Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61998CC0280

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 18 mei 2000.
    Moritz J. Weig GmbH & Co. KG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 85, lid. 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) - Geldboete - Vaststelling van bedrag - Motivering - Verzachtende omstandigheden.
    Zaak C-280/98 P.

    Jurisprudentie 2000 I-09757

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2000:260

    61998C0280

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 18 mei 2000. - Moritz J. Weig GmbH & Co. KG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 85, lid. 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) - Geldboete - Vaststelling van bedrag - Motivering - Verzachtende omstandigheden. - Zaak C-280/98 P.

    Jurisprudentie 2000 bladzijde I-09757


    Conclusie van de advocaat generaal


    1. Bij op 23 juli 1998 neergelegd verzoekschrift heeft Moritz J. Weig GmbH & Co. KG (hierna: Weig") hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1998, Weig/Commissie (hierna: bestreden arrest").

    2. Bij dit arrest heeft het Gerecht rekwirantes beroep tegen beschikking 94/601/EG van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 - Karton) (hierna: beschikking"), waarbij de Commissie aan negentien producenten die in de Gemeenschap karton leveren, een geldboete had opgelegd wegens inbreuken op artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG), gedeeltelijk gegrond verklaard, voor zover het de aan rekwirante opgelegde geldboete van 3 000 000 ECU heeft verlaagd naar 2 500 000 ECU, doch het beroep voor het overige verworpen.

    3. Weig had het Gerecht verzocht de beschikking geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren en, subsidiair, de opgelegde geldboete te verlagen.

    4. Voor een nadere uiteenzetting van de door Weig tegen de beschikking aangevoerde middelen en de redenen waarom het Gerecht meende deze middelen slechts gedeeltelijk te kunnen aanvaarden, verwijs ik naar het bestreden arrest.

    5. In hogere voorziening concludeert Weig dat het het Hof behaagt:

    - het bestreden arrest te vernietigen en, bijgevolg, artikel 3 van de beschikking nietig te verklaren, alsmede de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedures voor Gerecht en Hof;

    - subsidiair, het bestreden arrest te vernietigen en, bijgevolg, de in artikel 3 van de beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete te verlagen naar 1 000 000 ECU, alsmede de Commissie te verwijzen in 2/3 van rekwirantes kosten voor het Gerecht en in alle kosten die rekwirante voor het Hof heeft gemaakt.

    6. De Commissie, geïntimeerde in hogere voorziening en verweerster in eerste aanleg, concludeert tot

    - afwijzing van de hogere voorziening;

    - verwijzing van rekwirante in de kosten.

    7. Tot staving van haar conclusies voert Weig twee middelen aan:

    - ontoereikende motivering van de beschikking op het punt van de vaststelling van de aan haar opgelegde geldboete;

    - schending van het beginsel van gelijke behandeling, van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag, en van artikel 172 EG-Verdrag (thans artikel 229 EG).

    8. Deze middelen zullen, om onnodige herhaling te voorkomen, voor zover nodig nader worden uiteengezet bij de behandeling ervan.

    Eerste middel: ontoereikende motivering van de beschikking op het punt van de vaststelling van de geldboete

    9. Volgens rekwirante kon het Gerecht niet zonder artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) te schenden tegelijkertijd vaststellen, dat de beschikking op het punt van de berekening van haar geldboete ontoereikend was gemotiveerd, en weigeren de beschikking in zoverre nietig te verklaren.

    10. Aangezien deze kritiek aansluit bij de kritiek die rekwirante Mo och Domsjö AB heeft aangevoerd in zaak C-283/98 P, verwijs ik voor de redenen op grond waarvan dit middel moet worden afgewezen, naar mijn conclusie van heden in die zaak.

    Tweede middel: het Gerecht heeft de geldboete onvoldoende verlaagd

    11. Dit middel, waarmee wordt betoogd dat het Gerecht, door de geldboete vast te stellen op 2 500 000 ECU, het beginsel van gelijke behandeling, artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 en artikel 172 van het Verdrag heeft geschonden, bestaat uit vier onderdelen.

    12. In de eerste plaats verwijt rekwirante het Gerecht, dat het bij de vaststelling van de geldboete niet de berekeningsmethode van de Commissie heeft toegepast.

    13. In de tweede plaats stelt zij, dat het Gerecht haar heeft benadeeld door in andere procedures wel de berekeningsmethode van de Commissie voor de geldboeten toe te passen.

    14. In de derde plaats verwijt zij het Gerecht, dat het de zwaarte van de inbreuk onjuist heeft beoordeeld, voor zover het het ontbreken van economische gevolgen van de inbreuk niet als een verzachtende omstandigheid heeft beschouwd.

    15. In de vierde plaats voert zij aan, dat niet naar behoren rekening is gehouden met de medewerking die zij de Commissie tijdens de administratieve procedure heeft verleend.

    16. Aangezien aan het derde onderdeel een betoog ten grondslag ligt waarvan ik de relevantie onderzoek in mijn conclusie in zaak C-283/98 P, verwijs ik opnieuw naar die conclusie voor de redenen waarom ik meen dat dit onderdeel faalt.

    17. Ook bij het vierde onderdeel hoef ik niet lang stil te staan. Zelfs al zou het ontvankelijk worden geacht in weerwil van het feit dat het in wezen neerkomt op een herhaling van argumenten die reeds voor het Gerecht zijn aangevoerd, wij kunnen niet anders dan vaststellen dat met dit onderdeel wordt opgekomen tegen de wijze waarop het Gerecht de door rekwirante verleende medewerking heeft gewaardeerd, een waardering die in hogere voorziening niet ter discussie kan worden gesteld.

    18. Hoe dan ook heeft Weig, in tegenstelling tot wat zij beweert, in het kader van haar hogere voorziening niet aangetoond, dat zij na de inleiding van het onderzoek van de Commissie een bijzondere ijver aan de dag heeft gelegd of informatie heeft verschaft die even nuttig was als de door Stora Kopparbergs Bergslags AG verstrekte inlichtingen. Hieruit volgt dat de punten 280 tot en met 289 van het bestreden arrest noch op het punt van de omvang en de waarde van rekwirantes medewerking, noch waar het de vergelijking met de waarde van de door Stora Kopparbergs Bergslags AG verleende medewerking betreft, een beoordelingsfout bevatten.

    19. Het vierde onderdeel van het tweede middel moet dus wel worden afgewezen.

    20. Het eerste en het tweede onderdeel verschillen weliswaar van elkaar, voor zover het verzoek om toepassing van de berekeningsmethode die de Commissie naar eigen zeggen bij de vaststelling van het bedrag van de aan de verschillende leden van het kartel opgelegde geldboeten heeft gehanteerd, niet exact hetzelfde is als het verwijt aan het Gerecht dat het verschillende ondernemingen waarvoor het heeft vastgesteld, dat de Commissie het bedrag van de geldboete aan de hand van onjuiste of op zijn minst onbewezen factoren heeft bepaald, ongelijk heeft behandeld. Toch werpen beide onderdelen in wezen dezelfde vraag op.

    21. Heeft het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling van de verschillende bij een kartel aangesloten ondernemingen gerespecteerd, toen het na zijn vaststelling dat rekwirante slechts gedurende 38 maanden - en niet gedurende 60 maanden, zoals de Commissie beweerde - aan het kartel had deelgenomen, haar geldboete van 3 000 000 ECU verlaagde naar 2 500 000 ECU?

    22. Om te beginnen wijs ik erop, dat rekwirantes betoog kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn indien daarmee enkel werd gesteld, dat het Gerecht een beoordelingsfout had gemaakt door het bedrag van haar geldboete vast te stellen op 2 500 000 ECU.

    23. Een dergelijk betoog zou namelijk afstuiten op het feit dat een bij het Hof ingestelde hogere voorziening - die alleen rechtsvragen kan betreffen - niet enkel ten doel mag hebben, een procedureel kader te verschaffen om oordelen die het Gerecht zich in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht heeft gevormd over de gegrondheid en de hoogte van een geldboete, ter discussie te stellen.

    24. Voor de eerste twee onderdelen van Weigs tweede middel gaat dit naar mijn mening evenwel niet op.

    25. Ten eerste heeft rekwirante namelijk ervoor gezorgd, dat zij het Gerecht schending van een rechtsregel, in casu het beginsel van gelijke behandeling, en niet onvoldoende verlaging van de geldboete verwijt.

    26. Bovendien is haar betoog specifiek gericht tegen het bestreden arrest, waardoor haar niet een loutere herhaling van voor het Gerecht tegen de beschikking aangevoerde bezwaren kan worden verweten.

    27. Maar treffen de eerste twee onderdelen van het tweede middel ook doel?

    28. Volgens rekwirante kan dus uit de verschillende op 14 mei 1998 gewezen kartonarresten worden opgemaakt, dat het Gerecht de geldigheid heeft erkend van de methode die de Commissie voor de berekening van de geldboeten heeft gehanteerd en die deze instelling op verzoek van het Gerecht openbaar heeft gemaakt.

    29. Dit blijkt haars inziens uit het feit dat het Gerecht bij de verlaging van een geldboete zelf deze methode heeft toegepast, nadat het, gelet op de vergissingen van de Commissie ten aanzien van bijvoorbeeld de duur van de deelneming aan de inbreuk of de omzet, de verschillende bij deze berekening in aanmerking te nemen factoren had gecorrigeerd.

    30. Volgens rekwirante is het Gerecht in haar geval evenwel duidelijk van deze methode afgeweken, aangezien het haar geldboete heeft bepaald op 2 500 000 ECU, een bedrag dat ver afligt van het bedrag van 1 909 000 ECU dat, gelet op het feit dat rekwirante 22 maanden korter aan de inbreuk heeft deelgenomen dan door de Commissie werd aangenomen, toepassing van de formule van de Commissie had moeten opleveren.

    31. Aangezien bij alle andere ondernemingen - of zij nu door het Gerecht in het gelijk zijn gesteld of niet - de te betalen geldboete is vastgesteld volgens een en dezelfde door de Commissie vastgestelde en door het Gerecht goedgekeurde methode, meent Weig, bij wie deze methode niet is toegepast, met recht te kunnen stellen, dat zij is gediscrimineerd.

    32. Naast deze meer principiële discriminatie, die verband houdt met het feit dat ten aanzien van rekwirante niet de berekeningsmethode is toegepast die bij alle andere leden van het kartel is gehanteerd, acht rekwirante zich ook gediscrimineerd op het heel concrete niveau van de vaststelling van de geldboeten door het Gerecht in de verschillende gevallen waarin het de oorspronkelijk door de Commissie vastgestelde geldboete heeft verlaagd. Haar geldboete zou namelijk niet zijn verlaagd met een bedrag dat, mutatis mutandis, vergelijkbaar is met het bedrag waarmee voor de andere leden van het kartel de geldboete is verlaagd.

    33. Strikt genomen verschilt deze tweede discriminatie inderdaad van de eerste, al valt moeilijk in te zien hoe de aan rekwirante opgelegde geldboete haar niet zou hebben benadeeld, voor zover bij de vaststelling ervan - als wij rekwirante moeten geloven - een andere methode is gehanteerd dan bij de overige ondernemingen.

    34. Kan het Hof hierin met rekwirante meegaan zonder zijn bevoegdheid als appèlrechter te buiten te gaan? Ik betwijfel dit ten zeerste. Want zelfs indien de vrij ingewikkelde berekeningen in rekwirantes verzoekschrift na verificatie zouden blijken te kloppen, zou 's Hofs vaststelling dat er inderdaad is gediscrimineerd, neerkomen op miskenning van de beoordelingsbevoegdheid die het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht toekomt.

    35. Pas na stilzwijgend of uitdrukkelijk te hebben uitgemaakt, dat alle overige factoren gelijk waren, zou het Hof een ongelijke behandeling kunnen vaststellen en bestraffen. Het feit dat, zoals Weig stelt, het bedrag van de verschillende aan andere ondernemingen opgelegde geldboeten zijn verklaring kan vinden in de toepassing van een en dezelfde berekeningsmethode, bewijst nog niet, dat een dergelijke methode ook is toegepast. Vooralsnog valt niet uit te sluiten, dat de overeenstemming tussen de door het Gerecht vastgestelde bedragen en de bedragen waarin toepassing van de methode van de Commissie zou hebben geresulteerd, zuiver op toeval berust.

    36. Weig beroept zich op iets wat zo lijkt te zijn, maar laat na aan te tonen dat het Gerecht in zijn verschillende arresten inderdaad de methode van de Commissie uitdrukkelijk heeft goedgekeurd, laat staan te kennen heeft gegeven dat het deze methode tot de zijne wil maken.

    37. Het is mogelijk dat het Gerecht in het kader van zijn beoordelingsbevoegdheid de bij de vaststelling van de geldboeten in aanmerking te nemen factoren anders heeft gewaardeerd dan de Commissie, maar desondanks voor alle verzoeksters behalve Weig tot hetzelfde resultaat is gekomen als waartoe de methode van de Commissie zou hebben geleid.

    38. Er is dan weliswaar sprake van een verschil, maar niet van discriminatie, en door een niet-bestaande discriminatie af te keuren, zou het Hof in de bevoegdheden van het Gerecht treden.

    39. Er is naar mijn mening voor het Hof dus geen reden om de door rekwirante gestelde discriminatie bewezen te achten. Betekent dit nu dat, waar al haar overige argumenten falen, haar hogere voorziening moet worden afgewezen? Ik denk van niet.

    40. Een dergelijke afwijzing zou naar mijn mening moeilijk te rijmen zijn met het recht van elke partij om de redenen te kennen waarom zij door de rechter in het ongelijk is gesteld, waaruit voor de rechter de verplichting voortvloeit om zijn beslissingen te motiveren.

    41. Laten wij ons eens in Weigs situatie verplaatsen. In het bestreden arrest kon zij tot haar genoegen lezen, dat het Gerecht haar bezwaar tegen de door de Commissie in aanmerking genomen duur van haar deelneming aan het kartel gegrond achtte. Terwijl zij namelijk volgens de Commissie gedurende 60 maanden aan het kartel had deelgenomen, besliste het Gerecht dat die deelneming slechts 38 maanden had geduurd. Zij moest echter ook teleurgesteld vaststellen, dat terwijl dit verschil van 22 maanden bij toepassing van de door de Commissie gehanteerde formule tot een verlaging van haar geldboete naar 1 909 000 ECU had moeten leiden, het Gerecht de geldboete op 2 500 000 ECU bepaalde met de volgende motivering:

    Ten aanzien van het bedrag van de opgelegde geldboete dient rekening te worden gehouden met het feit dat [rekwirante] slechts voor de periode van maart 1988 tot april 1991 aansprakelijk kan worden gesteld voor een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

    Aangezien de andere door [rekwirante] tot staving van haar vordering tot nietigverklaring of verlaging van de geldboete aangevoerde middelen zijn afgewezen, zal het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht het bedrag van deze geldboete vaststellen op 2 500 000 ECU" (punten 305 en 306 van het bestreden arrest).

    42. Om een verklaring voor dit verschil te vinden, keek rekwirante hoe het was gegaan bij de andere ondernemingen waarvoor het Gerecht eveneens had vastgesteld, dat de Commissie bij de berekening van de geldboete fouten had gemaakt. Tot haar grote verbazing moest zij vaststellen, dat in die gevallen het nieuwe bedrag van de geldboete leek te zijn verkregen door toepassing van de berekeningsmethode van de Commissie. Uiteraard was zij zeer ontsteld, te meer waar het Gerecht weliswaar in herinnering bracht, dat het bedrag van een geldboete afhankelijk is van tal van factoren en niet wordt bepaald door toepassing van een strikt mathematische formule, maar de methode van de Commissie nooit met zoveel woorden van de hand wees of ook maar bekritiseerde.

    43. Het is naar mijn mening onaanvaardbaar, dat een arrest van het Gerecht een partij zo perplex doet staan. Ik wil de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht beschikt, geenszins ter discussie stellen, en ik vind ook helemaal niet dat het Gerecht verplicht zou moeten worden aan de hand van een grote hoeveelheid cijfermatige gegevens duidelijk te maken, hoe het tot een bepaald boetebedrag is gekomen, een verplichting die overigens volgens de rechtspraak ook niet geldt voor de Commissie, wier beschikkingen door het Gerecht worden getoetst.

    44. Wanneer evenwel het resultaat waartoe het Gerecht komt, zoals in casu het geval is, de vraag kan doen rijzen of de insteller van het beroep mogelijk is gediscrimineerd, dient het Gerecht naar mijn mening deze vraag bij voorbaat te beantwoorden door in elk geval enigszins toe te lichten hoe het bij de wijziging van het boetebedrag te werk is gegaan, al was het maar om de betrokken onderneming aanknopingspunten te verschaffen om de voors en tegens van een hogere voorziening bij het Hof tegen elkaar te kunnen afwegen.

    45. De uitoefening van volledige rechtsmacht en het transparantievereiste gaan volgens mij heel goed samen, aangezien de rechter per definitie niets te verbergen heeft. Aangezien op schending van de motiveringsplicht, die voor de rechter minstens zo sterk geldt als voor degenen die het politiek voor het zeggen hebben, ambtshalve een beroep kan worden gedaan, geef ik het Hof in overweging, het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarin de aan rekwirante wegens haar deelneming aan het kartel in de kartonsector opgelegde geldboete is bepaald op 2 500 000 ECU.

    46. Is de zaak in staat van wijzen of is terugverwijzing naar het Gerecht op zijn plaats?

    47. Vaststaat, dat het Gerecht de methode van de Commissie nergens met zoveel woorden heeft goedgekeurd, laat staan te kennen heeft gegeven dat het deze methode tot de zijne wenste te maken. Ik heb in punt 37 al gezegd, dat het mogelijk is dat het Gerecht om andere redenen dan door toepassing van de berekeningsmethode van de Commissie voor alle ondernemingen behalve Weig tot hetzelfde resultaat is gekomen als waartoe die methode zou hebben geleid. Dit zou ervoor pleiten het bestreden arrest gewoon te vernietigen. Het Gerecht zou dan de gelegenheid krijgen om ofwel uiteen te zetten op basis van welke factoren het, zonder rekwirantes rechten van de verdediging te miskennen, de geldboete mocht vaststellen op 2 500 000 ECU, ofwel deze geldboete te verlagen.

    48. Bij lezing van het volledige dossier ontkomt men echter niet aan de indruk, dat het enige verschil tussen het Gerecht en de Commissie op het punt van de voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete in aanmerking te nemen factoren de duur van de inbreuk betrof. Noch de door rekwirante in het relevante boekjaar behaalde omzet, noch het belang van haar rol binnen het kartel werd betwist, zo min als het Gerecht iets had aan te merken op het door de Commissie vastgestelde algemene niveau van de geldboeten.

    49. De berekeningsmethode van de Commissie is door het Gerecht ook niet met zoveel woorden van de hand gewezen of ook maar bekritiseerd. Bovendien wijst niets in het bestreden arrest erop, dat in rekwirantes geval de geringere duur van de deelneming aan het kartel voor een deel wordt gecompenseerd door factoren die verband houden met de ernst van haar gedrag vergeleken met dat van de overige leden van het kartel. Dit alles pleit ervoor, dat het Hof de zaak aan zich trekt en gebruik maakt van de volledige rechtsmacht die ingevolge artikel 172 van het Verdrag en artikel 17 van verordening nr. 17 op dit punt aan de gemeenschapsrechter toekomt. In de uitoefening van deze rechtsmacht zou het Hof het bedrag van de geldboete dan evenredig aan de werkelijke duur van de inbreuk moeten verlagen naar 2 000 000 Euro, het bedrag dat Weig zelf in haar verzoekschrift in hogere voorziening noemt als het bedrag waarbij van discriminatie niet langer sprake is.

    50. Al met al geef ik het Hof in overweging, deze tweede benadering te volgen.

    Kosten

    51. Het is duidelijk dat de vernietiging van het bestreden arrest, zelfs indien deze slechts één punt betreft, zijn weerslag moet vinden in de beslissing omtrent de kosten. In dat arrest werd elke partij in haar eigen kosten verwezen.

    52. Ik geef in overweging deze verdeling enigszins te wijzigen en rekwirante slechts 4/5 van haar eigen kosten en de Commissie naast haar eigen kosten 1/5 van rekwirantes kosten te laten dragen.

    53. Wat de kosten van de hogere voorziening betreft, acht ik het, nu rekwirante op de meeste punten in het ongelijk is gesteld, redelijk, dat zij haar eigen kosten en 2/3 van de kosten van de Commissie draagt.

    Conclusie

    54. Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:

    - Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1998, Weig/Commissie (T-317/94), wordt vernietigd, voor zover daarin het bedrag van de aan rekwirante opgelegde geldboete op 2 500 000 ECU is bepaald en voor zover rekwirante daarin in haar eigen kosten is verwezen.

    - De geldboete wordt bepaald op 2 000 000 Euro.

    - Met betrekking tot de procedure voor het Gerecht zal rekwirante 4/5 van haar eigen kosten dragen en met betrekking tot de procedure voor het Hof naast haar eigen kosten 2/3 van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

    - Met betrekking tot de procedure voor het Gerecht zal de Commissie van de Europese Gemeenschappen naast haar eigen kosten 1/5 van rekwirantes kosten en met betrekking tot de procedure voor het Hof 1/3 van haar eigen kosten dragen.

    - De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen."

    Naar boven