v First NV and Franex NV. # Reference for a preliminary ruling: Hof van Beroep te Gent - Belgium. # Articles 235 EC, 240 EC and second paragraph of 288 EC - Action for damages - Expert report ordered as an interlocutory measure by a national court as against the European Community - Exclusive jurisdiction of the Community Courts. # Case C-275/00.
Arrest van het Hof van 26 november 2002.
Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen First NV en Franex NV.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Beroep te Gent - België.
Artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG - Beroep tot schadevergoeding - Deskundigenonderzoek door nationale rechter als voorlopige maatregel jegens Europese Gemeenschap bevolen - Exclusieve bevoegdheid van rechterlijke instanties van Gemeenschap.
Zaak C-275/00.
Arrest van het Hof van 26 november 2002.
Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen First NV en Franex NV.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Beroep te Gent - België.
Artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG - Beroep tot schadevergoeding - Deskundigenonderzoek door nationale rechter als voorlopige maatregel jegens Europese Gemeenschap bevolen - Exclusieve bevoegdheid van rechterlijke instanties van Gemeenschap.
Zaak C-275/00.
Jurisprudentie 2002 I-10943
ECLI-code: ECLI:EU:C:2002:711
Arrest van het Hof van 26 november 2002. - Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen First NV en Franex NV. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Beroep te Gent - België. - Artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG - Beroep tot schadevergoeding - Deskundigenonderzoek door nationale rechter als voorlopige maatregel jegens Europese Gemeenschap bevolen - Exclusieve bevoegdheid van rechterlijke instanties van Gemeenschap. - Zaak C-275/00.
Jurisprudentie 2002 bladzijde I-10943
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1. Beroep tot schadevergoeding - Voorwerp - Schadevordering tegen Gemeenschap op grond van artikel 288, tweede alinea, EG - Uitsluitende bevoegdheid van Hof - Omvang - Gelasten van voorlopige maatregelen of maatregelen van instructie om rol van gemeenschapsinstelling bij ontstaan van gestelde schade vast te stellen - Tussenkomst van nationale rechter - Ontoelaatbaarheid
(Art. 235 EG en 288, tweede alinea, EG)
2. Europese Gemeenschappen - Instellingen - Verplichtingen - Verplichting tot loyale samenwerking - Verplichting voor Commissie om door nationale rechter gevraagde informatie te verstrekken - Grenzen - Gevaar van belemmering van werking en onafhankelijkheid of aantasting van belangen van Gemeenschap
(Art. 10 EG)
$$1. Hoewel de nationale rechter bevoegd blijft om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade die bij de toepassing van het gemeenschapsrecht door nationale instanties aan particulieren is berokkend, verleent artikel 235 EG de gemeenschapsrechter de exclusieve bevoegdheid om kennis te nemen van op artikel 288, tweede alinea, EG gebaseerde schadevorderingen tegen de Europese Gemeenschap.
De voorlopige maatregelen of maatregelen van instructie die ertoe strekken met het oog op vergoeding van schade overeenkomstig de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG, vast te stellen welke rol een van de instellingen van de Europese Gemeenschap heeft gespeeld bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, maken integrerend deel uit van de procedure tot vergoeding van de gestelde schade. De exclusieve bevoegdheid die de gemeenschapsrechter heeft om kennis te nemen van op artikel 288, tweede alinea, EG gebaseerde schadevorderingen, strekt zich dan ook uit tot het bevelen jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap van voorlopige maatregelen of maatregelen van instructie, zoals een deskundigenonderzoek, welke ertoe strekken haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt vast te stellen, met het oog op een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.
Daarom staan de artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG in hun onderlinge samenhang gelezen eraan in de weg dat een nationale rechter jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap een deskundigenonderzoek beveelt dat ertoe strekt haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, vast te stellen met het oog op een later beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.
( cf. punten 43, 46, 48 en dictum )
2. De betrekkingen tussen de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen worden overeenkomstig artikel 10 EG door het beginsel van loyale samenwerking beheerst. Dit beginsel verplicht de lidstaten niet alleen alle dienstige maatregelen te nemen om de draagwijdte en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht te waarborgen, maar verlangt ook dat de gemeenschapsinstellingen en de lidstaten over en weer loyaal samenwerken. Indien een nationale rechter informatie nodig heeft die alleen de Commissie kan verstrekken, verlangt het beginsel van loyale samenwerking van artikel 10 EG derhalve in beginsel dat de Commissie deze informatie zo snel mogelijk meedeelt wanneer de nationale rechter haar daarom verzoekt, tenzij de weigering van een dergelijke mededeling wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen in verband met de noodzaak om belemmering van de werking en onafhankelijkheid van de Gemeenschap te voorkomen of om haar belangen te vrijwaren.
( cf. punt 49 )
In zaak C-275/00,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Hof van Beroep te Gent (België), in het aldaar aanhangige geding tussen
Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door Commissie van de Europese Gemeenschappen,
en
First NV,
Franex NV,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 288, tweede alinea, EG,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J.-P. Puissochet, M. Wathelet en R. Schintgen, kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward, A. La Pergola, P. Jann, N. Colneric, S. von Bahr (rapporteur) en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,
advocaat-generaal: P. Léger,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op haar beurt vertegenwoordigd door T. van Rijn, C. van der Hauwaert en W. Neirinck als gemachtigden,
- First NV en Franex NV, vertegenwoordigd door J. Mertens en J. De Paepe, advocaten,
- de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, op haar beurt vertegenwoordigd door T. van Rijn, en van First NV en Franex NV, vertegenwoordigd door B. Poelemans, advocaat, ter terechtzitting van 13 november 2001,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 maart 2002,
het navolgende
Arrest
1 Bij arrest van 28 juni 2000, ingekomen bij het Hof op 12 juli daaraanvolgend, heeft het Hof van Beroep te Gent krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 288, tweede alinea, EG.
2 Deze vraag is gerezen in het kader van een kortgedingprocedure tussen enerzijds de Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, en anderzijds First NV (hierna: First") en Franex NV (hierna: Franex"), die ertoe strekte de Europese Gemeenschap te verplichten tussen te komen in een jegens de Belgische Staat bevolen deskundigenonderzoek.
Toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht
3 Artikel 240 EG bepaalt:
Behoudens de bevoegdheid die bij dit Verdrag aan het Hof van Justitie wordt verleend, zijn de geschillen waarin de Gemeenschap partij is, niet uit dien hoofde onttrokken aan de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties."
4 Artikel 235 EG luidt als volgt:
Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in de tweede alinea van artikel 288 bedoelde schade."
5 Artikel 288, tweede alinea, EG bepaalt:
Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet de Gemeenschap overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt."
6 Artikel 243 EG luidt als volgt:
Het Hof van Justitie kan in zaken welke bij dit college aanhangig zijn gemaakt, de noodzakelijke voorlopige maatregelen gelasten."
7 Artikel 22 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie bepaalt:
Het Hof is bevoegd te allen tijde een deskundig onderzoek op te dragen aan personen, lichamen, bureaus, commissies of organen te zijner keuze."
8 Artikel 36, eerste alinea, van het Statuut-EG van het Hof van Justitie bepaalt:
De president van het Hof kan in een summiere procedure, voorzover nodig afwijkend van sommige regels van dit statuut, welke wordt vastgesteld bij het Reglement voor de procesvoering, uitspraak doen op conclusies, strekkende ofwel ter verkrijging van de in artikel 242 van het Verdrag bedoelde opschorting, ofwel tot toepassing van voorlopige maatregelen krachtens artikel 243 ofwel tot schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig de laatste alinea van artikel 256."
9 In artikel 45, lid 1 en lid 2, sub d, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt bepaald:
1. Het Hof, de advocaat-generaal gehoord, bepaalt de maatregelen [van instructie] die nodig worden geacht; de ter zake gegeven beschikking omschrijft de te bewijzen feiten. [...]
[...]
2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 21 en 22 van het Statuut-EG [...], kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:
[...]
d) deskundigenonderzoek."
10 Overeenkomstig artikel 83, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan een verzoek tot verkrijging van enige in artikel 243 EG bedoelde voorlopige maatregel slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Hof aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt".
11 Artikel 49 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt:
In iedere stand van het geding kan het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, besluiten tot maatregelen tot organisatie van de procesgang of tot maatregelen van instructie als bedoeld in de artikelen 64 en 65, dan wel gelasten dat een instructiehandeling opnieuw of in uitgebreidere vorm wordt verricht."
12 In artikel 65, sub d, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt bepaald:
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 21 en 22 van het Statuut-EG [...], kunnen de volgende maatregelen van instructie worden bevolen:
[...]
d) deskundigenonderzoek."
13 Artikel 66, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt:
Het Gerecht, de advocaat-generaal gehoord, bepaalt de maatregelen [van instructie] die nodig worden geacht; de ter zake gegeven beschikking omschrijft de te bewijzen feiten. [...]"
14 Overeenkomstig artikel 104, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan een verzoek tot verkrijging van enige in artikel 243 EG bedoelde voorlopige maatregel slechts worden ontvangen indien de verzoeker partij is in een voor het Gerecht aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt".
Toepasselijke bepalingen van nationaal recht
15 Met betrekking tot het deskundigenonderzoek bepaalt artikel 962 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek:
De rechter kan, ter oplossing van een voor hem gebracht geschil of ingeval een geschil werkelijk en dadelijk dreigt te ontstaan, deskundigen gelasten vaststellingen te doen of een technisch advies te geven."
16 Artikel 972, eerste en tweede alinea, van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek luidt als volgt:
De partijen stellen de deskundigen alle nodige stukken ter hand.
Zij doen aan de deskundigen alle dienstige vorderingen."
17 Overeenkomstig artikel 986 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek [zijn] de rechters niet verplicht het advies van de deskundigen te volgen, indien het strijdig is met hun overtuiging".
18 Met betrekking tot een in kort geding bevolen deskundigenonderzoek, preciseert artikel 584 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek:
De voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg doet, in gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak in alle zaken, behalve die welke de wet aan de rechterlijke macht onttrekt.
[...]
De zaak wordt vóór de voorzitter aanhangig gemaakt in kort geding of, in geval van volstrekte noodzakelijkheid, bij verzoekschrift.
De voorzitter kan onder meer:
[...]
2° om het even welke vaststellingen of deskundige onderzoekingen bevelen, zelfs met raming van de schade en opsporing van de oorzaken ervan;
[...]"
19 Wat de tussenkomst betreft, bepaalt artikel 15, tweede alinea, van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek, dat [z]ij ertoe [strekt], hetzij de belangen van de tussenkomende partij of van een der partijen in het geding te beschermen, hetzij een veroordeling te doen uitspreken of vrijwaring te doen bevelen". Overeenkomstig artikel 16, tweede alinea, van dit wetboek is de tussenkomst gedwongen wanneer de derde in de loop van een rechtspleging gedagvaard wordt door een of meer partijen".
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
20 First is een Belgische vennootschap die fijne vleeswaren produceert. Franex, een andere Belgische vennootschap, exporteert vleesproducten en soortgelijke producten van Belgische fabrikanten. Zij staat met name in voor de verkoop van de producten van First in het buitenland. Deze twee vennootschappen stellen dat zij schade hebben geleden - en nog lijden - als gevolg van de zogenaamde dioxinecrisis" in België.
21 Bij verzoekschrift van 17 juni 1999 verzochten First en Franex de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde (België), ten laste van de Belgische Staat een deskundige aan te wijzen om vaststellingen te doen en advies te verstrekken in verband met deze gestelde schade. Bij beschikking in kort geding van 14 juli 1999 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde een deskundige aangesteld.
22 Bij dagvaarding in kort geding van 17 september 1999 verzochten First en Franex de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, de Commissie te verplichten tussen te komen in het bij de beschikking van 14 juli 1999 bevolen deskundigenonderzoek om zich de procedure en het eindverslag van de deskundige gemeen en tegenstelbaar te horen verklaren".
23 Uit het verwijzingsarrest blijkt dat First en Franex tot staving van deze dagvaarding onder meer stelden dat er ernstige aanwijzingen waren dat de door hen geleden schade mede het gevolg was van de wijze waarop de organen van de Commissie de dioxinecrisis op Europees niveau hadden aangepakt, en dat niet kon worden uitgesloten dat zowel de Belgische autoriteiten als de Europese Gemeenschap ter zake fouten hadden begaan of nalatig waren geweest. Deze vennootschappen stelden bovendien dat het wenselijk was dat de Europese Gemeenschap met het oog op de latere bodemprocedure zou tussenkomen in het deskundigenonderzoek om het technisch en wetenschappelijk debat te voeren en om de deskundige in staat te stellen zich met volledige kennis van zaken uit te spreken over de eventuele tekortkomingen van de Belgische Staat en/of de Europese instellingen.Volgens hen was het tevens wenselijk dat de vaststelling van de omvang van de schade op tegenspraak zou geschieden. Omdat er bij het Hof nog geen procedure aanhangig was, was de nationale kortgedingrechter bevoegd.
24 De Europese Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie, repliceerde dat de nationale rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van een verzoek dat erop gericht was haar aansprakelijkheid of mede-aansprakelijkheid te laten vaststellen.
25 Bij beschikking van 5 januari 2000 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de Europese Gemeenschap verplicht, tussen te komen in het deskundigenonderzoek. Hij heeft tevens de taak van de deskundige uitgebreid door hem te gelasten de reacties en het optreden van verweerster in tussenkomst, haar organen of aangestelden, sedert de dioxinevergiftiging haar bekend was, te onderzoeken, alsook de gepastheid van de door haar genomen maatregelen en hun invloed op de door verzoeksters in eerste aanleg geleden nadelige gevolgen en schade". Hij heeft bovendien verklaard dat de procedure en het eindverslag van de deskundige ten aanzien van de Europese Gemeenschap gemeen en tegenstelbaar" zouden zijn.
26 De Europese Gemeenschap heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep te Gent.
27 Het Hof van Beroep te Gent merkt op dat het beroep ten gronde dat First en Franex eventueel tegen de Europese Gemeenschap zullen instellen, een geschil inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft. In het hoofdgeding wordt niet betwist dat overeenkomstig de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG, een bodemgeding inzake deze aansprakelijkheid niet bij een nationale rechter aanhangig kan worden gemaakt, en dat de rechterlijke instanties van de Gemeenschap ingevolge artikel 243 EG en de relevante bepalingen van hun Reglement voor de procesvoering alleen een deskundige kunnen aanstellen wanneer er reeds een beroep ten gronde bij hen is ingesteld. Evenmin wordt betwist dat First en Franex nog steeds een dergelijk beroep kunnen instellen.
28 De verwijzende rechter preciseert nog dat in het hoofdgeding de vraag rijst of een nationale rechter een deskundige kan aanstellen en hem kan gelasten de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap te onderzoeken, dan wel of, anders uitgedrukt, wat de bevoegdheid van de rechter betreft, een vordering tot aanstelling van een deskundige moet worden gelijkgesteld met een beroep ten gronde inzake deze aansprakelijkheid.
29 In die omstandigheden heeft het Hof van Beroep te Gent de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Dient artikel 288, tweede alinea, EG (ex artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag) te worden geïnterpreteerd in de zin dat een vordering in tussenkomst met het oog op het veroordelen van de Commissie van de Europese Gemeenschap om tussen te komen in een reeds bevolen gerechtelijke expertise tegen de Belgische Staat en deze procedure en het eindverslag van de deskundige gemeen en tegenstelbaar te horen verklaren aan de Commissie van de Europese Gemeenschap - en waarbij de opdracht van de deskundige onder meer omvat: de reacties en het optreden van de Commissie van de Europese Gemeenschap, haar organen en aangestelden, sedert de dioxinevergiftiging haar ter kennis was, te onderzoeken alsook de gepastheid van de door haar genomen maatregelen en hun invloed op de door de geïntimeerden geleden nadelige gevolgen en schade - met het oog op het instellen van een latere bodemprocedure met betrekking tot de respectievelijke aansprakelijkheden van de Belgische Staat en de Europese Gemeenschap in de dioxinecrisis, een niet-contractuele aansprakelijkheidsvordering uitmaakt, waarvan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap - Gerecht van Eerste aanleg - uitsluitend kan kennis nemen?"
Prejudiciële vraag
30 Met de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG in hun onderlinge samenhang gelezen eraan in de weg staan dat een nationale rechter jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap een deskundigenonderzoek beveelt dat ertoe strekt haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, vast te stellen met het oog op een later beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
31 De Commissie, die in het hoofdgeding de Europese Gemeenschap vertegenwoordigt, stelt dat de exclusieve bevoegdheid van de gemeenschapsrechter op grond van artikel 235 EG juncto artikel 288 EG niet alleen betrekking heeft op de beoordeling van de grond van de zaak, maar ook op maatregelen van instructie, zoals een deskundigenonderzoek, die ertoe strekken de feiten vast te stellen.
32 Overeenkomstig deze bepalingen is de gemeenschapsrechter immers bevoegd om kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van schade die door de Europese Gemeenschap of haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt. De gebruikte bewoordingen hebben een ruime draagwijdte en slaan zowel op het vaststellen en de beoordeling van de feiten van een geschil als op de uitlegging van de relevante regelgeving en de toepassing ervan op de aldus vastgestelde feiten. Een maatregel van instructie ter vaststelling van feiten met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding op grond van artikel 235 EG juncto artikel 288 EG maakt dan ook integrerend deel uit van de procedure tot schadevergoeding, die onder de exclusieve bevoegdheid van de gemeenschapsrechter valt (zie arresten van 13 februari 1979, Granaria, 101/78, Jurispr. blz. 623, punten 13 en 14, en 8 april 1992, Cato/Commissie, C-55/90, Jurispr. blz. I-2533, punt 17).
33 De strikte scheiding van bevoegdheden tussen de gemeenschapsrechter en de nationale rechter die het Hof inzake niet-contractuele aansprakelijkheid heeft gemaakt naargelang de schade is veroorzaakt door de Europese Gemeenschap of door een lidstaat (zie arrest Granaria, reeds aangehaald, punt 14, en arrest van 27 september 1988, Asteris e.a., 106/87-120/87, Jurispr. blz. 5515, punten 17-19) moet worden doorgetrokken op het vlak van de maatregelen van instructie betreffende de vaststelling van de feiten.
34 De rechtspraak van het Hof volgens welke de Commissie krachtens artikel 10 EG loyaal moet samenwerken met de lidstaten (zie beschikking van 13 juli 1990, Zwartveld e.a., C-2/88 Imm., Jurispr. blz. I-3365), is overigens in het hoofdgeding niet van toepassing. Al verplichten de beginselen van deze rechtspraak haar daartoe niet, de Commissie staat in beginsel welwillend tegenover een eventuele uitnodiging van een nationale rechter om hem op vrijwillige basis haar medewerking te verlenen bij een door hem bevolen deskundigenonderzoek, op voorwaarde dat haar aansprakelijkheid niet in het gedrang dreigt te komen en haar medewerking voor het overige verenigbaar is met het gemeenschapsrecht. Deze medewerking kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van het verstrekken van bepaalde informatie waarover de nationale rechter moeilijk of niet kan beschikken.
35 Volgens First en Franex zijn naar Belgisch recht de doelstellingen van het in kort geding bevolen deskundigenonderzoek, een procespartij bewijzen te verstrekken die zij eventueel in een latere bodemprocedure nodig zou hebben en de bodemrechter te adstrueren over de feiten en de technische, niet-juridische aspecten van de zaak, en zelfs partijen te verzoenen. Een dergelijk deskundigenonderzoek moet evenwel in de eerste plaats de gelaedeerde en zijn raadslieden in staat stellen om op basis van het verslag van de deskundige te onderzoeken of een bodemprocedure wel een redelijke kans op slagen heeft, welke de omvang van de bewezen schade is, en tegen wie eventueel een vordering kan en moet worden ingesteld.
36 Volgens First en Franex is het in het hoofdgeding meer dan wenselijk dat de Commissie bij het door de nationale rechter bevolen deskundigenonderzoek wordt betrokken, omdat deze instelling ongetwijfeld over belangrijke informatie beschikt inzake het optreden en de tekortkomingen van de Belgische overheden, informatie waar deze vennootschappen geen toegang toe hebben. De Commissie is het best geplaatst om in het kader van een deskundigenonderzoek op gepaste wijze en met kennis van zaken te reageren op de verklaringen van de Belgische Staat en op de bewijzen die deze aandraagt. Het deskundigenonderzoek zou zonder tussenkomst en medewerking van de Commissie dus onvolledig blijven.
37 Hoewel First en Franex toegeven dat uit artikel 235 EG en artikel 288 EG in hun onderlinge samenhang gelezen volgt dat de gemeenschapsrechter exclusief bevoegd is om kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van schade die door de Europese Gemeenschap in het kader van haar niet-contractuele aansprakelijkheid is veroorzaakt, stellen zij dat artikel 235 EG een uitzondering vormt op de algemene regel van artikel 240 EG en dus restrictief moet worden uitgelegd.
38 De door First en Franex bij de nationale kortgedingrechter ingeleide procedure strekt er alleen toe, de Europese Gemeenschap te verplichten tussen te komen in een deskundigenonderzoek dat erop gericht is bepaalde feiten te doen vaststellen, materiële en commerciële schade vast te stellen en te kwantificeren, en de oorzaken van deze schade aan te wijzen. Gelet op de bevoegdheidssfeer van de kortgedingrechter en de taak van de deskundige, strekt deze procedure er hoe dan ook niet toe, feiten en handelingen van de Commissie aan het nationale recht of aan het gemeenschapsrecht te toetsen, of het bestaan van de fouten in rechte vast te stellen.
39 In artikel 243 EG wordt bovendien niet gepreciseerd dat het Hof exclusief bevoegd is om in kort geding voorlopige maatregelen of maatregelen van instructie te gelasten. Volgens First en Franex volgt hieruit, dat zolang er bij het Hof geen beroep tot schadevergoeding aanhangig is gemaakt, de nationale kortgedingrechter bevoegd blijft om voorlopige maatregelen en a fortiori maatregelen van instructie te gelasten.
40 De Belgische regering stelt dat inzake niet-contractuele aansprakelijkheid de beroepen tegen een lidstaat geheel losstaan van deze tegen de Europese Gemeenschap, zodat zij afzonderlijk kunnen en moeten worden behandeld (zie arresten van 14 juli 1967, Kampffmeyer e.a./Commissie, 5/66, 7/66 en 13/66-24/66, Jurispr. blz. 306, en 12 april 1984, Unifrex/Commissie en Raad, 281/82, Jurispr. blz. 1969). Deze scheiding tussen de procedures is een gevolg van de aan de gemeenschapsrechter verleende exclusieve bevoegdheid om zich uit te spreken over de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap.
41 Bijgevolg kan het onderzoek van een nationale rechter alleen betrekking hebben op het optreden van de nationale overheden. De aanstelling door de nationale rechter van een deskundige die gerechtigd is vaststellingen te doen met betrekking tot het optreden van de Europese Gemeenschap, is bijgevolg niet verenigbaar met de rechtspraak van het Hof. De exclusieve bevoegdheid van de gemeenschapsrechter houdt ook in dat hij geheel ongebonden over de feiten van de zaak moet kunnen oordelen. Indien het onderzoek van de aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap een deskundigenonderzoek vereist, staat het aan het Gerecht dit onderzoek te bevelen (zie arrest van 9 december 1965, Société Anonyme des laminoirs, hauts fourneaux, forges, fonderies et usines de la Providence e.a./Hoge Autoriteit, 29/63, 31/63, 36/63, 39/63-47/63, 50/63 en 51/63, Jurispr. blz. 1198).
42 De nationale rechter kan daarentegen in het kader van een bij hem aanhangig beroep tot schadevergoeding tegen de overheden van een lidstaat, nadere toelichting nodig hebben over de context en de feiten van de zaak, en met name over het optreden van de Commissie. Indien de door een nationale rechter aangestelde deskundige van mening is dat hij bepaalde informatie van de Commissie nodig heeft, dan kan hij een verzoek om inlichtingen richten aan de Commissie. Op grond van het in artikel 10 EG neergelegde beginsel van loyale samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten, moet de Commissie dan haar medewerking verlenen. De door een rechter aangestelde deskundige moet bij de uitvoering van zijn taak immers als een uitvoeringsagent van de rechter worden beschouwd, die zich kan beroepen op de bij artikel 10 EG aan de lidstaten toegekende rechten.
Beoordeling door het Hof
43 Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, hoewel de nationale rechter bevoegd blijft om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade die bij de toepassing van het gemeenschapsrecht door nationale instanties aan particulieren is berokkend, artikel 235 EG de gemeenschapsrechter de exclusieve bevoegdheid verleent om kennis te nemen van op artikel 288, tweede alinea, EG gebaseerde schadevorderingen tegen de Europese Gemeenschap (zie reeds aangehaalde arresten Granaria, punt 14; Asteris e.a., punt 15, en Cato/Commissie, punt 17).
44 Verder zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 22 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie, artikel 45, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, en de artikelen 49 en 65 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, de gemeenschapsrechter maatregelen van instructie kan bevelen, met inbegrip van een deskundigenonderzoek.
45 Bovendien volgt uit artikel 243 EG, artikel 36 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie, artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, en artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat de president van elk van die twee rechterlijke instanties van de Gemeenschap op verzoek van een of meer partijen in een geding, de noodzakelijke voorlopige maatregelen kan gelasten in afwachting van een beslissing ten gronde. In het kader van deze bevoegdheid kan hij met name een deskundige aanstellen om de gevraagde verificaties te verrichten (zie, wat het EGA-Verdrag betreft, beschikking van 28 april 1982, Commissie/CO.DE.MI., 318/81 R, Jurispr. blz. 1325, punten 1-3).
46 Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, maken de voorlopige maatregelen of maatregelen van instructie die ertoe strekken vast te stellen welke rol een instelling van de Europese Gemeenschap heeft gespeeld bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, met het oog op het verkrijgen van vergoeding van die schade overeenkomstig de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG, integrerend deel uit van de procedure tot vergoeding van de gestelde schade. Aangezien de gemeenschapsrechter de exclusieve bevoegdheid heeft om kennis te nemen van op artikel 288, tweede alinea, EG gebaseerde schadevorderingen tegen de Europese Gemeenschap, moet hij dus ook over een dergelijke exclusieve bevoegdheid beschikken om jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap voorlopige maatregelen of maatregelen van instructie, zoals een deskundigenonderzoek, te bevelen welke ertoe strekken haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt vast te stellen, met het oog op een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.
47 Elke andere oplossing zou afbreuk doen aan de uniforme toepassing van het stelsel van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap. Immers, zowel de mogelijkheid om bij de nationale rechter verzoeken om voorlopige maatregelen en maatregelen van instructie in te dienen, en in het bijzonder de mogelijkheid om dergelijke verzoeken in te dienen zonder een beroep ten gronde te moeten instellen, als de regels inzake het deskundigenonderzoek, verschillen van lidstaat tot lidstaat.
48 Bijgevolg moet worden vastgesteld dat een nationale rechter niet bevoegd is om jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap een deskundigenonderzoek te bevelen dat ertoe strekt haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, vast te stellen met het oog op een later beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.
49 Er zij evenwel aan herinnerd dat de betrekkingen tussen de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen overeenkomstig artikel 10 EG door het beginsel van loyale samenwerking worden beheerst. Dit beginsel verplicht de lidstaten niet alleen alle dienstige maatregelen te nemen om de draagwijdte en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht te waarborgen, maar verlangt ook dat de gemeenschapsinstellingen en de lidstaten over en weer loyaal samenwerken (zie beschikking Zwartveld e.a., reeds aangehaald, punt 17). Indien een nationale rechter informatie nodig heeft die alleen de Commissie kan verstrekken, verlangt het beginsel van loyale samenwerking van artikel 10 EG derhalve in beginsel dat de Commissie deze informatie zo snel mogelijk meedeelt wanneer de nationale rechter haar daarom verzoekt, tenzij de weigering van een dergelijke mededeling wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen in verband met de noodzaak om belemmering van de werking en onafhankelijkheid van de Gemeenschap te voorkomen of om haar belangen te vrijwaren (zie, in die zin, beschikking Zwartveld e.a., reeds aangehaald, punten 24 en 25; arresten van 28 februari 1991, Delimitis, C-234/89, Jurispr. blz. I-935, punt 53, en 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 50).
50 Bijgevolg moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat de artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG in hun onderlinge samenhang gelezen eraan in de weg staan dat een nationale rechter jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap een deskundigenonderzoek beveelt dat ertoe strekt haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, vast te stellen met het oog op een later beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.
Kosten
51 De kosten door de Belgische regering wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Hof van Beroep te Gent bij arrest van 28 juni 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:
De artikelen 235 EG, 240 EG en 288, tweede alinea, EG in hun onderlinge samenhang gelezen staan eraan in de weg dat een nationale rechter jegens een van de instellingen van de Europese Gemeenschap een deskundigenonderzoek beveelt dat ertoe strekt haar rol bij gebeurtenissen die schade zouden hebben veroorzaakt, vast te stellen met het oog op een later beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Europese Gemeenschap.