Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62000CJ0388
Judgment of the Court (Sixth Chamber) of 20 June 2002. # Radiosistemi Srl v Prefetto di Genova. # Reference for a preliminary ruling: Giudice di pace di Genova - Italy. # Directive 1999/5/EC - Radio equipment and telecommunications terminal equipment - Compatibility of national legislation prohibiting the marketing of radio apparatus which does not bear the national type-approval stamp - Whether penalties provided for by the national legislation are precluded. # Joined cases C-388/00 and C-429/00.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juni 2002.
Radiosistemi Srl tegen Prefetto di Genova.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Giudice di pace di Genova - Italië.
Richtlijn 1999/5/EG - Radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur - Verenigbaarheid van nationale regeling die in handel brengen van radioapparatuur waarop geen nationaal typegoedkeuringsmerk is aangebracht, verbiedt - Toelaatbaarheid van sancties waarin nationale wettelijke regeling voorziet.
Gevoegde zaken C-388/00 en C-429/00.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juni 2002.
Radiosistemi Srl tegen Prefetto di Genova.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Giudice di pace di Genova - Italië.
Richtlijn 1999/5/EG - Radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur - Verenigbaarheid van nationale regeling die in handel brengen van radioapparatuur waarop geen nationaal typegoedkeuringsmerk is aangebracht, verbiedt - Toelaatbaarheid van sancties waarin nationale wettelijke regeling voorziet.
Gevoegde zaken C-388/00 en C-429/00.
Jurisprudentie 2002 I-05845
ECLI-code: ECLI:EU:C:2002:390
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 20 juni 2002. - Radiosistemi Srl tegen Prefetto di Genova. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Giudice di pace di Genova - Italië. - Richtlijn 1999/5/EG - Radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur - Verenigbaarheid van nationale regeling die in handel brengen van radioapparatuur waarop geen nationaal typegoedkeuringsmerk is aangebracht, verbiedt - Toelaatbaarheid van sancties waarin nationale wettelijke regeling voorziet. - Gevoegde zaken C-388/00 en C-429/00.
Jurisprudentie 2002 bladzijde I-05845
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Nationale regeling die in handel brengen verbiedt van radioapparatuur waarop geen nationaal typegoedkeuringsmerk is aangebracht - Ontoelaatbaarheid
(Art. 28 EG)
2. Harmonisatie van wetgevingen - Radioapparatuur, telecommunicatie-eindapparatuur en wederzijdse erkenning van conformiteit daarvan - Richtlijn 1999/5 - Artikelen 6, lid 1, 7, lid 1, en 8, lid 1 - Rechtstreekse werking - Normen of praktijken van nationaal recht die in handel brengen of ingebruikneming van radioapparatuur zonder nationaal typegoedkeuringsmerk verbieden - Ontoelaatbaarheid - Voorwaarden
(Richtlijn 1999/5 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, lid 1, 7, lid 1, en 8, lid 1)
3. Vrij verkeer van goederen - Afwijkingen - Procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van beginsel van vrij verkeer van goederen - Begrip maatregel waarbij in vrij verkeer of in handel brengen van goederen wordt verhinderd - Draagwijdte - Handhaving van administratieve inbeslagneming van bepaald model of type van product dat in andere lidstaat rechtmatig in handel is gebracht, nadat bevoegde nationale instanties conformiteit van product met nationale en communautaire regelgeving hebben vastgesteld - Daaronder begrepen
(Beschikking 3052/95 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1)
1. Artikel 28 EG verzet zich tegen nationale administratieve voorschriften en praktijken die, waar de procedures voor de conformiteitsbeoordeling met het oog op de verhandeling en ingebruikneming van radioapparatuur aan de beoordelingsvrijheid van bestuursorganen zijn overgelaten, de marktdeelnemers verbieden radioapparatuur zonder het nationale typegoedkeuringsmerk in te voeren, te verhandelen of ten verkoop voorhanden te hebben, wanneer zij niet de mogelijkheid hebben op equivalente en minder belastende wijze aan te tonen dat die apparatuur beantwoordt aan de vereisten in verband met het passende gebruik van de door het nationale recht toegestane radiofrequenties.
( cf. punt 47, dictum 1 )
2. De artikelen 6, lid 1, tweede volzin, 7, lid 1, en 8, lid 1, van richtlijn 1999/5 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, kennen aan de justitiabelen rechten toe waarop voor de nationale rechter een beroep kan worden gedaan, ook al is de richtlijn zelf na het verstrijken van de omzettingstermijn nog niet formeel in nationaal recht omgezet. Artikel 7, lid 2, van deze richtlijn verdraagt zich niet met de handhaving van normen of praktijken van het nationale recht die na het verstrijken van de in de richtlijn bepaalde uitvoeringstermijn de verhandeling of de ingebruikneming van radioapparatuur zonder nationaal typegoedkeuringsmerk verbieden, terwijl het efficiënte en passende gebruik van het door het nationale recht vrijgegeven radiospectrum vaststaat of gemakkelijk is te verifiëren.
( cf. punt 66, dictum 2 )
3. Elke door een lidstaat genomen maatregel, met uitzondering van rechterlijke beslissingen, waardoor het vrije verkeer wordt verhinderd van goederen die in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd of in de handel zijn gebracht, valt onder het begrip maatregel" in de zin van artikel 1 van beschikking 3052/95 tot vaststelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap. De handhaving van een administratieve inbeslagneming van een bepaald model of bepaald type product dat in een andere lidstaat rechtmatig in de handel is gebracht, nadat de voor technische controles verantwoordelijke nationale instanties de conformiteit van het product met de nationale en communautaire regelgeving hebben vastgesteld, valt onder het begrip maatregel" die ter kennis van de Commissie moet worden gebracht in de zin van die bepaling.
( cf. punt 73, dictum 3 )
4. Wanneer een nationale regeling strijdig met het gemeenschapsrecht is bevonden, is het naar aanleiding van een overtreding van die regeling opleggen van boeten of andere dwangmaatregelen eveneens onverenigbaar met het gemeenschapsrecht.
( cf. punt 80, dictum 4 )
In de gevoegde zaken C-388/00 en C-429/00,
betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Giudice di pace di Genova (Italië), in de aldaar aanhangige gedingen tussen
Radiosistemi Srl
en
Prefetto di Genova,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 28 EG, richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PB L 91, blz. 10), alsmede beschikking nr. 3052/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 tot vaststelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap (PB L 321, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: F. Macken, kamerpresident, N. Colneric, J.-P. Puissochet, V. Skouris en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,
griffier: L. Hewlett, administrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Radiosistemi Srl, vertegenwoordigd door G. Conte en S. Cavanna, avvocati,
- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door C. Lewis, barrister,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en R. Amorosi als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Radiosistemi Srl, vertegenwoordigd door G. Conte en S. Cavanna; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door C. Lewis, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en R. Amorosi, ter terechtzitting van 28 november 2001,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 februari 2002,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikkingen van 16 oktober en 11 november 2000, bij het Hof ingekomen op respectievelijk 23 oktober en 20 november daaraanvolgend, heeft de Giudice di pace di Genova krachtens artikel 234 EG vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 28 EG, richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PB L 91, blz. 10; hierna: richtlijn"), alsmede beschikking nr. 3052/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 tot vaststelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap (PB L 321, blz. 1).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Radiosistemi Srl (hierna: Radiosistemi") en de Prefetto di Genova (prefect van Genua) betreffende de inbeslagneming van een aantal door Radiosistemi in Italië in de handel gebrachte afstandsbesturingsapparaten.
Het rechtskader
De gemeenschapswetgeving
3 Volgens artikel 1 wordt in de richtlijn een regelgevingskader ingesteld inzake het op de markt brengen, het vrije verkeer en de ingebruikneming in de Gemeenschap van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur.
4 Artikel 2, sub c, van de richtlijn definieert radioapparatuur als een product of een relevant onderdeel daarvan dat geschikt is voor telecommunicatie door uitzending en/of ontvangst van radiogolven waarbij gebruik wordt gemaakt van het aan aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum".
5 Artikel 3, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat bepaalde essentiële eisen van toepassing zijn op alle apparatuur. Bovendien wordt in artikel 3, lid 2, bepaald dat radioapparatuur zo geconstrueerd moet zijn dat zij het voor aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum efficiënt gebruikt zonder schadelijke interferentie te veroorzaken.
6 Artikel 5 van de richtlijn bepaalt dat wanneer apparatuur voldoet aan de geharmoniseerde normen, wordt aangenomen dat is voldaan aan de in artikel 3 bedoelde essentiële eisen.
7 Artikel 6, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:
De lidstaten zorgen ervoor dat apparatuur uitsluitend op de markt wordt gebracht indien zij, bij behoorlijke installatie en onderhoud en bij gebruik overeenkomstig haar bestemming, voldoet aan de toepasselijke in artikel 3 genoemde essentiële eisen en aan de andere desbetreffende bepalingen van deze richtlijn. Met betrekking tot het op de markt brengen worden geen verdere nationale voorschriften opgelegd."
8 Artikel 6, lid 4, van de richtlijn bepaalt:
Indien voor radioapparatuur frequentiebanden gebruikt worden waarvan het gebruik niet in de gehele Gemeenschap geharmoniseerd is, stelt de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur, de voor spectrumbeheer verantwoordelijke nationale autoriteit in de betrokken lidstaat in kennis van zijn voornemen die apparatuur op de markt van die lidstaat te brengen.
Deze kennisgeving vindt plaats ten minste vier weken voordat begonnen wordt met het op de markt brengen en behelst informatie over de radiokenmerken van de apparatuur (in het bijzonder frequentiebanden, kanaalscheiding, soort modulatie en radiofrequentievermogen) en het identificatienummer van de aangemelde instantie als bedoeld in bijlage IV of V."
9 In artikel 7, leden 1 en 2, van de richtlijn wordt bepaald:
1. De lidstaten staan toe dat apparatuur overeenkomstig hun bestemming in gebruik wordt genomen, indien zij voldoet aan de essentiële eisen van artikel 3 en aan de andere desbetreffende bepalingen van deze richtlijn.
2. Ongeacht lid 1 en onverminderd de voorwaarden voor de toekenning van vergunningen voor het conform het gemeenschapsrecht verstrekken van de betrokken dienst, kunnen de lidstaten de ingebruikneming van radioapparatuur uitsluitend beperken om redenen die verband houden met het efficiënt en passend gebruik van het radiospectrum, het voorkomen van schadelijke interferentie, of aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid."
10 Artikel 8, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:
De lidstaten verbieden, beperken of verhinderen niet het op de markt brengen en het in gebruik nemen op hun grondgebied van apparatuur die is voorzien van het in bijlage VII beschreven CE-merkteken dat aangeeft dat de apparatuur voldoet aan alle bepalingen van deze richtlijn, met inbegrip van de in hoofdstuk II beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, een en ander onverlet artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 5."
11 In artikel 9, lid 1, van de richtlijn wordt bepaald:
Wanneer een lidstaat vaststelt dat onder deze richtlijn vallende apparatuur niet voldoet aan de essentiële eisen van deze richtlijn, neemt hij op zijn grondgebied de nodige maatregelen om deze apparatuur uit de markt te nemen of uit het dienstaanbod te halen, het op de markt brengen of in gebruik nemen ervan te verbieden of het vrije verkeer ervan te beperken."
12 Artikel 9, lid 5, van de richtlijn bepaalt:
a) Onverminderd het bepaalde in artikel 6 kan een lidstaat overeenkomstig het Verdrag, en inzonderheid de artikelen 30 en 36 daarvan, alle passende maatregelen aannemen
i) houdende een verbod of een beperking tot het op zijn markt brengen;
en/of
ii) houdende de eis tot verwijdering van zijn markt
van radioapparatuur, met inbegrip van soorten radioapparatuur die schadelijke interferentie, met inbegrip van interferentie met bestaande of geplande diensten op door de lidstaat toegewezen frequenties, heeft veroorzaakt of waarvan die lidstaat redelijkerwijze kan verwachten dat zij schadelijke interferentie zal veroorzaken.
b) Wanneer een lidstaat maatregelen neemt overeenkomstig punt a, stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis, onder vermelding van de redenen die aan die maatregelen ten grondslag liggen."
13 Artikel 12, lid 1, van de richtlijn bepaalt:
Apparatuur die aan alle geldende essentiële eisen voldoet, wordt voorzien van het CE-overeenstemmingsmerkteken zoals bedoeld in bijlage VII. [...]"
14 Artikel 19, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:
De lidstaten dragen zorg voor de aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 7 april 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Zij passen deze bepalingen toe vanaf 8 april 2000.
[...]"
15 Voor het overige bepaalt artikel 1 van beschikking nr. 3052/95:
Wanneer een lidstaat het in het vrije verkeer of in de handel brengen verhindert van een bepaald model of een bepaald type product dat in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd of in de handel is gebracht, brengt hij de Commissie de desbetreffende maatregel ter kennis, wanneer deze voor het product direct of indirect tot gevolg heeft dat:
- het algeheel wordt verboden,
- de vergunning voor het in de handel brengen wordt geweigerd,
- het model of het type wordt gewijzigd voordat het product in de handel kan worden gebracht of gehandhaafd,
of
- het uit de handel wordt genomen."
16 Artikel 3 van beschikking nr. 3052/95 luidt als volgt:
1. De in artikel 1 bedoelde kennisgevingsplicht geldt voor de maatregelen, andere dan rechterlijke beslissingen, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die gemachtigd zijn deze maatregelen te nemen.
Wanneer ten aanzien van een bepaald model of type product onder gelijke materiële en formele voorwaarden verscheidene maatregelen zijn genomen, geldt de kennisgevingsplicht enkel voor de eerste maatregel.
2. Artikel 1 is niet van toepassing op:
- maatregelen die uitsluitend ter uitvoering van communautaire harmonisatievoorschriften zijn genomen;
- maatregelen die krachtens specifieke bepalingen aan de Commissie ter kennis zijn gebracht;
- maatregelen die krachtens specifieke communautaire bepalingen in het stadium van ontwerp aan de Commissie ter kennis zijn gebracht;
- maatregelen die, zoals conservatoire maatregelen of maatregelen van onderzoek, slechts dienen ter voorbereiding van de in artikel 1 bedoelde hoofdmaatregel;
- maatregelen die alleen ter bescherming van de openbare zedelijkheid of de openbare orde worden genomen;
- maatregelen betreffende gebruikte goederen die door de tijd of het gebruik ongeschikt zijn geworden voor het in de handel brengen of handhaven.
3. Een beroep in rechte tegen de in lid 1 bedoelde hoofdmaatregel schorst in geen geval de toepassing van artikel 1."
De nationale wetgeving
17 In Italië wordt het in de handel brengen en het gebruik van radioapparatuur, ook voor niet-professioneel gebruik, geregeld in de Codice postale (postwet), ingevoerd bij Decreto del Presidente della Repubblica (presidentieel decreet) nr. 156 van 29 maart 1973 (GURI nr. 113 van 3 mei 1973, blz. 2), zoals gewijzigd bij Legge (wet) nr. 209 van 22 mei 1980 (GURI nr. 155 van 7 juni 1980, blz. 4988).
18 Artikel 398 Codice postale stelt regels vast betreffende de voorkoming en uitschakeling van interferentie van radio-uitzending en -ontvangst. Deze bepaling luidt in de gewijzigde versie als volgt:
Het is verboden elektrische en radio-elektrische apparaten of installaties of kabels voor transmissie van elektrische stroom, te bouwen of op het nationale grondgebied in te voeren met het oogmerk ze te verhandelen, te gebruiken of in bedrijf te hebben, onder welke titel ook, die niet beantwoorden aan de voorschriften die zijn vastgesteld ter voorkoming en uitschakeling van interferentie van radio-uitzending en -ontvangst.
Die voorschriften, die tevens de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure vaststellen, worden bekendgemaakt bij decreet van de minister van Posterijen en Telecommunicatie, in overleg met de minister van Industrie, Handel en Ambachten, overeenkomstig de richtlijnen van de Europese Gemeenschappen.
Voor het verhandelen en voor invoer met het oog op het verhandelen van de in de eerste alinea bedoelde goederen is een certificaat of verklaring van overeenstemming vereist, of dient een verklaring van overeenstemming te worden overgelegd volgens de voorwaarden vast te stellen bij het in de tweede alinea bedoelde decreet.
Bij decreet van de minister van Posterijen en Telecommunicatie, in overleg met de minister van Industrie, Handel en Ambachten, worden de organen of personen aangewezen die de typegoedkeuringsmerken of verklaringen van overeenstemming, bedoeld in de voorgaande alinea, afgeven."
19 De in artikel 398, tweede alinea, Codice postale bedoelde voorschriften zijn vastgesteld bij decreto ministeriale (ministerieel decreet) van 15 juli 1977 (GURI nr. 226 van 20 augustus 1977, blz. 6104) betreffende de frequenties voorbehouden aan radio-elektrische zend/ontvangstapparatuur met een zwak vermogen, zoals gewijzigd bij decreto ministeriale van 8 november 1996 (GURI nr. 274 van 22 november 1996, blz. 9), waarbij de verplichting is opgelegd tot het aanbrengen van een typegoedkeuringsmerk door het bestuur der posterijen (thans het ministerie van Communicatie).
20 Artikel 2 van het decreto ministeriale van 15 juli 1977 bepaalt met name:
De in het vorige artikel bedoelde apparatuur moet behoren tot een type dat door het bestuur der posterijen op basis van de in bijlage 1 bij dit decreet opgenomen technische normen is goedgekeurd.
De goedkeuring vermeldt waarvoor de apparatuur wordt gebruikt en de kenmerken van de goedkeuring. Die kenmerken worden vermeld op het in artikel 334, tweede alinea, punt c, Codice postale bedoelde goedkeuringsmerk overeenkomstig het model van bijlage 2.
De apparatuur mag slechts worden gebruikt op voorwaarde dat de eigenaar in het bezit is van de bedoelde goedkeuring."
21 Artikel 399 Codice postale, zoals gewijzigd, voorziet in sancties voor het geval van inbreuk op artikel 398 ervan. Het luidt als volgt:
Eenieder die in strijd handelt met het bepaalde in het voorgaande artikel 398 wordt bestraft met een administratieve boete van 15 000 lire tot 300 000 lire.
Wanneer de overtreder behoort tot de categorie van fabrikanten of importeurs van elektrische of radio-elektrische apparaten of installaties, geldt een boete van 50 000 lire tot 1 000 000 lire, benevens verbeurdverklaring van de producten en apparatuur die niet conform zijn met de verklaring van overeenstemming bedoeld in artikel 398."
22 De Italiaanse regering heeft de richtlijn niet binnen de daarin bepaalde termijn in nationaal recht omgezet. Circulaire nr. GM/123709/4517 DL/CR van het ministerie van Verkeer van 17 april 2000 (GURI nr. 101 van 3 mei 2000, blz. 67) bepaalt echter:
1. Voor het op de markt brengen en de ingebruikneming van telecommunicatie-eindapparatuur en radioapparatuur leven de diensten van het ministerie van Verkeer de bepalingen na van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999, binnen de in artikel 1, lid 4, van de richtlijn bepaalde grenzen.
2. Het ministerie van Verkeer neemt de noodzakelijke maatregelen om het op de markt brengen of in gebruik nemen van apparatuur die niet aan de gestelde eisen voldoet, te verbieden, deze uit de markt te nemen of uit het dienstaanbod te halen of het vrije verkeer ervan te beperken."
De hoofdgedingen en de prejudiciële vragen
Zaak C-388/00
23 Radiosistemi is een Italiaanse onderneming die bewegende speelgoedauto's met afstandsbesturing produceert, die worden aangedreven door elektrische motoren of verbrandingsmotoren. Zij produceert de autootjes, maar niet de afstandsbesturingsapparaten, die worden ingevoerd daar er geen producenten zijn op de Italiaanse markt.
24 Op 2 en 8 februari 2000 bezochten agenten van de Polizia postale per la Liguria detailhandelaren te Genua (Italië) en namen er bij wege van administratieve maatregel een aantal door Radiosistemi in Italië in de handel gebrachte doch in andere lidstaten gekochte afstandsbesturingsapparaten in beslag op grond dat het in artikel 398 Codice postale voorziene goedkeuringsmerk er niet was op aangebracht.
25 Bij processen-verbaal van 18 februari 2000 legde de Polizia postale aan Radiosistemi, in haar hoedanigheid van vennootschap die de in beslag genomen apparatuur had verkocht, inbreuken op de artikelen 398 en 399 Codice postale ten laste, en legde haar een administratieve boete van 100 000 ITL per vastgestelde inbreuk op.
26 Radiosistemi diende hiertegen een bezwaarschrift in bij de Prefetto di Genova en verzocht tevens om opheffing van het beslag op de afstandsbesturingsapparaten. Radiosistemi voerde onder andere als grond aan dat uit het technisch onderzoek verricht door de administratieve instantie die de apparatuur in beslag had genomen, bleek dat de betrokken apparaten technisch voldeden aan de geldende nationale voorschriften, omdat zij alleen op de toegestane radiofrequenties werkten, en dat zij naar behoren waren voorzien van het CE-merkteken.
27 Bij beschikking van 20 april 2000 wees de Prefetto di Genova het bezwaarschrift en het verzoek om opheffing van het beslag af en gelaste hij Radiosistemi 330 000 ITL te betalen als geldelijke sanctie voor de haar verweten overtredingen. De Prefetto gaf als reden aan dat het ontbreken van het nationale typegoedkeuringsmerk op zichzelf een overtreding van artikel 398 Codice postale vormt en dat dit artikel niet in strijd is met de gemeenschapsregeling.
28 Op 14 juni 2000 stelde Radiosistemi tegen de beschikking van de Prefetto beroep in bij de Giudice di pace di Genova, waarbij zij betoogde dat de Prefetto di Genova de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen had bevolen, die aldus dreigden te worden vernietigd, en waarbij zij als conservatoire en spoedeisende maatregel de schorsing van de bestreden maatregel vorderde. Bij beschikking van 15 juni 2000 heeft de Giudice di pace deze vordering toegewezen.
29 Ten gronde betoogde Radiosistemi, na te hebben herhaald dat de apparaten in overeenstemming waren met de geldende nationale en communautaire regeling, dat de sanctie en de inbeslagname, gevolgd door verbeurdverklaring en vernietiging, strijdig waren met het van de communautaire rechtsorde deel uit makende evenredigheidsbeginsel, en dat de beschikking van de Prefetto bovendien was genomen op 20 april 2000, dus na het verstrijken van de termijn voor uitvoering van de richtlijn - 8 april 2000 - en derhalve ook in strijd met de richtlijn was.
30 De in rechte verschijnende Prefetto di Genova legde aan de nationale rechterlijke instantie nota's over van het ministerie van Verkeer van 24 maart en 14 juli 2000. Uit de nota van 24 maart 2000 blijkt dat het verslag van de inspecteur bevestigt dat de [in beslag genomen] afstandsbesturingsapparaten functioneren op de daarvoor gereserveerde frequenties, maar dat dit verslag niet in de plaats kan komen van de goedkeuring, die valt onder de bevoegdheid van de Direzione Generale Pianificazione e gestione Frequenze van het ministerie van Verkeer". In de nota van 14 juli 2000 wordt vermeld dat de kennisgeving bedoeld in artikel 6, lid 4, van de richtlijn, voor het op de markt brengen van het type apparatuur dat in beslag is genomen, eerst op 26 mei 2000 heeft plaatsgevonden, dus nadat de bestreden beschikking van de Prefetto was gegeven.
31 De nationale rechterlijke instantie stelt met name vast dat Radiosistemi voor de inbreuk op artikel 398 Codice postale wordt vervolgd, niet zozeer wegens het invoeren en op de markt brengen van apparatuur die objectief niet beantwoordt aan de technische voorschriften ter voorkoming en uitschakeling van interferentie van radiouitzending en -ontvangst (naleven van de toegestane frequenties en de elektromagnetische compatibiliteit), maar uitsluitend wegens het ontbreken van het nationale typegoedkeuringsmerk op de in de handel gebrachte apparaten. Uit het door het ministerie van Verkeer gelaste deskundigenonderzoek is komen vast te staan, dat de apparaten functioneren op de volgens de geldende bepalingen toegestane frequenties en voldoen aan de geharmoniseerde normen inzake elektromagnetische compatibiliteit, zoals het CE-merkteken bevestigt.
32 Van oordeel dat de oplossing van het voor hem aanhangige geschil een uitlegging van het gemeenschapsrecht vergt, heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
1) Verdraagt het gemeenschapsrecht, ook in zijn ongeschreven fundamentele beginselen, zich met nationale administratieve voorschriften en/of praktijken die, waar de procedures voor de conformiteitsbeoordeling met het oog op de verhandeling en ingebruikneming van radioapparatuur volledig aan de beoordelingsvrijheid van bestuursorganen zijn overgelaten, de marktdeelnemers verbieden radioapparatuur zonder het nationale typegoedkeuringsmerk in te voeren, te verhandelen of ten verkoop voorhanden te hebben, wanneer zij niet de mogelijkheid hebben op equivalente en minder belastende wijze aan te tonen dat die apparatuur beantwoordt aan de vereisten in verband met het passende gebruik van de door de nationale wetgeving toegestane radiofrequenties?
2) Kent richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 aan de particulieren rechten toe waarop voor de nationale rechter een beroep kan worden gedaan, ook al is de richtlijn zelf na het verstrijken van de omzettingstermijn nog niet formeel in nationaal recht omgezet; en zo ja, verdraagt artikel 7, lid 2, van deze richtlijn zich dan met de handhaving van normen en/of praktijken van het nationale recht die na 8 april 2000 de verhandeling en/of de ingebruikneming van radioapparatuur zonder nationaal typegoedkeuringsmerk verbieden, terwijl het efficiënte en passende gebruik van het door de nationale wetgeving vrijgegeven radiospectrum vaststaat of gemakkelijk is te verifiëren?
3) Moet het begrip ,maatregel in artikel 1 van beschikking nr. 3052/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 aldus worden uitgelegd, dat daaronder kan vallen de handhaving van een administratieve inbeslagneming van een bepaald model of bepaald type product dat rechtmatig in een andere lidstaat in de handel is gebracht, ook nadat de voor technische controles verantwoordelijke nationale instanties de conformiteit van het product met de nationale en communautaire regelgeving reeds hebben vastgesteld, waardoor het beslag zijn doel, het verkrijgen van bewijs, heeft gediend?
4) Verdraagt het gemeenschapsrecht zich, mede gelet op het discriminatieverbod en het evenredigheidsbeginsel, met een sanctiestelsel zoals dat van artikel 399 van de Italiaanse Codice postale (Decreto del Presidente della Repubblica nr. 156 van 29 maart 1973)?"
Zaak C-429/00
33 Bij beschikking van 11 november 2000 heeft de Giudice di pace di Genova in een geding tussen dezelfde partijen als die in zaak C-388/00 het Hof vier prejudiciële vragen gesteld die in wezen dezelfde zijn als die in laatstgenoemde zaak.
34 Uit het ter griffie van het Hof neergelegde dossier blijkt dat dit geding is ontstaan uit een inbeslagneming van soortgelijke goederen als die welke aan de orde zijn in zaak C-388/00. Bij beschikking van de president van het Hof van 14 december 2000 zijn beide zaken dan ook gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.
35 Onder die omstandigheden moeten beide verzoeken om een prejudiciële beslissing op dezelfde wijze worden beantwoord.
De eerste vraag
36 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht zich verzet tegen nationale administratieve voorschriften en/of praktijken die, waar de procedures voor de conformiteitsbeoordeling met het oog op de verhandeling en ingebruikneming van radioapparatuur aan de beoordelingsvrijheid van bestuursorganen zijn overgelaten, de marktdeelnemers verbieden radioapparatuur zonder het nationale typegoedkeuringsmerk in te voeren, te verhandelen of ten verkoop voorhanden te hebben, wanneer zij niet de mogelijkheid hebben op equivalente en minder belastende wijze aan te tonen dat die apparatuur beantwoordt aan de vereisten in verband met het passende gebruik van de door de nationale wetgeving toegestane radiofrequenties.
37 Aangezien de feiten van het hoofdgeding zich althans gedeeltelijk hebben voorgedaan vóór 7 april 2000, datum waarop de termijn voor de omzetting van de richtlijn in nationaal recht is verstreken, en de Italiaanse Republiek de richtlijn op dat ogenblik nog niet had omgezet, moet er vanuit worden gegaan dat de eerste vraag het gemeenschapsrecht betreft zoals dat op die datum van kracht was, dit wil zeggen ongeacht het eventuele effect van de richtlijn.
38 De verenigbaarheid van een regeling als die in het hoofdgeding moet dus worden onderzocht naar de maatstaf van artikel 28 EG.
39 Luidens artikel 28 EG zijn kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking in de handel tussen de lidstaten verboden. Volgens vaste rechtspraak van het Hof dienen als maatregelen van gelijke werking te worden aangemerkt alle handelsregelingen van de lidstaten die rechtstreeks of onrechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel het intracommunautaire handelsverkeer kunnen belemmeren (zie met name arresten van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5, en 13 maart 2001, PreussenElektra, C-379/98, Jurispr. blz. I-2099, punt 69).
40 Volgens artikel 30 EG vormt artikel 28 EG echter geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer welke met name gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare veiligheid, op voorwaarde dat deze verboden of beperkingen geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen.
41 Bovendien moet eraan worden herinnerd, dat eveneens volgens vaste rechtspraak (zie met name arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, Cassis de Dijon", 120/78, Jurispr. blz. 649, punt 8), bij gebreke van een gemeenschappelijke regeling voor de betrokken producten, belemmeringen van het vrije intracommunautaire verkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen moeten worden aanvaard, voorzover dringende behoeften van het gemeenschapsrecht, verband houdend met de bescherming van de gebruiker en de goede werking van het openbaar telecommunicatienet, dergelijke zonder onderscheid op nationale en op ingevoerde producten van toepassing zijnde nationale wettelijke regelingen noodzakelijk maken (zie arrest van 13 december 1991, GB-Inno-BM, C-18/88, Jurispr. blz. I-5941, punten 30 en 31).
42 Ongeacht of zij op de uitdrukkelijk in artikel 30 EG voorziene gevallen dan wel op door de rechtspraak erkende dringende behoeften is gebaseerd, kan een nationale wettelijke regeling die afwijkt van artikel 28 EG slechts gerechtvaardigd zijn wanneer zij noodzakelijk is ter verzekering van een geoorloofde doelstelling en deze doelstelling niet kan worden bereikt met maatregelen die het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap minder beperken (zie met name arrest van 2 maart 1983, Commissie/België, 155/82, Jurispr. blz. 531, punt 12, en arrest GB-Inno-BM, reeds aangehaald, punt 33).
43 Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, waarbij de invoer, het in de handel brengen of het ten verkoop voorhanden hebben van radioapparatuur zonder nationaal goedkeuringsmerk verboden wordt, een maatregel is van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 28 EG (zie arrest van 24 maart 1994, Commissie/België, C-80/92, Jurispr. blz. I-1019, punt 21).
44 Het is weliswaar zo dat de nationale goedkeuring van radioapparatuur gerechtvaardigd kan zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare veiligheid, alsmede door dringende behoeften die verband houden met de goede werking van het openbare telecommunicatienet, doch vaststaat dat apparatuur zoals die in het hoofdgeding feitelijk voldoet aan de nationale regels betreffende het passende gebruik van radiofrequenties in de lidstaat waar zij wordt ingevoerd.
45 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt evenwel dat de nationale regeling het de marktdeelnemer niet mogelijk maakt de conformiteit van de apparatuur op een andere wijze aan te tonen dan door het aanbrengen van het nationale typegoedkeuringsmerk. Een dergelijke vereiste is echter kennelijk niet evenredig aan het nagestreefde doel, omdat het daardoor voor de marktdeelnemer onmogelijk wordt op een minder belastende wijze aan te tonen dat die apparatuur voldoet aan de nationale voorwaarden en omdat het de reeds in een andere lidstaat uitgevoerde controles overlapt.
46 Uit het voorgaande vloeit voort dat een nationale regeling als die in het hoofdgeding niet kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 30 EG, noch uit hoofde van de in de rechtspraak erkende dwingende behoeften.
47 Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 28 EG zich verzet tegen nationale administratieve voorschriften en/of praktijken die, waar de procedures voor de conformiteitsbeoordeling met het oog op de verhandeling en ingebruikneming van radioapparatuur aan de beoordelingsvrijheid van bestuursorganen zijn overgelaten, de marktdeelnemers verbieden radioapparatuur zonder het nationale typegoedkeuringsmerk in te voeren, te verhandelen of ten verkoop voorhanden te hebben, wanneer zij niet de mogelijkheid hebben op equivalente en minder belastende wijze aan te tonen dat die apparatuur beantwoordt aan de vereisten in verband met het passende gebruik van de door de nationale wetgeving toegestane radiofrequenties.
De tweede vraag
48 Met het eerste onderdeel van zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de richtlijn aan particulieren rechten toekent waarop voor de nationale rechter een beroep kan worden gedaan, ook al is de richtlijn bij het verstrijken van de omzettingstermijn nog niet formeel in nationaal recht omgezet.
49 Volgens vaste rechtspraak kunnen in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn en uitvoeringsmaatregelen niet tijdig zijn getroffen, de particulieren zich op die bepalingen beroepen tegenover elk nationaal voorschrift dat niet met de richtlijn in overeenstemming is (zie arresten van 19 januari 1982, Becker, 8/81, Jurispr. blz. 53, punt 25, en 26 september 2000, IGI, C-134/99, Jurispr. blz. I-7717, punt 36).
50 Nagegaan moet dus worden of de relevante bepalingen van de richtlijn voldoen aan de vereisten van onvoorwaardelijkheid en voldoende nauwkeurigheid die in de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak worden gesteld (zie arrest Becker, reeds aangehaald, punt 29).
51 De artikelen 6, lid 1, 7, lid 1, en 8, lid 1, van de richtlijn zijn dienaangaande bijzonder relevant voor de oplossing van het hoofdgeding. De artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, zien respectievelijk op het op de markt brengen en het in gebruik nemen van apparatuur in het algemeen. Artikel 8, lid 1, daarentegen betreft in het bijzonder het op de markt brengen en het in gebruik nemen van apparatuur die is voorzien van het in de richtlijn voorziene CE-merkteken. Uit de bewoordingen en de opzet van de richtlijn blijkt niet dat deze bepalingen elkaar wederzijds uitsluiten. Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde apparatuur volgens de verwijzingsbeschikking is voorzien van het CE-merkteken, kan het geding zowel onder artikel 8, lid 1, als onder de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van de richtlijn vallen.
52 Artikel 6, lid 1, eerste volzin, van de richtlijn verplicht de lidstaten, ervoor te zorgen dat de apparatuur uitsluitend op de markt wordt gebracht indien zij voldoet aan de in artikel 3 genoemde essentiële eisen en aan de andere desbetreffende bepalingen van de richtlijn. In de tweede volzin wordt bepaald dat met betrekking tot het op de markt brengen geen verdere nationale voorschriften worden opgelegd.
53 Dit in artikel 6, lid 1, tweede volzin, van de richtlijn neergelegde verbod is duidelijk en nauwkeurig. Wat het onvoorwaardelijke karakter ervan betreft, legt artikel 6, lid 4, van de richtlijn, indien voor radioapparatuur frequenties worden gebruikt waarvan het gebruik niet geharmoniseerd is, de persoon die verantwoordelijk is voor het op de markt brengen van de apparatuur, weliswaar de verplichting op om de voor het spectrumbeheer verantwoordelijke nationale autoriteit in kennis te stellen van zijn voornemen die apparatuur op de markt van die lidstaat te brengen. Deze procedureregel beoogt de uitvoering van de richtlijn in het nationale recht te begeleiden, maar zij biedt de lidstaten geenszins de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan het in artikel 6, lid 1, tweede volzin, van de richtlijn neergelegde verbod, of de toepassing daarvan te beperken.
54 Daaruit volgt dat het verbod van artikel 6, lid 1, tweede volzin, van de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, zodat de justitiabelen er zich op kunnen beroepen voor de nationale rechterlijke instanties.
55 Ingevolge artikel 7, lid 1, van de richtlijn zijn de lidstaten verplicht toe te staan dat apparatuur in gebruik wordt genomen indien zij voldoet aan de essentiële eisen van artikel 3 en aan de andere desbetreffende bepalingen van de richtlijn. Deze bepaling impliceert duidelijk dat de betrokken justitiabele de mogelijkheid heeft om de conformiteit van de betrokken apparatuur met de relevante bepalingen van de richtlijn te bewijzen, hetgeen de even duidelijke verplichting voor de bevoegde nationale autoriteiten met zich brengt om de daartoe aangevoerde bewijselementen te onderzoeken.
56 Artikel 7, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat, ongeacht lid 1", de lidstaten de ingebruikneming van radioapparatuur kunnen beperken om bepaalde limitatief opgesomde redenen, te weten om redenen die verband houden met het efficiënt en passend gebruik van het radiospectrum, het voorkomen van schadelijke interferentie, of aangelegenheden op het gebied van de volksgezondheid. Deze afwijking impliceert dat de betrokken lidstaat de voorhanden zijnde feitelijke gegevens onderzoekt, en ontslaat die lidstaat niet van de uit artikel 7, lid 1, voortvloeiende verplichting om elk bewijs betreffende de conformiteit van de betrokken apparatuur te onderzoeken. Deze afwijking ziet dus niet op een nationale regeling die het aanbrengen van een nationaal goedkeuringsmerk verplicht stelt, zonder te voorzien in de mogelijkheid om te controleren of die apparatuur conform is met de bepalingen ten gronde aangaande het gebruik ervan.
57 Daaruit volgt dat artikel 7, lid 1, van de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, zodat de justitiabelen er zich, bij gebreke van een tijdige omzetting, op kunnen beroepen voor de nationale rechterlijke instanties.
58 Artikel 8, lid 1, van de richtlijn gelast de lidstaten het op de markt brengen en het in het gebruik nemen op hun grondgebied van apparatuur die is voorzien van het in de richtlijn voorziene CE-merkteken, niet te verbieden, te beperken of te verhinderen. Door het aanwezig zijn van het merkteken ontstaat een vermoeden dat de betrokken apparatuur voldoet aan alle bepalingen van de richtlijn. Deze bepaling bevat derhalve voor de lidstaten een duidelijke en nauwkeurige verplichting om toe te staan dat apparatuur die is voorzien van dit merkteken, op hun grondgebied op de markt wordt gebracht en in gebruik wordt genomen.
59 Deze verplichting geldt weliswaar onverlet artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 5", van de richtlijn. Onder die omstandigheden rijst de vraag of door dit voorbehoud de in artikel 8, lid 1, eerste zinsnede, van de richtlijn geformuleerde verplichting een voorwaardelijk karakter krijgt.
60 Om te beginnen is artikel 6, lid 4, van de richtlijn, zoals uit punt 53 van dit arrest blijkt, een procedureregel die beoogt de uitvoering van de richtlijn in het nationale recht te begeleiden. Bij gebreke van een tijdige uitvoering van de richtlijn, biedt deze bepaling de lidstaten niet de mogelijkheid af te wijken van het in artikel 8, lid 1, bepaalde recht van vrij verkeer voor apparatuur die is voorzien van het CE-merkteken.
61 Uit punt 56 van dit arrest vloeit verder voort, dat artikel 7, lid 2, van de richtlijn het de lidstaten mogelijk maakt, om bepaalde limitatief opgesomde redenen beperkingen te stellen aan de vrijheid om radioapparatuur in gebruik te nemen. Het vereiste van een nationaal goedkeuringsmerk zonder controle ten gronde van de conformiteit van de betrokken apparatuur behoort niet tot die redenen.
62 Artikel 9, lid 5, van de richtlijn ten slotte biedt een lidstaat de mogelijkheid radioapparatuur die schadelijke interferentie kan veroorzaken, te verbieden of het op zijn markt brengen ervan te beperken. Deze bepaling, evenals artikel 7, lid 2, van de richtlijn, ziet op een situatie die niet dezelfde is als die in het hoofdgeding. In het hoofdgeding wordt geenszins aangevoerd dat de betrokken apparatuur schadelijke interferentie zou kunnen veroorzaken; integendeel staat vast dat die apparatuur voldoet aan de nationale regels betreffende het passende gebruik van radiofrequenties. In dergelijke situatie biedt artikel 9, lid 5, de lidstaten niet de mogelijkheid het in artikel 8, lid 1, van de richtlijn bepaalde vrije verkeer van de apparatuur te verbieden of te beperken.
63 Daaruit volgt dat het voorbehoud met betrekking tot de artikelen 6, lid 4, 7, lid 2, en 9, lid 5, van de richtlijn het in artikel 8, lid 1, van de richtlijn bepaalde vrije verkeer van de apparatuur geen voorwaardelijk karakter verleent. Bijgevolg is deze bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig, zodat de justitiabelen er zich voor de nationale rechterlijke instanties op kunnen beroepen ingeval de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is uitgevoerd.
64 Met het tweede onderdeel van zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 7, lid 2, van de richtlijn zich verdraagt met de handhaving van normen en/of praktijken van het nationale recht die na 8 april 2000 de verhandeling en/of de ingebruikneming van radioapparatuur zonder nationaal typegoedkeuringsmerk verbieden, terwijl het efficiënte en passende gebruik van het door de nationale wetgeving vrijgegeven radiospectrum vaststaat of gemakkelijk is te verifiëren.
65 Om de in de punten 56 en 61 van dit arrest uiteengezette redenen dient die vraag ontkennend te worden beantwoord.
66 Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat de artikelen 6, lid 1, tweede volzin, 7, lid 1, en 8, lid 1, van de richtlijn aan de justitiabelen rechten toekennen waarop voor de nationale rechter een beroep kan worden gedaan, ook al is de richtlijn zelf na het verstrijken van de omzettingstermijn nog niet formeel in nationaal recht omgezet, en dat artikel 7, lid 2, van die richtlijn zich niet verdraagt met de handhaving van normen en/of praktijken van het nationale recht die na 8 april 2000 de verhandeling en/of de ingebruikneming van radioapparatuur zonder nationaal typegoedkeuringsmerk verbieden, terwijl het efficiënte en passende gebruik van het door de nationale wetgeving vrijgegeven radiospectrum vaststaat of gemakkelijk is te verifiëren.
De derde vraag
67 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen wat de draagwijdte is van het begrip maatregel" in de zin van artikel 1 van beschikking nr. 3052/95. Hij vraagt zich met name af, of daaronder kan vallen de handhaving van een administratieve inbeslagneming van een bepaald model of bepaald type product dat rechtmatig in een andere lidstaat in de handel is gebracht, nadat de voor technische controles verantwoordelijke nationale instanties de conformiteit van het product met de nationale en communautaire regelgeving hebben vastgesteld, waardoor het beslag zijn doel, het verkrijgen van bewijs, heeft gediend.
68 Artikel 1 van beschikking nr. 3052/95 doelt op maatregelen waarmee een lidstaat het vrije verkeer verhindert van producten die in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd of in de handel zijn gebracht. Volgens artikel 2, laatste streepje, van die beschikking wordt onder het begrip maatregel verstaan elke andere maatregel dan een rechterlijke beslissing". Onder dit begrip valt dus elke door een lidstaat genomen maatregel, met uitzondering van rechterlijke beslissingen, waardoor het vrije verkeer wordt verhinderd van producten die in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd of in de handel zijn gebracht, ongeacht de vorm van die maatregel of de instantie die hem heeft genomen.
69 Ingevolge artikel 1 van beschikking nr. 3052/95 moet een dergelijke maatregel de Commissie ter kennis worden gebracht, wanneer deze direct of indirect onder andere tot gevolg heeft dat het product algeheel wordt verboden, de vergunning voor het in de handel brengen wordt geweigerd, of het product uit de handel wordt genomen. Een bepaling van nationaal recht zoals artikel 398 Codice postale valt onder deze kennisgevingsplicht voorzover die bepaling het invoeren of in de handel brengen verbiedt van goederen waarop geen nationaal goedkeuringsmerk is aangebracht.
70 Aangaande de inbeslagnemingen die krachtens een dergelijke bepaling worden verricht, moet worden opgemerkt, dat artikel 3, lid 2, vierde streepje, van beschikking nr. 3052/95 bepaalt dat artikel 1 van de beschikking niet van toepassing is op maatregelen die, zoals conservatoire maatregelen of maatregelen van onderzoek, slechts dienen ter voorbereiding van de in artikel 1 bedoelde hoofdmaatregel.
71 Daaruit vloeit voort dat een inbeslagneming waarvan de duur beperkt is tot de tijd die nodig is om de conformiteit van de betrokken goederen te controleren, als conservatoire maatregel of maatregel van onderzoek niet onder de toepassing van artikel 1 valt. Wanneer daarentegen de inbeslagneming langer duurt, zoals in het hoofdgeding, valt zij niet onder de uitzondering van artikel 3, lid 2, vierde streepje, van die beschikking en moet zij overeenkomstig artikel 1 van deze beschikking aan de Commissie ter kennis worden gebracht.
72 Indien op een dergelijke inbeslagneming andere maatregelen van dezelfde aard volgen, moeten die niet ter kennis van de Commissie worden gebracht. Wanneer ten aanzien van een bepaald model of type product onder gelijke materiële en formele voorwaarden verscheidene maatregelen zijn genomen, geldt de kennisgevingsplicht volgens artikel 3, lid 1, tweede alinea, van beschikking nr. 3052/95 immers enkel voor de eerste maatregel.
73 Bijgevolg moet op de derde vraag worden geantwoord dat elke door een lidstaat genomen maatregel, met uitzondering van rechterlijke beslissingen, waardoor het vrije verkeer wordt verhinderd van producten die in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd of in de handel zijn gebracht, valt onder het begrip maatregel" in de zin van artikel 1 van beschikking nr. 3052/95. De handhaving van een administratieve inbeslagneming van een bepaald model of bepaald type product dat rechtmatig in een andere lidstaat in de handel is gebracht, nadat de voor technische controles verantwoordelijke nationale instanties de conformiteit van het product met de nationale en communautaire regelgeving hebben vastgesteld, valt onder het begrip maatregel" die ter kennis van de Commissie moet worden gebracht in de zin van die bepaling.
De vierde vraag
74 Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gemeenschapsrecht, inzonderheid het discriminatieverbod en het evenredigheidsbeginsel, zich verdraagt met een sanctiestelsel als dat van artikel 399 Codice postale.
75 Artikel 399 Codice postale voorziet voor het geval van overtreding van artikel 398 Codice postale in een boete en in de verbeurdverklaring van de apparatuur die niet voldoet aan het door dit artikel ingestelde goedkeuringscertificaat.
76 Er zij aan herinnerd dat het in deze zaak gaat om een situatie waar de geldende nationale regeling het aanbrengen van een nationaal goedkeuringsmerk vereist, zonder dat de conformiteit van de betrokken producten anderszins mag worden bewezen.
77 Zoals in het antwoord op de eerste en de tweede vraag werd vastgesteld, is een dergelijke regeling in strijd met artikel 28 EG wat de periode vóór het verstrijken van de omzettingsperiode van de richtlijn betreft, en, nadien, bij gebreke van omzetting van de richtlijn in nationaal recht, met verschillende bepalingen van de richtlijn die rechtstreekse werking hebben.
78 Volgens de rechtspraak van het Hof is een strafrechtelijke of andere sanctie voor een nationale beperkende maatregel die strijdig met het gemeenschapsrecht is bevonden, even onverenigbaar met het gemeenschapsrecht als deze beperking zelf (zie arresten van 28 maart 1979, Rivoira e.a., 179/78, Jurispr. blz. 1147, punt 14, en 16 december 1981, Tymen, 269/80, Jurispr. blz. 3079, punten 16 en 17).
79 Om die reden moet worden aangenomen dat een sanctiestelsel dat de uitvoering beoogt te verzekeren van een nationale regeling die niet in overeenstemming is met de communautaire bepalingen, in strijd is met het gemeenschapsrecht, zonder dat behoeft te worden nagegaan of het in overeenstemming is met het discriminatieverbod of het evenredigheidsbeginsel.
80 Bijgevolg moet op de vierde vraag worden geantwoord dat wanneer een nationale regeling strijdig met het gemeenschapsrecht is bevonden, het naar aanleiding van een overtreding van die regeling opleggen van boeten of andere dwangmaatregelen eveneens onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht.
Kosten
81 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door de Giudice di pace di Genova bij beschikkingen van 16 oktober en 11 november 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Artikel 28 EG verzet zich tegen nationale administratieve voorschriften en/of praktijken die, waar de procedures voor de conformiteitsbeoordeling met het oog op de verhandeling en ingebruikneming van radioapparatuur aan de beoordelingsvrijheid van bestuursorganen zijn overgelaten, de marktdeelnemers verbieden radioapparatuur zonder het nationale typegoedkeuringsmerk in te voeren, te verhandelen of ten verkoop voorhanden te hebben, wanneer zij niet de mogelijkheid hebben op equivalente en minder belastende wijze aan te tonen dat die apparatuur beantwoordt aan de vereisten in verband met het passende gebruik van de door de nationale wetgeving toegestane radiofrequenties.
2) De artikelen 6, lid 1, tweede volzin, 7, lid 1, en 8, lid 1, van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, kennen aan de justitiabelen rechten toe waarop voor de nationale rechter een beroep kan worden gedaan, ook al is de richtlijn zelf na het verstrijken van de omzettingstermijn nog niet formeel in nationaal recht omgezet. Artikel 7, lid 2, van deze richtlijn verdraagt zich niet met de handhaving van normen en/of praktijken van het nationale recht die na 8 april 2000 de verhandeling en/of de ingebruikneming van radioapparatuur zonder nationaal typegoedkeuringsmerk verbieden, terwijl het efficiënte en passende gebruik van het door de nationale wetgeving vrijgegeven radiospectrum vaststaat of gemakkelijk is te verifiëren.
3) Elke door een lidstaat genomen maatregel, met uitzondering van rechterlijke beslissingen, waardoor het vrije verkeer wordt verhinderd van producten die in een andere lidstaat rechtmatig vervaardigd of in de handel zijn gebracht, valt onder het begrip maatregel" in de zin van artikel 1 van beschikking nr. 3052/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1995 tot vaststelling van een procedure voor uitwisseling van informatie over nationale maatregelen waarbij wordt afgeweken van het beginsel van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap. De handhaving van een administratieve inbeslagneming van een bepaald model of bepaald type product dat rechtmatig in een andere lidstaat in de handel is gebracht, nadat de voor technische controles verantwoordelijke nationale instanties de conformiteit van het product met de nationale en communautaire regelgeving hebben vastgesteld, valt onder het begrip maatregel" die ter kennis van de Commissie moet worden gebracht in de zin van die bepaling.
4) Wanneer een nationale regeling strijdig met het gemeenschapsrecht is bevonden, is het naar aanleiding van een overtreding van die regeling opleggen van boeten of andere dwangmaatregelen eveneens onverenigbaar met het gemeenschapsrecht.