EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61993CJ0474

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 juli 1995.
Hengst Import BV tegen Anna Maria Campese.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank Zwolle - Nederland.
EEG-Executieverdrag - Artikel 27, sub 2 - Stuk dat het geding inleidt of gelijkwaardig stuk.
Zaak C-474/93.

Jurisprudentie 1995 I-02113

ECLI-code: ECLI:EU:C:1995:243

61993J0474

ARREST VAN HET HOF (DERDE KAMER) VAN 13 JULI 1995. - HENGST IMPORT BV TEGEN ANNA MARIA CAMPESE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ZWOLLE - NEDERLAND. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - ARTIKEL 27, SUB 2 - STUK DAT HET GEDING INLEIDT OF GELIJKWAARDIG STUK. - ZAAK C-474/93.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-02113


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Erkenning en tenuitvoerlegging ° Gronden voor weigering ° Geen regelmatige en tijdige betekening of mededeling van stuk dat geding inleidt aan verweerder aan wie verstek is verleend ° Begrip stuk dat geding inleidt of gelijkwaardig stuk ° Stuk dat verweerder in staat stelt zijn rechten te doen gelden voordat uitvoerbare beslissing wordt gegeven ° Gerechtelijk bevel tot betaling naar Italiaans recht dat gezamenlijk met verzoekschrift van verzoeker is betekend ° Daaronder begrepen

(EEG-Executieverdrag, art. 27, sub 2)

Samenvatting


Het begrip stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk in de zin van artikel 27, sub 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, doelt op het stuk of de stukken waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt, zijn rechten te doen gelden voordat in de staat van herkomst een uitvoerbare beslissing wordt gegeven. Het "decreto ingiuntivo" bedoeld in het vierde boek van het Italiaanse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (artikelen 633-656) moet te zamen met het inleidend verzoekschrift worden beschouwd als "stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk" in de zin genoemde bepaling, aangezien enerzijds door de gezamenlijke betekening ervan een termijn gaat lopen gedurende welke de verweerder in verzet kan komen, en anderzijds de verzoeker vóór afloop van die termijn geen uitvoerbare beslissing kan verkrijgen.

Partijen


In zaak C-474/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle, in het aldaar aanhangig geding tussen

Hengst Import BV

en

A. M. Campese,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 27, sub 2, van genoemd Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1 en ° gewijzigde tekst ° blz. 77),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur) en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Hengst Import BV, vertegenwoordigd door H. F. Hoogeveen, advocaat te Zwolle,

° A. M. Campese, vertegenwoordigd door A. A. Renken, advocaat te Zwolle,

° de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, bijgestaan door O. Fiumara, avvocato dello Stato, als gemachtigden,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 mei 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 15 december 1993, ingekomen ten Hove op 20 december daaraanvolgend, heeft de Arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: "Arrondissementsrechtbank") krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 27, sub 2, van dat Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1 en ° gewijzigde tekst ° blz. 77; hierna: "Executieverdrag").

2 Die vraag is gerezen in een geschil tussen A. M. Campese, woonachtig in Italië, en Hengst Import BV (hierna: "Hengst"), gevestigd in Nederland, over gedeeltelijk niet betaalde facturen met betrekking tot de levering van schoenen in 1987 en 1988.

3 Met gebruikmaking van de "procedimento d' ingiunzione", een summiere procedure tot verkrijging van een rechterlijk bevel tot betaling, verzocht Campese de president van de rechtbank te Trani om afgifte van een bevel tot betaling ("decreto ingiuntivo") ten laste van Hengst voor een bedrag van 11 214 875 LIT, vermeerderd met rente en kosten.

4 De "procedimento d' ingiunzione" is een summiere procedure, waarmee een schuldeiser, op een aanvankelijk niet aan de wederpartij meegedeeld verzoekschrift, een executoriale titel tegen de schuldenaar kan verkrijgen.

5 Onder overlegging van de nodige bewijsstukken verzoekt de schuldeiser de rechter, tegen zijn schuldenaar een rechterlijk bevel uit te vaardigen tot betaling van het verschuldigde bedrag of tot afgifte van bepaalde goederen binnen een termijn van in beginsel twintig dagen [artikel 641 van de Italiaanse Codice di procedura civile (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering); hierna: "CPC"]. Krachtens artikel 643 CPC, tweede alinea, worden een afschrift van het bevel en een afschrift van het verzoekschrift aan de schuldenaar betekend. In de derde alinea van dit artikel wordt bepaald, dat met deze dubbele betekening het geding wordt ingeleid. De schuldenaar kan verzet doen vanaf het moment van deze betekening tot het einde van de hem overeenkomstig artikel 641 CPC gestelde termijn waarbinnen hij vrijwillig aan het bevel kan voldoen.

6 In beginsel is het rechterlijk bevel op zich niet uitvoerbaar; de schuldeiser moet daartoe de toestemming van de rechter verkrijgen, die wordt gegeven na afloop van de verzettermijn. Op verzoek van de schuldeiser kan het bevel echter bij voorraad uitvoerbaar worden verklaard wanneer de vordering is gebaseerd op een wissel, een bankcheque, een circulaire cheque, een afrekening van beurstransacties dan wel een door een notaris of een andere daartoe gemachtigde openbaar functionaris gepasseerde akte (artikel 642, lid 1, CPC). De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging eveneens toestaan, wanneer bij uitstel ernstige schade zou dreigen (artikel 642, lid 2, CPC).

7 Indien de schuldenaar binnen de gestelde termijn verzet doet tegen het bevel tot betaling, wordt de gewone civiele procedure op tegenspraak gevolgd (artikel 645 CPC). Wordt geen verzet gedaan, dan verklaart de rechter het bevel op verzoek van de schuldeiser uitvoerbaar. Hij moet echter een nieuwe betekening gelasten, wanneer het waarschijnlijk is dat de schuldenaar geen kennis heeft genomen van het bevel (artikel 647 CPC).

8 In het onderhavige geval heeft de president van de rechtbank te Trani op 1 april 1989 een betalingsbevel uitgevaardigd. Op 23 mei daaraanvolgend werd dit bevel te zamen met het verzoekschrift in Nederland aan Hengst betekend door tussenkomst van de griffie van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle, overeenkomstig het Verdrag van Den Haag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken.

9 Op 31 juli 1989 verklaarde de president van de rechtbank te Trani het bevel uitvoerbaar, nadat hij had vastgesteld dat het naar behoren aan Hengst was betekend en dat de termijn van twintig dagen na de betekening was verstreken zonder dat verzet was gedaan. Van deze beslissing werd op 27 september 1989 door de griffier van de rechtbank te Trani op het bevel aantekening gedaan.

10 Bij beschikking van 20 november 1990 stond de president van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle de tenuitvoerlegging van het bevel toe overeenkomstig artikel 31 Executieverdrag. Dit artikel luidt: "De beslissingen die in een Verdragsluitende Staat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere verdragsluitende Staat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard." Op 6 december daaraanvolgend deed Campese deze beschikking aan Hengst betekenen.

11 Hengst deed bij de Arrondissementsrechtbank verzet tegen deze beschikking met een beroep op artikel 27, sub 2, Executieverdrag, dat luidt: "Beslissingen worden niet erkend (...) indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of medegedeeld." Volgens Hengst kan de betekening van het afschrift van het bevel tot betaling te zamen met het verzoekschrift, niet worden beschouwd als "het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk" in de zin van deze bepaling. Het door de rechtbank te Trani uitgevaardigde bevel tot betaling zou dus niet op basis van het Executieverdrag kunnen worden erkend en uitgevoerd.

12 Aangezien de Arrondissementsrechtbank twijfelde over de uitlegging van het Executieverdrag, heeft zij het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

"Moet het 'decreto ingiuntivo' als bedoeld in het vierde boek van het Italiaanse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (artikelen 633-656), al dan niet te zamen met het inleidend verzoekschrift worden beschouwd als 'stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk' in de zin van artikel 27, aanhef en sub 2, respectievelijk artikel 46, aanhef en sub 2, respectievelijk artikel 20, tweede alinea, van het Executieverdrag?"

13 Vooraf moet in de eerste plaats worden opgemerkt, dat enkel artikel 27, sub 2, Executieverdrag moet worden uitgelegd, daar de eveneens in de vraag genoemde artikelen 20 en 46, sub 2, van dat Verdrag niet van belang zijn voor het hoofdgeding. Artikel 20 richt zich immers tot de rechter van de staat van herkomst en niet tot die van de aangezochte staat. Wat artikel 46 betreft, lijkt het hoofdgeding geen betrekking te hebben op de vraag of, zoals deze bepaling verlangt voor bij verstek gegeven beslissingen, Campese tijdens de erkennings- en exequaturprocedure een stuk heeft overgelegd waaruit blijkt, dat het stuk dat het geding inleidt, in de oorspronkelijke procedure naar behoren was betekend.

14 In de tweede plaats moet erop worden gewezen, dat de betrokken beslissing wel degelijk een beslissing is die krachtens titel III van het Executieverdrag kan worden erkend en uitgevoerd, daar zij het voorwerp had kunnen zijn van een procedure op tegenspraak in de staat van herkomst, alvorens in Nederland om erkenning en tenuitvoerlegging werd verzocht (zie arrest van 21 mei 1980, zaak 125/79, Denilauler, Jurispr. 1980, blz. 1553, r.o. 13).

15 Ingevolge artikel 645 CPC had Hengst immers binnen twintig dagen na de betekening van het bevel tot betaling bij de rechtbank te Trani verzet kunnen doen, waardoor de procedure een gewone procedure op tegenspraak zou zijn geworden.

16 Voor de uitlegging van het begrip stuk dat het geding inleidt of gelijkwaardig stuk in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag, zij er in de eerste plaats aan herinnerd, dat alle bepalingen van dat Verdrag, zowel van titel II betreffende de bevoegdheid als van titel III betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging, ertoe strekken, te verzekeren dat, binnen het kader van de doelstellingen van het Verdrag, de procedures die tot rechterlijke beslissingen leiden, met inachtneming van de rechten van de verdediging verlopen (arrest Denilauler, reeds aangehaald, r.o. 13).

17 Dit vereiste is van bijzonder belang wanneer de verweerder niet is verschenen. Artikel 27, sub 2, beoogt juist te verzekeren, dat een bij verstek gegeven beslissing slechts overeenkomstig het Executieverdrag kan worden erkend of ten uitvoer gelegd wanneer de verweerder de gelegenheid heeft gehad zich voor de rechter van herkomst te verdedigen (arresten van 16 juni 1981, zaak 166/80, Klomps, Jurispr. 1981, blz. 1593, r.o. 9, en 12 november 1992, zaak C-123/91, Minalmet, Jurispr. 1992, blz. I-5661, r.o. 18). Daartoe vereist deze bepaling, dat het stuk dat het geding inleidt, regelmatig en tijdig aan de verweerder is betekend of medegedeeld.

18 In de tweede plaats, wil de verweerder zich kunnen verdedigen, dan moet blijkens het arrest Minalmet (reeds aangehaald, r.o. 19 en 20) de betekening of mededeling van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag, plaatsvinden voordat in de staat van herkomst een uitvoerbare beslissing wordt gegeven.

19 Uit het voorgaande volgt, dat het begrip stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag, doelt op het stuk of de stukken waarvan de regelmatige en tijdige betekening of mededeling de verweerder in staat stelt, zijn rechten te doen gelden voordat in de staat van herkomst een uitvoerbare beslissing wordt gegeven.

20 Aangezien enerzijds door de gezamenlijke betekening ervan een termijn gaat lopen gedurende welke de verweerder in verzet kan komen, en anderzijds de verzoeker vóór afloop van die termijn geen uitvoerbare beslissing kan verkrijgen, vormen het "decreto ingiuntivo" en het verzoekschrift van de verzoeker een stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag.

21 In casu moet worden beklemtoond, dat het stuk dat het geding inleidt, in casu bestaat uit het bevel tot betaling te zamen met het verzoekschrift. Het "decreto ingiuntivo" is immers een eenvoudig formulier, dat enkel kan worden begrepen indien men het samen met het verzoekschrift leest. Omgekeerd kan de verweerder aan de hand van de betekening van alleen het verzoekschrift niet vaststellen, of hij zijn verdediging moet regelen, want zonder het "decreto ingiuntivo" weet hij immers niet, of de rechter in het verzoek heeft bewilligd dan wel het heeft afgewezen. De noodzaak van de betekening van zowel het "decreto ingiuntivo" als van het verzoekschrift wordt overigens bevestigd door artikel 643 CPC, volgens hetwelk het geding door die betekening wordt ingeleid.

22 In haar schriftelijke opmerkingen voor het Hof heeft de Commissie tegen de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechtbank te Trani nog een argument aangevoerd dat niet voor de nationale rechter was opgeworpen. Ingevolge artikel 633, lid 3, laatste alinea, CPC kan "geen bevel worden uitgevaardigd wanneer de betekening aan de in artikel 643 bedoelde verweerder buiten de Italiaanse Republiek of aan de Italiaanse souvereiniteit onderworpen gebieden moet plaatsvinden". Erop wijzende, dat de betekening in casu in Nederland heeft plaatsgevonden, betoogt de Commissie, dat het bevel tot betaling niet het stuk dat het geding inleidt in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag kan zijn. De Nederlandse rechter zou daarom de erkenning van de beslissing van de rechtbank te Trani kunnen weigeren, omdat het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig is betekend.

23 Dit standpunt kan niet worden aanvaard.

24 In de eerste plaats heeft artikel 27, sub 2, enkel tot doel te verzekeren, dat een stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk zo regelmatig en tijdig aan de verweerder wordt betekend, dat hij zich kan verdedigen. Op grond van dit artikel mag het gerecht van de aangezochte staat de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing niet weigeren wegens eventuele schending van andere bepalingen van het recht van de staat van herkomst dan die welke betrekking hebben op de regelmatigheid van de betekening.

25 In de tweede plaats is eventuele miskenning van artikel 633, lid 3, laatste alinea, CPC door de rechter van de staat van herkomst niet een van de redenen om erkenning te weigeren, waarin de overige bepalingen van artikel 27 voorzien, noch een van de in artikel 28 Executieverdrag limitatief opgesomde gevallen waarin de rechter van de aangezochte staat de bevoegdheid van de rechter van de staat van herkomst kan toetsen.

26 Mitsdien moet op de vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat het "decreto ingiuntivo" bedoeld in het vierde boek van het Italiaanse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (artikelen 633-656), te zamen met het inleidend verzoekschrift moet worden beschouwd als "stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk" in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

27 De kosten door de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

uitspraak doende op de door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle bij vonnis van 15 december 1993 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Het "decreto ingiuntivo" bedoeld in het vierde boek van het Italiaanse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (artikelen 633-656) moet te zamen met het inleidend verzoekschrift worden beschouwd als "stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk" in de zin van artikel 27, sub 2, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Naar boven