EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61998CJ0343

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2000.
Renato Collino en Luisella Chiappero tegen Telecom Italia SpA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Pretura di Pinerolo - Italië.
Richtlijn 77/187/EEG - Behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen - Overgang van door openbare, in staatsbestuur geïntegreerde instelling beheerde eenheid naar privaatrechtelijke vennootschap met overheidskapitaal - Begrip werknemer - Inaanmerkingneming door verkrijger van totale anciënniteit van werknemers.
Zaak C-343/98.

Jurisprudentie 2000 I-06659

ECLI-code: ECLI:EU:C:2000:441

61998J0343

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2000. - Renato Collino en Luisella Chiappero tegen Telecom Italia SpA. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Pretura di Pinerolo - Italië. - Richtlijn 77/187/EEG - Behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen - Overgang van door openbare, in staatsbestuur geïntegreerde instelling beheerde eenheid naar privaatrechtelijke vennootschap met overheidskapitaal - Begrip werknemer - Inaanmerkingneming door verkrijger van totale anciënniteit van werknemers. - Zaak C-343/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-06659


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Richtlijn 77/187 - Werkingssfeer - Overgang van eenheid die wordt beheerd door overheidsinstelling die deel uitmaakt van staatsbestuur, naar privaatrechtelijke vennootschap waarvan kapitaal in handen van overheid is - Daaronder begrepen - Voorwaarde - Betrokkenen moeten voordien bescherming als werknemer hebben genoten uit hoofde van nationale wettelijke regeling

(Richtlijn 77/187 van de Raad, art. 1, lid 1)

2. Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Richtlijn 77/187 - Verplichting voor verkrijger om bij berekening van geldelijke rechten die aan anciënniteit zijn verbonden, totale anciënniteit van werknemers in aanmerking te nemen - Grenzen - Wijziging van arbeidsovereenkomst, door nationaal recht toegestaan in andere gevallen dan overgang

(Richtlijn 77/187 van de Raad, art. 3, lid 1)

Samenvatting


1. Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat deze toepassing kan vinden in een situatie waarin een eenheid die is belast met de exploitatie van telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek, en die wordt beheerd door een overheidsinstelling die deel uitmaakt van het staatsbestuur, onder bezwarende titel en in de vorm van een administratieve concessie bij een overheidsbesluit wordt overgedragen aan een privaatrechtelijke vennootschap, die is opgericht door een overheidsinstelling die het gehele kapitaal daarvan in handen heeft. De personen die bij een dergelijke overgang zijn betrokken moeten voordien echter als werknemer bescherming hebben genoten uit hoofde van de nationale wetgeving inzake het arbeidsrecht.

( cf. punt 41, dictum 1 )

2. Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat de verkrijger bij de berekening van de financiële rechten die bij hem aan de anciënniteit van de werknemers worden verbonden, zoals een vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst of salarisverhogingen, alle jaren moet meetellen die het overgegane personeel zowel in dienst bij hemzelf als bij de vervreemder heeft vervuld, voorzover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van dit personeel met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die verhouding overeengekomen voorwaarden. Richtlijn 77/187 verzet zich er evenwel niet tegen dat de verkrijger de voorwaarden van deze arbeidsverhouding wijzigt voorzover het nationale recht een dergelijke wijziging in andere gevallen dan overgang van onderneming toestaat.

( cf. punt 53, dictum 2 )

Partijen


In zaak C-343/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Pretore di Pinerolo (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

R. Collino,

L. Chiappero

en

Telecom Italia SpA,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann en J.-P. Puissochet (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: S. Alber

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- R. Collino en L. Chiappero, vertegenwoordigd door C. Dal Piaz en S. Viale, advocaten te Turijn,

- Telecom Italia SpA, vertegenwoordigd door R. Pessi en R. Luperti, advocaten te Rome,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer, Oberrätin bij het Bundeskanzleramt, als gemachtigde,

- de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch, landsadvocaat, als gemachtigde,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door C. Lewis, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D. Gouloussis en A. Aresu, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van R. Collino en L. Chiappero, vertegenwoordigd door C. Dal Piaz en S. Viale; Telecom Italia SpA, vertegenwoordigd door R. Luperti; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä, landsadvocaat, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door D. Gouloussis en E. Traversa, lid van de juridische dienst, als gemachtigde, ter terechtzitting van 25 november 1999,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 januari 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 3 september 1998, ingekomen bij het Hof op 21 september daaraanvolgend, heeft de Pretore di Pinerolo krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26; hierna: richtlijn").

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen R. Collino en L. Chiappero en Telecom Italia SpA (hierna: Telecom Italia").

De gemeenschapsbepalingen

3 De richtlijn is volgens artikel 1, lid 1, ervan, van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.

4 Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bepaalt, dat de rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, door deze overgang op de verkrijger overgaan.

De nationale bepalingen

5 De richtlijn werd in Italië omgezet bij artikel 2112 van de Codice civile (hierna: burgerlijk wetboek"), dat met name bepaalt dat bij overgang van een onderneming de arbeidsverhouding wordt voortgezet met de verkrijger, en dat de werknemer alle uit die arbeidsverhouding voortvloeiende rechten behoudt.

6 Artikel 34 van wetsdecreet nr. 29 van 3 februari 1993, waarbij de organisatie van de openbare overheidsdiensten werd gerationaliseerd en de regeling voor aanstelling in overheidsdienst herzien (GURI nr. 30 van 3 februari 1993, gewoon supplement; hierna: wetsdecreet nr. 29/93"), zoals gewijzigd, bepaalt dat wanneer werkzaamheden die tot dusver door overheidsdiensten, openbare lichamen of vestigingen of structuren daarvan werden uitgevoerd, overgaan naar of worden ingebracht in andere publiek- of privaatrechtelijke rechtssubjecten, artikel 2112 van het burgerlijk wetboek van toepassing is op het naar die rechtssubjecten overgegane personeel, behoudens specifieke bepalingen.

7 Bij artikel 1, lid 1, van wet nr. 58 van 29 januari 1992 inzake de hervorming van de telecommunicatiesector (GURI nr. 29 van 5 februari 1992; hierna: wet nr. 58/92"), werd de minister van Posterijen en Telecommunicatie gemachtigd om telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek, die tot dusver door de Post- en Telecommunicatiedienst en de Azienda di Stato per i servizi telefonici (hierna: ASST") werden beheerd, in exclusieve concessie te geven aan een hiertoe door de staatsholding Istituto per la ricostruzione industriale (hierna: IRI") opgerichte vennootschap. Bij wet nr. 58/92 werd tevens voorzien in de overname, door de nieuwe vennootschap, van alle aan de exploitatie van de betrokken voorzieningen verbonden rechten en verplichtingen, en werd ASST afgeschaft.

8 Daarnaast kent wet nr. 58/92 een bijzondere regeling, die afwijkt van de algemene regeling inzake overgang van ondernemingen zoals neergelegd in artikel 2112 van het burgerlijk wetboek. Ten eerste kregen de personeelsleden van ASST de keuze om ofwel in overheidsdienst te blijven, ofwel bij de nieuwe concessiehoudende vennootschap in loondienst te treden (artikel 4, lid 3). Voorts liet wet nr. 58/92 het aan de sociale partners over om via collectieve onderhandelingen de werknemers van de nieuwe vennootschap te verzekeren van een financiële behandeling die over het geheel genomen niet minder gunstig is dan hun vroegere situatie" (artikel 4, lid 5). Ten slotte hadden de personeelsleden die er niet voor hadden gekozen in overheidsdienst te blijven, recht op uitkering van de vergoeding bij beëindiging van de dienst (trattamento di buonuscita") op de datum waarop hun aanstelling bij de overheid eindigde (artikel 5, lid 5).

9 Bij decreet van 29 december 1992 (GURI nr. 306 van 31 december 1992), verleende de minister van Posterijen en Telecommunicatie de concessie voor telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek, die voordien werden beheerd door de Post- en Telecommunicatiedienst en ASST, aan de vennootschap Iritel SpA (hierna: Iritel"). Op 18 april 1994 werd Iritel overgenomen door Società italiana per le telecommunicazioni SpA (hierna: SIP"), die eveneens een dochtermaatschappij van IRI is, en haar activiteiten inmiddels voortzet onder de naam Telecom Italia SpA.

Het hoofdgeding

10 Tot en met 31 oktober 1993 waren Collino en Chiappero in dienst van ASST, indertijd een overheidsdienst die was belast met het beheer van telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek in Italië. Op 1 november 1993 gingen zij over in dienst van de vennootschap Iritel, die door IRI krachtens wet nr. 58/92 was opgericht als rechtsopvolgster van ASST. Op 16 mei 1994 werden zij weer overgenomen door SIP, thans, sinds de overname van Iritel, Telecom Italia geheten.

11 Collino en Chiappero, inmiddels gepensioneerd, daagden Telecom Italia op 16 oktober 1997 voor de Pretore di Pinerolo, omdat zij het niet eens waren met de voorwaarden van hun overgang van ASST naar Iritel.

12 Verzoekers voerden in de eerste plaats de gedeeltelijke nietigheid aan van de collectieve overeenkomst van 8 april 1993 die krachtens artikel 4, lid 5, van wet nr. 58/92 was gesloten tussen de vennootschappen Iritel en SIP enerzijds en de meest representatieve werknemersorganisaties anderzijds. Bij deze overeenkomst was immers geregeld dat de berekening van de salarisverhogingen op grond van de sinds 1 november 1993 verworven anciënniteit, voor de vroegere werknemers van ASST die naar Iritel waren overgegaan, diende te geschieden volgens de criteria die ingevolge artikel 24, derde alinea, van het Contratto Colletivo Nazionale Lavoratori (nationale collectieve werknemersovereenkomst) gelden voor pas aangeworven werknemers. Verzoekers menen evenwel dat zij in aanmerking kwamen voor de anciënniteitsberekening volgens artikel 24, eerste en tweede alinea, van die collectieve overeenkomst, welke regeling geldt voor werknemers die door de SIP op 30 juni 1992, de datum waarop die collectieve overeenkomst werd gesloten, reeds waren aangeworven. Die berekening, die recht zou doen aan de continuïteit van de arbeidsverhouding vanaf hun indiensttreding bij ASST, volgt volgens hen uit artikel 2112 burgerlijk wetboek, dat bepaalt dat bij overgang van de onderneming de arbeidsverhouding met de overnemende onderneming wordt voortgezet.

13 In de tweede plaats maken Collino en Chiappero bezwaar tegen het feit dat de vergoeding bij beëindiging van de loopbaan, waarop eenieder in overheidsdienst recht heeft op het moment dat hij de dienst verlaat, hun is uitgekeerd toen zij ASST verlieten, zonder dat zij deze vergoeding, om buiten hun toedoen gelegen redenen, aan SIP hebben kunnen terugstorten. In dat geval immers zou hun vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst (trattamento di fine rapporto"), waarop iedere werknemer in particuliere loondienst bij beëindiging van de arbeidsverhouding recht heeft en die hun bij hun pensionering is uitgekeerd, over al hun dienstjaren tezamen zijn berekend. Het bedrag van deze ene vergoeding zou dan hoger zijn geweest dan het bedrag van de twee door hen ontvangen vergoedingen tezamen.

14 Telecom Italia bestrijdt beide vorderingen met het argument, dat tussen ASST en Iritel geen overgang van onderneming in de zin van artikel 2112 van het burgerlijk wetboek heeft plaatsgevonden. Een openbare instelling als ASST is immers geen onderneming in de zin van die bepalingen, en bovendien moet voor de uitoefening van de betrokken activiteit een overheidsconcessie zijn verleend.

15 In zijn verwijzingsbeschikking overweegt de Pretore in de eerste plaats, dat er objectief gezien sprake is van een overgang van onderneming, omdat alle goederen en alle rechten waarover ASST beschikte, aan Iritel zijn overgedragen, en omdat het overgrote deel van de werknemers van ASST door die laatste vennootschap zijn overgenomen om op dezelfde plaats dezelfde taken te verrichten als voorheen.

16 De Pretore wijst er evenwel op, dat de richtlijn door artikel 2112 burgerlijk wetboek in Italiaanse recht is omgezet, maar dat deze bepaling bij overgang van onderneming van een publiekrechtelijke naar een privaatrechtelijke instelling ingevolge artikel 34 van wetsdecreet nr. 29/93 alleen toepassing vindt voor zover er geen bijzondere bepalingen gelden. Bij wet nr. 58/92 is evenwel een bijzondere regeling ingevoerd die afwijkt van de gewone regeling inzake overgang van ondernemingen. Volgens het Italiaanse recht kunnen verzoekers dus hun vordering niet doen steunen op artikel 2112 van het burgerlijk wetboek.

17 De Pretore twijfelt echter aan de verenigbaarheid van de afwijkende regeling van wet nr. 58/92 met de richtlijn. Hij vraagt zich in de eerste plaats af, of de richtlijn van toepassing is op een overgang, krachtens overheidsbesluit en bij wege van een administratieve concessie, van een overheidsinstelling naar een privaatrechtelijke vennootschap die wordt gecontroleerd door een andere overheidsinstelling. In de tweede plaats vraagt hij zich af, in welke omvang de rechten en verplichtingen van de vervreemder ingevolge de richtlijn, aangenomen dat deze van toepassing is, op de verkrijger overgaan.

18 Van oordeel dat de oplossing van het geschil daarom afhing van de uitlegging van de richtlijn, besloot de Pretore di Pinerolo de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1) Strekt de werkingssfeer van artikel 1 van richtlijn 77/187/EEG zich uit tot de overdracht onder bezwarende titel, waartoe krachtens nationale wet bij ministerieel decreet is besloten, van een onderneming die wordt beheerd door een openbare instelling die een orgaan is van de staat, aan een privaatrechtelijke vennootschap, opgericht door een andere openbare instelling die alle aandelen ervan bezit, wanneer de werkzaamheid waarop de overdracht betrekking heeft aan de privaatrechtelijke vennootschap is toevertrouwd bij wege van administratieve concessie?

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

2) a) Is er ingevolge artikel 3, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van uit te gaan, dat de arbeidsverhouding is voortgezet met de verkrijger, zodat de werknemer zijn anciënniteit sedert de dag van indiensttreding bij de vervreemder behoudt en recht heeft op betaling van één enkele vergoeding bij beëindiging van de arbeidsverhouding, waarbij de bij de vervreemder en de bij de verkrijger vervulde diensttijd worden samengeteld?

b) Moet voornoemd artikel 3, lid 1, in ieder geval aldus worden uitgelegd, dat tot de ,rechten van de werknemer die aan de verkrijger worden overgedragen, ook de door de werknemer bij de vervreemder verworven voordelen, zoals de anciënniteit, behoren, indien daaraan, volgens de bij de verkrijger geldende collectieve overeenkomst, rechten van financiële aard zijn verbonden?"

De ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing

19 Telecom Italia stelt dat de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter niet-ontvankelijk zijn, omdat deze hoe dan ook niet de bepalingen van de richtlijn zou kunnen toepassen op de casus in het hoofdgeding, waarin uitsluitend particulieren tegenover elkaar staan.

20 Het is inderdaad vaste rechtspraak, dat een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen (zie arresten van 14 juli 1994, Faccini Dori, C-91/92, Jurispr. blz. I-3325, punt 20, en 7 maart 1996, El Corte Inglés, C-192/94, Jurispr. blz. I-1281, punt 15).

21 Niettemin zij eraan herinnerd, dat de nationale rechter bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht, ongeacht of zij van eerdere of van latere datum dan de richtlijn zijn, deze zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, derde alinea, EG) te voldoen (zie arrest Faccini Dori, reeds aangehaald, punt 26, en arrest van 23 februari 1999, BMW, C-63/97, Jurispr. blz. I-905, punt 22).

22 Voorts geldt, dat wanneer iemand zich tegenover de staat op een richtlijn kan beroepen, hij dit kan doen ongeacht de hoedanigheid waarin de staat handelt, als werkgever of als overheid. In beide gevallen moet immers worden voorkomen dat de staat voordeel heeft van zijn miskenning van het gemeenschapsrecht (zie arresten van 26 februari 1986, Marshall, 152/84, Jurispr. blz. 723, punt 49, en 12 juli 1990, Foster e.a., C-188/89, Jurispr. blz. I-3313, punt 17).

23 Zo heeft het Hof geoordeeld, dat tot de rechtssubjecten tegenover welke een beroep kan worden gedaan op bepalingen van een richtlijn die rechtstreekse werking kunnen hebben, in elk geval, ongeacht zijn juridische vorm, een lichaam behoort dat krachtens een overheidsmaatregel is belast met de uitvoering van een dienst van openbaar belang, onder toezicht van de overheid, en dat hiertoe over bijzondere, verder gaande bevoegdheden beschikt dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden (arrest Foster e.a., reeds aangehaald, punt 20).

24 Het staat aan de nationale rechter om aan de hand van de voorgaande overwegingen na te gaan, of de richtlijn kon worden ingeroepen tegen Iritel, de rechtsvoorgangster van Telecom Italia.

25 Onder voorbehoud van deze opmerkingen, moeten de gestelde vragen worden beantwoord.

De eerste vraag

26 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 1, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat zij kan worden toegepast op een situatie, waarin een eenheid die belast is met de exploitatie van telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek, en die wordt beheerd door een overheidsinstelling die deel uitmaakt van het staatsbestuur, ten gevolge van een overheidsbesluit onder bezwarende titel en bij wege van een administratieve concessie overgaat op een privaatrechtelijke vennootschap, die is opgericht door een andere overheidsinstelling die het gehele kapitaal daarvan in handen heeft.

27 Telecom Italia meent dat de richtlijn in een dergelijk geval niet van toepassing is, omdat de overgang niet het gevolg is van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie, als bedoeld in artikel 1, lid 1. Bovendien gaat de richtlijn ervan uit, dat de overgang betrekking heeft op een economische eenheid. Met het beheer van telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek onderhield ASST echter een dienst van algemeen belang ten behoeve van de gemeenschap, en streefde zij geen economische doelen na.

28 Collino en Chiappero, de Oostenrijkse en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie voeren daarentegen onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof aan, dat de richtlijn van toepassing is, nu de overgang een eenheid betreft die met een economische activiteit is belast. Dat die eenheid aanvankelijk deel uitmaakte van het staatsbestuur, dat de overgang het gevolg is van een wet en een decreet, of dat de betrokken activiteit aan een administratieve concessie gebonden is, zijn volgens hen omstandigheden die hieraan niet kunnen afdoen.

29 De Commissie wijst er evenwel op, dat de werknemers van ASST tot hun overgang naar Iritel onder een publiekrechtelijk statuut vielen. Het Hof heeft beslist dat op de richtlijn slechts een beroep kan worden gedaan door personen die uit hoofde van de wetgeving van de betrokken lidstaat op enigerlei wijze als werknemer bescherming genieten (arrest van 11 juli 1985, Danmols Inventar, 105/84, Jurispr. blz. 2639, punt 27). De Commissie, ter terechtzitting hierin bijgevallen door de Finse regering, meent niettemin dat de richtlijn van toepassing is, wanneer zou blijken dat de door de werknemers van ASST uitgeoefende functie in wezen overeenkomt met die van werknemers van een privaatrechtelijke vennootschap waarvoor het nationale arbeidsrecht geldt. Deze uitlegging vindt volgens haar steun in het feit dat artikel 3 van de richtlijn niet alleen spreekt van arbeidsovereenkomsten maar ook, meer in het algemeen, van arbeidsverhoudingen.

30 Enerzijds is de richtlijn volgens vaste rechtspraak van toepassing op iedere overgang van een eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht of zij een winstoogmerk heeft (zie arrest van 8 juni 1994, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-382/92, Jurispr. blz. I-2435, punten 44-46).

31 Daarentegen vormt de reorganisatie van de structuur van openbare lichamen of de overgang van bestuurstaken tussen openbare lichamen, geen overgang van ondernemingen in de zin van de richtlijn. In die gevallen immers heeft de overdracht betrekking op activiteiten die tot de uitoefening van het openbaar gezag behoren (arrest van 15 oktober 1996, Henke, C-298/94, Jurispr. blz. I-4989, punten 14 en 17).

32 De omstandigheid dat de overgegane dienst in concessie is gegeven door een publiekrechtelijk lichaam, zoals een gemeente, sluit de toepassing van de richtlijn niet uit, omdat de betrokken activiteit niet tot de uitoefening van het overheidsgezag behoort (arrest van 10 december 1998, Hidalgo e.a., C-173/96 en C-247/96, Jurispr. blz. I-8237, punt 24).

33 Het Hof heeft beslist, weliswaar in de context van het mededingingsrecht, maar deze beslissing is overdraagbaar op het onderhavige geval, dat het beheer van openbare telecommunicatiesystemen en het tegen betaling ter beschikking stellen daarvan aan de gebruikers, een ondernemingsactiviteit vormen (arresten van 20 maart 1985, Italië/Commissie, 41/83, Jurispr. blz. 873, punt 18, en, impliciet, van 17 november 1992, Spanje e.a./Commissie, C-271/90, C-281/90 en C-289/90, Jurispr. blz. I-5833). Het feit bovendien dat de exploitatie van het openbare telecommunicatienet is toevertrouwd aan een in het openbaar bestuur geïntegreerde eenheid, staat er niet aan in de weg deze als openbare onderneming aan te merken (arresten van 27 oktober 1993, Decoster, C-69/91, Jurispr. blz. I-5335, punt 15, en Taillandier, C-92/91, Jurispr. blz. I-5383, punt 14).

34 Anderzijds sluit het feit dat de overdracht voortvloeit uit eenzijdige overheidsbesluiten en niet uit wilsovereenstemming tussen partijen, de toepassing van de richtlijn niet uit (arrest van 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, Jurispr. blz. I-3189, punten 15-17). Zo heeft het Hof verklaard, dat de richtlijn toepassing vindt in een situatie waarin een overheid besluit de subsidiëring van een rechtspersoon, die zich bezighoudt met hulpverlening aan bepaalde groepen verslaafden, te beëindigen, met het gevolg dat deze rechtspersoon haar activiteiten volledig en definitief moet staken, en de subsidie over te dragen aan een andere rechtspersoon met een soortgelijke doelstelling (arrest Redmond Stichting, reeds aangehaald, punt 21).

35 In die omstandigheden valt een overgang zoals in onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, binnen de materiële werkingssfeer van de richtlijn.

36 Er zij echter aan herinnerd, dat op de richtlijn slechts een beroep kan worden gedaan door personen die in de betrokken lidstaat uit hoofde van de nationale arbeidswetgeving als werknemer bescherming genieten (reeds aangehaalde arresten Danmols Inventar, punten 27 en 28; Redmond Stichting, punt 18, en Hidalgo e.a., punt 24).

37 Deze uitlegging volgt hieruit, dat de richtlijn slechts een gedeeltelijke harmonisatie van de materie beoogt, doordat zij in hoofdzaak de bescherming die de werknemers autonoom aan de wetgeving van de verschillende lidstaten ontlenen, uitbreidt tot het geval van een overgang van de onderneming. Het doel van de richtlijn is dus, zo veel mogelijk te verzekeren dat de arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met de verkrijger ongewijzigd wordt voortgezet, om te verhinderen dat de bij de overgang van de onderneming betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van deze overgang in een minder gunstige positie zouden komen te verkeren. Met de richtlijn wordt evenwel niet beoogd, een uniforme bescherming voor de gehele Gemeenschap in te voeren op basis van gemeenschappelijke criteria (arrest Danmols Inventar, reeds aangehaald, punt 26).

38 Uit deze rechtspraak volgt dat, anders dan de Finse regering en de Commissie beweren, de richtlijn niet van toepassing is op personen die niet uit hoofde van de nationale wetgeving inzake het arbeidsrecht bescherming genieten als werknemer, ongeacht de aard van de werkzaamheden die zulke personen uitoefenen.

39 Het arrest Danmols Inventar, reeds aangehaald, is overigens bevestigd in richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998, tot wijziging van richtlijn 77/187 (PB L 201, blz. 88), die uiterlijk op 17 juli 2001 door de lidstaten in nationaal recht moet zijn omgezet. In artikel 2, lid 1, sub d, daarvan wordt immers als werknemer" aangemerkt eenieder die in de lidstaat in kwestie krachtens de nationale arbeidswetgeving bescherming geniet als werknemer.

40 In casu kan op grond van de gegevens in het dossier worden aangenomen dat de werknemers van ASST op het moment van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overgang, onder een publiekrechtelijk statuut vielen en niet onder het arbeidsrecht. Het staat echter aan de nationale rechter om zich hiervan te vergewissen.

41 Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 1, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat deze toepassing kan vinden in een situatie waarin een eenheid die is belast met de exploitatie van telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek, en die wordt beheerd door een overheidsinstelling die deel uitmaakt van het staatsbestuur, ten gevolge van een overheidsbesluit onder bezwarende titel en bij wege van een administratieve concessie overgaat op een privaatrechtelijke vennootschap, die is opgericht door een andere overheidsinstelling die het gehele kapitaal daarvan in handen heeft. De personen die bij een dergelijke overgang zijn betrokken moeten voordien echter als werknemer bescherming hebben genoten uit hoofde van de nationale wetgeving inzake het arbeidsrecht.

De tweede vraag

42 Met de beide onderdelen van de tweede vraag, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 3, lid 1, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de verkrijger bij de berekening van de financiële rechten die bij hem aan de anciënniteit van de werknemer worden verbonden, zoals een vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst of salarisverhogingen, alle jaren moet meetellen die het overgedragen personeel, zowel in dienst bij hemzelf als bij de vervreemder, heeft vervuld.

43 Telecom Italia stelt in de eerste plaats, dat het eerste onderdeel van de tweede vraag, dat betrekking heeft op de berekening van de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niet-ontvankelijk is omdat het niet beantwoordt aan een objectieve noodzaak voor de oplossing van het geschil in het hoofdgeding (zie arrest van 12 maart 1998, Dethier Équipement, C-319/94, Jurispr. blz. I-1061). In het Italiaanse recht was immers uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid, dat de werknemers van ASST die naar Iritel waren overgegaan, door middel van terugstorting aan Iritel van hun vergoeding bij beëindiging van de loopbaan, bij afloop van hun arbeidsovereenkomst één enkele vergoeding zouden verkrijgen, berekend over het bij beide werkgevers tezamen vervulde aantal dienstjaren.

44 In dit verband is van belang, dat het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie arresten van 1 december 1998, Ecotrade, C-200/97, Jurispr. blz. I-7907, punt 25, en 17 juni 1999, Piaggio, C-295/97, Jurispr. blz. I-3735, punt 24). Eerst wanneer duidelijk blijkt, dat de door de nationale rechter gestelde vraag over de uitlegging van het gemeenschapsrecht of de geldigheid van een bepaling van gemeenschapsrecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard (zie arrest van 21 januari 1999, Bagnasco e.a., C-215/96 en C-216/96, Jurispr. blz. I-135, punt 20).

45 In casu deelt de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeschikking mede, dat ingevolge wet nr. 58/92 de personeelsleden van ASST die er niet voor hadden gekozen in overheidsdienst te blijven, recht hadden op uitbetaling van de vergoeding bij beëindiging van de loopbaan op de datum waarop hun arbeidsverhouding met de overheid eindigde. Ook vermeldt hij, dat Collino en Chiappero bezwaar hebben gemaakt tegen de uitbetaling van deze vergoeding, omdat daardoor bij hun pensionering, door buiten hun toedoen gelegen redenen, de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet kon worden berekend over de samengetelde dienstjaren bij zowel de vervreemder als de verkrijger.

46 Dat betekent, dat de door de verwijzende rechter in het eerste onderdeel van de tweede vraag gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht niet kennelijk alle verband met het geschil in het hoofdgeding mist, zodat die vraag dus ontvankelijk is.

47 Ten principale pleit Telecom Italia voor een ontkennende beantwoording van beide onderdelen van de gestelde vraag. Immers, de overgegane werknemer behoudt weliswaar de rechten die voortvloeien uit de arbeidsverhouding met zijn vroegere werkgever, maar hij kan geen rechten doen gelden op bij zijn nieuwe werkgever geldende voordelen uit hoofde van de vóór zijn overgang gelegen dienstjaren.

48 Collino en Chiappero, de Oostenrijkse en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie menen daarentegen, dat de verkrijger ingevolge artikel 3, lid 1, van de richtlijn is gebonden aan alle verplichtingen die de vervreemder jegens zijn werknemers is aangegaan, daaronder begrepen de verplichtingen die vóór de overgang zijn ontstaan. Daaruit volgt, dat de verkrijger bij de berekening van de rechten die de werknemer door zijn anciënniteit heeft verworven, ook de dienstjaren moet meetellen die de betrokkene vóór zijn overgang heeft vervuld.

49 Ingevolge artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn gaan de rechten en verplichtingen die voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang in de zin van artikel 1, lid 1, bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding, door deze overgang op de verkrijger over. De richtlijn strekt ertoe aldus de handhaving van de rechten van de werknemers te verzekeren bij een verandering in de persoon van de ondernemer, door het mogelijk te maken dat zij op dezelfde voorwaarden als zij met de vervreemder waren overeengekomen, in dienst van de nieuwe werkgever blijven (arresten van 5 mei 1988, Berg en Busschers, 144/87 en 145/87, Jurispr. blz. 2559, punt 12, en 25 juli 1991, D'Urso e.a., C-362/89, Jurispr. blz. I-4105, punt 9).

50 Zoals de advocaat-generaal in punt 91 van zijn conclusie opmerkt, is de anciënniteit die de overgegane werknemers bij hun oude werkgever hebben opgebouwd, op zich geen recht dat zij bij hun nieuwe werkgever geldend kunnen maken. Daarentegen is de anciënniteit medebepalend voor bepaalde financiële rechten van de werknemers, en die rechten zullen door de verkrijger al naar het geval op dezelfde voet als bij de vervreemder moeten worden gehandhaafd.

51 De verkrijger is dus bij de berekening van de rechten van financiële aard zoals een vergoeding bij afloop van de arbeidsovereenkomst of salarisverhogingen, gehouden om alle dienstjaren die het overgedragen personeel heeft vervuld, samen te tellen, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van dit personeel met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die arbeidsverhouding overeengekomen voorwaarden.

52 Wanneer echter volgens het nationale recht in andere gevallen dan overgang van onderneming, de arbeidsverhouding kan worden gewijzigd in een voor de werknemers minder gunstige zin, met name op het punt van ontslagbescherming en loonvoorwaarden, is een dergelijke wijziging niet uitgesloten op de enkele grond dat de onderneming inmiddels is overgegaan en de overeenkomst dus met de nieuwe ondernemer is gesloten. Waar immers de verkrijger ingevolge artikel 3, lid 1, van de richtlijn in de rechten en verplichtingen treedt die voor de vervreemder uit de arbeidsverhouding voortvloeien, kan die arbeidsverhouding ten opzichte van de verkrijger worden gewijzigd binnen dezelfde grenzen als ten opzichte van de vervreemder mogelijk was geweest, met dien verstande evenwel dat de overgang van de onderneming op zich nooit grond voor de wijziging kan opleveren (zie arresten van 10 februari 1988, Tellerup, Daddy's Dance Hall", 324/86, Jurispr. blz. 739, punt 17, en 12 november 1992, Watson Rask en Christensen, C-209/91, Jurispr. blz. I-5755, punt 28).

53 Op de tweede vraag moet daarom worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de verkrijger bij de berekening van de financiële rechten die bij hem aan de anciënniteit van de werknemers worden verbonden, zoals een vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst of salarisverhogingen, alle jaren moet meetellen die het overgegane personeel zowel in dienst bij hemzelf als bij de vervreemder heeft vervuld, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van dit personeel met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die verhouding overeengekomen voorwaarden. De richtlijn verzet zich er evenwel niet tegen, dat de verkrijger de voorwaarden van deze arbeidsverhouding wijzigt voor zover het nationale recht een dergelijke wijziging in andere gevallen dan overgang van onderneming toestaat.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

54 De kosten door de Finse en de Oostenrijkse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Pretore di Pinerolo bij beschikking van 3 september 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat deze richtlijn toepassing kan vinden in een situatie waarin een eenheid die is belast met de exploitatie van telecommunicatievoorzieningen ten dienste van het publiek, en die wordt beheerd door een overheidsinstelling die deel uitmaakt van het staatsbestuur, ten gevolge van een overheidsbesluit onder bezwarende titel en bij wege van een administratieve concessie overgaat op een privaatrechtelijke vennootschap, die is opgericht door een andere overheidsinstelling die het gehele kapitaal daarvan in handen heeft. De personen die bij een dergelijke overgang zijn betrokken moeten voordien echter als werknemer bescherming hebben genoten uit hoofde van de nationale wetgeving inzake het arbeidsrecht.

2) Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 77/187 moet aldus worden uitgelegd, dat de verkrijger bij de berekening van de financiële rechten die bij hem aan de anciënniteit van de werknemers worden verbonden, zoals een vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst of salarisverhogingen, alle jaren moet meetellen die het overgegane personeel zowel in dienst bij hemzelf als bij de vervreemder heeft vervuld, voor zover deze verplichting voortvloeide uit de arbeidsverhouding van dit personeel met de vervreemder en overeenkomstig de in het kader van die verhouding overeengekomen voorwaarden. Richtlijn 77/187 verzet zich er evenwel niet tegen, dat de verkrijger de voorwaarden van deze arbeidsverhouding wijzigt voor zover het nationale recht een dergelijke wijziging in andere gevallen dan overgang van onderneming toestaat.

Naar boven