Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61997CC0433

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 11 maart 1999.
    IPK-München GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Nietigverklaring van beschikking van Commissie houdende weigering van betaling van saldo van financiële bijstand.
    Zaak C-433/97 P.

    Jurisprudentie 1999 I-06795

    ECLI-code: ECLI:EU:C:1999:133

    61997C0433

    Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 11 maart 1999. - IPK-München GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Nietigverklaring van beschikking van Commissie houdende weigering van betaling van saldo van financiële bijstand. - Zaak C-433/97 P.

    Jurisprudentie 1999 bladzijde I-06795


    Conclusie van de advocaat generaal


    1 De onderhavige zaak betreft de door de Commissie toegekende steun van een bedrag van 530 000 ECU voor een project betreffende de oprichting van een gegevensbestand over het milieuvriendelijk toerisme in Europa, genaamd "Ecodata", dat door verzoekster, de onderneming IPK-München GmbH (hierna: "IPK"), was ingediend.

    2 Het project werd op 22 april 1992 ingediend naar aanleiding van een uitnodiging tot het indienen van voorstellen, die door de Commissie op 26 februari 1992 in het Publicatieblad was gepubliceerd.(1) Bij brief van 4 augustus 1992 deelde de Commissie verzoekster mede dat haar project was aanvaard, en stuurde zij haar een "verklaring van de steunontvanger" (hierna: "verklaring"), waarin de steunverleningsvoorwaarden waren vastgesteld. De verklaring bepaalde met name, dat 60 % van het steunbedrag zou worden uitbetaald zodra de Commissie de door verzoekster naar behoren ondertekende verklaring zou hebben ontvangen, en de rest van het bedrag na ontvangst en aanvaarding van de verslagen betreffende de uitvoering van het project. Die verslagen bestonden, enerzijds, uit een tussentijds verslag dat binnen een termijn van drie maanden vanaf het begin van de uitvoering van het project moest worden ingediend en, anderzijds, een eindverslag, vergezeld van de financiële bescheiden, dat binnen een termijn van drie maanden vanaf de voltooiing van het project en uiterlijk op 31 oktober 1993 moest worden ingediend. Wat laatstgenoemde datum betreft, werd in de verklaring gepreciseerd, dat het ging om een dwingende termijn in het kader van de begrotingsregeling van de Gemeenschappen. Tenslotte vermeldde de verklaring, dat het saldo van de steun niet zou worden uitbetaald, indien de voor de indiening van de vereiste verslagen en bescheiden gestelde termijnen niet in acht werden genomen.

    3 De verklaring werd op 23 september 1992 door verzoekster ondertekend en op 29 september 1992 door de Commissie ontvangen. Na de ontvangst van die ondertekende verklaring werd het eerste gedeelte van de steun evenwel niet aan verzoekster uitbetaald. Op 18 november 1992 zond de Commissie aan verzoekster een nieuwe verklaring met dezelfde inhoud als die welke in bijlage bij de brief van 4 augustus 1992 was gevoegd. Op basis van die nieuwe verklaring werd het eerste gedeelte van de steun in januari 1993 uitbetaald.

    4 Bij brief van 23 oktober 1992 liet de Commissie verzoekster weten, dat zij ervan uitging, dat uiterlijk op 15 oktober 1992 met de uitvoering van het project was begonnen en dat zij dus op 15 januari 1993 een tussentijds verslag verwachtte. In dezelfde brief vroeg de Commissie verzoekster eveneens om indiening van nog twee andere tussentijdse verslagen, te weten een verslag tegen 15 april 1993 en een verslag tegen 15 juli 1993. Tenslotte herhaalde zij, dat het eindverslag uiterlijk op 31 oktober 1993 moest worden ingediend.

    5 Op 24 november 1992 riep de heer Tzoanos, afdelingshoofd bij DG XXIII, verzoekster en de onderneming 01-Pliroforiki op voor een vergadering, die in afwezigheid van de twee overige partners aan het project plaatsvond. Volgens verzoeksters verklaringen, die op zich door verweerster niet zijn betwist, stelde de heer Tzoanos gedurende die vergadering voor om 01-Pliroforiki het belangrijkste werk op te dragen en het meeste geld te geven. Verzoekster werd eveneens uitgenodigd in te stemmen met de deelname aan het project van een niet in het projectvoorstel genoemde Duitse onderneming, Studienkreis für Tourismus, die zich reeds bezig hield met een project betreffende milieuvriendelijk toerisme met de naam "Ecotrans". Die deelname is onder meer besproken op een vergadering bij de Commissie op 19 februari 1993, tijdens welke haar diensten op de deelname van Studienkreis für Tourismus hebben aangedrongen.

    6 Enkele dagen na de vergadering van 19 februari 1993 werd het dossier betreffende het Ecodata-project aan de heer Tzoanos ontnomen. Vervolgens zijn tegen hem een tuchtprocedure en interne onderzoeken ter zake van door hem beheerde dossiers ingesteld. De tuchtprocedure leidde uiteindelijk tot zijn tuchtrechtelijk ontslag. Het interne onderzoek over de administratieve procedure die tot de toekenning van steun aan het Ecodata-project had geleid, bracht daarentegen geen enkele onregelmatigheid aan het licht.

    7 Aangezien met de Studienkreis für Tourismus geen overeenstemming kon worden bereikt, hebben verzoekster en de ondernemingen die in het oorspronkelijk voorstel als deelnemers waren genoemd, te weten Innovence, Tourconsult en 01-Pliroforiki, in maart 1993 onderhandeld over een overeenkomst betreffende de organisatie van het project en met name betreffende de taakverdeling. Daarover sloten zij op 29 maart 1993 een formele overeenkomst.

    8 Verzoekster diende in april 1993 een eerste verslag in, in juli 1993 een tweede verslag, en in oktober 1993 het eindrapport. Ook nodigde zij de Commissie uit voor een presentatie van de verrichte werkzaamheden. Die presentatie vond plaats op 15 november 1993.

    9 Bij brief van 30 november 1993 deelde de Commissie aan verzoekster mede, dat zij van mening was, dat het eindverslag aantoonde dat het op 31 oktober 1993 voltooide werk niet voldoende overeenstemde met hetgeen in haar voorstel van 22 april 1992 was voorzien. De Commissie weigerde daarom de resterende 40 % van de voor het project voorziene bijdrage van 530 000 ECU uit te betalen.

    10 Van mening, dat zij door de beschikking van de Commissie om het tweede deel van de haar bij brief van 4 augustus 1992 verleende steun niet uit te betalen aanzienlijke schade leed, stelde verzoekster beroep tot nietigverklaring van die beschikking in.

    11 In haar beroep bij het Gerecht voerde verzoekster twee middelen aan. Het eerste middel was gegrond op schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Het tweede middel was gegrond op ontoereikende motivering.

    12 Bij arrest van 15 oktober 1997(2) verwierp het Gerecht van eerste aanleg het beroep.

    13 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof van Justitie op 22 december 1997, stelde rekwirante (verzoekster in eerste aanleg) hogere voorziening in tegen het reeds aangehaalde arrest van het Gerecht.

    14 Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

    1) het door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen op 15 oktober 1997 in zaak T-331/94 gewezen arrest te vernietigen en de beschikking van verweerster van 3 augustus 1994, houdende weigering om het tweede deel van de bij mededeling van 4 augustus 1992 aan verzoekster verleende steun uit te betalen, nietig te verklaren;

    2) subsidiair, het arrest van het Gerecht van eerste aanleg te vernietigen en de zaak naar het Gerecht terug te wijzen;

    3) verweerster in de kosten te verwijzen.

    15 De Commissie concludeert dat het den Hove behage:

    1) de hogere voorziening te verwerpen;

    2) rekwirante in de kosten van de hogere voorziening te verwijzen.

    Onderzoek van de tegen het arrest van het Gerecht ingestelde hogere voorziening

    16 Tot staving van de hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan. Daarvan zal ik in de eerste plaats het tweede, het derde en het vierde middel onderzoeken.

    Het tweede middel

    17 Het tweede middel berust op "schending van de motiveringsplicht: verzuim om de verklaringen van de heer Tzoanos van 19 februari 1993 in aanmerking te nemen".

    18 Rekwirante verwijt het Gerecht te zijn voorbijgegaan aan de verklaringen van de heer Tzoanos, gemaakt ter gelegenheid van een vergadering waaraan deelnamen de vertegenwoordigers van de Commissie, de vier partners aan het project en de Studienkreis für Tourismus, volgens welke de Commissie ermede akkoord was gegaan dat het project slechts betrekking zou hebben op vier lidstaten in plaats van twaalf. Die verklaringen zouden aantonen dat het project was gewijzigd. De bewuste verklaring, die deel uitmaakt van het door de diensten van de Commissie opgestelde verslag van de vergadering van 19 februari 1993, luidt als volgt:

    "The proposal did not make clear where the information for the network was to be derived from, but the Commission would prefer that this information is drawn from all member states; the latter, however, was not a formal obligation". In deze context is rekwirante van mening, dat het Gerecht had moeten onderzoeken, of het vertrouwensbeginsel was geschonden dan wel het estoppel-beginsel. Aangezien de Commissie immers de wijziging van de steunverleningsvoorwaarden had aanvaard, zouden deze beginselen eraan in de weg staan dat thans aan rekwirante de niet-inachtneming van de oorspronkelijke toekenningsvoorwaarden wordt verweten.

    19 Om te beginnen is de Commissie van mening, dat dit middel zich in werkelijkheid richt tegen de feitelijke vaststelling door het Gerecht, dat het project slechts gedeeltelijk was uitgevoerd, zodat het middel als niet-ontvankelijk moet worden verworpen.

    20 Ik deel deze mening niet. Het bewuste middel betreft immers de vraag, of de litigieuze verklaringen op rechtsgeldige wijze de steunverleningsvoorwaarden hebben kunnen wijzigen. De vraag of deze voorwaarden zijn vervuld, en inzonderheid of het project binnen het kader van die voorwaarden tijdig is voltooid, kan slechts in tweede instantie worden beslist: eerst dient te worden vastgesteld welke voorwaarden moesten worden vervuld alvorens te kunnen beslissen of zij waren vervuld.

    21 Hieruit volgt, dat rekwirante met haar stelling, dat het Gerecht zijn antwoord op de vraag of de toekenningsvoorwaarden werden gewijzigd, onvoldoende heeft gemotiveerd, een middel opwerpt betreffende de rechtsgevolgen van de litigieuze verklaringen, en niet betreffende de feitelijke vaststelling door het Gerecht, dat aan de oorspronkelijke toekenningsvoorwaarden niet was voldaan.

    22 Het door rekwirante aangevoerde middel zou gewis tot de conclusie kunnen leiden, dat de toekenningsvoorwaarden waren gewijzigd, zodat de feitelijke vaststelling door het Gerecht, dat de oorspronkelijke voorwaarden niet waren vervuld, irrelevant was. Dit betekent uiteraard niet, dat daardoor de inhoud van deze vaststelling als zodanig wordt betwist. Bijgevolg ontbeert het beroep van de Commissie op niet-ontvankelijkheid in casu rechtsgrond.

    23 De Commissie betoogt bovendien, dat aan deze verklaringen in rechte geen betekenis moet worden gehecht, omdat daaruit slechts zou kunnen volgen, dat rekwirante een gedeeltelijke prestatie heeft voorgesteld, die geenszins aanspraak verleent op de volledige voorziene financiële bijstand.

    24 Een dergelijk argument heeft betrekking op de vraag ten gronde, welk rechtsgevolg de omstreden verklaringen eventueel zouden kunnen hebben.

    25 Echter dient te worden benadrukt, dat het hier onderzochte middel betrekking heeft op de door het Gerecht verschafte motivering en niet op een mogelijk antwoord ten gronde.

    26 In dit verband dient te worden vastgesteld, dat het Gerecht niet in bijzonderheden reageert op rekwirantes argumentatie. De vraag, of de geografische uitbreiding van het gegevensbestand al dan niet volstond, wordt door het Gerecht slechts als volgt behandeld:

    "Met betrekking tot het punt, of verzoekster zich aan de gestelde toekenningsvoorwaarden heeft gehouden, moet worden vastgesteld, dat op 31 oktober 1993 de werkzaamheden met het oog op de uitbreiding van het systeem tot de andere gebieden en lidstaten, noch die welke onder de proeffase van het project vielen, gereed waren".(3)

    27 Rekwirante kan daaruit zeker impliciet afleiden, dat het Gerecht haar argumentatie betreffende een eventuele wijziging van de toekenningsvoorwaarden verwerpt, omdat het slechts onderzoekt of de oorspronkelijke voorwaarden zijn vervuld.

    28 Echter verschaft de door het Gerecht gebezigde terminologie aan rekwirante, en trouwens evenmin aan het Hof bij de uitoefening van zijn controlerende taak, niet de geringste mogelijkheid om vast te stellen waarom het de stelling van rekwirante op dit punt heeft verworpen.

    29 Het is juist, dat rekwirantes op de verklaringen van de heer Tzoanos gebaseerde argumentatie eerst in het kader van de memorie van repliek expliciet aan de orde is gesteld, als reactie op het verweerschrift van de Commissie.

    30 Voor het antwoord op de vraag, of het Gerecht aan zijn verplichting om te motiveren waarom het dit middel heeft verworpen, heeft voldaan, speelt dit echter geen enkele rol. Het heeft immers evenmin de eventuele niet-ontvankelijkheid vastgesteld.

    31 Op grond van het bovenstaande dient te worden geconcludeerd, dat het Gerecht rechtens onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom het rekwirantes betoog heeft verworpen, waarmede zij beoogde aan te tonen dat het vertrouwensbeginsel alsmede het estoppel-beginsel waren geschonden, omdat de Commissie nu een punt maakt van de inachtneming van voorwaarden, met de wijziging waarvan zij eerder was akkoord gegaan.

    32 Het tweede middel van rekwirante is mijns inziens dus gegrond.

    Het derde middel

    33 Met haar derde middel betoogt rekwirante, dat het Gerecht is uitgegaan van onjuiste feiten.

    34 Zij betoogt, dat het Gerecht in punt 47 van zijn arrest heeft vastgesteld, dat "verzoekster tot maart 1993 heeft gewacht alvorens met haar partners te gaan onderhandelen over de taakverdeling voor de uitvoering van het project". Dat dit onjuist is, zou alleen reeds uit de processtukken blijken.

    35 De Commissie acht dit middel niet-ontvankelijk, omdat het zich richt tegen een vaststelling van de feiten door het Gerecht, welke vaststelling overigens klaarblijkelijk en volledig onbetwistbaar is.

    36 Volgens vaste rechtspraak kan in beginsel een feitelijke beoordeling door het Gerecht in het kader van een hogere voorziening niet worden betwist. Op dit beginsel bestaat echter een uitzondering voor het geval, dat die feitelijke beoordeling berust op een evidente beoordelingsfout. Dit is inzonderheid het geval wanneer de feitelijke beoordeling door het Gerecht door de processtukken wordt tegengesproken.(4)

    37 Welnu, uit deze stukken blijkt, dat zowel in de maand november 1992 als in de maand februari 1993, rekwirante deelnam aan vergaderingen die in de eerste plaats tot doel hadden beslissingen te nemen over essentiële aspecten van de taakverdeling tussen de verschillende deelnemers aan het project.

    38 Zo betrof de eerste vergadering de taakverdeling tussen rekwirante en de Griekse onderneming 01-Pliroforiki; deze heeft in januari in ieder geval geleid tot een schriftelijke reactie van rekwirante met betrekking tot de taakverdeling.

    39 De vergadering van februari had voornamelijk tot doel de modaliteiten vast te leggen van de deelname van een onderneming genaamd "Ecotrans", die niet in het voorstel van rekwirante voorkwam maar door de Commissie werd gewenst. Het verslag van de vergadering vermeldt overigens, dat aan rekwirante voor de regeling van de kwestie van de taakverdeling een uitstel tot 13 maart werd verleend.

    40 Ietwat vergezocht zou kunnen worden opgemerkt, dat, in de bewoordingen van het Gerecht, die tweede vergadering geen deel uitmaakte van de onderhandelingen met de partners van rekwirante, omdat deze slechts betrekking had op de deelname van een derde onderneming.

    41 Het komt mij echter onbetwistbaar voor, dat wanneer het gaat over de taakverdeling bij een bepaald project en bijgevolg de verdeling van de eveneens bepaalde financiële middelen, de onderhandelingen over de deelname van een derde onderneming noodzakelijkerwijs betrekking hebben op de verdeling tussen de oorspronkelijke partners.

    42 Het dossier toont derhalve duidelijk aan, dat onderhandelingen hebben plaatsgehad aangaande de taakverdeling in het kader van het project, waaraan rekwirante heeft deelgenomen en die plaatsvonden vóór het door het Gerecht vastgestelde tijdstip, te weten vóór de maand maart 1993.

    43 Dat deze vergaderingen kennelijk op initiatief van de Commissie en niet van rekwirante werden georganiseerd, verandert niets aan het feit dat zij hebben plaatsgehad, dat rekwirante eraan heeft deelgenomen en dat zij derhalve heeft onderhandeld over de taakverdeling.

    44 Ook de overweging van de Commissie, dat IPK mogelijkerwijs niet zoveel initiatief en efficiency aan de dag heeft gelegd als de omstandigheden wellicht verlangden, verandert niets aan het feit, dat zij geruime tijd vóór de maand maart 1993 aan onderhandelingen over de taakverdeling heeft deelgenomen.

    45 Het oordeel van het Gerecht, te weten dat rekwirante eerst in de maand maart 1993 met dergelijke onderhandelingen is begonnen, wordt derhalve in de processtukken weerlegd en is kennelijk onjuist.

    46 Derhalve slaagt ook het derde middel.

    Het vierde middel

    47 IPK is van mening, dat het Gerecht heeft gedwaald toen het vaststelde, dat 31 oktober 1993 de uiterste datum voor de indiening van het eindverslag was.

    48 Daarvoor voert rekwirante een serie argumenten aan.

    49 Zij doet in de eerste plaats een beroep op het contractuele karakter van haar betrekkingen met de Commissie. Welnu, deze zou als startdatum van het project, dat vijftien maanden in beslag zou nemen, 15 oktober 1992 hebben vastgesteld. Zij kon derhalve niet eenzijdig bepalen, dat het project op 31 oktober 1993 moest zijn voltooid. Dit ware in strijd met de beginselen van het contractenrecht.

    50 De Commissie betoogt daarentegen, dat verzoekster slechts een klaarblijkelijk onjuiste stelling herhaalt, die reeds in de procedure voor het Gerecht werd verworpen.

    51 Verweerster betwist inzonderheid de uitlegging die rekwirante wenst te geven aan een brief van de Commissie van 23 oktober 1992, waarin rekwirante werd medegedeeld, dat de Commissie ervan uitging dat "de uitvoering van het project op 15 oktober 1992 is begonnen" ("For the purposes of this exercise all projects are deemed to start by 15 October").

    52 Ik ben het met de Commissie eens, dat, anders dan rekwirante aanvoert, de inhoud van die brief niet blijk geeft van een beslissing van de Commissie om de aanvangsdatum van het project te verschuiven. In dat document wordt immers aan de datum van 15 oktober niet een onvoorwaardelijk karakter gegeven, aangezien daaraan de kwalificatie is toegevoegd "for the purposes of this exercise", dat wil zeggen ten behoeve van de controle op de voortgang van de werkzaamheden ("monitoring").

    53 Bovendien, en belangrijker, wordt er in die brief aan herinnerd, dat de datum waarop de Commissie het eindrapport verwacht, nog steeds 31 oktober 1993 is.

    54 Dit document verleent daarom geen steun aan rekwirantes conclusie, dat de Commissie de uiterste datum wilde wijzigen, daargelaten trouwens de twijfel waartoe de verwijzing naar 15 oktober aanleiding had kunnen geven. Derhalve moet worden aangenomen, dat de Commissie de voorwaarden van het "contract" niet eenzijdig kon wijzigen, en dat zelfs niet behoeft te worden nagegaan, of de betrekkingen tussen de Commissie en rekwirante inderdaad van contractuele aard waren.

    55 Andere door rekwirante ter ondersteuning van dit middel aangevoerde argumenten komen mij echter overtuigender voor.

    56 Zij stelt namelijk, dat de vertraagde start van het project is te wijten, enerzijds, aan de tardieve uitbetaling van de steun en, anderzijds, aan de bemoeiingen van de Commissie. Deze zou het beginsel van de goede trouw hebben geschonden en zich aan misbruik van bevoegdheid hebben schuldig gemaakt door van rekwirante de inachtneming van een uiterste datum te verlangen, hetgeen echter door haar eigen houding onmogelijk was geworden.

    57 Het Gerecht zou de strekking van deze beginselen hebben miskend door te oordelen, dat het op de weg van rekwirante lag om te bewijzen, dat het gedrag van de ambtenaren van de Commissie haar elke mogelijkheid had ontnomen om vóór maart 1993 tot een effectieve samenwerking met haar partners te komen.

    58 Nagegaan dient derhalve te worden, of het Gerecht in punt 47 van zijn arrest terecht heeft geoordeeld:

    "Verzoekster heeft weliswaar aanwijzingen verschaft, dat een of meer ambtenaren van de Commissie zich in de periode van november 1992 tot februari 1993 op hinderlijke wijze met het project hebben bemoeid, maar zij heeft geenszins aangetoond, dat die inmenging haar elke mogelijkheid heeft ontnomen om vóór maart 1993 effectief met haar partners te gaan samenwerken."

    59 Rekwirante preciseert, dat het Gerecht de grenzen van het voor de Commissie geldende verbod van rechtsmisbruik heeft genegeerd, door haar, rekwirante, te belasten met het bewijs van een negatief feit, dat praktisch niet geleverd kon worden.

    60 Het is juist, dat het Gerecht, door aan rekwirante het bewijs op te dragen van de onmogelijkheid van elke samenwerking met haar partners, het bewijs van een negatief feit heeft verlangd.

    61 Van meer gewicht komt mij echter de volgende overweging voor. Het Gerecht heeft zelf geconstateerd, dat rekwirante elementen heeft verstrekt, waaruit blijkt dat ambtenaren van de Commissie zich in het beheer van het project hebben gemengd. Bovendien heeft het de manier waarop die inmenging heeft plaatsgehad, zelfs als "hinderlijk" gekwalificeerd.

    62 Daarom ben ik van mening, dat het Gerecht uit deze constatering de consequenties had moeten trekken die zich mijns inziens daaruit ten aanzien van de bewijslast opdringen.

    63 Rekwirante heeft immers door het aanvoeren van de door het Gerecht genoemde aanwijzingen mijns inziens een begin van bewijs geleverd, dat de door het Gerecht genoemde handelingen van de Commissie het verloop van het project nadelig hebben beïnvloed.

    64 Volgens terzake algemeen erkende beginselen, heeft dit begin van bewijs, anders dan het Gerecht schijnt te oordelen, wel degelijk consequenties, namelijk omkering van de bewijslast.

    65 Aangezien rekwirante elementen heeft verstrekt die erop kunnen duiden, dat het beweerde gedrag van ambtenaren van de Commissie mogelijkerwijs van invloed is geweest op het goede verloop van het project, was het aan de Commissie om aan te tonen, dat rekwirante ondanks deze inmenging volledig in staat was het project op bevredigende wijze te beheren.

    66 Dit klemt te meer, omdat, naast de door het Gerecht genoemde aanwijzingen, rekwirante eveneens, en onbetwist, heeft gesteld, dat voor een project dat geacht wordt vijftien maanden te duren en in de maand oktober 1993 te zijn voltooid, de Commissie het eerste deel van de omstreden steun eerst in januari 1993 heeft uitbetaald.

    67 Ik meen derhalve, dat het Gerecht het recht heeft geschonden door van rekwirante te verlangen, dat zij bewijst dat het optreden van de ambtenaren van de Commissie haar elke mogelijkheid heeft ontnomen om met haar partners samen te werken.

    68 Echter heeft de beslissing van het Gerecht aangaande de bewijslast ertoe geleid, dat het in punt 47 van het gewezen arrest heeft geoordeeld, dat rekwirante de Commissie niet kan verwijten vertragingen in de uitvoering van het project te hebben veroorzaakt.

    69 Aangezien het Gerecht zich heeft gebaseerd op deze vaststelling, ook al geeft het niet precies aan waarom het deze relevant acht, dient daarom te worden geconcludeerd, dat de positie van rekwirante nadelig is beïnvloed en dat het op schending van recht met betrekking tot de bewijslast gebaseerde middel gegrond moet worden geacht.

    70 Het is derhalve niet nodig om de stelling van rekwirante te onderzoeken, dat het Gerecht de bewijsregels heeft geschonden en aan zijn verplichting tot instructie van de zaak niet heeft voldaan door het verzoek van rekwirante inzake productie van documenten van DG XXIII van de hand te wijzen en door aangaande de bewijslast een voor haar ongunstige beslissing te nemen.

    71 Aangezien deze drie middelen mijns inziens gegrond zijn, behoeven de andere niet te worden onderzocht.

    72 Mitsdien kan ik het Hof slechts in overweging geven het arrest van het Gerecht te vernietigen. Aangezien het dossier een volledige beschrijving van het geding bevat, meen ik dat de zaak in staat van wijzen is en door het Hof kan worden afgedaan.

    Onderzoek ten gronde

    73 Rekwirante baseert haar verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking op de volgende overwegingen.

    74 Zij is van oordeel, dat de Commissie zich heeft verplicht tot uitbetaling aan haar van de in het kader van de steunverleningsbeslissing voorziene middelen en dat verweerster geen enkel argument heeft aangevoerd op grond waarvan zij zich aan deze verplichting zou kunnen onttrekken.

    75 Met name benadrukt rekwirante, in de eerste plaats, dat de controlebevoegdheid van de Commissie beperkt was tot een eenvoudige controle van het gebruik van de fondsen. Wat dit betreft, zouden de door de Commissie aangevoerde argumenten gemakkelijk kunnen worden weerlegd.

    76 Gelet op de door de voorschriften met betrekking tot de steun aan de controlebevoegdheden van de Commissie gestelde grenzen, had zij niet het recht wegens materiële onvolkomenheden van het project de uitbetaling te weigeren.

    77 Rekwirante betoogt eveneens, dat zelfs wanneer men ervan uitgaat, dat de Commissie zich in beginsel op dergelijke argumenten had kunnen baseren, deze in casu niet opgaan.

    78 Tenslotte betoogt rekwirante, dat zelfs wanneer zou moeten worden aangenomen, dat de uiteindelijk gerealiseerde werken afweken van het oorspronkelijke voorstel, dit geen afbreuk zou doen aan de verplichting tot uitbetaling van het saldo.

    79 Tot staving van deze argumenten betoogt rekwirante inzonderheid, dat de vertraging bij de uitvoering van het project is te wijten aan de houding van de Commissie, die "de werken sterk gehinderd en gestoord" heeft.

    80 Zij had derhalve niet het recht zich te beroepen op de uiterste datum van 31 oktober 1993, aangezien haar eigen handelwijze de inachtneming daarvan onmogelijk hadden gemaakt, en rekwirante er terecht van mocht uitgaan, dat de verwezenlijking van het project en dus de uiterste datum naar een latere tijdstip waren verschoven.

    81 De Commissie rechtvaardigt haar beschikking hoofdzakelijk daarmede, dat het project op 31 oktober 1993 nog niet was voltooid. Volgens de Commissie is dit het enige relevante criterium voor de vraag, of het saldo van de steun al dan niet moet worden uitbetaald, omdat rekwirante zich door de ondertekening van de steunverklaring had verplicht het project vóór die datum te voltooien op straffe van verlies van het recht op die uitbetaling.

    82 Ik herinner eraan, dat de beslissing tot steunverlening bij brief van 4 augustus 1992 aan rekwirante is meegedeeld. Deze was verzocht de verklaring van de steunontvanger in bijlage bij die brief te ondertekenen en terug te zenden, opdat de uitbetaling kon plaatsvinden.

    83 De verklaring is door rekwirante op 23 september 1992 getekend en teruggezonden, wat overigens niet een bewijs is van bijzondere diligentie van de kant van een onderneming die communautaire steun ontvangt. Zoals volgt uit punt 19 van de door de Commissie bij het Gerecht ingediende dupliek, werd de brief op 29 september 1992 bij de postkamer van DG XXIII geregistreerd en aan de heer Tzoanos bezorgd. Vervolgens gebeurde er twee maanden lang niets. De Commissie verklaart gedetailleerd de redenen voor dit stilzitten, die zij bij uitsluiting toeschrijft aan het opzettelijk gedrag van de betrokken ambtenaar. In november wendde rekwirante zich tot de Commissie om te informeren naar de uitbetaling van de eerste termijn. Vanaf dat moment is, zoals de Commissie ons nog steeds voorhoudt, de betalingsprocedure in gang gezet en werd in januari 1993, op een niet nader genoemde datum, de uitbetaling verricht.

    84 Drie maanden waren dus verlopen sedert de datum waarop IPK haar naar behoren ondertekende acceptatieverklaring had teruggezonden, zonder dat de onderneming de eerste termijn had ontvangen, hoewel die na ontvangst door de Commissie van de ondertekende verklaring zou worden betaald krachtens de in die verklaring opgenomen bepalingen.

    85 Het verdient bovendien opmerking, dat die verklaring, op de letterlijke uitlegging waarvan het standpunt van de Commissie berust, zowel melding maakte van het projectvoorstel van rekwirante, dat uitdrukkelijk een termijn van vijftien maanden stipuleerde, als van de uiterste datum van 31 oktober 1993 voor de voltooiing van het project.

    86 Het is juist, dat de uitnodiging tot het indienen van voorstellen bepaalde, dat de geselecteerde projecten binnen een jaar moesten zijn uitgevoerd.(5) Echter bevatte het voorstel van rekwirante een duidelijke verwijzing naar de tijdsduur van vijftien maanden en werd dit door de Commissie aanvaard.

    87 De verklaring was in de maand augustus 1992, toen dit document aan rekwirante ter aanvaarding werd toegezonden, geheel conform de geldende voorwaarden. Maar daarvan was geen sprake meer toen de Commissie uiteindelijk overging tot de krachtens die verklaring verschuldigde eerste uitbetaling. Zoals wij hebben gezien, vond die betaling immers eerst in januari plaats.

    88 Zoals wij al hebben geconstateerd met betrekking tot het vierde middel in de hogere voorziening, verschillen de Commissie en rekwirante inzonderheid van mening over de uitlegging die moet worden gegeven aan een circulaire van de Commissie van 23 oktober, gericht tot alle ondernemingen die steun genoten in het kader van het onderhavige programma. In die brief preciseerde de Commissie, dat zij ervan uitging dat de uitvoering van het project op 15 oktober 1992 was begonnen ("For the purposes of this exercise, all projects are deemed to start by 15 October"), en dat zij derhalve het eerste tussentijdse verslag tegen 15 januari 1993 verwachtte. In de brief werd eraan herinnerd, dat het eindverslag tegen 31 oktober 1993 moest worden ingediend.

    89 In de specifieke context van het project van rekwirante, is de betekenis van dit document onduidelijk. Rekening houdende met het feit, dat, zoals wij hebben gezien, de Commissie de tijdsduur van vijftien maanden had aanvaard, is het namelijk de vraag, of dit document aldus moet worden uitgelegd, dat het de aanvangsdatum naar 15 oktober 1992 verlegt, in welk geval de voltooiingsdatum logischerwijze 15 januari 1994 wordt. Of moet de nadruk worden gelegd op de laatste zin en moet bijgevolg het document aldus worden uitgelegd, dat de uiterste datum bepaald bleef op 31 oktober 1993, in welk geval het project moet worden geacht te zijn gestart op 1 augustus 1992, derhalve vijf maanden voor de uitbetaling van de steun en zelfs voordat rekwirante de verklaring had teruggezonden?

    90 In ieder geval mocht de Commissie er onder de zojuist geschetste omstandigheden redelijkerwijs niet van uitgaan, dat de oorspronkelijk voorziene uiterste datum zonder meer gehandhaafd bleef. Zij kon immers niet de steun-ontvangende onderneming verplichten tot een letterlijke uitlegging van de voorwaarde van punt 5 van genoemde verklaring (uiterste datum 31 oktober 1993), doch zichzelf zonder meer onttrekken aan hetgeen in punt 2 van dit document was bepaald met betrekking tot de voorwaarden waaronder de uitbetaling moest plaatsvinden (uitbetaling bij ontvangst van de gedateerde en ondertekende verklaring).

    91 Deze overweging gaat trouwens op los van de vraag, of de tussen de Commissie en de ontvanger van de steun bestaande relatie al dan niet van contractuele aard is.

    92 Het is, zoals de Commissie benadrukt, juist, dat een steunontvangende onderneming, in afwachting van de uitbetaling, heel wel aan de slag kan gaan bij ontvangst van de toekenningsbeslissing.

    93 Echter was in het onderhavige geval zoveel tijd verstreken, dat niet meer mocht worden aangenomen, dat de begunstigde onderneming in staat was de werkzaamheden met gebruikmaking van eigen middelen voortgang te doen vinden alsof er niets aan de hand was.

    94 Dit klemt temeer, nu in de periode na de terugzending van de verklaring door rekwirante, talrijke interventies door ambtenaren van de Commissie hebben plaatsgehad, zoals deze laatste erkent. Die interventies hadden, naar gelang der omstandigheden, tot doel invloed uit te oefenen op de verdeling van de taken, en derhalve van de fondsen, tussen de aan het project deelnemende ondernemingen en zelfs om te bevorderen, dat nog een onderneming zou worden aangetrokken die oorspronkelijk in het door rekwirante ingediende voorstel niet voorkwam. Het is niet betwist, dat zulks nog het geval was ten tijde van de vergadering van 19 februari 1993, die reeds ter sprake is gekomen (zie punt 5 supra).

    95 De onderhandelingen met het oog op een samenwerking met Ecotrans (Studienkreis für Tourismus e.V.) werden, zonder succes, voortgezet tot in maart 1993, en pas op 29 maart kwam tussen de oorspronkelijke deelnemers een overeenkomst tot stand inzake de organisatie van het project en, inzonderheid, de taakverdeling.

    96 In een dergelijke context mocht de Commissie er niet van uitgaan, dat de onderneming onbekommerd haar eigen middelen zou aanwenden voor de uitvoering van het project en dat zij in staat zou zijn de werken voortgang te doen vinden in het oorspronkelijk voorziene tempo.

    97 Ten overstaan van het Gerecht betoogde de Commissie, dat nog afgezien van de kwestie van de integratie van Ecotrans, IPK sedert het begin niet heeft blijk gegeven van de noodzakelijke diligentie.

    98 Wat de waarde van dit argument betreft, volgt echter uit een beoordeling van de bevoegde directeur van de Commissie in een interne nota van 25 februari 1993, in bijlage bij de memorie van repliek van rekwirante gevoegd, dat de Commissie zich bewust was van het feit dat niet de volledige verantwoordelijkheid voor de vertraging in de verwezenlijking van het project aan rekwirante kon worden toegerekend, en dat de diensten van de Commissie voor een waar dilemma stonden. Na eraan te hebben herinnerd, dat de eerste uitbetaling te laat had plaatsgehad, stelde de directeur immers het volgende:

    ["In addition it is clear that little or no work has been done on the project. Here IPK will always argue that this was due to our imposing the additional requirement of their consulting and involving Ecotrans in the project even though they did not form part of the original proposal of our subsidy-contract. There may even be some justification in this point although I am not that sure that IPK would have worked more quickly in any event.

    The outcome of this is that we have had a delay of some 5 months out of approximatively 14. In the circumstances I think it is most unlikely that the deadline of 31st of October for completion of the contract can be achieved.

    I would like if possible to be able to give some indication before 13 March that we can extend the date. Apparently, however, if we do so we will loose the balance of the subsidy (approximately 240 000 ECU) as we will not pay it in this year. This may however be preferable to forcing the partners to attempt to meet the deadlines which seem totally unrealistic.

    I would be grateful if you and RS could consider whether there is some way out of this dilemma. All that occurs to me is that we can perhaps accept the loss of the 240 000 and pay that amount eventually out of next year's budget - but this will of course draw the problem that was created to the attention of the Management Committee."]

    "Bovendien is het duidelijk dat weinig of niets is verricht ter verwezenlijking van het project. IPK zal steeds betogen, dat dit te wijten is aan het feit dat wij haar bovendien hebben verplicht Ecotrans te raadplegen en deze in het project te betrekken, ofschoon deze voorwaarde noch in het oorspronkelijk voorstel noch in het steunverleningscontract voorkwam. Dit standpunt kan zelfs tot op zekere hoogte gerechtvaardigd zijn, ofschoon ik er niet van overtuigd ben, dat IPK onder andere omstandigheden vlugger zou hebben gewerkt.

    Het resultaat hiervan is, dat wij circa vijf maanden vertraging hebben opgelopen over een periode van circa veertien maanden. Onder deze omstandigheden acht ik het hoogst onwaarschijnlijk, dat het contract kan worden voltooid op de daarvoor bepaalde uiterste datum van 31 oktober.

    Indien mogelijk, zou ik gaarne voor 13 maart op enigerlei wijze doen blijken dat wij de termijn kunnen verlengen. Echter, wanneer wij dit doen, zullen wij naar alle waarschijnlijkheid het restant van de subsidie (ongeveer 240 000 ECU) verliezen, aangezien het niet in dit jaar zal worden uitbetaald. Dit ware nochtans beter dan de partners te verplichten de werkzaamheden te voltooien op uiterste data die mij volstrekt onrealistisch voorkomen.

    Ik zou het op prijs stellen wanneer u en RS een oplossing voor dit dilemma zouden kunnen vinden. Het enige wat mij invalt is dat wij ons zouden kunnen neerleggen bij het verlies van de 240 000 ECU en dat bedrag eventueel ten laste kunnen brengen van het budget voor het volgend jaar - ofschoon dit uiteraard de aandacht van het beheerscomité op dit probleem zal vestigen".(6)

    De bevoegde ambtenaar van de Commissie was derhalve klaarblijkelijk van mening, dat althans uit billijkheidsoverwegingen een verlenging van de termijn gerechtvaardigd was en dat alleen het probleem van de eenjarige geldingsduur van de betrokken kredieten daaraan in de weg stond. Een technische oplossing voor dit probleem leek hem echter mogelijk.

    99 Mijns inziens had de Commissie inderdaad in die richting een oplossing moeten zoeken.

    100 Uit de brief van de Commissie van 30 november 1993, waarin de redenen voor de uiteindelijk bij brief van 3 augustus 1994 gegeven beslissing zijn aangevoerd, blijkt echter, dat deze zich voor haar weigering om het saldo uit te betalen, uitsluitend beroept op de stand van het project op 31 oktober 1993.

    101 De andere in dit document aangevoerde overwegingen, waaraan partijen lange beschouwingen wijden, hebben betrekking op de besteding van de reeds uitbetaalde fondsen, met het oog op een eventuele beschikking van de Commissie tot terugbetaling daarvan.

    102 Daar de hogere voorziening uitsluitend strekt tot vernietiging van de beschikking houdende weigering van de uitbetaling van het saldo, ligt het niet op mijn weg de argumenten te onderzoeken die zijn geponeerd in het kader van een eventuele beschikking waarin de terugbetaling wordt bevolen.

    Conclusie

    103 Uit een en ander volgt derhalve, dat de Commissie, door te overwegen dat het project op 31 oktober 1993 moest worden voltooid ofschoon de uitbetaling van de steun niet terstond na de ontvangst van de verklaring van aanvaarding had plaatsgehad, en door er tot februari 1993 op aan te dringen dat de lijst van de deelnemende ondernemingen zou worden gewijzigd, heeft gehandeld in strijd met haar eigen beslissing tot financiële steunverlening. Aldus heeft zij ook het beginsel patere legem quam ipse fecisti, alsmede het beginsel van de goede trouw geschonden.(7) Aangezien mijns inziens de Commissie in het ongelijk moet worden gesteld, concludeer ik eveneens dat zij in de kosten dient te worden verwezen.

    (1) - PB C 51, blz. 15.

    (2) - Arrest IPK/Commissie (T-331/94, Jurispr. blz. II-1665).

    (3) - Punt 41 van het bestreden arrest.

    (4) - Zie, bijvoorbeeld, arrest Hof van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a. (C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981).

    (5) - PB 1992, C 51, blz. 15.

    (6) - Vrije vertaling.

    (7) - Arrest van 15 juli 1960, Von Lachmüller e.a./Commissie (43/59, 45/59 en 48/59, Jurispr. blz. 933, op blz. 956).

    Naar boven