EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61998CJ0412

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 juli 2000.
Group Josi Reinsurance Company SA tegen Universal General Insurance Company (UGIC).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Versailles - Frankrijk.
Executieverdrag - Personele werkingssfeer - Verzoeker met woonplaats in andere dan verdragsluitende staat - Materiële werkingssfeer - Bevoegdheidsregels in verzekeringszaken - Geschil betreffende herverzekeringsovereenkomst.
Zaak C-412/98.

Jurisprudentie 2000 I-05925

ECLI-code: ECLI:EU:C:2000:399

61998J0412

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 juli 2000. - Group Josi Reinsurance Company SA tegen Universal General Insurance Company (UGIC). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Versailles - Frankrijk. - Executieverdrag - Personele werkingssfeer - Verzoeker met woonplaats in andere dan verdragsluitende staat - Materiële werkingssfeer - Bevoegdheidsregels in verzekeringszaken - Geschil betreffende herverzekeringsovereenkomst. - Zaak C-412/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-05925


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Bevoegdheid - Toepassingsvoorwaarden van titel II - Woonplaats van verweerder in verdragsluitende staat - Woonplaats van verzoeker in derde land - Geen invloed, behoudens uitdrukkelijke bepaling van verdrag

(Executieverdrag van 27 september 1968, titel II)

2. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Bevoegdheid in verzekeringszaken - Doel - Bescherming van zwakke partij - Omvang - Geschillen tussen beroepsbeoefenaars in het kader van herverzekeringsovereenkomst - Daarvan uitgesloten

(Executieverdrag van 27 september 1968, art. 7-12 bis)

3. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Bevoegdheid in verzekeringszaken - Doel - Bescherming van zwakke partij - Omvang - Geschillen tussen particulier en herverzekeraar - Daaronder begrepen

(Executieverdrag van 27 september 1968, art. 7-12 bis)

Samenvatting


1. Titel II van het verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, en het verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, is in beginsel van toepassing zodra de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat of daar gevestigd is, ook al heeft de verzoeker zijn woonplaats in een derde land. Dit ligt slechts anders in de uitzonderlijke gevallen waarin een uitdrukkelijke bepaling van het Executieverdrag voor de toepassing van de daarin neergelegde bevoegdheidsregel als voorwaarde stelt, dat de verzoeker woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat. Dit is het geval wanneer de verzoeker gebruik maakt van de hem door de artikelen 5, punt 2, 8, eerste alinea, punt 2, en 14, eerste alinea, van het Executieverdrag geboden mogelijkheid, alsmede wanneer partijen krachtens artikel 17 van het Executieverdrag de bevoegde rechter hebben aangewezen, uitsluitend wanneer de woonplaats van de verweerder niet in een verdragsluitende staat is gelegen.

( cf. punten 47, 61, dictum 1 )

2. De bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken, die zijn neergelegd in de artikelen 7 tot en met 12 bis van het verdrag van 27 september 1968, zoals gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, en het verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, zijn niet van toepassing op geschillen tussen een herverzekeraar en een herverzekerde in het kader van een herverzekeringsovereenkomst. Daar laatstgenoemde bepalingen de verzekerde uit een uitgebreidere reeks bevoegde instanties laten kiezen dan de verzekeraar ter beschikking staat, en ieder forumkeuzebeding ten gunste van de verzekeraar uitsluiten, zijn zij bedoeld om de verzekerde te beschermen, die zich in de meeste gevallen geplaatst ziet voor een van tevoren vastgestelde overeenkomst waarover niet meer kan worden onderhandeld, en economisch gezien in de zwakste positie verkeert. Welnu, voor de betrekkingen tussen een herverzekerde en zijn herverzekeraar is een bijzondere bescherming niet gerechtvaardigd. Beide partijen bij de herverzekeringsovereenkomst zijn immers beroepsmensen uit de verzekeringssector, en geen van beide partijen kan worden geacht in een zwakkere positie te verkeren dan de wederpartij.

( cf. punten 64, 66, 76, dictum 2 )

3. Hoewel de in de artikelen 7 tot en met 12 van het verdrag van 27 september 1968 neergelegde bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken niet gelden voor de geschillen tussen een herverzekerde en een herverzekeraar in het kader van een herverzekeringsovereenkomst, zijn zij volledig van toepassing wanneer krachtens de regeling van een verdragsluitende staat de verzekeringsnemer, de verzekerde of de begunstigde van een verzekeringsovereenkomst over de mogelijkheid beschikt om zich rechtstreeks tot de eventuele herverzekeraar van de verzekerde te wenden teneinde jegens hem zijn uit die overeenkomst voortvloeiende rechten te doen gelden. In een dergelijk geval bevindt de verzoeker zich immers in een zwakkere positie dan de professionele herverzekeraar, zodat het doel van bijzondere bescherming dat besloten ligt in de artikelen 7 en volgende van het Executieverdrag, de toepassing van de daarin neergelegde specifieke regels rechtvaardigt.

( cf. punt 75 )

Partijen


In zaak C-412/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 inzake de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van de Cour d'appel de Versailles (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Group Josi Reinsurance Company SA

en

Universal General Insurance Company (UGIC),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de bepalingen van titel II van voornoemd Verdrag van 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en - gewijzigde tekst - blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur), J.-P. Puissochet, G. Hirsch en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Group Josi Reinsurance Company SA, vertegenwoordigd door C. Bouckaert, advocaat te Parijs,

- Universal General Insurance Company (UGIC), vertegenwoordigd door B. Mettetal, advocaat te Parijs,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij deze directie, als gemachtigden,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door D. Lloyd Jones, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. L. Iglesias Buhigues, juridisch adviseur, en A. X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Franse regering en de Commissie ter terechtzitting van 10 februari 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 maart 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 5 november 1998, ingekomen bij het Hof op 19 november daaraanvolgend, heeft de Cour d'appel de Versailles krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de bepalingen van titel II van dat Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en - gewijzigde tekst - blz. 77), het verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1; hierna: Executieverdrag").

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Universal General Insurance Company (hierna: UGIC"), een te Vancouver (Canada) gevestigde verzekeringsmaatschappij naar Canadees recht die in staat van vereffening verkeert, en Group Josi Reinsurance Company SA (hierna: Group Josi"), een te Brussel (België) gevestigde herverzekeringsonderneming naar Belgisch recht, betreffende een geldsom die UGIC van Group Josi vordert in haar hoedanigheid van partij bij een herverzekeringsovereenkomst.

Het Executieverdrag

3 De bij het Executieverdrag ingevoerde bevoegdheidsregels zijn neergelegd in titel II van het Executieverdrag, die de artikelen 2 tot en met 24 omvat.

4 Dienaangaande bepaalt artikel 2 van het Executieverdrag, dat valt onder afdeling 1, Algemene bepalingen", van titel II, het volgende:

Onverminderd de bepalingen van dit Executieverdrag worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die staat.

Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de staat waar zij woonplaats hebben, gelden de regels van rechterlijke bevoegdheid, die op de eigen onderdanen van die staat van toepassing zijn."

5 Artikel 3, eerste alinea, van het Executieverdrag, dat tot dezelfde afdeling behoort, bepaalt:

Degenen die op het grondgebied van een verdragsluitende staat woonplaats hebben, kunnen niet voor de rechter van een andere verdragsluitende staat worden opgeroepen dan krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 6 van deze titel gegeven regels."

6 Op grond van artikel 3, tweede alinea, van het Executieverdrag is het een eiser verboden zich op bepaalde afwijkende bevoegdheidsregels te beroepen die van kracht zijn in de verdragsluitende staten en die met name gebaseerd zijn op de nationaliteit van de partijen en de woon- of verblijfplaats van de eiser.

7 Artikel 4, dat ook onder afdeling 1 van titel II van het Executieverdrag valt, luidt als volgt:

Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, wordt de bevoegdheid in elke verdragsluitende staat geregeld door de wetgeving van die staat, onverminderd de toepassing van het bepaalde in artikel 16.

Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een verdragsluitende staat woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die staat de bevoegdheidsregels inroepen die er van kracht zijn, met name de regels, bedoeld in artikel 3, tweede alinea."

8 De afdelingen 2 tot en met 6 van titel II van het Executieverdrag bevatten regels inzake bijzondere of exclusieve bevoegdheid.

9 Zo bepaalt artikel 5 van afdeling 2, Bijzondere bevoegdheid", van titel II van het Executieverdrag:

De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, kan in een andere verdragsluitende staat voor de navolgende gerechten worden opgeroepen:

1) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats, waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; (...)

2) ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats, waar de tot onderhoud gerechtigde zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft (...)

(...)"

10 Afdeling 3, Bevoegdheid in verzekeringszaken", van titel II van het Executieverdrag omvat de artikelen 7 tot en met 12 bis.

11 Artikel 7 van het Executieverdrag bepaalt:

De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld (...)"

12 Artikel 8 van het Executieverdrag luidt als volgt:

De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een verdragsluitende staat kan worden opgeroepen:

1) voor de gerechten van de staat waar hij zijn woonplaats heeft, of

2) in een andere verdragsluitende staat, voor het gerecht van de woonplaats van de verzekeringsnemer, of

3) indien het een medeverzekeraar betreft, voor het gerecht van een verdragsluitende staat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld.

Wanneer de verzekeraar geen woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, maar in een verdragsluitende staat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die staat."

13 Afdeling 4 van titel II van het Executieverdrag bevat de bevoegdheidsregels inzake door consumenten gesloten overeenkomsten.

14 Artikel 14, eerste alinea, van die afdeling, bepaalt:

De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft."

15 Artikel 16, de enige bepaling van afdeling 5 van titel II van het Executieverdrag, bevat enkele exclusieve bevoegdheidsregels en preciseert, dat zij ongeacht de woonplaats" van toepassing zijn.

16 Artikel 17, eerste alinea, van afdeling 6, Door partijen aangewezen bevoegde rechter", van titel II van het Executieverdrag bepaalt onder meer:

Wanneer de partijen, van wie er ten minste één zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, een gerecht of de gerechten van een verdragsluitende staat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die staat bij uitsluiting bevoegd. (...)"

17 Artikel 18, dat ook deel uitmaakt van afdeling 6, luidt als volgt:

Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van dit Executieverdrag, is de rechter van een verdragsluitende staat, voor wie de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning uitsluitend ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 16 bij uitsluiting bevoegd is."

Het hoofdgeding

18 Uit de stukken van het hoofdgeding blijkt, dat UGIC haar makelaar Euromepa, een in Frankrijk gevestigde vennootschap naar Frans recht, gelastte per 1 april 1990 voor de herverzekering van een portefeuille woningverzekeringspolissen in Canada te zorgen.

19 Bij fax van 27 maart 1990 bood Euromepa Group Josi een deelneming in deze herverzekeringovereenkomst aan. Zij preciseerde daarbij, dat de belangrijkste herverzekeraars Union Ruck met 24 % en Agrippina Ruck met 20 %" waren.

20 Bij fax van 6 april 1990 stemde Group Josi in met een deelneming van 7,5 %.

21 Op 28 maart 1990 had Union Ruck aan Euromepa meegedeeld, dat zij haar deelneming na 31 mei 1990 niet zou verlengen, en bij brief van 30 maart 1990 had Agrippina Ruck haar meegedeeld, dat zij haar deelneming per 1 juni 1990 tot 10 % zou verlagen. Deze terugtrekkingen werden gemotiveerd door een wijziging van het economisch beleid die werd opgelegd door de moedermaatschappijen van de verzekeraars, die reeds op de Amerikaanse markt actief waren.

22 Op 25 februari 1991 zond Euromepa Group Josi een rekeningoverzicht met een debetsaldo, en naderhand een eindafrekening waaruit bleek dat Group Josi wegens haar deelneming aan de herverzekering 54 679,34 CAD verschuldigd was.

23 Bij brief van 5 maart 1991 weigerde Group Josi dat bedrag te betalen, waarvoor zij als belangrijkste reden gaf, dat haar deelneming in de herverzekering was gebaseerd op gegevens die naderhand onjuist waren gebleken.

24 In die omstandigheden dagvaardde UGIC op 6 juli 1994 Group Josi voor het Tribunal de commerce de Nanterre (Frankrijk).

25 Group Josi stelde, dat niet deze rechterlijke instantie bevoegd was, maar wel de Rechtbank van Koophandel te Brussel, binnen wier rechtsgebied zij is gevestigd. Zij baseerde zich daarvoor op het Executieverdrag en, voor het geval dat het gemene recht van toepassing zou worden geacht, op artikel 1247 van de Franse Code civil.

26 Bij vonnis van 27 juli 1995 verklaarde het Tribunal de commerce de Nanterre zich bevoegd op grond dat UGIC een vennootschap naar Canadees recht is zonder vestiging in de Gemeenschap, en dat de aan het Executieverdrag ontleende exceptie van onbevoegdheid niet op haar kan worden toegepast. Ten gronde, veroordeelde het Group Josi tot betaling aan UGIC van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke interest vanaf 6 juli 1994.

27 Group Josi stelde tegen dit vonnis hoger beroep in bij de Cour d'appel de Versailles.

28 Tot staving van haar hoger beroep betoogde zij, dat het Executieverdrag moet worden toegepast op elk geding dat daarmee een aanknopingspunt heeft. Welnu, het Executieverdrag zou op het onderhavige geval van toepassing zijn. Het belangrijkste aanknopingspunt is volgens Group Josi dat van artikel 2, eerste alinea, van het Executieverdrag, namelijk de woonplaats van de verweerder. Aangezien zij gevestigd is te Brussel en in Frankrijk geen nevenvestiging heeft, zou Group Josi overeenkomstig die bepaling enkel voor een Belgische rechterlijke instantie kunnen worden opgeroepen. Met een beroep op artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag, stelt zij ook, dat de verbintenis waarop de vordering is gebaseerd, moest worden uitgevoerd in de woonplaats van de schuldenaar te Brussel, aangezien het gaat om de betaling van een schuld uit overeenkomst en de herverzekeringsovereenkomst ter zake geen afwijkende bepaling bevat.

29 UGIC bracht daartegen in, dat de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag slechts van toepassing kunnen zijn indien ook de verzoeker zijn woonplaats in een verdragsluitende staat heeft. Aangezien UGIC een vennootschap naar Canadees recht is die geen nevenvestigingen heeft in een verdragsluitende staat, zou het Executieverdrag in casu buiten toepassing moeten blijven.

30 De Cour d'appel heeft erop gewezen, dat hoewel kan worden verdedigd dat een geschil nauw genoeg met de Europese Gemeenschap verbonden is om te rechtvaardigen dat de rechterlijke instanties van een verdragsluitende staat bevoegd zijn wanneer, zoals hier het geval is, de verweerder zijn woonplaats heeft in een verdragsluitende staat, de zaak anders ligt wanneer het gaat om de vraag, of tegen een verzoeker die zijn woonplaats niet in een verdragsluitende staat heeft, de specifieke regels van het Executieverdrag kunnen worden ingeroepen, hetgeen noodzakelijkerwijs zou leiden tot uitbreiding van het gemeenschapsrecht tot derde landen.

31 De Cour d'appel heeft er voorts op gewezen, dat artikel 7 van het Executieverdrag het zonder nadere precisering over verzekeringszaken" heeft, zodat de vraag rijst, of herverzekering binnen het toepassingsgebied van de door de artikelen 7 tot en met 12 bis van het Executieverdrag ingestelde autonome bevoegdheidsregeling valt. Dienaangaande zou kunnen worden gesteld, dat deze artikelen strekken tot bescherming van de verzekerde als de zwakke partij bij de verzekeringsovereenkomst, en dat in geval van herverzekering de situatie verschillend is. Daartegenover staat, dat de tekst van het Executieverdrag dienaangaande niet in enige uitsluiting voorziet.

De prejudiciële vragen

32 Van oordeel dat voor de oplossing van het geschil in die omstandigheden een uitlegging van het Executieverdrag noodzakelijk was, heeft de Cour d'appel de Versailles besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1) Is het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, behalve op ,intracommunautaire geschillen ook van toepassing op ,geschillen die een band hebben met de Gemeenschap? Kan met name een in een verdragsluitende staat gevestigde verweerder de specifieke bevoegdheidsregels van het Executieverdrag inroepen tegen een verzoeker met woonplaats in Canada?

2) Zijn in verzekeringszaken de specifieke bevoegdheidsregels van de artikelen 7 en volgende van het Executieverdrag van toepassing op herverzekering?"

De eerste vraag

33 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag van toepassing zijn zodra de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat of daar gevestigd is, ook wanneer de verzoeker zijn woonplaats in een derde land heeft.

34 Teneinde die vraag te beantwoorden, moet om te beginnen worden onderstreept, dat de bevoegdheidsregeling van titel II van het Executieverdrag is gebaseerd op het beginsel, neergelegd in artikel 2, eerste alinea, dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, worden opgeroepen voor de gerechten van die staat, ongeacht de nationaliteit van de partijen.

35 Deze bevoegdheidsregel, die de uitdrukking vormt van het adagium actor sequitur forum rei, heeft het karakter van een algemeen beginsel, wat hierdoor is te verklaren dat op grond van deze regel de verweerder zich in beginsel gemakkelijker kan verdedigen [zie, in die zin, arrest van 17 juni 1992, Handte, C-26/91, Jurispr. blz. I-3967, punt 14; zie ook het rapport Jenard over het Executieverdrag (PB 1979, C 59, blz. 1, 18)].

36 Slechts bij wege van afwijking van dit fundamenteel beginsel van de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats of vestiging heeft, voorziet het Executieverdrag in artikel 3, eerste alinea, in een aantal gevallen, die in de afdelingen 2 tot en met 6 van titel II limitatief zijn opgesomd, waarin de verweerder die zijn woonplaats of vestiging in een verdragsluitende staat heeft, niet voor de rechterlijke instanties van de staat van zijn woonplaats maar voor een gerecht van een andere verdragsluitende staat kan worden opgeroepen, wanneer de situatie onder een bijzondere bevoegdheidsregel valt, of moet worden opgeroepen, wanneer de situatie onder een exclusieve bevoegdheidsregel valt of partijen een bevoegde rechter hebben aangewezen.

37 In dat kader bevatten de afdelingen 2 tot en met 6 van titel II van het Executieverdrag enkele bijzondere bepalingen die, om uit te maken welke rechterlijke instantie bevoegd is, van het algemene beginsel van de woonplaats van de verweerder afwijken door bij wijze van uitzondering een zeker belang toe te kennen aan de woonplaats van de verzoeker.

38 Zo is in de eerste plaats in artikel 5, punt 2, van het Executieverdrag, om de vordering van de tot onderhoud gerechtigde te vergemakkelijken, bepaald dat deze de verweerder in een andere verdragsluitende staat dan de staat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, kan oproepen voor het gerecht van de plaats waar de verzoeker zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft.

39 Evenzo bepalen de artikelen 8, eerste alinea, punt 2, en 14, eerste alinea, van het Executieverdrag, opnieuw met het oog op bescherming van degene die als zwakkere partij bij de overeenkomst wordt beschouwd, dat de verzekeringsnemer respectievelijk de consument een vordering tegen de wederpartij kan brengen voor de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan hij woonplaats heeft.

40 Dat deze bijzondere bevoegdheidsregels een uitzonderlijk belang toekennen aan het feit dat de woonplaats van de verzoeker in een verdragsluitende staat gelegen is, neemt niet weg dat zij voor de verzoeker slechts een bijkomende keuzemogelijkheid vormen naast de bevoegdheid van de gerechten van de verdragsluitende staat waar de verweerder woonplaats heeft, welke bevoegdheid het basisbeginsel is dat aan het Executieverdrag ten grondslag ligt.

41 In de tweede plaats voorziet artikel 17 in de exclusieve bevoegdheid van het gerecht of de gerechten van een verdragsluitende staat die door partijen is of zijn aangewezen, mits één van de partijen woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat.

42 Deze voorwaarde heeft niet noodzakelijkerwijs betrekking op de woonplaats van de verweerder, zodat in voorkomend geval ook de plaats waar de verzoeker woonplaats heeft, beslissend kan zijn. Uit die bepaling vloeit evenwel ook voort, dat de daarin neergelegde bevoegdheidsregel van toepassing is zodra de verweerder woonplaats heeft in een verdragsluitende staat, zelfs indien de verzoeker woonplaats heeft in een derde land (zie, in die zin, rapport Jenard, reeds aangehaald, blz. 38).

43 De andere bepalingen van de afdelingen 2 tot en met 6 van titel II van het Executieverdrag kennen daarentegen geen enkel belang toe aan de woonplaats van de verzoeker.

44 Wel is het zo, dat krachtens artikel 18 van het Executieverdrag de vrijwillige verschijning van de verweerder de bevoegdheid meebrengt van de rechterlijke instantie van een verdragsluitende staat waarbij de verzoeker de zaak aanhangig heeft gemaakt, zonder dat de woonplaats van de verweerder daarbij relevant is.

45 Doch hoewel de aangezochte rechterlijke instantie een instantie van een verdragsluitende staat moet zijn, vereist deze bepaling evenmin, dat de verzoeker woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat.

46 Dezelfde conclusie kan worden getrokken uit artikel 16 van het Executieverdrag, dat bepaalt dat de daarin neergelegde exclusieve bevoegdheidsregels van toepassing zijn ongeacht de woonplaats van de partijen. Deze exclusieve bevoegdheidsregels vinden hun rechtvaardiging in het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen het geding en een verdragsluitende staat, onafhankelijk van de woonplaats van zowel de verweerder als de verzoeker (inzake huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen, zie in verband met de exclusieve bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staat waar het onroerend goed gelegen is, inzonderheid arrest van 27 januari 2000, Dansommer, C-8/98, Jurispr. blz. I-393, punt 27).

47 Gelet op een en ander moet worden vastgesteld, dat titel II van het Executieverdrag voor de toekenning van de bevoegdheid slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een beslissend belang toekent aan het feit dat de woonplaats van de verzoeker in een verdragsluitende staat gelegen is. Dat is namelijk enkel het geval wanneer de verzoeker gebruik maakt van de hem door de artikelen 5, punt 2, 8, eerste alinea, punt 2, en 14, eerste alinea, van het Executieverdrag geboden mogelijkheid, alsmede wanneer partijen krachtens artikel 17 van het Executieverdrag de bevoegde rechter hebben aangewezen, uitsluitend wanneer de woonplaats van de verweerder niet in een verdragsluitende staat is gelegen.

48 Welnu, geen van deze bijzondere hypothesen is in het hoofdgeding van toepassing.

49 Bovendien is het vaste rechtspraak, dat de bevoegdheidsregels die afwijken van het in artikel 2, eerste alinea, van het Executieverdrag neergelegde algemene beginsel van de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft of is gevestigd, niet aldus mogen worden uitgelegd, dat zij verder gaan dan de door het Executieverdrag uitdrukkelijk voorziene gevallen (zie inzonderheid arrest Handte, reeds aangehaald, punt 14; arresten van 19 januari 1993, Shearson Lehman Hutton, C-89/91, Jurispr. blz. I-139, punten 15 en 16; 3 juli 1997, Benincasa, C-269/95, Jurispr. blz. I-3767, punt 13, en 27 oktober 1998, Réunion européenne e.a., C-51/97, Jurispr. blz. I-6511, punt 16).

50 Daaraan moet worden toegevoegd, dat uit het Executieverdrag een duidelijke afkeer blijkt van een erkenning van de bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats van de verzoeker; dit blijkt reeds duidelijk uit artikel 3, tweede alinea, van het Executieverdrag, dat de verzoeker verbiedt zich tegenover een verweerder met woonplaats in een verdragsluitende staat te beroepen op nationale bevoegdheidsregels die met name gebaseerd zijn op de woonplaats of de plaats van vestiging van de verzoeker (zie arrest van 11 januari 1990, Dumez France en Tracoba, C-220/88, Jurispr. blz. I-49, punt 16, en arrest Shearson Lehman Hutton, reeds aangehaald, punt 17). Daaruit volgt, dat het Executieverdrag niet aldus mag worden uitgelegd dat het, behoudens in de uitdrukkelijk voorziene gevallen, de bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats van de verzoeker zou erkennen en deze laatste dus de mogelijkheid zou bieden om door de keuze van zijn woonplaats de bevoegde rechter te bepalen (zie, in die zin, arrest Dumez France en Tracoba, reeds aangehaald, punt 19).

51 Wel is het zo, dat artikel 4 van het Executieverdrag in een uitzondering op de regel van artikel 3, tweede alinea, voorziet. Artikel 4 bepaalt immers, dat indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, de bevoegdheid wordt geregeld door de wetgeving van elke verdragsluitende staat, onverminderd het bepaalde in artikel 16 van het Executieverdrag, dat van toepassing is ongeacht de woonplaats, en dat de verzoeker die op het grondgebied van een verdragsluitende staat woonplaats heeft, aldaar tegen deze verweerder de afwijkende bevoegdheidsregels kan inroepen die er van kracht zijn, met name de regels die in artikel 3, tweede alinea, van het Executieverdrag bij wege van voorbeeld zijn opgesomd.

52 Doch voor zover artikel 4 van het Executieverdrag bepaalt, dat de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag niet van toepassing zijn wanneer de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, vormt dit artikel een bevestiging van het fundamenteel beginsel dat is neergelegd in artikel 2, eerste alinea, van het Executieverdrag.

53 Op grond van bovenstaande overwegingen in hun geheel beschouwd moet worden geconcludeerd, dat het door het Executieverdrag ingevoerde stelsel van bevoegdheidsregels normalerwijs niet is gebaseerd op het criterium van de woonplaats of de plaats van vestiging van de verzoeker.

54 Daarbij komt nog, dat blijkens de bewoordingen van de artikelen 2, tweede alinea, en 4, tweede alinea, van het Executieverdrag, dit stelsel evenmin op het criterium van de nationaliteit van de partijen is gebaseerd.

55 Het Executieverdrag bekrachtigt integendeel het fundamenteel beginsel dat de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft of is gevestigd, bevoegd zijn.

56 Zoals uit punt 47 van het onderhavige arrest blijkt, is het enkel bij wege van uitzondering op dat beginsel dat het Executieverdrag voorziet in enkele bijzondere bepalingen die, in duidelijk afgelijnde gevallen, belang toekennen aan de woonplaats van de verzoeker.

57 Als beginsel dient dus te gelden, dat de plaats waar de verzoeker woonplaats heeft, voor de toepassing van de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag niet relevant is, aangezien de toepassing van die bevoegdheidsregels in principe enkel afhangt van het criterium van de woonplaats van de verweerder in een verdragsluitende staat.

58 Dat is alleen anders in de uitzonderlijke gevallen waarin het Executieverdrag voor deze toepassing van de bevoegdheidsregels uitdrukkelijk als voorwaarde stelt, dat de verzoeker woonplaats heeft in een verdragsluitende staat.

59 Bijgevolg staat het Executieverdrag er in beginsel niet aan in de weg, dat de daarin neergelegde bevoegdheidsregels worden toegepast op een geschil tussen een verweerder met woonplaats in een verdragsluitende staat en een verzoeker met woonplaats in een derde land.

60 Zoals de advocaat-generaal in punt 21 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het dus volledig in overeenstemming met die vaststelling dat het Hof de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag heeft uitgelegd in vroegere gevallen waarin de verzoeker in een derde land woonplaats had of was gevestigd, nu de betrokken bepalingen van het Executieverdrag niet voorzagen in een uitzondering op het algemene beginsel van bevoegdheid van de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft (zie arresten van 25 juli 1991, Rich, C-190/89, Jurispr. blz. I-3855, en 6 december 1994, Tatry, C-406/92, Jurispr. blz. I-5439).

61 In die omstandigheden moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord, dat titel II van het Executieverdrag in beginsel van toepassing is zodra de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat of daar gevestigd is, ook wanneer de verzoeker zijn woonplaats in een derde land heeft. Van die regel wordt enkel afgeweken in de uitzonderlijke gevallen waarin een uitdrukkelijke bepaling van het Executieverdrag voor de toepassing van de daarin neergelegde bevoegdheidsregel als voorwaarde stelt, dat de verzoeker woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat.

De tweede vraag

62 Dienaangaande moet enerzijds worden vastgesteld, dat de regels betreffende de bevoegdheid in verzekeringszaken, neergelegd in afdeling 3 van titel II van het Executieverdrag, uitdrukkelijk van toepassing zijn op bepaalde bijzondere soorten verzekeringsovereenkomsten, zoals de verplichte verzekering, de aansprakelijkheidsverzekering, de verzekering welke betrekking heeft op onroerende goederen, of de zee- en luchttransportverzekering. Bovendien verwijst artikel 8, eerste alinea, punt 3, van het Executieverdrag uitdrukkelijk naar de medeverzekering.

63 Daarentegen heeft geen enkele bepaling van die afdeling betrekking op de herverzekering.

64 Volgens vaste rechtspraak blijkt anderzijds uit een onderzoek van de bepalingen van afdeling 3 van titel II van het Executieverdrag, de voorbereidende werkzaamheden mede in aanmerking genomen, dat waar de verzekerde uit een uitgebreidere reeks bevoegde instanties kan kiezen dan de verzekeraar en ieder forumkeuzebeding ten gunste van de verzekeraar is uitgesloten, genoemde bepalingen bedoeld zijn ter bescherming van de verzekerde, die zich in de meeste gevallen geplaatst ziet voor een tevoren reeds vastgestelde overeenkomst waarover niet meer kan worden onderhandeld, en economisch gezien in de zwakste positie verkeert (arrest van 14 juli 1983, Gerling e.a., 201/82, Jurispr. blz. 2503, punt 17).

65 De door die bepalingen vervulde functie van bescherming van de contractpartij die als economisch zwakker en juridisch minder ervaren dan de wederpartij wordt beschouwd, impliceert evenwel dat de ter zake in het Executieverdrag voorziene bijzondere bevoegdheidsregels niet mogen worden uitgebreid tot personen die deze bescherming niet nodig hebben (zie, naar analogie, voor de artikelen 13 en volgende van het Executieverdrag betreffende de bevoegdheid inzake overeenkomsten gesloten door consumenten, arrest Shearson Lehman Hutton, reeds aangehaald, punt 19).

66 Welnu, voor de betrekkingen tussen een herverzekerde en zijn herverzekeraar is een bijzondere bescherming niet gerechtvaardigd. Beide partijen bij de herverzekeringsovereenkomst zijn immers beroepsmensen uit de verzekeringssector, en geen van beide partijen kan worden geacht in een zwakkere positie te verkeren dan de wederpartij.

67 Volledig in overeenstemming met zowel de letter als de geest en met de opzet van de betrokken bepalingen dient de conclusie dus te luiden, dat die bepalingen niet van toepassing zijn op de verhoudingen tussen de herverzekeraar en de herverzekerde in het kader van een herverzekeringsovereenkomst.

68 Deze uitlegging wordt bevestigd door het bij het Executieverdrag ingevoerde stelsel van bevoegdheidsregels.

69 Afdeling 3 van titel II van het Executieverdrag bevat regels die de bevoegdheid toekennen aan andere gerechten dan die van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft. Met name artikel 8, eerste alinea, punt 2, van het Executieverdrag bepaalt, dat het gerecht van de plaats waar de verzekeringsnemer woonplaats heeft, bevoegd is.

70 Welnu, zoals in punt 49 van het onderhavige arrest reeds in herinnering is gebracht, mogen volgens vaste rechtspraak de bevoegdheidsregels die afwijken van het in artikel 2, eerste alinea, van het Executieverdrag neergelegde algemene beginsel van de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, niet aldus worden uitgelegd, dat zij verder gaan dan de door het Executieverdrag voorziene gevallen.

71 Deze uitlegging geldt a fortiori voor een bevoegdheidsregel als die van artikel 8, eerste alinea, punt 2, van het Executieverdrag, die de verzekeringsnemer toestaat de verweerder op te roepen voor de rechterlijke instanties van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de verzoeker woonplaats heeft.

72 Om de in punt 50 van het onderhavige arrest uitvoeriger uiteengezette redenen, hebben de auteurs van het Executieverdrag zich namelijk gekant tegen een bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de woonplaats van de verzoeker buiten de uitdrukkelijk in het verdrag voorziene gevallen.

73 Daarom kan afdeling 3 van titel II van het Executieverdrag niet worden geacht van toepassing te zijn op de verhoudingen tussen een herverzekerde en een herverzekeraar in het kader van een herverzekeringsovereenkomst.

74 Deze uitlegging vindt overigens bevestiging in het rapport van Schlosser over het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Executieverdrag (PB 1979, C 59, blz. 71, 117), volgens hetwelk een herverzekeringsovereenkomst niet gelijk mag worden gesteld met een verzekeringsovereenkomst. Daarom zijn de artikelen 7 tot en met 12 niet van toepassing op herverzekeringsovereenkomsten."

75 Dienaangaande moet evenwel worden gepreciseerd dat, zoals de Commissie terecht heeft beklemtoond, hoewel de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken niet gelden voor de geschillen tussen een herverzekerde en een herverzekeraar in het kader van een herverzekeringsovereenkomst zoals die van het hoofdgeding, deze regels daarentegen volledig van toepassing zijn wanneer krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat de verzekeringsnemer, de verzekerde of de begunstigde van een verzekeringsovereenkomst over de mogelijkheid beschikt om zich rechtstreeks tot de eventuele herverzekeraar van de verzekerde te wenden teneinde tegenover hem zijn uit die overeenkomst voortvloeiende rechten te doen gelden, bijvoorbeeld in geval van faillissement van de verzekeraar of wanneer deze in staat van vereffening verkeert. In een dergelijk geval bevindt de verzoeker zich immers in een zwakkere positie dan de professionele herverzekeraar, zodat het doel van bijzondere bescherming dat besloten ligt in de artikelen 7 en volgende van het Executieverdrag, de toepassing van de daarin neergelegde specifieke regels rechtvaardigt.

76 Gelet op een en ander, moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken, die zijn neergelegd in de artikelen 7 tot en met 12 bis van het Executieverdrag, niet van toepassing zijn op geschillen tussen een herverzekeraar en een herverzekerde in het kader van een herverzekeringsovereenkomst.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

77 De kosten door de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Cour d'appel de Versailles bij arrest van 5 november 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Titel II van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Executieverdrag), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, is in beginsel van toepassing zodra de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat of daar gevestigd is, ook wanneer de verzoeker zijn woonplaats in een derde land heeft. Van die regel wordt enkel afgeweken in de uitzonderlijke gevallen waarin een uitdrukkelijke bepaling van het Executieverdrag voor de toepassing van de daarin neergelegde bevoegdheidsregel als voorwaarde stelt, dat de verzoeker woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat.

2) De bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken, die zijn neergelegd in de artikelen 7 tot en met 12 bis van het Executieverdrag, zijn niet van toepassing op geschillen tussen een herverzekeraar en een herverzekerde in het kader van een herverzekeringsovereenkomst.

Naar boven