Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 61991CJ0250
Judgment of the Court (Third Chamber) of 1 April 1993. # Hewlett Packard France v Directeur Général des Douanes. # Reference for a preliminary ruling: Tribunal d'instance de Paris 7ème - France. # Post-clearance recovery of customs duties. # Case C-250/91.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 april 1993.
Société Hewlett Packard France tegen Directeur général des douanes.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal d'instance de Paris 7ème - Frankrijk.
Navordering van invoerrechten.
Zaak C-250/91.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 april 1993.
Société Hewlett Packard France tegen Directeur général des douanes.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal d'instance de Paris 7ème - Frankrijk.
Navordering van invoerrechten.
Zaak C-250/91.
Jurisprudentie 1993 I-01819
ECLI-code: ECLI:EU:C:1993:134
ARREST VAN HET HOF (DERDE KAMER) VAN 1 APRIL 1993. - SOCIETE HEWLETT PACKARD FRANCE TEGEN DIRECTEUR GENERAL DES DOUANES. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL D'INSTANCE DE PARIS 7EME - FRANKRIJK. - 'NAVORDERING'VAN DOUANERECHTEN. - ZAAK C-250/91.
Jurisprudentie 1993 bladzijde I-01819
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen ° Navordering van invoer- of uitvoerrechten ° "Vergissing van bevoegde autoriteiten zelf" ° "Vergissing die belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken" ° Belastingschuldige "die aan alle voorschriften van geldende regeling heeft voldaan" ° Begrippen
(Verordening nr. 1697/79 van de Raad, art. 5, lid 2)
2. Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen ° Terugbetaling of kwijtschelding van invoer- of uitvoerrechten ° "Bijzondere situatie" ° Omstandigheden die "geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene" inhouden ° Begrippen
(Verordening nr. 1430/79 van de Raad, art. 13)
1. Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, dat drie voorwaarden stelt waaronder de bevoegde autoriteiten van navordering van invoer- of uitvoerrechten kunnen afzien, moet worden uitgelegd in het licht van hetgeen volgt:
Een verkeerde tariefinlichting, aan een andere marktdeelnemer dan de belastingschuldige verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot inning bevoegde autoriteiten zich bevinden, is bij gebreke van een gemeenschapsverordening bepalende dat een dergelijke inlichting in alle Lid-Staten dezelfde juridische draagwijdte heeft, geen "vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf". Er is echter wel sprake van een vergissing van de tot navordering bevoegde autoriteiten in de zin van die bepaling, wanneer die autoriteiten, ondanks het aantal en de omvang van de door de belastingschuldige verrichte importen, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de betrokken goederen, ofschoon een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke omschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur de verkeerde tariefindeling aan het licht zou hebben gebracht.
Bij de beoordeling of er sprake is van "een vergissing (...) die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken", moet met name rekening worden gehouden met de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken marktdeelnemer en de door deze betrachte zorgvuldigheid. Daarbij moet worden gepreciseerd:
° dat de omstandigheid dat het wegens de divergenties tussen de Lid-Staten ter zake van de tariefindeling van een bepaald goed noodzakelijk was, een verordening vast te stellen om definitief duidelijk te maken onder welke tariefpost het goed moet worden ingedeeld, een belangrijke aanwijzing vormt, dat het om een ingewikkeld probleem gaat;
° dat ook een ervaren marktdeelnemer mag aannemen dat zijn douaneaangiften juist zijn, wanneer hij voor de tariefindeling van de betrokken goederen is afgegaan op een tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, en wanneer deze autoriteiten de in de douaneaangifte vermelde tariefindeling gedurende een betrekkelijk lange periode niet hebben betwist;
° dat de betrokken marktdeelnemer moet worden geacht de vereiste zorgvuldigheid te hebben betracht wanneer hij, gelet op de tariefinlichting verstrekt aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap, geen enkele twijfel koesterde omtrent de juistheid van de tariefindeling van het goed;
° dat het aan de nationale rechter staat om op basis van deze uitlegging vast te stellen, of in het concrete geval is voldaan aan de criteria aan de hand waarvan moet worden beoordeeld, of de vergissing die ertoe heeft geleid dat de douanerechten niet zijn opgeëist, door de belastingschuldige kon worden ontdekt.
Het vereiste, dat de belastingschuldige bij zijn douaneaangifte heeft "voldaan aan alle voorschriften van de geldende regeling", moet worden geacht te zijn vervuld, wanneer de marktdeelnemer de goederen te goeder trouw onder een verkeerde tariefpost heeft aangegeven en deze tariefpost duidelijk en uitdrukkelijk is vermeld te zamen met de omschrijving van de betrokken goederen, zodat de bevoegde douaneautoriteiten onmiddellijk en met zekerheid hadden moeten vaststellen, dat het niet de juiste tariefpost was.
2. Artikel 13 van verordening nr. 1430/79, volgens hetwelk de bevoegde autoriteiten invoer- of uitvoerrechten kunnen terugbetalen of kwijtschelden in bijzondere situaties die het gevolg zijn van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene inhouden, moet worden uitgelegd in het licht van hetgeen volgt:
De omstandigheid dat een marktdeelnemer is afgegaan op een verkeerde tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de bevoegde douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, kan een bijzondere situatie in de zin van dat artikel opleveren.
Het staat aan de nationale rechter om na te gaan, of voldaan is aan alle andere voorwaarden voor de toepassing van genoemd artikel 13, te weten dat er geen sprake is van kennelijke nalatigheid en van manipulatie en dat de procedurevoorschriften in acht zijn genomen. Daarbij moet worden gepreciseerd, dat de omstandigheid dat de vergissing kan worden ontdekt in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, overeenkomt met klaarblijkelijke nalatigheid of manipulatie in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, zodat de voorwaarden van deze bepaling van verordening nr. 1430/79 moeten worden beoordeeld in het licht van die van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79.
In zaak C-250/91,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal d' instance du septième arrondissement de Paris, in het aldaar aanhangig geding tussen
Hewlett Packard France
en
Directeur général des douanes,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB 1979, L 197, blz. 1), en, subsidiair, van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB 1979, L 175, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
samengesteld als volgt: M. Zuleeg, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida en F. Grévisse, rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° de vennootschap Hewlett Packard France, vertegenwoordigd door F. Goguel, advocaat te Parijs,
° de Franse regering, vertegenwoordigd door Ph. Pouzoulet, onderdirecteur bij het directoraat juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en J.-L. Falconi, secretaris buitenlandse zaken, als gemachtigden,
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Rodriguez Galindo, lid van haar juridische dienst, en V. Melgar, nationaal ambtenaar ter beschikking gesteld van de juridische dienst, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de vennootschap Hewlett Packard France, de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-L. Falconi als gemachtigde, bijgestaan door O. Gonthier, hoofdinspecteur bij het directoraat-generaal Douane, dienst juridische zaken, en de Commissie ter terechtzitting van 17 september 1992,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 oktober 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij vonnis van 24 september 1991, verbeterd bij vonnis van 22 oktober 1991, ingekomen bij het Hof op 7 respectievelijk 30 oktober 1991, heeft het Tribunal d' instance du septième arrondissement de Paris krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB 1979, L 197, blz. 1), en, subsidiair, van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB 1979, L 175, blz. 1).
2 Die vraag is gerezen in het kader van een geding tussen de vennootschap Hewlett Packard France (hierna: "HP-France") en de Franse douane.
3 HP-France importeerde tussen 1986 en 1988 uit Singapore afkomstige toetsenborden voor computers in Frankrijk. Afgaande op een op 23 januari 1985 door de Oberfinanzdirektion Muenchen aan de Duitse dochtermaatschappij van Hewlett Packard verstrekte tariefinlichting, gaf HP-France deze goederen met het oog op inklaring in Frankrijk aan onder tariefpost 84.55 C (delen en onderdelen van computers).
4 De onder deze tariefpost ingedeelde produkten kwamen in aanmerking voor een schorsing van invoerrechten op basis van verordening (EEG) nr. 3599/85 van de Raad van 17 december 1985 (bijlage II) houdende toepassing van algemene tariefpreferenties voor het jaar 1986 op bepaalde industrieprodukten van oorsprong uit ontwikkelingslanden (PB 1985, L 352, blz. 1). HP-France was daardoor vrijgesteld van betaling van de desbetreffende rechten.
5 Na deze vrijstelling constateerde de Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières (DNRED) (nationale dienst voor douane-inlichtingen en -onderzoek), bij aan HP-France ter kennis gebracht proces-verbaal van 24 mei 1989, een overtreding van de douanewetgeving door "valse aangifte, leidend tot inning van ontdoken douanerechten". Volgens de Franse douane waren de ingevoerde toetsenborden "verwerkingseenheden" voor computers en vielen zij onder tariefpost 84.53 B. De goederen van deze tariefpost kwamen eveneens in aanmerking voor schorsing van rechten, maar binnen de grenzen van een jaarlijks tariefplafond. Omdat dit plafond in 1986 al was bereikt, stelden de douaneautoriteiten een navorderingsprocedure in met betrekking tot de door HP-France in 1986 verrichte importen en onderwierpen zij deze aan een invoerrecht van 4,5 %. De verschuldigde rechten beliepen 1 402 870 FF, vermeerderd met 260 933 FF aan BTW.
6 Bij brieven van 21 februari en 26 juni 1990 verzocht HP-France de Franse douane haar geen boete op te leggen en haar dossier aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor te leggen ter verkrijging van een niet-navorderingsbeschikking krachtens artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79.
7 Toen een antwoord van de Franse douaneautoriteiten uitbleef, stelde HP-France beroep in bij het Tribunal d' instance du septième arrondissement de Paris, waar zij nietigverklaring vorderde van het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van het verzoek tot niet-navordering van de in geding zijnde rechten. Het Tribunal heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
"Heeft de vennootschap Hewlett Packard, nu blijkt dat de door haar ingevoerde toetsenborden voor computers hadden moeten worden aangegeven onder post 84.53, en gelet op de omstandigheden waarop zij zich beroept, te weten:
° het bestaan van een beschikking van de Oberfinanzdirektion Muenchen, waarbij de goederen ten onrechte onder tariefpost 84.55 zijn ingedeeld,
° het ontbreken van ieder bezwaar van de Franse douane op grond van een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de zeer uitdrukkelijk in de aangiften vermelde handelsbenaming,
aanspraak op niet-navordering van de in geding zijnde rechten ingevolge artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79, subsidiair artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli 1979?"
8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
9 Vooraf zij eraan herinnerd, dat het Hof volgens zijn vaste rechtspraak niet bevoegd is om in het kader van artikel 177 van het Verdrag de regels van het gemeenschapsrecht op een bijzonder geval toe te passen en zodoende het hoofdgeding te beslechten. Het Hof kan echter wel uit de gestelde prejudiciële vraag, en gelet op de door de nationale rechter verstrekte gegevens, de elementen lichten die onder de uitlegging van het gemeenschapsrecht vallen, teneinde de nationale rechter in staat te stellen de voor hem gerezen rechtsvraag op te lossen (arrest van 4 februari 1992, zaak C-243/90, Smithson, Jurispr. 1992, blz. I-467, r.o. 9).
10 Er valt derhalve van uit te gaan, dat de nationale rechter met zijn prejudiciële vraag wenst te vernemen, of aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 dan wel die van artikel 13 van verordening nr. 1430/79 is voldaan, wanneer een vennootschap bij de tariefindeling van een goed is afgegaan op een onjuiste tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als zijzelf behorende vennootschap verstrekt door de bevoegde douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering van invoerrechten bevoegde autoriteiten zich bevinden, wanneer deze laatsten geen enkel bezwaar tegen die tariefindeling hebben gemaakt.
De uitlegging van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79
11 Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 bepaalt:
"De bevoegde autoriteiten behoeven niet over te gaan tot navordering van het bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat niet is geheven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken, waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en voldaan heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte."
12 Deze bepaling stelt drie voorwaarden voor de mogelijkheid dat de bevoegde autoriteiten niet tot navordering overgaan. Dit betekent, dat wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan, de belastingschuldige er recht op heeft, dat niet tot navordering wordt overgegaan (zie arresten van 27 juni 1991, zaak C-348/89, Mecanarte-Metalúrgica de Lagoa, Jurispr. 1991, blz. I-3277, r.o. 12, en 22 oktober 1987, zaak 341/85, Foto-Frost, Jurispr. 1987, blz. 4199, r.o. 22).
13 Deze voorwaarden zijn de volgende:
° de rechten zijn niet geïnd ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf;
° de belastingschuldige heeft te goeder trouw gehandeld, dat wil zeggen dat hij de door de bevoegde autoriteiten gemaakte vergissing niet kon ontdekken;
° de belastingschuldige heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan.
De vergissing van de bevoegde autoriteiten
14 De nationale rechter wil met de prejudiciële vraag vernemen, of als "vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf" kan worden beschouwd, enerzijds, een vergissing die niet is gemaakt door de tot navordering bevoegde autoriteiten, maar door die van een andere Lid-Staat, die een onjuiste tariefinlichting hebben verstrekt aan een vennootschap van dezelfde groep als waartoe de belastingschuldige behoort, en, anderzijds, het feit dat de tot navordering bevoegde autoriteiten geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de betrokken goederen, ofschoon een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijk vermelde handelsbenaming van de goederen de tegenstrijdigheid aan het licht zou hebben gebracht.
15 Een vergissing van andere dan de tot navordering bevoegde douaneautoriteiten kan blijkens het arrest Mecanarte-Metalúrgica de Lagoa (reeds aangehaald, r.o. 22 en 23) in beginsel in aanmerking worden genomen in een door de bevoegde instantie van een andere Lid-Staat ingeleide niet-navorderingsprocedure, op voorwaarde dat die vergissing een factor is waarmee bij het opeisen van douanerechten rekening moet worden gehouden en die aldus een gewettigd vertrouwen bij de belastingschuldige kan doen ontstaan.
16 Aan deze voorwaarde kan niet worden geacht te zijn voldaan, wanneer de inlichting die door de douaneautoriteiten van een Lid-Staat over de tariefindeling van de betrokken goederen is gegeven, niet bindend is voor de douaneautoriteiten die ter zake van de navordering van rechten bevoegd zijn. Zoals is opgemerkt in het arrest Mecanarte-Metalúrgica de Lagoa (reeds aangehaald), verdient het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige immers slechts de in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 bedoelde bescherming, wanneer de bevoegde autoriteiten "zelf" de grondslag hebben gelegd voor het vertrouwen van de belastingschuldige, hetgeen onderstelt, dat de tot navordering bevoegde autoriteit de betrokken inlichting moet erkennen of er rekening mee moet houden.
17 Een dergelijke verplichting bestond echter niet tot het moment waarop de Commissie, krachtens artikel 3, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1715/90 van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de inlichtingen die door de douaneautoriteiten van de Lid-Staten worden verstrekt op het gebied van de indeling van goederen in de douanenomenclatuur (PB 1990, L 160, blz. 1), door middel van een uitvoeringsverordening zeker had gesteld, dat een in een Lid-Staat afgegeven bindende inlichting dezelfde juridische draagwijdte heeft in alle andere Lid-Staten, dat wil zeggen, voor de bevoegde autoriteiten van alle andere Lid-Staten bindend is.
18 Aangezien een dergelijke regeling ten tijde van de feiten van het hoofdgeding ontbrak, is het uitgesloten de vergissing van de douaneautoriteiten die, zonder de tot navordering bevoegde instantie te zijn, de tariefinlichting hebben verstrekt, te beschouwen als een "vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf" in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79.
19 Wat de omstandigheid betreft dat de bevoegde autoriteiten geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de goederen door de belastingschuldige in zijn douaneaangifte, volgt uit het arrest Foto-Frost (reeds aangehaald, r.o. 24), dat er in een dergelijk geval sprake is van een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten indien de douaneaangifte van de belastingschuldige alle voor de toepassing van de betrokken regeling vereiste feitelijke gegevens bevatte, zodat een latere controle waartoe de bevoegde instanties eventueel zouden overgaan, geen nieuwe gegevens aan het licht kan brengen.
20 Dit is met name het geval, wanneer alle door de belastingschuldige ingediende douaneaangiften volledig waren in die zin, dat zij met name, naast de aangegeven tariefpost, de beschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur bevatten, en wanneer gedurende een betrekkelijk lange periode een groter aantal importen heeft plaatsgevonden, zonder dat er met betrekking tot de tariefpost ooit bezwaar is gemaakt.
21 Mitsdien moet op de gestelde prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 5, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 1697/79 aldus moet worden uitgelegd, dat een verkeerde tariefinlichting, aan een andere marktdeelnemer dan de belastingschuldige verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, geen "vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf" vormt; dat er echter wel sprake is van een vergissing van de tot navordering bevoegde autoriteiten in de zin van die bepaling, wanneer die autoriteiten, ondanks het aantal en de omvang van de door de belastingschuldige verrichte importen, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de betrokken goederen, ofschoon een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke omschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur de verkeerde tariefindeling aan het licht zou hebben gebracht.
De onmogelijkheid om de vergissing van de bevoegde autoriteiten te ontdekken
22 Volgens vaste rechtspraak is het de taak van de nationale rechter om vast te stellen, of de belastingschuldige de vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten kon ontdekken, gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken marktdeelnemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid (zie met name arresten van 16 juli 1992, zaak C-187/91, Belovo, Jurispr. 1992, blz. I-4963, r.o. 17; 8 april 1992, Beirafrio, zaak C-371/90, Jurispr. 1992, blz. I-2728, r.o. 21, en 26 juni 1990, zaak C-64/89, Deutsche Fernsprecher, Jurispr. 1990, blz. I-2535, r.o. 24).
23 Wat de aard van de vergissing aangaat, heeft het Hof in genoemde rechtspraak gepreciseerd, dat moet worden onderzocht of de betrokken regeling ingewikkeld is of integendeel zo eenvoudig, dat bij een feitelijk onderzoek een vergissing gemakkelijk kan worden ontdekt. Vastgesteld moet worden, dat het in het geval waarop het hoofdgeding betrekking heeft, blijkbaar om een ingewikkeld probleem ging, aangezien de Commissie om de douanerechtelijke situatie van toetsenborden voor computers te verduidelijken en de divergenties tussen de Lid-Staten op te heffen, het noodzakelijk heeft geacht verordening (EEG) nr. 1288/91 van 14 mei 1991 vast te stellen, houdende indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 1991, L 122, blz. 11).
24 Wat de zorgvuldigheid van de marktdeelnemer betreft, deze dient, wanneer hijzelf twijfelt aan de juiste tariefindeling van de goederen, navraag te doen en alle mogelijke opheldering zien te verkrijgen om te verifiëren of zijn twijfel al dan niet terecht is (arrest Deutsche Fernsprecher, reeds aangehaald, r.o. 22). Aan dit vereiste kan worden geacht te zijn voldaan in een geval waarin de marktdeelnemer wegens het bestaan van een inlichting die de douaneautoriteiten van een Lid-Staat aan een tot dezelfde groep behorende vennootschap hadden verstrekt, geen twijfel koesterde omtrent de juistheid van de tariefindeling van het betrokken goed.
25 In dit verband moet de stelling van de Commissie worden afgewezen, dat de marktdeelnemer, om aan de hierbedoelde voorwaarde te voldoen, in een geval als het onderhavige de inlichting door de bevoegde douaneautoriteiten moet laten bevestigen, of een indelingsadvies moet vragen volgens de in de Lid-Staat van invoer bestaande procedure. Een dergelijk vereiste zou niet in overeenstemming zijn met het doel van die procedure, te weten de marktdeelnemer in staat stellen zich te vergewissen van het bedrag van de rechten die verschuldigd zijn voor de goederen die hij voornemens is in te voeren. Het betreft immers een procedure waarvan de marktdeelnemer gebruik kan maken wanneer hij twijfels heeft over de tariefindeling van een goed, en niet een procedure die hij zou moeten volgen om te bewijzen dat hij bij indiening van zijn douaneaangifte de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.
26 Wat de beroepservaring van de marktdeelnemer betreft, moet de nationale rechter met name nagaan, of het al dan niet gaat om een beroepsmatig handelend persoon die zich voornamelijk bezighoudt met in- en uitvoer, en of hij al een zekere ervaring heeft met de handel in de betrokken goederen, dat wil zeggen of hij in het verleden al dergelijke transacties heeft verricht waarbij de invoerrechten wel correct waren berekend (zie met name arrest Deutsche Fernsprecher, reeds aangehaald, r.o. 21).
27 Daarbij moet worden gepreciseerd, dat wanneer het, zoals in casu, gaat om een beroepsmatig handelend marktdeelnemer, nog moet worden nagegaan, of er geen omstandigheden zijn waaronder zelfs een dergelijke marktdeelnemer mag vertrouwen op de juistheid van zijn douaneaangifte. Dergelijke omstandigheden kunnen in een geval als het onderhavige zijn, dat de betrokkene voor de tariefindeling van de goederen is afgegaan op een inlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, en dat de in de douaneaangifte vermelde tariefindeling door de tot navordering bevoegde autoriteiten gedurende een betrekkelijk lange periode niet is betwist.
28 Met betrekking tot de tweede in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 genoemde voorwaarde moet mitsdien op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat bij de beoordeling of er sprake is van "een vergissing (...) die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken", als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, met name rekening moet worden gehouden met de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken marktdeelnemer en de door deze betrachte zorgvuldigheid. Daarbij moet worden gepreciseerd:
° dat de omstandigheid dat het wegens de divergenties tussen de Lid-Staten ter zake van de tariefindeling van een bepaald goed noodzakelijk was, een verordening vast te stellen om definitief duidelijk te maken onder welke tariefpost het goed moet worden ingedeeld, een belangrijke aanwijzing vormt, dat het om een ingewikkeld probleem gaat;
° dat ook een ervaren marktdeelnemer mag aannemen dat zijn douaneaangiften juist zijn, wanneer hij voor de tariefindeling van de betrokken goederen is afgegaan op een tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, en wanneer deze autoriteiten de in de douaneaangifte vermelde tariefindeling gedurende een betrekkelijk lange periode niet hebben betwist;
° dat de betrokken marktdeelnemer moet worden geacht de vereiste zorgvuldigheid te hebben betracht, wanneer hij, gelet op de tariefinlichting verstrekt aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap, geen enkele twijfel koesterde omtrent de juistheid van de tariefindeling van het goed;
° dat het aan de nationale rechter staat om op basis van deze uitlegging vast te stellen, of in het concrete geval is voldaan aan de criteria aan de hand waarvan moet worden beoordeeld, of de vergissing die ertoe heeft geleid dat de douanerechten niet zijn opgeëist, door de belastingschuldige kon worden ontdekt.
Het voldoen aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte
29 Deze voorwaarde houdt in, dat de aangever verplicht is, de bevoegde douaneautoriteiten alle noodzakelijke inlichtingen te verschaffen die door de gemeenschapsregeling en eventueel door de tot aanvulling of uitvoering daarvan vastgestelde nationale voorschriften worden verlangd en die noodzakelijk zijn voor de door de aangever gewenste douanebehandeling van de betrokken goederen (zie arrest van 23 mei 1989, zaak 378/87, Top Hit Holzvertrieb, Jurispr. 1989, blz. 1359, r.o. 26). Deze verplichting geldt echter enkel ten aanzien van gegevens die de aangever redelijkerwijze kan kennen en verkrijgen, en het volstaat dus dat die gegevens, ook al zijn zij onjuist, te goeder trouw zijn verschaft (zie arrest Mecanarte-Metalúrgica de Lagoa, reeds aangehaald, r.o. 29).
30 Indien de marktdeelnemer de goederen te goeder trouw onder een verkeerde tariefpost heeft aangegeven, moet aan de aldus gepreciseerde voorwaarde worden geacht te zijn voldaan, wanneer die tariefpost duidelijk en expliciet was vermeld te zamen met de omschrijving van de betrokken goederen, zodat de bevoegde douaneautoriteiten onmiddellijk en met zekerheid hadden moeten vaststellen, dat het niet de juiste tariefpost was.
31 Op de prejudiciële vraag moet worden geantwoord, dat het in artikel 5, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 1697/79 gestelde vereiste, dat de belastingschuldige heeft voldaan aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake douaneaangifte, moet worden geacht te zijn vervuld, wanneer de marktdeelnemer de goederen te goeder trouw onder een verkeerde tariefpost heeft aangegeven en deze tariefpost duidelijk en expliciet is vermeld te zamen met de omschrijving van de betrokken goederen, zodat de bevoegde douaneautoriteiten onmiddellijk en met zekerheid hadden moeten vaststellen, dat het niet de juiste tariefpost was.
De uitlegging van verordening nr. 1430/79
32 Voor het geval dat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, wenst de nationale rechter subsidiair te vernemen of, gelet op alle feitelijke omstandigheden van het geval, voldaan is aan de in artikel 13 van verordening nr. 1430/79 bedoelde voorwaarden.
33 Artikel 13 van verordening nr. 1430/79, zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 6, van verordening (EEG) nr. 3069/86 van de Raad van 7 oktober 1986 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1430/79 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB 1986, L 286, blz. 1), bepaalt:
"1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten kan worden overgegaan in andere bijzondere situaties dan die welke zijn bedoeld in de afdelingen A tot en met D, die het gevolg zijn van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene inhouden.
(...)
2. Terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten op grond van de in lid 1 aangegeven redenen wordt toegestaan op een daartoe, vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten door de met de inning belaste autoriteit zijn geboekt, bij het betrokken douanekantoor ingediend verzoek.
De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel toestaan dat deze termijn in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen wordt overschreden."
34 De Commissie is van oordeel, dat de prejudiciële verwijzing niet-ontvankelijk is voor zover zij de uitlegging van de aangehaalde bepalingen van verordening nr. 1430/79 betreft. Deze bepalingen zijn in het hoofdgeding immers niet van toepassing, daar de belastingschuldige niet binnen de in die verordening gestelde termijn een verzoek tot terugbetaling bij de douaneautoriteiten heeft ingediend.
35 Het staat aan de nationale rechter om na te gaan, of de procedurevoorschriften van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1430/79 in acht zijn genomen. Deze feitelijke vraag heeft echter geen invloed op de ontvankelijkheid van de prejudiciële verwijzing, die enkel betrekking heeft op de materiële regels van genoemd artikel.
36 De Franse regering merkt op, dat een geval als het onderhavige niet onder verordening nr. 1430/79 valt. Anders dan verordening nr. 1697/79, die van toepassing is in gevallen waarin rechten op goederen hadden moeten worden geheven, doch waarin dat niet is gebeurd, dat wil zeggen in gevallen als die van de onderhavige zaak, heeft verordening nr. 1430/79 betrekking op de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten terugbetaling of kwijtschelding verlenen van invoer- of uitvoerrechten die ten onrechte zijn geheven of verkeerd zijn berekend.
37 Dit betoog miskent de daadwerkelijke draagwijdte van het toepassingsgebied van verordening nr. 1430/79. Deze verordening stelt noch de datum vast waarop de boeking van de rechten plaats moet hebben, noch de procedure volgens welke die boeking moet worden vastgesteld. Artikel 1, lid 2, sub e, van de verordening verlangt het bestaan van een "administratieve handeling waardoor het door de bevoegde autoriteiten aan rechten bij invoer of uitvoer te heffen bedrag naar behoren wordt vastgesteld". Deze voorwaarde kan echter als vervuld worden beschouwd wanneer de boeking van de betrokken rechten is vastgesteld in het kader van een navordering.
38 Mitsdien dienen de andere voorwaarden voor de toepasselijkheid van artikel 13 van verordening nr. 1430/79 te worden onderzocht, te weten het bestaan van een bijzondere situatie en het ontbreken van klaarblijkelijke nalatigheid en van manipulatie.
39 Verordening nr. 3799/86 van de Commissie van 12 december 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 4 bis, 6 bis, 11 bis en 13 bis van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten (PB 1986, L 352, blz. 19), bevat in artikel 4 een lijst van bijzondere situaties in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79. Zoals in de eerste alinea van artikel 4 van verordening nr. 3799/86 uitdrukkelijke wordt gezegd, is deze lijst niet volledig. Het is derhalve de taak van de bevoegde autoriteiten om van geval tot geval te beoordelen, of een situatie die, zoals die van het hoofdgeding, niet in de lijst wordt genoemd, een bijzondere situatie is in de zin van de toepasselijke gemeenschapsregeling.
40 Een van de kenmerken van de in geding zijnde situatie is dat, indien de belastingschuldige de betrokken goederen meteen had aangegeven onder de post die later de juiste is gebleken, hij geen enkel recht had betaald, omdat die goederen in aanmerking kwamen voor een preferentiële behandeling binnen de grenzen van een tariefplafond.
41 Om de door de advocaat-generaal in punt 10 van zijn conclusie genoemde redenen kan een dergelijke situatie geen bijzondere situatie in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79 vormen. De overschrijding van het tariefplafond en de daarop gevolgde herinvoering van de invoerrechten zijn immers een normaal ondernemersrisico, ook voor hen die de preferentiële behandeling hebben genoten ten gevolge van een vergissing die eerst na de overschrijding van het tariefplafond is ontdekt.
42 Het tweede kenmerk van de in geding zijnde situatie is dat de betrokken marktdeelnemer is afgegaan op een onjuiste inlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden.
43 Een dergelijke situatie kan onder bepaalde omstandigheden worden beschouwd als een bijzondere situatie in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79.
44 De aldus gegeven inlichting kan immers bij de marktdeelnemer een gewettigd vertrouwen doen ontstaan, op grond waarvan deze kan geloven zijn goederen in overeenstemming met de geldende douanewetgeving te hebben aangegeven. Het is dan onbillijk, dat achteraf invoerrechten moeten worden betaald.
45 Met betrekking tot het ontbreken van elke nalatigheid en manipulatie is het de taak van de nationale rechter om vast te stellen, of in een geval als het onderhavige al dan niet aan deze voorwaarde is voldaan.
46 Daarbij valt echter in aanmerking te nemen, dat artikel 13 van verordening nr. 1430/79 en artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 hetzelfde doel hebben, te weten betaling achteraf van in- of uitvoerrechten te beperken tot de gevallen waarin een dergelijke betaling gerechtvaardigd is en verenigbaar met een zo fundamenteel beginsel als het vertrouwensbeginsel. Zo gezien komt de omstandigheid dat de vergissing kan worden ontdekt in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, overeen met klaarblijkelijke nalatigheid of manipulatie in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, zodat de voorwaarden van deze bepaling van verordening nr. 1430/79 moeten worden beoordeeld in het licht van die van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79.
47 Gelet op het voorgaande, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat voor de toepassing van artikel 13 van verordening nr. 1430/79 de omstandigheid, dat een marktdeelnemer is afgegaan op een verkeerde tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de bevoegde douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, een bijzondere situatie in de zin van dat artikel kan opleveren, en dat het aan de nationale rechter staat om na te gaan, of voldaan is aan alle andere voorwaarden voor de toepassing van genoemd artikel 13, te weten dat er geen sprake is van kennelijke nalatigheid en van manipulatie en dat de procedurevoorschriften in acht zijn genomen.
Kosten
48 De kosten door de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunal d' instance du septième arrondissement de Paris bij vonnis van 24 september 1991 gestelde vraag, zoals verbeterd bij vonnis van 22 oktober daaraanvolgend, verklaart voor recht:
1) Artikel 5, lid 2, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide, moet aldus worden uitgelegd, dat een verkeerde tariefinlichting, aan een andere marktdeelnemer dan de belastingschuldige verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, geen "vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf" vormt; er is echter wel sprake van een vergissing van de tot navordering bevoegde autoriteiten in de zin van die bepaling, wanneer die autoriteiten, ondanks het aantal en de omvang van de door de belastingschuldige verrichte importen, geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de betrokken goederen, ofschoon een vergelijking van de aangegeven tariefpost met de uitdrukkelijke omschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur de verkeerde tariefindeling aan het licht zou hebben gebracht.
2) Bij de beoordeling of er sprake is van "een vergissing (...) die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken", als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79, moet met name rekening worden gehouden met de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken marktdeelnemer en de door deze betrachte zorgvuldigheid. Daarbij moet worden gepreciseerd:
° dat de omstandigheid dat het wegens de divergenties tussen de Lid-Staten ter zake van de tariefindeling van een bepaald goed noodzakelijk was, een verordening vast te stellen om definitief duidelijk te maken onder welke tariefpost het goed moet worden ingedeeld, een belangrijke aanwijzing vormt, dat het om een ingewikkeld probleem gaat;
° dat ook een ervaren marktdeelnemer mag aannemen dat zijn douaneaangiften juist zijn, wanneer hij voor de tariefindeling van de betrokken goederen is afgegaan op een tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, en wanneer deze autoriteiten de in de douaneaangifte vermelde tariefindeling gedurende een betrekkelijk lange periode niet hebben betwist;
° dat de betrokken marktdeelnemer moet worden geacht de vereiste zorgvuldigheid te hebben betracht wanneer hij, gelet op de tariefinlichting verstrekt aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap, geen enkele twijfel koesterde omtrent de juistheid van de tariefindeling van het goed;
° dat het aan de nationale rechter staat om op basis van deze uitlegging vast te stellen, of in het concrete geval is voldaan aan de criteria aan de hand waarvan moet worden beoordeeld, of de vergissing die ertoe heeft geleid dat de douanerechten niet zijn opgeëist, door de belastingschuldige kon worden ontdekt.
3) Het in artikel 5, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 1697/79 gestelde vereiste, dat de belastingschuldige heeft voldaan aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake douaneaangifte, moet worden geacht te zijn vervuld, wanneer de marktdeelnemer de goederen te goeder trouw onder een verkeerde tariefpost heeft aangegeven en deze tariefpost duidelijk en uitdrukkelijk is vermeld te zamen met de omschrijving van de betrokken goederen, zodat de bevoegde douaneautoriteiten onmiddellijk en met zekerheid hadden moeten vaststellen, dat het niet de juiste tariefpost was.
4) Voor de toepassing van artikel 13 van verordening (EEG) nr. 1430/79 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten, kan de omstandigheid, dat een marktdeelnemer is afgegaan op een verkeerde tariefinlichting, aan een tot dezelfde groep als hijzelf behorende vennootschap verstrekt door de bevoegde douaneautoriteiten van een andere Lid-Staat dan die waar de tot navordering bevoegde autoriteiten zich bevinden, een bijzondere situatie in de zin van dat artikel opleveren. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan, of voldaan is aan alle andere voorwaarden voor de toepassing van genoemd artikel 13, te weten dat er geen sprake is van kennelijke nalatigheid en van manipulatie en dat de procedurevoorschriften in acht zijn genomen.