Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62000CJ0446

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 december 2001.
    Pascual Juan Cubero Vermurie tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Ambtenaren - Bevordering - Mobiliteit.
    Zaak C-446/00 P.

    Jurisprudentie 2001 I-10315

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2001:703

    62000J0446

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 december 2001. - Pascual Juan Cubero Vermurie tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Ambtenaren - Bevordering - Mobiliteit. - Zaak C-446/00 P.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-10315


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Ambtenaren - Beroep - Voorafgaande administratieve klacht - Identiteit van voorwerp en grond - Middelen niet vermeld in, doch nauw aansluitend bij klacht - Ontvankelijkheid - Middel ontleend aan schending van artikel 24, derde en vierde alinea, van Statuut, dat expliciet noch impliciet in precontentieuze procedure is aangevoerd - Niet-ontvankelijkheid

    (Ambtenarenstatuut, art. 24, derde en vierde alinea, 90 en 91)

    2. Hogere voorziening - Middelen - Tegenstrijdige motivering - Ontvankelijkheid

    3. Ambtenaren - Bevordering - Vergelijking van verdiensten - Automatische bevordering van ambtenaren die op lijst van meest verdienstelijke ambtenaren van jaar voordien stonden - Onwettigheid

    (Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)

    Samenvatting


    1. In ambtenarenzaken kunnen de voor de gemeenschapsrechter geformuleerde conclusies slechts bezwaren bevatten die op dezelfde grond berusten als die welke in de klacht zijn geformuleerd. Deze bezwaren kunnen voor de gemeenschapsrechter worden gepreciseerd door middelen en argumenten die niet noodzakelijk in de klacht voorkomen, doch er wel nauw bij aansluiten.

    Wanneer artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut niet in de klacht wordt aangehaald en daarin evenmin uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van het in die bepalingen gehanteerde begrip bij- en nascholing, maar alleen wordt gesproken over de mobiliteit en het verloop van de loopbaan van de ambtenaren, kan niet worden aangenomen dat de klacht, zelfs bij een ruime interpretatie, elementen bevat waaruit het tot aanstelling bevoegde gezag had kunnen afleiden dat zij een grief inzake schending van artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut inhield.

    ( cf. punten 12-13, 16 )

    2. De vraag of de motivering van een arrest van het Gerecht tegenstrijdig is, is een rechtskwestie die als zodanig in het kader van een hogere voorziening kan worden aangevoerd.

    ( cf. punt 20 )

    3. Het Statuut verleent geen recht op bevordering, ook niet aan ambtenaren die voldoen aan alle voorwaarden om te worden bevorderd. Een gewoonte om ambtenaren die bij de vorige bevorderingsronde op de lijst van meest verdienstelijke kandidaten stonden, maar niet zijn bevorderd, automatisch te bevorderen tenzij zij zijn tekortgeschoten, is kennelijk in strijd met artikel 45, lid 1, van het Statuut. De bevorderingsbesluiten vooronderstellen immers dat het tot aanstellen bevoegde gezag bij elke bevorderingsprocedure de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren en de over hen uitgebrachte beoordelingsrapporten vergelijkt.

    ( cf. punten 35-36 )

    Partijen


    In zaak C-446/00 P,

    Pascual Juan Cubero Vermurie, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door E. Boigelot, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    rekwirant,

    betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vijfde kamer) van 3 oktober 2000, Cubero Vermurie/Commissie (T-187/98, JurAmbt. blz. I-A-195 en II-885), strekkende tot vernietiging van dat arrest en tot toewijzing van het door rekwirant in eerste aanleg gevorderde,

    andere partij bij de procedure:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Berardis-Kayser als gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, Rechtsanwalt, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: C. Gulmann, waarnemend voor de president van de Derde kamer, J.-P. Puissochet en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

    griffier: L. Hewlett, administrateur,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 28 juni 2001,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 september 2001,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 1 december 2000, heeft P. J. Cubero Vermurie krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG en de overeenkomstige bepalingen van 's Hofs Statuten-EGKS en -EGA hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 3 oktober 2000, Cubero Vermurie/Commissie (T-187/98, JurAmbt. blz. I-A-195 en II-885; hierna: bestreden arrest"), waarbij het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 6 april 1998 om hem bij de bevorderingsronde 1998 niet tot de rang A 5 te bevorderen, alsmede tot vergoeding van de materiële en morele schade die hij ten gevolge van dit besluit heeft geleden, is verworpen.

    De feiten en de procedure voor het Gerecht

    2 De feiten en de procedure voor het Gerecht zijn in de punten 1 tot en met 18 van het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

    1 De jaarlijkse bevorderingsronde voor ambtenaren van de Commissie verloopt volgens een procedure die is beschreven in de door partijen overgelegde Guide pratique de la procédure de promotions des fonctionnaires à la Commission européenne de la catégorie A et du cadre linguistique (hierna: ,Gids voor de bevordering). Zij verloopt in vijf fasen.

    2 In de eerste fase publiceert de administratie de lijst van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren, waarin alle ambtenaren worden opgenomen die aan de in artikel 45 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: ,Statuut) vastgestelde anciënniteitsvereisten voldoen. Deze publicatie biedt de betrokken ambtenaren de mogelijkheid eventuele fouten of omissies aan de administratie te melden.

    3 In een tweede fase verricht elke directeur-generaal een voorafgaande vergelijking van de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren van zijn dienst, en deelt hij zijn voorstellen, gerangschikt naar verdienste, aan het bevorderingscomité mee.

    4 In de derde fase stelt het bevorderingscomité een ontwerplijst van de meest verdienstelijke ambtenaren op aan de hand van een vergelijking van de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren volgens een op de betrokken rang afgestemde beoordelingsmethode. In het geval van verzoeker heeft het beoordelingscomité beslist volgens de beoordelingsmethode voor ambtenaren van de rang A 6 die voor bevordering tot de rang A 5 in aanmerking komen. Deze methode is gebaseerd op de toekenning van een aantal punten aan de betrokkenen naar gelang van de door iedere directeur-generaal opgestelde rangschikking, de beoordelingsrapporten, de anciënniteit in de rang en in de dienst en de leeftijd. Vooral de rangschikking door de directeurs-generaal biedt de mogelijkheid de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren, naar gelang van hun plaats in de rangschikking, een aantal punten (70, 45, 20 of 0) toe te kennen, die aan elk directoraat-generaal worden toegekend in evenredigheid met zijn aantal voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren.

    5 In deze fase wordt de situatie van ambtenaren die zijn overgeplaatst, zoals verzoeker, vooraf onderzocht door een beperkt paritair comité, dat bij het bevorderingscomité een rapport over de hem voorgelegde gevallen indient.

    6 In de vierde fase aanvaardt of wijzigt het tot aanstelling bevoegde gezag (hierna: ,TABG) de ontwerplijst van het comité en publiceert het de lijst van de meest verdienstelijke kandidaten. In de vijfde en laatste fase bepaalt het voor personeelszaken bevoegde lid van de Commissie op basis van deze laatste lijst wie wordt bevorderd en ondertekent het vervolgens de individuele bevorderingsbesluiten.

    7 Er zijn twee soorten van bevordering: de bevordering binnen de loopbaan en de bevordering buiten de loopbaan. In casu gaat het om een bevordering buiten de loopbaan van de rang A 6 tot de rang A 5, te weten van administrateur tot hoofdadministrateur.

    8 Verzoeker, Cubero Vermurie, was van 16 september 1986 tot en met 31 augustus 1996 tewerkgesteld bij het directoraat-generaal ,Financiële controle (DG XX). Van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1990 werd hij in het belang van de dienst gedetacheerd bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. [Vanaf 1] september 1996 werd hij tewerkgesteld bij het directoraat-generaal ,Consumentenbeleid (DG XXIV) als assistent van de directeur-generaal. Sinds 1 april 1997 is hij tewerkgesteld bij het directoraat-generaal ,Voorlichting, Communicatie, Cultuur en Audiovisuele sector (DG X).

    9 Verzoeker, A 6 sinds 1 januari 1993, werd door DG XX voorgedragen voor een bevordering tot de rang A 5 en stond bij de bevorderingsronde 1996 op de zesde plaats en bij de bevorderingsronde 1997 op de vierde plaats, zonder voorrangspunten.

    10 DG XXIV plaatste hem op de derde plaats bij de bevorderingsronde 1998.

    11 Bij brief van 13 januari 1998 heeft verzoeker het volgende beroep ingesteld bij de voorzitter van het bevorderingscomité:

    ,In verband met de procedure van bevordering van de ene loopbaan tot de andere voor de bevorderingsronde 1998, wijs ik erop dat ik niet op een zogenoemde nuttige" plaats sta op de door DG XXIV opgestelde lijst. Ik ben van DG XX naar DG XXIV overgegaan in het belang van de dienst (gelet op de aard van de functie) om er de belangrijke functie van assistent van de directeur-generaal uit te oefenen. Indien ik deze overstap niet had gemaakt, had ik in het kader van de lopende bevorderingsprocedure de bevordering tot de rang A 5 gekregen op de lijst van DG XX (als tweede overgeblevene op de lijst van het vorige jaar).

    Indien niets wordt ondernomen om dit recht te zetten, is het duidelijk dat de mobiliteit het verloop van mijn loopbaan aanzienlijk zal hebben geschaad (terwijl de Commissie toch steeds voor mobiliteit pleit).

    [...]

    12 Bij brief van 2 april 1998 heeft de voorzitter van het bevorderingscomité verzoeker het volgende meegedeeld:

    ,[Naar aanleiding van] uw verzoek van 13 januari 1998 heeft het beperkt paritair comité dat met het onderzoek van de beroepen en problemen in verband met de mobiliteit is belast, uw geval onderzocht.

    Op grond van de gegevens van uw dossier kon het comité het bevorderingscomité geen gunstig onderzoek aanbevelen.

    Tijdens zijn voltallige vergadering van 5 maart 1998 heeft het bevorderingscomité het standpunt van het paritair comité inzake uw beroep overgenomen.

    13 De naam van verzoeker is noch op de lijst van de meest verdienstelijke ambtenaren, noch op deze van de bevorderde ambtenaren opgenomen, welke lijsten respectievelijk zijn gepubliceerd in de Mededelingen van de Administratie nr. 1033 van 16 maart 1998 en nr. 1036 van 6 april 1998.

    14 Verzoeker heeft daarop op 21 april 1998 een klacht ingediend waarin hij met name stelde:

    ,Uit de [in de klacht] beschreven feiten blijkt duidelijk dat de mobiliteit, hoewel de Commissie toch steeds voor mobiliteit pleit, het verloop van mijn loopbaan aanzienlijk heeft geschaad, aangezien [het TABG] mij bij zijn besluit van 6 april 1998 inzake de bevorderingen 1998 niet tot de rang A 5 heeft bevorderd, terwijl ik wel zou zijn bevorderd indien ik niet in het belang van de dienst van DG XX naar DG XXIV was overgegaan.

    15 Bij brief van 12 mei 1998 is de directeur-generaal van DG X (het directoraat waarbij verzoeker thans is tewerkgesteld) tussengekomen ter ondersteuning van de klacht van verzoeker. In deze aan de directeur-generaal van het directoraat Personeelszaken en algemeen beheer (DG IX) gerichte brief legt hij onder meer uit dat verzoeker in het belang van de dienst is overgeplaatst, dat hij de functie van assistent van de directeur-generaal zeer efficiënt uitoefent en dat hij overeenkomstig de regels inzake bevorderingen binnen de Commissie tot de rang A 5 zou zijn bevorderd indien hij in DG XX was gebleven. Hij concludeert dat verzoeker niet alleen schade in zijn loopbaan, maar ook morele schade heeft geleden.

    16 De voormalige directeur-generaal van verzoeker bij DG XX is eveneens tussengekomen ter ondersteuning van de klacht, namelijk bij een brief van 15 mei 1998 aan de directeur-generaal van DG IX, waarin onder meer staat te lezen:

    ,Zonder over de grond van de zaak te willen tussenkomen, kan ik bevestigen dat Cubero, [indien] hij niet bij DG XX was weggegaan - behoudens geval van tekortkoming - bij de huidige bevorderingsronde 1998 tot de rang A 5 zou zijn bevorderd.

    Vaststaat immers dat Cubero na de bevorderingsronde 1996 is overgenomen in de voorstellen voor bevordering tot de rang A 5 van DG XX, waar hij juist achter [H.] was gerangschikt, en dat DG XX in 1998 twee bevorderingen tot rang A 5 heeft gekregen, te weten deze van [H.] (de enige overgebleven kandidaat van 1997) en deze van de ambtenaar die net achter deze laatste was gerangschikt (dit wil zeggen op de plaats die door het vertrek van Cubero was vrijgekomen).

    17 De klacht van verzoeker is afgewezen bij besluit van 9 oktober 1998 waarin met name wordt verklaard:

    ,Gelet op het voorgaande meent het [TABG] dat hem niet kan worden verweten op kennelijk onjuiste wijze of ter verwezenlijking van andere dan de voorgeschreven doeleinden van zijn beoordelingsvrijheid gebruik te hebben gemaakt. Het bevorderingscomité heeft zich bij de vergelijking van de verdiensten van de ambtenaren immers strikt gehouden aan de in de Mededelingen van de administratie nr. 309, van 26 februari 1981, gepubliceerde regels, dit wil zeggen het heeft rekening gehouden met de rapporten, met de voorstellen van de directoraten-generaal en met het loopbaanprofiel van de kandidaten voor de bevordering. Bovendien is de specifieke situatie van Cubero geanalyseerd door het bevorderingscomité, dat evenwel op basis van de gegevens waarover het beschikte, heeft geoordeeld dat Cubero, ondanks zijn duidelijke verdiensten - op grond waarvan hij overigens is voorgedragen door DG XXIV en die in [een aan het beperkt paritair comité gerichte] nota worden erkend - niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van de extra punten waardoor hij op de lijst van de meest verdienstelijke kandidaten had kunnen worden opgenomen en eventueel had kunnen worden bevorderd.

    18 In die omstandigheden heeft verzoeker bij een op 25 november 1998 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift, het onderhavige beroep ingesteld."

    3 Met dit beroep vorderde rekwirant nietigverklaring van het besluit van 6 april 1998 om hem niet te bevorderen, nietigverklaring van het besluit van 9 oktober 1998 houdende afwijzing van zijn klacht van 21 april 1998 (hierna: klacht") en toekenning van 250 000 BEF ter vergoeding van de materiële en morele schade die hij zou hebben geleden.

    Het bestreden arrest

    4 Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep verworpen en elk der partijen in de eigen kosten verwezen.

    5 Het Gerecht heeft eerst een grief inzake schending van artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut niet-ontvankelijk verklaard op grond dat hij niet was aangevoerd in de klacht. Het Gerecht heeft eveneens grieven inzake schending van het wettigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen afgewezen op grond dat deze niet voldoende duidelijk waren uiteengezet.

    6 Ten gronde heeft het Gerecht in punt 77 van het bestreden arrest om te beginnen een grief inzake schending van artikel 45 van het Statuut afgewezen op grond dat het beperkt paritair comité en vervolgens het bevorderingscomité wel degelijk een specifiek onderzoek van de situatie van rekwirant hadden verricht, en zich niet hadden beperkt tot een strikte toepassing van de in de Gids voor de bevordering neergelegde regels inzake mobiliteit. Vervolgens heeft het Gerecht in punt 79 een grief inzake schending van het billijkheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling afgewezen op grond dat het beperkt paritair comité en het bevorderingscomité bij hun beoordeling van de verdiensten van rekwirant diens specifieke situatie in aanmerking hadden genomen door met name te overwegen hem extra punten toe te kennen. Ten slotte had rekwirant een argument ontleend aan het feit dat G., ambtenaar van het voormalige directoraat-generaal van rekwirant die vóór de overplaatsing van deze laatste na hem gerangschikt was, bij de betrokken bevorderingsronde was bevorderd. In de punten 83 tot en met 87 heeft het Gerecht dit argument afgewezen op grond dat bij de beoordeling van de respectievelijke verdiensten van G. en van rekwirant geen kennelijke beoordelingsfouten waren gemaakt.

    7 Bijgevolg heeft het Gerecht in de punten 91 tot en met 93 de vordering tot toekenning van 250 000 BEF ter vergoeding van de financiële en morele schade die rekwirant zou hebben geleden ten gevolge van het feit dat hij niet tot de rang A 5 is bevorderd, afgewezen op grond dat laatstgenoemde niet had aangetoond dat de Commissie onrechtmatig had gehandeld.

    De hogere voorziening

    8 In hogere voorziening vordert rekwirant vernietiging van het bestreden arrest, toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde en verwijzing van de Commissie in de kosten van de twee instanties.

    9 De Commissie vordert de afwijzing van de hogere voorziening en verwijzing van rekwirant in alle kosten.

    10 Tot staving van zijn hogere voorziening voert rekwirant een enkel middel aan, namelijk onjuiste rechtsopvattingen en tegenstrijdigheden in de rechtsoverwegingen van het bestreden arrest. Dit middel bestaat uit vier onderdelen, die afzonderlijk dienen te worden behandeld.

    Het eerste onderdeel van het middel

    11 In het eerste onderdeel van het middel komt rekwirant op tegen het bestreden arrest voorzover het de grief schending van artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze bepalingen hebben betrekking op de bij- en nascholing" van de ambtenaar en schrijven voor dat daarmee rekening moet worden gehouden voor de verdere loopbaan. Rekwirant haalt in dit verband verschillende passages uit zijn klacht en uit zijn brief van 13 januari 1998 aan, waarin met name wordt gezegd dat de mobiliteit een belangrijk element voor het verloop van de loopbaan van ambtenaren is omdat het de ambtenaren de mogelijkheid biedt hun bekwaamheden en kennis te vergroten, en hij stelt dat het Gerecht niet wettig kon oordelen dat die klacht geen enkel element bevatte waaruit de Commissie had kunnen afleiden dat rekwirant de betrokken grief wilde aanvoeren.

    12 Volgens vaste rechtspraak kunnen in ambtenarenzaken de voor de gemeenschapsrechter geformuleerde conclusies slechts bezwaren bevatten die op dezelfde grond berusten als die welke in de klacht zijn geformuleerd, en kunnen deze bezwaren voor de gemeenschapsrechter worden gepreciseerd door middelen en argumenten die niet noodzakelijk in de klacht voorkomen, doch er wel nauw bij aansluiten (zie met name arresten van 20 mei 1987, Geist/Commissie, 242/85, Jurispr. blz. 2181, punt 9, en 14 maart 1989, Del Amo Martinez/Parlement, 133/88, Jurispr. blz. 689, punt 10).

    13 Vaststaat dat artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut in de klacht niet wordt aangehaald en dat daarin evenmin uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van het in die bepalingen gehanteerde begrip bij- en nascholing". In de klacht wordt alleen gesproken over de mobiliteit en het verloop van de loopbaan van de ambtenaren.

    14 In de context van artikel 24 van het Statuut ziet het begrip bij- en nascholing" evenwel vooral op min of meer geformaliseerde educatieve acties, zoals talencursussen en stenotests (zie respectievelijk arresten van 22 oktober 1981, Kruse/Commissie, 218/80, Jurispr. blz. 2417, punt 9, en 3 december 1981, Bakke-d'Aloya/Raad, 280/80, Jurispr. blz. 2887, punt 13).

    15 Al kan de mobiliteit van de ambtenaren bijdragen tot een verruiming van hun beroepservaring, en zelfs van hun kennis, toch mag niet uit het oog worden verloren dat zij geen onderdeel is van het begrip bij- en nascholing in de zin van artikel 24 van het Statuut.

    16 Hieruit volgt dat de klacht, zelfs bij een zeer ruime interpretatie, geen enkel element bevat waaruit de Commissie had kunnen afleiden dat zij een grief inzake schending van artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut inhield.

    17 Bijgevolg sloot de in het beroep aangevoerde grief inzake schending van artikel 24, derde en vierde alinea, van het Statuut niet nauw aan bij die klacht en berust de conclusie van het Gerecht dat deze grief niet-ontvankelijk is niet op een vergissing.

    18 Het eerste onderdeel van het middel moet dan ook ongegrond worden verklaard.

    Het tweede onderdeel van het middel

    19 In het eerste deel van het tweede onderdeel van het middel betoogt rekwirant dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de Commissie zijn verdiensten niet kennelijk verkeerd heeft beoordeeld. Dienaangaande stelt hij dat punt 75 van het bestreden arrest, waarin wordt overwogen dat de Commissie zijn duidelijke en erkende verdiensten" heeft aanvaard, in tegenspraak is met punt 76 van het arrest, waarin wordt vastgesteld dat een van de redenen waarom de Commissie hem geen extra punten heeft toegekend, net het gemis aan verdiensten is. Volgens rekwirant volgt uit deze tegenstrijdigheid dat punt 87 van het bestreden arrest op een onjuiste rechtsopvatting berust voorzover daarin wordt vastgesteld dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft begaan.

    20 Er zij aan herinnerd dat de vraag, of de motivering van een arrest van het Gerecht tegenstrijdig is, een rechtsvraag is die als zodanig in het kader van een hogere voorziening kan worden aangevoerd (arrest van 7 mei 1998, Somaco/Commissie, C-401/96 P, Jurispr. blz. I-2587, punt 53).

    21 Vaststaat evenwel dat er in casu tussen de punten 75 en 76 van het bestreden arrest geen enkele tegenstrijdigheid is die tot vernietiging van dat arrest zou kunnen leiden. Dat een ambtenaar duidelijke en erkende verdiensten heeft, sluit immers niet uit dat in het kader van de vergelijking van de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende kandidaten wordt vastgesteld dat andere ambtenaren grotere verdiensten hebben. Niettegenstaande de Commissie de onbetwistbare verdiensten van rekwirant heeft erkend, heeft zij terecht kunnen oordelen dat deze verdiensten de toekenning van extra punten voor de bevordering niet rechtvaardigden. Het eerste deel van het tweede onderdeel van het middel moet dan ook worden afgewezen.

    22 In het tweede deel van het tweede onderdeel van het middel betoogt rekwirant dat ook punt 77 van het bestreden arrest een tegenstrijdige motivering bevat voorzover daarin wordt erkend dat het beperkt paritair comité en vervolgens het bevorderingscomité een specifiek onderzoek van zijn situatie hebben verricht. Volgens rekwirant had dit onderzoek als kennelijk verkeerd moeten worden aangemerkt omdat de Commissie de duidelijke verdiensten van rekwirant erkent, en anderzijds stelt dat deze de toekenning van extra punten niet rechtvaardigen.

    23 Dienaangaande zij opgemerkt dat het Gerecht in punt 77 van het bestreden arrest uit zijn eerder onderzoek concludeert dat die comités daadwerkelijk een specifiek onderzoek van de situatie van rekwirant hebben verricht en zich niet, zoals rekwirant had aangevoerd, hebben beperkt tot een strikte toepassing van de in de Gids voor de bevordering neergelegde regels inzake de mobiliteit. Deze conclusie betreft alleen het bestaan van een specifiek onderzoek van de bijzondere situatie van rekwirant, en bevat geen standpunt over de hiervan onderscheiden vraag, of het resultaat van dit onderzoek, wat verdiensten van rekwirant betreft, verkeerd was of niet. Hieruit volgt dat het tweede deel van het tweede onderdeel van het middel een vraag betreft die in punt 77 van het bestreden arrest niet is behandeld. Het dient dan ook als niet ter zake dienend te worden beschouwd.

    24 Zelfs ware het tweede deel van het tweede onderdeel van het middel wel ter zake dienend, dan is het in elk geval ongegrond om dezelfde reden als die waarom het eerste deel van dit onderdeel ongegrond is, namelijk het ontbreken van tegenstrijdigheid tussen de punten 75 en 76 van het bestreden arrest.

    25 Bijgevolg dient het tweede onderdeel van het middel in zijn geheel te worden afgewezen.

    Het derde onderdeel van het middel

    26 In het derde onderdeel van het middel betoogt rekwirant dat het Gerecht ten onrechte niet heeft erkend dat zijn verdiensten die van G. overtreffen. Ter staving van dit onderdeel voert hij twee argumenten aan.

    27 Enerzijds zou het Gerecht in punt 85 van het bestreden arrest ten onrechte hebben geoordeeld dat rekwirant op geen enkele kennelijke beoordelingsfout bij de vergelijking van zijn verdiensten met deze van G. heeft gewezen.

    28 Als enige rechtvaardigingsgrond voor dit argument voert rekwirant aan dat de gewraakte fout volgt uit hetgeen is uiteengezet in de punten 6 en 7 hiervoor", te weten de punten van zijn hogere voorziening waarin het tweede onderdeel van het middel wordt geformuleerd. Aangezien dit onderdeel in punt 25 van het onderhavige arrest is afgewezen, dient het eerste argument om dezelfde redenen te worden afgewezen.

    29 Met zijn tweede argument tracht rekwirant aan te tonen dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de eerste en de tweede zin van punt 84 van het bestreden arrest, te weten enerzijds de overweging dat rekwirant niet heeft aangevoerd dat hij in het kader van zijn functie bij DG XXIV grotere verdiensten had dan G., ambtenaar bij DG XX, en anderzijds de overweging dat hij er alleen op heeft gewezen dat hij bij de vorige bevorderingsronde vóór G. was gerangschikt en dat zijn verdiensten ten gevolge van de grote verantwoordelijkheid die hem binnen DG XXIV is toegekend, sedert zijn tewerkstelling bij dit directoraat-generaal zijn toegenomen.

    30 Deze twee overwegingen zijn niet tegenstrijdig. Dat een ambtenaar erop wijst dat hij bij een vorige bevorderingsronde vóór een andere ambtenaar was gerangschikt en aanvoert dat zijn verdiensten sinds zijn tewerkstelling op een bepaalde post zijn toegenomen, vormt immers geen vergelijking van de verdiensten van deze ambtenaren voor de lopende bevorderingsronde. Aangezien geen tegenstrijdigheid tussen de twee overwegingen van punt 84 is aangetoond, dient het tweede argument van het derde onderdeel van het middel te worden afgewezen.

    31 Voorzover in het derde onderdeel van het middel aan het Gerecht wordt verweten dat het niet in aanmerking heeft genomen dat rekwirant grotere verdiensten heeft dan G., dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de gemeenschapsrechter zijn beoordeling van de verdiensten en kwalificaties van de kandidaten niet in de plaats kan stellen van het oordeel van het TABG (zie met name arrest van 21 april 1983, Ragusa/Commissie, 282/81, Jurispr. blz. 1245, punt 13).

    32 Bijgevolg dient het derde onderdeel van het middel in zijn geheel te worden afgewezen.

    Het vierde onderdeel van het middel

    33 In het vierde onderdeel van het middel betoogt rekwirant dat het bestreden arrest tegenstrijdig is en een onjuiste rechtsopvatting bevat waar in punt 79 wordt geoordeeld dat het beginsel van gelijke behandeling en het billijkheidsbeginsel in casu niet zijn geschonden. Volgens rekwirant zijn zijn verdiensten, anders dan in punt 79 is overwogen, noch door het beperkt paritair comité, noch door het bevorderingscomité in aanmerking genomen, aangezien hij, gelet op zijn door de Commissie erkende verdiensten, zijn bevordering zou hebben gekregen indien dit wel het geval ware geweest. In punt 79 zou worden vastgesteld dat er geen sprake is van discriminatie of van een onbillijk besluit omdat deze comités hebben overwogen om rekwirant extra punten toe te kennen. Zoals het Gerecht in punt 67 van het bestreden arrest erkent, wil het Statuut voorkomen dat mobiliteit tot benadeling leidt. In casu wordt deze doelstelling echter niet bereikt omdat rekwirant niet de bevordering heeft gekregen die hij wel zou hebben gekregen indien hij niet blijk had gegeven van mobiliteit door een nieuwe tewerkstelling te vragen en te krijgen. Het huidige systeem leidt tot discriminatie, aangezien een mobiele ambtenaar zonder rechtvaardiging minder goed wordt gerangschikt dan een ambtenaar die geen blijk van mobiliteit heeft gegeven en zelfs minder verdienstelijk is.

    34 Opgemerkt zij dat dit onderdeel van het middel is gebaseerd op het vermoeden dat rekwirant bij de bevorderingsronde 1998 zeker zou zijn bevorderd indien hij niet mobiel ware geweest en een nieuwe tewerkstelling had gekregen.

    35 Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd dat het Statuut geen recht op bevordering verleent, ook niet aan ambtenaren die voldoen aan alle voorwaarden om te worden bevorderd.

    36 Verder zij erop gewezen dat een gewoonte om ambtenaren die bij de vorige bevorderingsronde op de lijst van meest verdienstelijke kandidaten stonden maar niet zijn bevorderd, automatisch te bevorderen tenzij zij zijn tekortgeschoten, kennelijk in strijd is met artikel 45, lid 1, van het Statuut. De bevorderingsbesluiten vooronderstellen immers dat het TABG bij elke bevorderingsprocedure de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren en de over hen uitgebrachte beoordelingsrapporten vergelijkt. Dit onderzoek moet weliswaar in passende mate betrekking hebben op de periodes die voorafgaan aan de periode waarop de lopende bevorderingsronde slaat, maar ook op deze laatste periode zelf.

    37 Rekwirant stelt dan ook ten onrechte dat hij in elk geval zou zijn bevorderd indien hij geen nieuwe tewerkstelling had gekregen. Volgens het Statuut kan hij immers niet eisen dat de voordelige situatie waarop hij meende recht te hebben, gelet op de voorstellen van DG XX in het kader van de bevorderingsronde 1997, bij de bevorderingsronde 1998 wordt behouden. Integendeel, bij de betrokken bevorderingsronde dienden zijn verdiensten te worden vergeleken met deze van de andere voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren. Zoals de advocaat-generaal in punt 76 van haar conclusie stelt, kan niet worden uitgesloten dat de verdiensten van bepaalde ambtenaren die eventueel blijk hebben gegeven van mobiliteit, groter blijken te zijn dan deze van rekwirant.

    38 In deze omstandigheden heeft het Gerecht in punt 79 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat de Commissie ten aanzien van rekwirant het beginsel van gelijke behandeling en het billijkheidsbeginsel niet heeft geschonden. Het vierde onderdeel van het middel dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

    39 Bijgevolg dient de hogere voorziening in haar geheel te worden afgewezen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    40 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dit is gevorderd. Volgens artikel 70 van dit reglement blijven de kosten die de instellingen in ambtenarenberoepen hebben gemaakt, te hunnen laste. Ingevolge artikel 122, tweede alinea, van dit reglement is artikel 70 echter niet van toepassing indien de hogere voorziening door ambtenaren of andere personeelsleden van de instellingen is ingesteld. Daar rekwirant in de hogere voorziening in het ongelijk is gesteld, dient hij in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

    rechtdoende:

    1) Wijst de hogere voorziening af.

    2) Verwijst P. J. Cubero Vermurie in de kosten.

    Naar boven