Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62000CJ0215
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 21 February 2002. # Arbetsmarknadsstyrelsen v Petra Rydergård. # Reference for a preliminary ruling: Regeringsrätten - Sweden. # Social security - Unemployment benefit - Conditions governing the retention of entitlement to benefits for an unemployed person travelling to another Member State. # Case C-215/00.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2002.
Arbetsmarknadsstyrelsen tegen Petra Rydergård.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Regeringsrätten - Zweden.
Sociale zekerheid - Werkloosheidsuitkeringen - Voorwaarden voor het behoud van het recht op uitkeringen van een werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft.
Zaak C-215/00.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2002.
Arbetsmarknadsstyrelsen tegen Petra Rydergård.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Regeringsrätten - Zweden.
Sociale zekerheid - Werkloosheidsuitkeringen - Voorwaarden voor het behoud van het recht op uitkeringen van een werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft.
Zaak C-215/00.
Jurisprudentie 2002 I-01817
ECLI-code: ECLI:EU:C:2002:111
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2002. - Arbetsmarknadsstyrelsen tegen Petra Rydergård. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Regeringsrätten - Zweden. - Sociale zekerheid - Werkloosheidsuitkeringen - Voorwaarden voor het behoud van het recht op uitkeringen van een werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft. - Zaak C-215/00.
Jurisprudentie 2002 bladzijde I-01817
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Werkloosheid - Werkloze die zich naar andere lidstaat begeeft - Behoud van recht op uitkeringen - Uitlegging met inachtneming van nationaal recht van eerste lidstaat
(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 69, lid 1, sub a)
2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Werkloosheid - Werkloze die zich naar andere lidstaat begeeft - Behoud van recht op uitkeringen - Voorwaarden - Ter beschikking blijven van diensten voor arbeidsbemiddeling van bevoegde lidstaat
(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 69, lid 1, sub a)
1. Artikel 69 van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, biedt de werkloze werknemer met het oog op het zoeken van werk in een andere lidstaat de mogelijkheid gedurende een bepaalde periode te worden vrijgesteld van de door de verschillende nationale wettelijke regelingen opgelegde verplichting ter beschikking te blijven van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat, zonder dat hij daardoor zijn recht op werkloosheidsuitkeringen jegens deze staat verliest. Deze bepaling is niet gewoon een maatregel ter coördinatie van de nationale wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid. Zij schept ten gunste van de werknemers die ervan gebruik willen maken, een autonome, van het nationale recht afwijkende regeling, die in alle lidstaten eenvormig moet worden uitgelegd, ongeacht de nationale wettelijke regeling inzake het behoud en het verlies van het recht op uitkeringen. Artikel 69, lid 1, van verordening nr. 1408/71 moet dus worden geacht uitputtende voorwaarden te behelzen, zodat de bevoegde instanties van de lidstaten geen extra voorwaarden mogen stellen. Om te bepalen of aan bepaalde voorwaarden van dat artikel is voldaan, dient evenwel te worden uitgegaan van het nationale recht van de lidstaat die de werkloze verlaat, of van die waar hij zich naartoe begeeft. Voor de eenvormige toepassing van deze bepaling in alle lidstaten, die vereist is voor de verwezenlijking van het doel ervan, namelijk bijdragen tot het vrije verkeer van werknemers overeenkomstig artikel 42 EG, hoeven de modaliteiten van inschrijving van een werknemer als werkzoekende en de voorwaarden waaronder hij wordt geacht ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven, namelijk niet in alle lidstaten eenvormig te zijn geregeld. De vraag onder welke voorwaarden iemand kan worden geacht ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven in de zin van artikel 69, lid 1, sub a, moet worden beantwoord volgens het nationale recht van deze staat.
( cf. punten 17-19, 25, 27, dictum 1 )
2. Artikel 69, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moet aldus worden uitgelegd dat een werkzoekende zijn recht op werkloosheidsuitkeringen in de zin van deze bepaling slechts behoudt, indien hij na de aanvang van zijn werkloosheid gedurende een totaal van ten minste vier weken ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat is gebleven, ongeacht of het al dan niet om een ononderbroken periode gaat.
( cf. punt 32, dictum 2 )
In zaak C-215/00,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van Regeringsrätten (Zweden), in het aldaar aanhangige geding tussen
Arbetsmarknadsstyrelsen
en
Petra Rydergård,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 69, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, S. von Bahr, D. A. O. Edward, A. La Pergola en C. W. A. Timmermans, rechters,
advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,
griffier: R. Grass,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Arbetsmarknadsstyrelsen, vertegenwoordigd door J. I. Samuelsson Apelgren en A. Rydh als gemachtigden,
- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Oldfelt Hjertonsson en D. Martin als gemachtigden,
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 oktober 2001,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 3 mei 2000, ingekomen bij het Hof op 31 mei daaraanvolgend, heeft Regeringsrätten (hoogste administratieve rechter) krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 69, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71").
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Arbetsmarknadsstyrelsen (nationale dienst voor arbeidsbemiddeling; hierna: AMS") en P. Rydergård over de weigering van AMS om haar de verklaring af te geven waarmee zij zich met behoud van het recht op Zweedse werkloosheidsuitkeringen naar het grondgebied van een andere lidstaat kan begeven om aldaar werk te zoeken.
De gemeenschapsregeling
3 Artikel 69, lid 1, van verordening nr. 1408/71 luidt:
1. De volledig werkloze werknemer of zelfstandige die voldoet aan de in de wettelijke regeling van een lidstaat gestelde voorwaarden voor het recht op uitkering, en die zich naar het grondgebied van een of meer andere lidstaten begeeft om aldaar werk te zoeken, behoudt het recht op deze uitkering onder de hieronder aangegeven voorwaarden en beperkingen:
a) vóór zijn vertrek dient hij gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven te zijn geweest en ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat te zijn gebleven. De bevoegde diensten of organen kunnen hem evenwel toestemming geven vóór het verstrijken van deze termijn te vertrekken;
b) hij dient zich als werkzoekende in te laten schrijven bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van iedere lidstaat naar het grondgebied waarvan hij zich begeeft en zich aan het aldaar uitgeoefende toezicht te onderwerpen. Voor het aan de inschrijving voorafgaande tijdvak wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien deze inschrijving plaatsvindt binnen een termijn van zeven dagen sedert de datum waarop de betrokkene niet meer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de staat waarvan hij het grondgebied heeft verlaten. In buitengewone gevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen;
c) het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden, sedert de datum waarop de betrokkene niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de staat waarvan hij het grondgebied heeft verlaten, zonder dat de totale duur waarover uitkering wordt verleend, de duur mag overschrijden, waarover hij krachtens de wettelijke regeling van bedoelde staat recht op uitkering heeft. Deze duur wordt voor seizoenarbeiders bovendien nog beperkt tot de verdere duur van het seizoen waarvoor hij is aangeworven."
4 Volgens artikel 83, lid 1, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97 (hierna: verordening nr. 574/72"), moet de in artikel 69, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bedoelde werkloze om het recht op uitkering te behouden, aan het orgaan van de plaats waarheen hij zich heeft begeven, een verklaring overleggen waarin het bevoegde orgaan bevestigt dat hij onder de in lid 1, sub b, van bedoeld artikel gestelde voorwaarden uitkeringsgerechtigd blijft.
De nationale wetgeving
5 Krachtens § 10 van hoofdstuk 4 van lagen (1962:381) om allmän försäkring (hierna: socialezekerheidswet") heeft een ouder recht op een tijdelijke ouderschapsuitkering wegens de zorg voor zijn kind, wanneer hij zijn beroepswerkzaamheid moet onderbreken wegens met name ziekte van het kind of besmettelijke aandoening.
6 Krachtens lagen (1997:238) om arbetslöshetsförsäkring (hierna: wet werkloosheidsverzekering") hebben de personen die aangesloten zijn bij de werkloosheidsverzekering, werkloos zijn geworden en voordien gedurende een zekere periode arbeid hebben verricht, recht op werkloosheidsuitkeringen ter compensatie van het inkomensverlies. Daartoe is vereist, dat de aanvrager met name arbeidsgeschikt is, niet verhinderd is om werk te aanvaarden, en ook bereid is om aangeboden en passend werk te aanvaarden. De uitkering bestaat uit een daguitkering.
7 Volgens § 20 van de wet werkloosheidsverzekering mag geen daguitkering worden toegekend voor de tijd dat de aanvrager een ouderschapsuitkering ontvangt.
Het hoofdgeding
8 Rydergård was vanaf 25 september 1998 bij de Zweedse dienst voor arbeidsbemiddeling als werkloze ingeschreven en ontving een werkloosheidsuitkering. Zij verzocht om de in artikel 83, lid 1, van verordening nr. 574/72 bedoelde verklaring, daar zij voornemens was op 27 oktober 1998 naar Frankrijk te vertrekken om aldaar werk te zoeken.
9 AMS, die deze verklaringen afgeeft, stelde vast dat Rydergård op 28, 29 en 30 september 1998 alsmede op 12 en 13 oktober daaraanvolgend een tijdelijke ouderschapsuitkering had ontvangen wegens de zorg voor een ziek kind, dus in totaal vijf dagen tijdens de periode dat zij als werkloze was ingeschreven. Daarop heeft AMS geweigerd de betrokken verklaring af te geven, op grond dat Rydergård niet gedurende ten minste vier weken voorafgaande aan haar voorgenomen vertrek recht had gehad op werkloosheidsuitkering.
10 Rydergård stelde beroep in tegen dit besluit. Länsrätten (administratieve rechter) stelde haar in het gelijk en gelastte AMS de verlangde verklaring af te geven.
11 AMS stelde tegen de uitspraak van Länsrätten hoger beroep in, dat evenwel door Kammarrätten (administratieve rechter in hoger beroep) werd verworpen.
12 AMS stelde tegen het arrest van Kammarrätten hogere voorziening in bij Regeringsrätten. Voor deze instantie stelde hij dat de in artikel 69, lid 1, van verordening nr. 1408/71 genoemde voorwaarden en criteria inhouden, dat degene die voornemens is werk te zoeken in een andere lidstaat, zijn recht op Zweedse werkloosheidsuitkeringen slechts behoudt indien hij gedurende ten minste vier weken onmiddellijk vóór zijn voorgenomen vertrek in Zweden ononderbroken op de Zweedse arbeidsmarkt beschikbaar is gebleven. Bovendien moet het werkloosheidsverzekeringsorgaan ten gunste van betrokkene een beslissing hebben genomen, die hem gedurende die vier achtereenvolgende weken recht gaf op werkloosheidsuitkering. Het recht op uitkering mag op geen enkel ogenblik zijn onderbroken.
13 Volgens AMS moet overeenkomstig de nationale wettelijke regeling van de bevoegde staat worden vastgesteld of degene die voornemens is in een andere lidstaat werk te zoeken, ter beschikking van de dienst voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat staat en voldoet aan de voorwaarden om recht te hebben op werkloosheidsuitkeringen. De status van werkloze" kan namelijk alleen worden vastgesteld op grond van de wettelijke regeling van de staat die aan de betrokkene werkloosheidsuitkeringen verstrekt. Dienaangaande verwijst AMS naar punt 6 van de conclusie van advocaat-generaal Tesauro in de zaak Gray (arrest van 8 april 1992, C-62/91, Jurispr. blz. I-2737).
14 Volgens AMS staat degene die wegens de zorg voor een ziek kind tijdelijke ouderschapsuitkeringen ontvangt, niet ter beschikking van de dienst voor arbeidsbemiddeling in de zin van artikel 69, lid 1, van verordening nr. 1408/71. De tijd dat zij deze uitkeringen ontving, kon Rydergård namelijk niet onmiddellijk een betrekking aanvaarden.
15 De periode van ten minste vier weken kon volgens AMS in casu pas ingaan op de eerste dag van werkloosheid na de periode waarvoor de voorlopige ouderschapsuitkering is ontvangen, namelijk op 14 oktober 1998.
16 Van oordeel dat een uitlegging van artikel 69, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 nodig was voor de beslechting van het geschil, heeft Regeringsrätten het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
1) Kan degene die zich in de positie van Rydergård bevindt worden geacht ter beschikking te zijn gebleven van de diensten voor arbeidsbemiddeling in de zin van artikel 69, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad, op de dagen in een werkloosheidsperiode, waarop zij wegens de zorg voor een ziek kind verhinderd was te werken, of moet zulks naar nationaal recht worden beoordeeld?
2) Moet artikel 69, lid 1, van verordening [nr. 1408/71] aldus worden uitgelegd, dat een werkzoekende gedurende een ononderbroken periode van vier weken onmiddellijk voor zijn vertrek naar een andere lidstaat ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling moet zijn gebleven?"
De eerste vraag
17 Er zij aan herinnerd, dat artikel 69 van verordening nr. 1408/71 de werkloze werknemer met het oog op het zoeken van werk in een andere lidstaat de mogelijkheid biedt gedurende een bepaalde periode te worden vrijgesteld van de door de verschillende nationale wettelijke regelingen opgelegde verplichting zich ter beschikking te stellen van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat, zonder dat hij daardoor zijn recht op werkloosheidsuitkeringen tegenover de bevoegde staat verliest (arrest van 19 juni 1980, Testa e.a., 41/79, 121/79 en 796/79, Jurispr. blz. 1979, punt 4).
18 Deze bepaling is niet enkel een maatregel ter coördinatie van de nationale wettelijke bepalingen op het gebied van de sociale zekerheid. Zij schept ten gunste van de werknemers die ervan gebruik willen maken, een autonome, van de regels van nationaal recht afwijkende regeling, die in alle lidstaten eenvormig moet worden uitgelegd, ongeacht de nationale wettelijke regeling inzake het behoud en het verlies van het recht op uitkeringen (arrest Testa e.a., reeds aangehaald, punt 5).
19 Artikel 69, lid 1, van verordening nr. 1408/71 moet dus worden geacht uitputtende voorwaarden te behelzen, zodat de bevoegde instanties van de lidstaten geen bijkomende voorwaarden mogen stellen.
20 Dat betekent evenwel niet dat, om te bepalen of aan bepaalde voorwaarden van dat artikel is voldaan, niet dient te worden uitgegaan van het nationaal recht van de lidstaat die de werkloze verlaat, of van die waar hij zich naartoe begeeft.
21 Dit geldt met name voor de voorwaarde van artikel 69, lid 1, sub b, van verordening nr. 1408/71, dat de werknemer zich dient te onderwerpen aan het toezicht van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de lidstaat waar hij zich naartoe begeeft.
22 Hetzelfde geldt voor de voorwaarde van artikel 69, lid 1, sub c, van verordening nr. 1408/71, dat de totale duur waarvoor een uitkering wordt verleend, niet de duur mag overschrijden waarover de werknemer krachtens de wettelijke regeling van de lidstaat die hij heeft verlaten, recht op uitkering heeft.
23 Het onderzoek van deze voorwaarden impliceert noodzakelijkerwijs de toepassing van de rechtsbepalingen van de lidstaat waar de werkloze zich naartoe begeeft, inzake het toezicht op de werklozen door de diensten voor arbeidsbemiddeling, en van de rechtsbepalingen van de lidstaat die de werkloze heeft verlaten, inzake de duur waarvoor een werkloosheidsuitkering wordt verleend. Deze bepalingen kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen, zonder evenwel aan een eenvormige toepassing van artikel 69 van verordening nr. 1408/71 in de weg te staan.
24 Artikel 69, lid 1, sub a, van deze verordening, volgens hetwelk de werknemer gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven moet zijn geweest en ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat moet zijn gebleven, moet in dezelfde context worden gelezen.
25 Voor de eenvormige toepassing van deze bepaling in alle lidstaten, die vereist is voor de verwezenlijking van het doel ervan, namelijk bijdragen tot het vrije verkeer van werknemers overeenkomstig artikel 42 EG, hoeven de modaliteiten van inschrijving van een werknemer als werkzoekende en de voorwaarden waaronder hij wordt geacht ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven, niet in alle lidstaten eenvormig te zijn geregeld.
26 Bijgevolg moet de vraag of iemand ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat is gebleven, op basis van de toepasselijke regeling van deze staat worden beoordeeld. In het hoofdgeding zal de verwijzende rechter met name nagaan of het verlies van het recht op de daguitkering voor de duur van de tijdelijke ouderschapsuitkeringen, krachtens de Zweedse wettelijke regeling inhoudt dat de betrokken werknemer niet kan worden geacht gedurende die periode ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat te zijn gebleven.
27 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de vraag onder welke voorwaarden iemand kan worden geacht ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven, in de zin van artikel 69, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71, moet worden beantwoord volgens het nationale recht van deze staat.
De tweede vraag
28 Zoals in punt 19 van het onderhavige arrest is vastgesteld, volgt uit het feit dat artikel 69 van verordening nr. 1408/71 ten gunste van de werknemers die ervan gebruik willen maken, een autonome regeling schept die eenvormig moet worden uitgelegd, dat de voor de toepassing van deze regeling gestelde voorwaarden als uitputtend moeten worden beschouwd.
29 Artikel 69, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 verlangt alleen dat de werknemer gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat is gebleven.
30 Deze voorwaarde is met name bedoeld om de autoriteiten van een lidstaat op kosten waarvan een werknemer in een andere lidstaat werk gaat zoeken, vóór zijn vertrek de mogelijkheid te bieden enerzijds zich ervan te vergewissen dat de werknemer echt werkloos is, en anderzijds hem werk aan te bieden.
31 Om dit doel te bereiken is een ononderbroken periode van vier weken niet vereist. Na de aanvang van de werkloosheid hoeft de werkloze daarentegen alleen gedurende een totaal van ten minste vier weken ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven. Het staat aan de nationale autoriteiten van geval tot geval en op basis van hun nationaal recht het tijdstip te bepalen waarop de werkloosheid wordt geacht aan te vangen en - met name gelet op het antwoord op de eerste vraag - na te gaan of deze duur is bereikt.
32 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 69, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat een werkzoekende zijn recht op werkloosheidsuitkeringen slechts behoudt in de zin van deze bepaling, indien hij na de aanvang van zijn werkloosheid gedurende een totaal van ten minste vier weken ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat is gebleven, ongeacht of het al dan niet om een ononderbroken periode gaat.
Kosten
33 De kosten door de Oostenrijkse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door Regeringsrätten bij beschikking van 3 mei 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) De vraag onder welke voorwaarden iemand kan worden geacht ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven, in de zin van artikel 69, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, moet worden beantwoord volgens het nationale recht van deze staat.
2) Artikel 69, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moet aldus worden uitgelegd, dat een werkzoekende zijn recht op werkloosheidsuitkeringen slechts behoudt in de zin van deze bepaling, indien hij na de aanvang van zijn werkloosheid gedurende een totaal van ten minste vier weken ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde staat is gebleven, ongeacht of het al dan niet om een ononderbroken periode gaat.