Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 61990CJ0286
Judgment of the Court of 24 November 1992. # Anklagemyndigheden v Peter Michael Poulsen and Diva Navigation Corp. # Reference for a preliminary ruling: Kriminal- og Skifteretten i Hjørring - Denmark. # Conservation of fishery resources - Salmon caught in the North Atlantic outside the waters under the sovereignty and jurisdiction of the Member States - Prohibition on transporting and storing fish in the areas under the sovereignty and jurisdiction of the Member States - Application of that prohibition to a vessel flying the flag of a non-member country. # Case C-286/90.
Arrest van het Hof van 24 november 1992.
Anklagemyndigheden tegen Peter Michael Poulsen en Diva Navigation Corp.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Kriminal- og Skifteretten i Hjørring - Denemarken.
Instandhouding van visbestanden - Zalm, gevangen in Noordatlantische Oceaan buiten wateren onder souvereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten - Verbod van vervoer en opslag in wateren onder soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten - Toepassing van verbod op vaartuig dat vlag van derde land voert.
Zaak C-286/90.
Arrest van het Hof van 24 november 1992.
Anklagemyndigheden tegen Peter Michael Poulsen en Diva Navigation Corp.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Kriminal- og Skifteretten i Hjørring - Denemarken.
Instandhouding van visbestanden - Zalm, gevangen in Noordatlantische Oceaan buiten wateren onder souvereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten - Verbod van vervoer en opslag in wateren onder soevereiniteit of jurisdictie van de Lid-Staten - Toepassing van verbod op vaartuig dat vlag van derde land voert.
Zaak C-286/90.
Jurisprudentie 1992 I-06019
ECLI-code: ECLI:EU:C:1992:453
ARREST VAN HET HOF VAN 24 NOVEMBER 1992. - ANKLAGEMYNDIGHEDEN TEGEN PETER MICHAEL POULSEN EN DIVA NAVIGATION CORP.. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: KRIMINAL- OG SKIFTERETTEN I HJOERRING - DENEMARKEN. - INSTANDHOUDING VAN VISBESTANDEN - ZALM GEVANGEN IN NOORDATLANTISCHE OCEAAN BUITEN WATEREN ONDER SOEVEREINITEIT OF JURISDICTIE VAN DE LID-STATEN - VERBOD VAN VERVOER EN OPSLAG IN WATEREN ONDER SOEVEREINITEIT OF JURISDICTIE VAN DE LID-STATEN - TOEPASSING VAN VERBOD OP VAARTUIG DAT VLAG VAN DERDE LAND VOERT. - ZAAK C-286/90.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-06019
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00189
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00191
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Visserij ° Instandhouding van rijkdommen van de zee ° Technische maatregelen voor instandhouding ° Verbod van vervoer en opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder soevereiniteit of jurisdictie van Lid-Staten vallen ° Toepasselijkheid van verbod op vaartuig dat in derde land is geregistreerd ° Bestaan van wezenlijke band met Lid-Staat ° Geen invloed
(Verordening nr. 3094/86 van de Raad, art. 6, lid 1, sub b)
2. Visserij ° Instandhouding van rijkdommen van de zee ° Technische maatregelen voor instandhouding ° Verbod van vervoer en opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder soevereiniteit of jurisdictie van Lid-Staten vallen ° Vaartuig dat in derde land is geregistreerd ° Bemanning samengesteld uit onderdanen van Lid-Staat ° Geen invloed
(Verordening nr. 3094/86 van de Raad, art. 6, lid 1, sub b)
3. Visserij ° Instandhouding van rijkdommen van de zee ° Technische maatregelen voor instandhouding ° Verbod van vervoer en opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder soevereiniteit of jurisdictie van Lid-Staten vallen ° Geografisch toepassingsgebied ingeval van vaartuigen die in derde land zijn geregistreerd ° Exclusieve economische zone of territoriale wateren van Lid-Staat ° Daarvan uitgesloten ° Binnenwateren of haven van Lid-Staat ° Daaronder begrepen
(Verordening nr. 3094/86 van de Raad, art. 6, lid 1, sub b)
4. Visserij ° Instandhouding van rijkdommen van de zee ° Technische maatregelen voor instandhouding ° Verbod van vervoer en opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder soevereiniteit of jurisdictie van Lid-Staten vallen ° Inbeslagneming van lading zalm die zich in strijd met verbod aan boord bevindt ° Toepasselijkheid op vaartuig dat in derde land is geregistreerd en eigendom is van in dat land gevestigde vennootschap ° Voorwaarde ° Aanwezigheid van vaartuig in binnenwateren of haven van Lid-Staat
(Verordening nr. 3094/86 van de Raad, art. 6, lid 1, sub b)
5. Visserij ° Instandhouding van rijkdommen van de zee ° Technische maatregelen voor instandhouding ° Verbod van vervoer en opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder soevereiniteit of jurisdictie van Lid-Staten vallen ° Toepassing op vaartuigen uit derde landen die haven van Lid-Staat zijn binnengelopen wegens noodsituatie ° Ontbreken van gemeenschapsregeling ° Beoordeling door nationale rechter met inachtneming van volkenrecht
(Verordening nr. 3094/86 van de Raad, art. 6, lid 1, sub b)
1. Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 3094/86, waarbij als technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden het vervoer en de opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen wordt verboden, kan een vaartuig dat is geregistreerd in een derde land niet worden behandeld als een vaartuig dat de nationaliteit van een Lid-Staat bezit op grond dat het een wezenlijke band met deze Lid-Staat heeft.
2. Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 3094/86, waarbij als technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden het vervoer en de opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen wordt verboden, kan niet op de kapitein en de overige bemanningsleden worden toegepast op grond dat zij onderdaan van een Lid-Staat zijn, zonder rekening te houden met de staat waarin het vaartuig is geregistreerd en het zeegebied waarin het zich bevindt.
3. Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 3094/86, waarbij als technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden het vervoer en de opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen wordt verboden, kan niet worden toegepast op een vaartuig dat is geregistreerd in een derde land dat geen partij is bij het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noordatlantische Oceaan, en dat zich op volle zee bevindt. Deze bepaling kan evenmin op een dergelijk vaartuig worden toegepast, wanneer het zich in de exclusieve economische zone van een Lid-Staat bevindt of door de territoriale wateren van een Lid-Staat vaart, voor zover het in die gebieden het recht van onschuldige doorvaart uitoefent. Daarentegen kan deze bepaling in beginsel wel op dit vaartuig worden toegepast, wanneer het zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt.
4. De nationale rechter kan de inbeslagneming van een lading zalm die is gevangen in de gebieden, bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 3094/86, waarbij als technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden het vervoer en de opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen wordt verboden, en die tijdelijk in de wateren onder de jurisdictie van de Gemeenschap wordt vervoerd en aan boord wordt gehouden van een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd en eigendom is van een vennootschap die in dat land is gevestigd, in beginsel slechts gelasten wanneer het schip zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt.
5. Het gemeenschapsrecht bevat geen regel betreffende de handhaving van het verbod van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 3094/86, waarbij als technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden het vervoer en de opslag aan boord van zalm die is gevangen in bepaalde gebieden die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen wordt verboden, ten aanzien van vaartuigen uit derde landen die een haven in een Lid-Staat zijn binnengelopen, omdat zij in nood verkeerden. De nationale rechter dient overeenkomstig het volkenrecht te beoordelen, welke rechtsgevolgen een dergelijke noodsituatie heeft.
In zaak C-286/90,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Kriminal- og Skifteret te Hjoerring, in de aldaar dienende strafzaak tegen
P. M. Poulsen, en
Diva Navigation Corp.,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van visbestanden (PB 1986, L 288, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, C. N. Kakouris, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, kamerpresidenten, G. F. Mancini, R. Joliet, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,
advocaat-generaal: G. Tesauro
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° P. M. Poulsen en Diva Navigation Corp., vertegenwoordigd door B. Nielsen en C. Dyvig, advocaten te Kopenhagen;
° de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Molde, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde;
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridische adviseurs R. C. Fischer en H. P. Hartvig als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van P. M. Poulsen en Diva Navigation Corp., de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Molde en T. Lehmann, directeur van de Juridische dienst bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, en de Commissie ter terechtzitting van 21 januari 1992,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 31 maart 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 10 augustus 1990, ingekomen bij het Hof op 19 september daaraanvolgend, heeft het Kriminal- og Skifteret te Hjoerring (hierna: "Kriminal- og Skifteret") krachtens artikel 177 EEG-Verdrag vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB 1986, L 288, blz. 1; hierna: "de verordening").
2 Deze vragen zijn gerezen in een strafzaak tegen P. M. Poulsen (hierna: "Poulsen") en Diva Navigation Corp. (hierna: "Diva Navigation"), die strafrechtelijk worden vervolgd, omdat de bemanning van het vaartuig Onkel Sam, waarvan Poulsen kapitein en Diva Navigation eigenaar is, in strijd met de verordening in de Noordatlantische Oceaan gevangen zalm aan boord heeft gehouden, heeft vervoerd en heeft opgeslagen.
3 De Onkel Sam is ingeschreven in het Panamese scheepsregister en voert de Panamese vlag. Het vaartuig is eigendom van Diva Navigation, een vennootschap naar Panamees recht, waarvan alle aandelen in handen zijn van een Deens onderdaan. Poulsen is kapitein van dit vaartuig; evenals de rest van de bemanning heeft hij de Deense nationaliteit en ontvangt hij zijn salaris in Denemarken. Tussen zijn reizen ligt het vaartuig gewoonlijk in een Deense haven afgemeerd.
4 Begin 1990 ving de Onkel Sam 22 332 kilo zalm in de Noordatlantische Oceaan buiten de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen. Toen het vaartuig onderweg was naar Polen, alwaar de lading zou worden verkocht, raakte de carburateur defect en besloot de kapitein, gezien de slechte weersomstandigheden, koers naar een Deense haven te zetten, teneinde de noodzakelijke reparaties te laten verrichten. Terwijl de Onkel Sam in die haven lag afgemeerd, is het vaartuig gecontroleerd door de Deense visserij-inspectie, is de lading in beslag genomen en vervolgens op de Deense markt verkocht, en zijn de kapitein alsmede de eigenaar voor het Kriminal- og Skifteret gedaagd wegens overtreding van artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening.
5 Volgens artikel 1 betreft de verordening de vangst en aanvoer van levende rijkdommen uit alle zeewateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen en die gelegen zijn in één van de acht in de verordening afgebakende gebieden.
6 In afwijking van dit artikel bepaalt artikel 6, lid 1, van de verordening, dat zalm en zeeforel, wanneer zij in de in artikel 1 afgebakende gebieden 1, 2, 3 en 4 zijn gevangen buiten de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten, niet aan boord mogen worden gehouden, worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar onmiddellijk in zee moeten worden teruggezet.
7 Aangezien het Kriminal- og Skifteret zich afvroeg of deze bepaling in casu van toepassing was, heeft het het Hof de vijf volgende prejudiciële vragen gesteld:
"1) Moet het verbod van artikel 6 van verordening nr. 3094/86 aldus worden uitgelegd, dat het geldt voor alle kapiteins of eventueel overige bemanningsleden die gemeenschapsonderdaan zijn, ongeacht in welk land het betrokken vissersvaartuig is geregistreerd en welke vlag het voert, en ongeacht waar het vaartuig zich bevindt?
2) Moet het verbod van artikel 6 van verordening nr. 3094/86 aldus worden uitgelegd, dat het ook geldt voor eigenaren uit derde landen, wier vangsten het grondgebied van de Gemeenschap slechts tijdelijk worden binnengebracht?
Wanneer de eerste vraag aldus moet worden beantwoord, dat het verbod van artikel 6 niet geldt voor het vissen op volle zee door gemeenschapsonderdanen aan boord van in een derde land geregistreerde vaartuigen, wordt het Hof verzocht om een antwoord op de volgende vragen:
3) Moet de registratie in een derde land van een vissersvaartuig waarmee handelingen worden verricht die in strijd zijn met verordening nr. 3094/86, worden geëerbiedigd in het kader van het verbod van artikel 6, in aanmerking genomen dat:
° het vaartuig eigendom is van een Panamese maatschappij, waarvan alle aandelen in handen zijn van een gemeenschapsonderdaan;
° de kapitein en de overige bemanningsleden allen gemeenschapsonderdaan zijn;
° het vaartuig wordt geëxploiteerd vanuit een Lid-Staat van de Gemeenschap;
° het vaartuig tussen zijn vaarten gewoonlijk in een haven van de Gemeenschap ligt.
4) Indien de registratie van het vaartuig moet worden geëerbiedigd, valt dan een in een derde land geregistreerd vaartuig onder het verbod om in de Noordatlantische Oceaan gevangen zalm te vervoeren en op te slaan:
a) wanneer het zich in de communautaire visserijzone bevindt;
b) wanneer het zich in de territoriale wateren van een Lid-Staat bevindt;
c) wanneer het zich in de binnenwateren van een Lid-Staat bevindt;
d) helemaal niet?
5) Indien de registratie van het schip moet worden geëerbiedigd en het verbod om in de Noordatlantische Oceaan gevangen zalm te vervoeren en op te slaan van toepassing is: in hoeverre bevat het gemeenschapsrecht regels betreffende de handhaving van het verbod ten aanzien van vaartuigen uit derde landen, die een haven van een Lid-Staat zijn binnengelopen omdat zij in nood verkeerden?
Is het in dat verband van belang, of de noodtoestand is ontstaan binnen of buiten het geografische toepassingsgebied van het verbod?"
8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
9 Vooraf zij in de eerste plaats opgemerkt, dat de bevoegdheden van de Gemeenschap moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met het volkenrecht en dat het genoemde artikel 6 dus moet worden uitgelegd, en zijn werkingssfeer moet worden afgebakend, met inachtneming van de relevante regels van het internationale zeerecht.
10 In dit verband moet met name rekening worden gehouden met de Verdragen van Genève van 29 april 1958 inzake de territoriale zee en de aansluitende zone (UN Treaties Series, vol. 516, blz. 205), inzake de volle zee (UN Treaties Series, vol. 450, blz. 11) en inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de volle zee (UN Treaties Series, vol. 559, blz. 285), voor zover hierin de algemene door de internationale gewoonte bevestigde regels zijn gecodificeerd, alsmede met het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee (Derde Zeerechtconferentie van de Verenigde Naties, Official Documents, vol. XVII, 1984, Document A/Conf. 62/122, blz. 157-231; hierna: "Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee"), dat nog niet in werking is getreden, maar waarvan vele bepalingen worden geacht de huidige stand van het internationale gewoonterecht van de zee tot uitdrukking te brengen (zie de uitspraken van het Internationale Gerechtshof van 12 oktober 1984, Delimitation of the maritime boundary in the Gulf of Maine, Canada v. VS, ICJ Reports 1984, blz. 294, par. 94; 3 juni 1985, Continental Shelf, Libya v. Malta, ICJ Reports 1985, blz. 30, par. 27, en 27 juni 1986, Military and paramilitary activities in and against Nicaragua, ICJ Reports 1986, blz. 111-112, par. 212 en 214).
11 Vervolgens moet worden beklemtoond, dat het betrokken verbod de instandhouding van beschermde soorten tot doel heeft. Het is met name gebaseerd op een in 1982 door de Gemeenschap gesloten multilateraal verdrag, te weten het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noordatlantische Oceaan (PB 1982, L 378, blz. 25), waarin het vissen op zalm buiten visserijrechtsgebieden van de kuststaten is verboden. Dit verdrag is in overeenstemming met de in artikel 118 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee voorziene internationale verplichting om samen te werken bij het behoud en het beheer van de levende rijkdommen in de gebieden van de volle zee. Bovendien zij opgemerkt, dat in artikel 6 van het Verdrag van Genève van 29 april 1958 inzake de visserij en de instandhouding van de biologische rijkdommen van de volle zee het belang wordt erkend van de kuststaten bij de biologische rijkdommen in het gedeelte van de volle zee dat grenst aan de wateren die onder hun jurisdictie vallen. Gelet op het doel van het in artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening neergelegde verbod, moet deze bepaling zodanig worden uitgelegd, dat zij binnen de grenzen van het volkenrecht een maximale nuttige werking heeft.
De nationaliteit van het vaartuig
12 Met zijn derde vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of een vaartuig dat in een derde staat is geregistreerd voor de toepassing van artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening kan worden behandeld als een vaartuig dat de nationaliteit van een Lid-Staat bezit op grond dat het een wezenlijke band met deze Lid-Staat heeft.
13 Krachtens het volkenrecht heeft een vaartuig in beginsel slechts één nationaliteit, te weten die van de staat waarin het is geregistreerd (zie met name de artikelen 5 en 6 van het Verdrag van Genève van 29 april 1958 inzake de volle zee, alsmede de artikelen 91 en 92 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee).
14 Uit deze zelfde regel vloeit voort, dat een Lid-Staat een vaartuig dat reeds in een derde staat is geregistreerd en dus de nationaliteit van die staat bezit, niet kan behandelen als een vaartuig dat zijn vlag voert.
15 Het feit dat de enige band die bestaat tussen het vaartuig en de staat waarvan het de nationaliteit bezit, wordt gevormd door de administratieve formaliteit van de registratie, doet niet af aan de toepassing van deze regel. De staat die als eerste zijn nationaliteit heeft verleend, kon namelijk volledig zelfstandig beslissen, onder welke voorwaarden hij zulks doet (zie in het bijzonder artikel 5 van het Verdrag van Genève van 29 april 1958 inzake de volle zee, en artikel 91 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee).
16 Hieruit volgt, dat op de derde vraag moet worden geantwoord, dat een vaartuig dat is geregistreerd in een derde land, voor de toepassing van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, niet kan worden behandeld als een vaartuig dat de nationaliteit van een Lid-Staat bezit op grond dat het een wezenlijke band met deze Lid-Staat heeft.
De toepasselijkheid van artikel 6 op onderdanen van een Lid-Staat die zich aan boord bevinden van een vaartuig dat de vlag van een derde land voert
17 Met zijn eerste vraag wenst de nationale rechter te vernemen of artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening kan worden toegepast op de kapitein en de overige bemanningsleden op grond dat zij onderdaan zijn van een Lid-Staat, zonder rekening te houden met de staat waarin het vaartuig is geregistreerd en met het zeegebied waarin het zich bevindt.
18 In dit verband moet worden beklemtoond, dat niet de nationaliteit van de bemanningsleden, maar de staat waarin het vaartuig is geregistreerd en eventueel het zeegebied waarin het zich bevindt, bepalend is voor de vraag welke wet van toepassing is op de activiteiten van de bemanningsleden.
19 Voorts bevatten de tekst of de overwegingen van de verordening geen enkel aanknopingspunt voor de gedachte, dat de Gemeenschap uit hoofde van haar jurisdictie ratione personae verplichtingen aan gemeenschapsonderdanen heeft willen opleggen.
20 Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, niet op de kapitein en de andere bemanningsleden kan worden toegepast op grond dat zij onderdaan van een Lid-Staat zijn, zonder rekening te houden met de staat waarin het vaartuig is geregistreerd en het zeegebied waarin het vaartuig zich bevindt.
De toepasselijkheid van artikel 6 in de verschillende zeegebieden
21 Met zijn vierde vraag verzoekt de nationale rechter het Hof om de zeegebieden af te bakenen waarin artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening moet worden toegepast op een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd.
22 De bedoelde bepaling kan niet worden toegepast op een in een derde land geregistreerd vaartuig dat zich op volle zee bevindt, omdat een dergelijk vaartuig op volle zee in beginsel uitsluitend aan de wet van de vlaggestaat is onderworpen.
23 Weliswaar heeft de Gemeenschap in 1982 het eerdergenoemde Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noordatlantische Oceaan gesloten, maar dit verdrag kan niet worden tegengeworpen aan staten die het niet hebben ondertekend, en kan dus niet op in die staten geregistreerde vaartuigen worden toegepast.
24 Met betrekking tot de overige zeegebieden is de Gemeenschap bevoegd om een regeling te treffen, waarbij het vervoer en de opslag, in de exclusieve economische zone, de territoriale wateren, de binnenwateren en de havens van de Lid-Staten, van zalm die is gevangen in de in artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening bedoelde gebieden, onwettig wordt verklaard.
25 De jurisdictie van de kuststaat is in sommige van deze gebieden evenwel niet volledig. Zo moet de kuststaat, ofschoon de territoriale wateren onder zijn soevereiniteit vallen, in deze wateren het recht op onschuldige doorvaart van vaartuigen die de vlag van andere staten voeren, eerbiedigen (artikelen 14-23 van het Verdrag van Genève van 29 april 1958 inzake de territoriale zee en de aansluitende zone; artikelen 17-32 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee). In de exclusieve economische zone moeten de bevoegdheden van de kuststaat worden uitgeoefend met inachtneming van met name de vrijheid van scheepvaart (zie artikel 58, lid 1, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee).
26 Hieruit volgt, dat de gemeenschapsregeling niet kan worden toegepast ten aanzien van een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd en zich in de exclusieve economische zone van een Lid-Staat bevindt, aangezien het in deze zone vrijheid van scheepvaart geniet.
27 Deze regeling kan evenmin worden toegepast ten aanzien van een dergelijk vaartuig dat door de territoriale wateren van een Lid-Staat vaart, voor zover het in die wateren het recht van onschuldige doorvaart uitoefent.
28 Daarentegen kan de gemeenschapsregeling wel worden toegepast, wanneer het vaartuig zich in de binnenwateren of, meer in het bijzonder, in een haven van een Lid-Staat bevindt, waar het in beginsel aan de volledige jurisdictie van die staat is onderworpen.
29 Daarom moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, in beginsel slechts geldt voor een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd, wanneer het zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt.
De mogelijkheid van inbeslagneming van de lading
30 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat de nationale rechter met zijn tweede vraag wenst te vernemen of hij de inbeslagneming mag gelasten van een lading zalm die is gevangen in de in artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening bedoelde gebieden, en die zich aan boord bevindt van een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd en eigendom is van een in die staat gevestigde vennootschap, wanneer de lading tijdelijk wordt vervoerd in de wateren die onder de jurisdictie van de Gemeenschap vallen.
31 Om te beginnen is de inbeslagneming van een lading vis een van de maatregelen waarin de Lid-Staten moeten voorzien teneinde de naleving van de gemeenschapsregeling te verzekeren en degenen die inbreuk op deze regeling maken, het daaraan ontleende economisch voordeel te ontnemen. De inbeslagneming is dus een bijkomende maatregel die slechts mag worden gelast wanneer inbreuk op de gemeenschapsregeling is gemaakt.
32 Zoals uit het antwoord op de vorige vragen blijkt, is zowel de nationaliteit van de eigenaar van het vaartuig als de tijdelijkheid van de aanwezigheid van de lading in de wateren die onder de jurisdictie van de Gemeenschap vallen, niet van belang voor de onwettigheid van het vervoer.
33 Ten slotte kan, aangezien het verbod op het vervoer en de opslag van zalm die is gevangen in de gebieden, bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening, in beginsel slechts voor een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd geldt, wanneer dit vaartuig zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt, de inbeslagneming van de lading die tijdelijk is vervoerd in de wateren die onder de jurisdictie van de Gemeenschap vallen, enkel in die situatie worden gelast.
34 Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat de nationale rechter de inbeslagneming van een lading zalm die is gevangen in de gebieden, bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, en die tijdelijk in de wateren onder de jurisdictie van de Gemeenschap wordt vervoerd, en aan boord wordt gehouden van een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd en eigendom is van een vennootschap die in dat land is gevestigd, in beginsel slechts kan gelasten wanneer het vaartuig zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt.
Het bestaan van gemeenschapsregels betreffende noodsituaties
35 Met zijn vijfde vraag wenst de nationale rechter te vernemen of het gemeenschapsrecht regels kent betreffende de handhaving van het verbod van artikel 6, lid 1, sub b, van de verordening ten aanzien van vaartuigen uit derde landen die een haven van een Lid-Staat zijn binnengelopen, omdat zij in nood verkeerden.
36 Geen van de verordeningen die de Raad heeft vastgesteld met het oog op de invoering of de toepassing van de gemeenschapsregeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden bevat een bepaling, waardoor een vaartuig dat in een noodsituatie verkeert, aan het verbod kan ontsnappen.
37 Bovendien is de vraag, welke rechtsgevolgen de noodsituatie heeft, niet gesteld om vast te stellen welke de werkingssfeer van de gemeenschapsregeling is, maar om te vernemen hoe deze regeling door de autoriteiten van de Lid-Staten moet worden toegepast.
38 Zo gezien moet de nationale rechter overeenkomstig het volkenrecht beoordelen welke rechtsgevolgen de noodsituatie waarin een vaartuig uit een derde land verkeert, heeft voor de toepassing van het genoemde artikel 6.
39 Bijgevolg moet op de vijfde vraag worden geantwoord, dat het gemeenschapsrecht geen regel bevat betreffende de handhaving van het verbod van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, ten aanzien van vaartuigen uit derde landen die een haven in een Lid-Staat zijn binnengelopen omdat zij in nood verkeerden. De nationale rechter dient overeenkomstig het volkenrecht te beoordelen, welke rechtsgevolgen een dergelijke situatie heeft.
Kosten
40 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Kriminal- og Skifteret bij beschikking van 10 augustus 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Een vaartuig dat is geregistreerd in een derde land, kan voor de toepassing van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober houdende technische maatregelen voor instandhouding van de visbestanden, niet worden behandeld als een vaartuig dat de nationaliteit van een Lid-Staat bezit op grond dat het een wezenlijke band met deze Lid-Staat heeft.
2) Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, kan niet op de kapitein en de overige bemanningsleden worden toegepast op grond dat zij onderdaan van een Lid-Staat zijn, zonder rekening te houden met de staat waarin het vaartuig is geregistreerd en het zeegebied waarin het zich bevindt.
3) Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, geldt in beginsel slechts voor een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd, wanneer het zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt.
4) De nationale rechter kan de inbeslagneming van een lading zalm die is gevangen in de gebieden, bedoeld in artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, en die tijdelijk in de wateren onder de jurisdictie van de Gemeenschap wordt vervoerd en aan boord wordt gehouden van een vaartuig dat in een derde land is geregistreerd en eigendom is van een vennootschap die in dat land is gevestigd, in beginsel slechts gelasten wanneer het schip zich in de binnenwateren of in een haven van een Lid-Staat bevindt.
5) Het gemeenschapsrecht bevat geen regel betreffende de handhaving van het verbod van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 3094/86 van de Raad van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, ten aanzien van vaartuigen uit derde landen die een haven in een Lid-Staat zijn binnengelopen, omdat zij in nood verkeerden. De nationale rechter dient overeenkomstig het volkenrecht te beoordelen, welke rechtsgevolgen een dergelijke noodsituatie heeft.