EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61988CJ0363

Arrest van het Hof van 30 januari 1992.
Società Finanziaria siderurgica Finsider SpA (in vereffening), Italsider SpA (in vereffening) et Societa Acciaierie e Ferriere Lombarde Falck SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EGKS-Verdrag - Aansprakelijkheid van de Commissie.
Gevoegde zaken C-363/88 en C-364/88.

Jurisprudentie 1992 I-00359

ECLI-code: ECLI:EU:C:1992:44

61988J0363

ARREST VAN HET HOF VAN 30 JANUARI 1992. - SOCIETA FINANZIARIA SIDERURGICA FINSIDER SPA (IN LIQUIDATIE), ITALSIDER SPA (IN LIQUIDATIE) EN SOCIETA ACCIAIERIE E FERRIERE LOMBARDE FALCK SPA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - EGKS-VERDRAG - AANSPRAKELIJKHEID VAN COMMISSIE. - GEVOEGDE ZAKEN C-363/88 EN C-364/88.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-00359


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Beroep tot schadevergoeding - EGKS - Schade die als gevolg van beschikkingen is geleden - Grondslag van vordering - Coëxistentie van artikelen 34 en 40, eerste alinea, EGKS-Verdrag

(EGKS-Verdrag, art. 34 en 40, eerste alinea)

2. Niet-contractuele aansprakelijkheid - EGKS - Voorwaarden - Dienstfout, schade en oorzakelijk verband - Ontoereikendheid van enkele feit van onwettigheid van beschikking die schade heeft veroorzaakt - Beoordeling van dienstfout die tot aansprakelijkheid kan leiden - Inaanmerkingneming van te regelen situaties, problemen bij toepassing van regeling en beoordelingsvrijheid waarover instelling beschikt

(EGKS-Verdrag, art. 34 en 40)

3. Niet-contractuele aansprakelijkheid - EGKS - Stabiliteit van bepaalde traditionele leveringen - Nietigverklaring van stilzwijgende weigering van Commissie om in kader van stelsel van produktie- en leveringsquota voor ijzer en staal op te treden ten einde stabiliteit van bepaalde traditionele leveringen te verzekeren - Geen aansprakelijkheid, gelet op te regelen situatie, problemen bij toepassing van regeling en beoordelingsvrijheid van Commissie

(EGKS-Verdrag, art. 34 en 40; Algemene beschikking nr. 234/84, art. 15 B)

4. Niet-contractuele aansprakelijkheid - EGKS - Toekenning door Commissie, in kader van stelsel van produktie- en leveringsquota voor ijzer en staal, van aanvullende quota voor produktie van halffabrikaten, bestemd voor vervaardiging van kleine gelaste buizen - Gevolgen voor traditionele leveringen - Geen aansprakelijkheid in verband met ontbreken van verplichting om traditionele handelsstromen te eerbiedigen

(EGKS-Verdrag, art. 40; Algemene beschikkingen nr. 234/84, art. 10, en nr. 3485/85, art. 10)

Samenvatting


1. Het bestaan van de bijzondere bepalingen van artikel 34 EGKS-Verdrag op grond waarvan, wanneer de Commissie geen enkele maatregel heeft genomen ter uitvoering van een arrest waarbij een van haar beschikkingen nietig is verklaard, de onderneming die meent onmiddellijk een bijzonder nadeel te hebben geleden van die beschikking, zich tot het Hof kan wenden om de nietig verklaarde beschikking onrechtmatig te doen verklaren en uit dien hoofde schadevergoeding te verkrijgen, belet de betrokken onderneming niet om indien andere dienstfouten dan die welke met de nietig verklaarde beschikking is begaan, tot de gestelde schade hebben bijgedragen, de Gemeenschap aansprakelijk te stellen voor een dienstfout, op basis van artikel 40, eerste alinea, EGKS-Verdrag. Op geen enkele wijze is het verboden deze bepaling te gebruiken om de Gemeenschap aansprakelijk te stellen met een beroep op de onwettigheid van beschikkingen.

2. De artikelen 34 en 40 EGKS-Verdrag verlangen voor de aansprakelijkheid van de Gemeenschap dat er tegelijkertijd sprake is van schade en van een dienstfout; het enkele feit dat een beschikking die verzoeker schade zou hebben berokkend, onwettig is, is dus niet voldoende.

Ter beoordeling van de aard van de fout die moet zijn begaan om tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap te leiden dient men bij gebreke van enige precisering in genoemde bepalingen te zien naar het gebied waarop en de voorwaarden waaronder de gemeenschapsinstelling optreedt. Daarbij dient vooral rekening te worden gehouden met de ingewikkeldheid van de situaties die de instelling moet regelen, de problemen bij de toepassing van de bepalingen en de beoordelingsvrijheid waarover de instelling ingevolge die bepalingen beschikt.

Of de Gemeenschap aansprakelijk is, onderstelt ten slotte niet enkel het bestaan van een dienstfout en van schade, maar ook een - door de verzoeker te bewijzen - rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de dienstfout en de schade.

3. Om te kunnen beoordelen of het nalaten van de Commissie om in het kader van artikel 15 B van beschikking nr. 234/84 corrigerende maatregelen te nemen ter handhaving van de stabiliteit van de traditionele leveringen van bepaalde ijzer- en staalprodukten, een dienstfout oplevert die tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap leidt, moet worden bezien in welke context dit geschiedde. In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat dit artikel in de regeling van toezicht en produktiequota voor ijzer en staal, ter waarborging van de stabiliteit van de traditionele leveringen in de context van een moeilijk te beheersen crisissituatie, een methode heeft ingevoerd die in een op het vrije verkeer van goederen gebaseerde gemeenschappelijke markt moeilijk toepasbaar was. De Commissie moest dus wel behoedzaam te werk gaan bij de toepassing van deze bepalingen, waarvan de verenigbaarheid met het Verdrag in een beschikking van het Hof bovendien in twijfel was getrokken en die door een aantal betrokken ondernemingen waren betwist. De Commissie moest dus niet enkel in een onzekere rechtssituatie optreden, maar ook in een feitelijke situatie die ernstige twijfel kon doen rijzen aan de doeltreffendheid van de in genoemd artikel voorziene procedure.

Onder deze omstandigheden kan de nietigverklaring door het Hof van de stilzwijgende weigering om de in artikel 15 B voorziene maatregelen te treffen, niet volstaan om de Gemeenschap aansprakelijk te stellen.

4. De toekenning van aanvullende quota op basis van artikel 10 van de beschikkingen nrs. 234/84 en 3485/85 voor de produktie van halffabrikaten, bestemd voor het vervaardigen van kleine gelaste buizen, is geschied op basis van een regeling die liberaler is dan die voor andere produkten en geen melding maakt van de noodzaak het stelsel van evenwicht in de traditionele handelsstromen te eerbiedigen.

Er is daarom geen sprake van een dienstfout van de Commissie die tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan leiden, als gevolg van het feit dat de uit hoofde van genoemde regeling toegekende quota de traditionele handelsstromen zouden hebben aangetast.

Partijen


In de gevoegde zaken C-363/88 en C-364/88,

Finanziaria siderurgica Finsider SpA, in liquidatie, gevestigd te Rome,

Italsider SpA, in liquidatie, gevestigd te Genua (Italië),

beide aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Grassetti en G. Greco, advocaten bij de Corte di cassazione, vervolgens door G. Greco alleen, beide domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van N. Schaeffer, advocaat aldaar, Avenue de la Porte-Neuve 12,

en

Acciaierie e ferriere Lombarde Falck SpA, gevestigd te Milaan, aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Grassetti en G. Greco, advocaten bij de Corte di cassazione, vervolgens door G. Greco alleen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van N. Schaeffer, advocaat aldaar, Avenue de la Porte-Neuve 12,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs R. Waegenbaur en G. Campogrande als gemachtigden, bijgestaan door P. A. M. Ferrari, advocaat te Rome, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende beroepen krachtens de artikelen 34, tweede alinea, en 40, eerste alinea, EGKS-Verdrag, strekkende tot veroordeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vergoeding van de schade die verzoeksters hebben geleden ten gevolge van de vermindering van de leveringen van produkten van de categorieën Ia, Ib en II op de Italiaanse markt in de jaren 1984, 1985 en 1986,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, Sir Gordon Slynn, R. Joliet, F. A. Schockweiler en F. Grévisse, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Díez de Velasco en M. Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal: W. Van Gerven

griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 17 september 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 november 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschriften neergelegd ter griffie van het Hof op 14 december 1988, hebben de vennootschappen in liquidatie Finanziaria siderurgica Finsider SpA (hierna: "Finsider") en Italsider SpA (hierna: "Italsider") enerzijds en de vennootschap Acciaierie e ferriere Lombarde Falck SpA (hierna: "Falck") anderzijds krachtens de artikelen 34 en 40, eerste alinea, EGKS-Verdrag een beroep ingesteld ertoe strekkende de Commissie aansprakelijk te verklaren voor de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de vermindering van de leveringen van ijzer- en staalprodukten van de categorieën Ia, Ib en II op de Italiaanse markt in de jaren 1984, 1985 en 1986, en haar te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente.

2 Bij beschikking nr. 234/84/EGKS van 31 januari 1984 (PB 1984, L 29, blz. 1), verlengde de Commissie het stelsel van toezicht en produktiequota voor bepaalde produkten van de ondernemingen van de ijzer- en staalindustrie. Bij artikel 15 B van deze beschikking werd een stelsel van toezicht op de instandhouding van de traditionele handelsstromen ingevoerd.

3 Dit stelsel werkte als volgt: elke Lid-Staat kon bij de Commissie een klacht indienen wanneer hij in een bepaald kwartaal vaststelde, dat de leveringen van produkten van de categorieën Ia (bepaalde soorten warmgewalst breedband en bandstaal), Ib (koudgewalste of warmgewalste plaat), II (plaat ex quarto en strippen) en III (breedflensbalken) op zijn nationale markt "in aanzienlijke mate [afweken] van de traditionele leveringen". Wanneer de Commissie de klacht gegrond achtte, kon zij de betrokken ondernemingen, aldus artikel 15 B, lid 4, verzoeken "zich schriftelijk ertoe te verbinden de verstoring die in het evenwicht van hun traditionele leveringen [was] ontstaan, in de loop van het volgende kwartaal weer ongedaan te maken". Indien een onderneming zich hiertoe niet verbond of haar verbintenis niet nakwam, kon de Commissie krachtens artikel 15 B, lid 5, het gedeelte van het quotum dat deze onderneming op de gemeenschappelijke markt mocht leveren, "met een hoeveelheid verminderen die ten hoogste gelijk is aan die welke de verstoring van het evenwicht in de traditionele leveringen heeft teweeggebracht".

4 Dit stelsel werd met ingang van 1 januari 1986 gewijzigd door de intrekking van de regeling van artikel 15 B, lid 5, bij beschikking nr. 3485/85/EGKS van de Commissie van 27 november 1985 tot verlenging van het stelsel voor toezicht en produktiequota voor bepaalde produkten van de ondernemingen van de ijzer- en staalindustrie (PB 1985, L 340, blz. 5). Het werd volledig afgeschaft per 1 januari 1987 bij beschikking nr. 3746/86/EGKS van de Commissie van 5 december 1986 tot wijziging van beschikking nr. 3485/85 (PB 1986, L 348, blz. 1).

5 In brieven die zij tussen 30 november 1984 en 25 februari 1985 tot de Commissie richtte, wees de Italiaanse regering erop, dat de omvang van de leveringen in Italië van de in artikel 15 B van beschikking nr. 234/84 bedoelde ijzer- en staalprodukten in het gehele jaar 1984 aanzienlijk afweek van de traditionele leveringen, en verzocht zij de Commissie, de in dat artikel bedoelde corrigerende maatregelen te nemen.

6 Nadat dit verzoek stilzwijgend was afgewezen, werd tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij het Hof, dat bij arrest van 9 april 1987 (gevoegde zaken 167/85 en 212/85, Assider en Italië, Jurispr. 1987, blz. 1701) "de stilzwijgende beschikking van de Commissie houdende weigering om de bij artikel 15 B, lid 4, van beschikking nr. 234/84/EGKS voorziene maatregelen te nemen" nietigverklaarde.

7 In de tussentijd had de Italiaanse regering bij de Commissie nieuwe klachten ingediend waarin zij erop wees, dat de leveringen van ijzer- en staalprodukten op de nationale markt in alle kwartalen van de jaren 1985 en 1986 nog steeds afweken van de traditionele leveringen. Evenmin als de eerdere, gaven deze klachten de Commissie aanleiding om de maatregelen van artikel 15 B, lid 4, te treffen.

8 Na het arrest van het Hof van 9 april 1987 (Assider en Italië, reeds aangehaald) verzochten verzoeksters de Commissie om vergoeding van de schade die zij huns inziens hadden geleden doordat de Commissie artikel 15 B in de jaren 1984, 1985 en 1986 niet had toegepast.

9 Op basis van artikel 10, lid 1, van beschikking nr. 194/88/EGKS van 6 januari 1988 (PB 1988, L 25, blz. 1), waarin de bepalingen van artikel 10, lid 1, van de beschikkingen nrs. 234/84 en 3485/85 waren overgenomen, verklaarde de Commissie zich bereid de quota van verzoeksters voor halffabrikaten bestemd voor de produktie van kleine gelaste buizen, te verhogen. Aangezien zij deze compensatievoorstellen onvoldoende achtten, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

10 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De ontvankelijkheid van de beroepen

11 Verzoeksters stellen, dat hun beroepen zijn gebaseerd op artikel 34 EGKS-Verdrag voor zover zij de schade betreffen die door de bij het arrest van 9 april 1987 nietigverklaarde beschikking van de Commissie is veroorzaakt, en op artikel 40 EGKS-Verdrag voor zover zij betrekking hebben op vergoeding van de schade ten gevolge van het "voortdurende gehele optreden" van de Commissie.

12 De Commissie betoogt, dat de twee genoemde artikelen van het EGKS-Verdrag niet alternatief of gezamenlijk in hetzelfde verzoekschrift kunnen worden ingeroepen. Volgens haar is in casu enkel artikel 34 van toepassing, omdat een beroep wordt gedaan op een dienstfout voortvloeiende uit een door het Hof nietigverklaarde beschikking.

13 Artikel 34, eerste alinea, EGKS-Verdrag luidt als volgt: "In geval van vernietiging wijst het Hof de zaak terug naar de Hoge Autoriteit. Deze is gehouden de maatregelen te nemen, die de tenuitvoerlegging van de beslissing tot vernietiging met zich medebrengt. Indien een onderneming of een groep van ondernemingen onmiddellijk een bijzonder nadeel heeft geleden van een beschikking of aanbeveling, waaraan naar het oordeel van het Hof een fout kleeft van zodanige aard dat zij een aansprakelijkheid voor de Gemeenschap medebrengt, is de Hoge Autoriteit gehouden, daarbij gebruik makende van de bevoegdheden welke haar door dit Verdrag zijn toegekend, de maatregelen te nemen die op een billijke wijze het nadeel herstellen dat het onmiddellijke gevolg is van de vernietigde beschikking of aanbeveling en zonodig een rechtvaardige schadevergoeding toe te kennen." De tweede alinea van het artikel luidt: "Indien de Hoge Autoriteit in gebreke blijft binnen een redelijke termijn de maatregelen te nemen die de tenuitvoerlegging van een beslissing tot vernietiging medebrengt, staat een beroep tot schadevergoeding op het Hof open."

14 Uit deze bepalingen blijkt dat, wanneer de Commissie na de nietigverklaring van één van haar beschikkingen geen enkele maatregel heeft genomen om het desbetreffende arrest ten uitvoer te leggen, de onderneming die meent onmiddellijk een bijzonder nadeel te hebben geleden van die beschikking, zich tot het Hof kan wenden om de nietigverklaarde beschikking onrechtmatig te doen verklaren en uit dien hoofde schadevergoeding te verkrijgen.

15 Het bestaan van deze bijzondere bepalingen van artikel 34 belet de belanghebbende onderneming echter niet om, indien andere dienstfouten dan die welke met de nietigverklaarde beschikking is begaan, tot de gestelde schade hebben bijgedragen, de Gemeenschap aansprakelijk te stellen op basis van artikel 40, eerste alinea, EGKS-Verdrag, dat luidt: "Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 34, eerste alinea, is het Hof bevoegd op verzoek van de benadeelde partij een geldelijke vergoeding toe te kennen ten laste van de Gemeenschap, ingeval schade is ontstaan bij de uitvoering van dit Verdrag door een dienstfout van de Gemeenschap."

16 De Commissie betoogt weliswaar, dat artikel 40 EGKS-Verdrag niet toestaat de Gemeenschap aansprakelijk te stellen met een beroep op de onwettigheid van beschikkingen, maar niets in de bewoordingen of in de opzet van deze bepaling laat toe het toepassingsgebied ervan aldus te beperken.

17 Daargelaten of de voorstellen tot schadeloosstelling, die de Commissie aan de betrokken ondernemingen heeft gedaan, juist waren, moet worden vastgesteld dat zij in casu geen maatregelen heeft genomen om het arrest van 9 april 1987 rechtstreeks ten uitvoer te leggen. Verzoeksters hebben dus op basis van artikel 34 EGKS-Verdrag het recht, aansprakelijkstelling van de Gemeenschap te vorderen ter zake van de schade die zij zouden hebben geleden door de door het Hof bij dat arrest nietigverklaarde, beweerdelijk onrechtmatige beschikking.

18 Zij hebben eveneens het recht om in dezelfde verzoekschriften en op basis van artikel 40 EGKS-Verdrag vergoeding te vorderen van de schade die zij zouden hebben geleden door andere dienstfouten van de Commissie bij de toepassing van het quotastelsel en het stelsel van evenwicht in de traditionele handelsstromen.

De aansprakelijkheid van de Gemeenschap

19 Vooraf moeten enkele opmerkingen worden gemaakt over de voorwaarden waaronder de Gemeenschap aansprakelijk kan zijn op grond van de artikelen 34 en 40 EGKS-Verdrag.

20 Voor een aansprakelijkheid van de Gemeenschap verlangen de artikelen 34 en 40 EGKS-Verdrag blijkens hun bewoordingen in de eerste plaats, dat er sprake is van een dienstfout. Het enkele feit dat een beschikking onwettig is, is dus niet voldoende.

21 In de tweede plaats voorziet het EGKS-Verdrag weliswaar in twee afzonderlijke rechtsgangen om de Gemeenschap aansprakelijk te stellen, maar noch artikel 34, waarin de uitdrukking "fout van zodanige aard dat zij een aansprakelijkheid voor de Gemeenschap medebrengt" wordt gebruikt, noch artikel 40, dat spreekt van een "dienstfout van de Gemeenschap", bevat een precisering met betrekking tot de aard van de fout die moet zijn begaan, wil de Gemeenschap aansprakelijk zijn.

22 In aansprakelijkheidszaken op basis van artikel 40 heeft het Hof zich echter niet enkel uitgesproken over het al dan niet bestaan van een dienstfout, maar heeft het steeds de aard van de dienstfout gepreciseerd door middel van kwalificaties als "niet te verontschuldigen vergissingen" (arrest van 13 juli 1961, gevoegde zaken 14/60, 16/60, 17/60, 20/60, 24/60, 26/60, 27/60 en 1/61, Meroni e.a., Jurispr. 1961, blz. 333), "ernstige verwaarlozing bij het uitoefenen van de verplichting tot toezicht" (arrest van 15 december 1961, gevoegde zaken 19/60, 21/60, 2/61, en 3/61, Fives Lille Cail, Jurispr. 1961, blz. 591), of "duidelijk tekort aan zorgvuldigheid" (arrest van 9 december 1965, gevoegde zaken 29/63, 31/63, 36/63, 39/63-47/63, 50/63 en 51/63, Usines de la Providence, Jurispr. 1965, blz. 1196).

23 Uit deze rechtspraak, gelezen in het licht van de conclusies van de advocaten-generaal, blijkt dat het Hof zich weliswaar niet volledig heeft aangesloten bij hun voorstellen om de ernst van de fout die nodig is om tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap te leiden, te omschrijven volgens de aard van de betrokken werkzaamheden (zie met name de conclusie van advocaat-generaal Lagrange van 7 juni 1961, Jurispr. 1961, blz. 361 e.v., en van advocaat-generaal Roemer van 19 april 1961, Jurispr. 1961, blz. 463 e.v.), doch het heeft wel rekening gehouden met de kenmerken van die werkzaamheden door in elke zaak de dienstfout die de aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebracht, te kwalificeren.

24 Ter beoordeling van de aard van de fout die moet zijn begaan om tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap te leiden, of dat nu op basis van artikel 34 is dan wel op basis van artikel 40, die, zoals gezegd, geen van beide op dit punt enige precisering bevatten, dient men te zien naar het gebied waarop en de voorwaarden waaronder de gemeenschapsinstelling optreedt. Daarbij dient men vooral rekening te houden met de ingewikkeldheid van de situaties die de instelling moet regelen, de problemen bij de toepassing van de bepalingen en de beoordelingsvrijheid waarover de instelling ingevolge die bepalingen beschikt.

25 Of de Gemeenschap aansprakelijk is, hangt niet enkel af van het bestaan van een aldus gekwalificeerde dienstfout en van schade, maar ook van een - door de verzoeker te bewijzen - rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de dienstfout en de schade (arresten van 14 juli 1961, gevoegde zaken 9/60 en 12/60, Vloeberghs, Jurispr. 1961, blz. 412, en 12 juli 1962, zaak 18/60, Worms, Jurispr. 1962, blz. 393).

26 Volgens verzoeksters is de schade die zij vergoed wensen te zien, ontstaan doordat zij in de jaren 1984, 1985 en 1986 op de Italiaanse markt niet de hoeveelheden hebben kunnen leveren die door andere communautaire ondernemingen boven hun traditionele hoeveelheden zijn geleverd. Hun schade is dus het gevolg van de wijziging van de traditionele leveringspatronen, welke wijziging te wijten zou zijn aan de Commissie, die ze door haar dienstfouten niet heeft verhinderd en zelfs heeft bevorderd.

27 De aan de Commissie verweten fouten zijn, dat zij in de jaren 1984, 1985 en 1986 niet de in artikel 15 B, lid 4, van beschikking nr. 234/84 voorziene maatregelen heeft getroffen en in 1984 en 1985 niet de destijds geldende, in lid 5 van hetzelfde artikel voorziene sancties heeft opgelegd. Haar wordt voorts verweten, dat zij op grond van artikel 10, lid 1, van dezelfde beschikking en vervolgens van beschikking nr. 3485/85 aanvullende quota heeft toegekend voor de produktie van tot categorie Ia behorende halffabrikaten bestemd voor de vervaardiging van kleine gelaste buizen, hetgeen de voornaamste oorzaak was van de overschrijding van de traditionele leveringen op de Italiaanse markt.

28 Mitsdien moet worden onderzocht, of genoemde feiten kunnen worden geacht ernstige dienstfouten op te leveren die tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap leiden, en of zij de gestelde schade rechtstreeks hebben veroorzaakt.

Het stilzitten van de Commissie met betrekking tot artikel 15 B van beschikking nr. 234/84

29 Verzoeksters verwijzen in de eerste plaats naar de nietigverklaring door het Hof van de stilzwijgende weigering van de Commissie om met betrekking tot het jaar 1984 de in artikel 15 B, lid 4, van beschikking nr. 234/84 voorziene maatregelen te treffen. Maar zij verwijten de Commissie ook, die maatregelen niet met betrekking tot de twee volgende jaren te hebben getroffen en, zoals gezegd in rechtsoverweging 26, evenmin de in lid 5 van hetzelfde artikel voorziene sancties te hebben opgelegd, zolang dit artikellid van kracht was.

30 Om te kunnen beoordelen of dit stilzitten van de Commissie in de omstandigheden van het geval een - gemeten aan de criteria van de eerder aangehaalde rechtspraak - voldoende ernstige dienstfout oplevert, dient eraan te worden herinnerd, dat bij artikel 15 B de regeling van toezicht en produktiequota is aangevuld met een procedure van raadpleging van de belanghebbende Lid-Staten en met een methode ter waarborging van de stabiliteit van de traditionele leveringen van bepaalde ijzer- en staalprodukten tussen de Lid-Staten. Deze methode, vastgesteld in de zeer bijzondere context van een moeilijk te beheersen crisissituatie, was moeilijk toepasbaar in een op het vrije verkeer van goederen gebaseerde gemeenschappelijke markt, terwijl het quotastelsel zelf de ondernemingen de vrijheid liet hun produkten af te zetten in de Lid-Staat van hun keuze.

31 In dit verband betoogt de Commissie met recht, dat zij deze bepalingen wel behoedzaam moest toepassen, aangezien het Hof in rechtsoverweging 8 van zijn op het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 15 B van beschikking nr. 234/84 gegeven beschikking, die dateert van minder dan twee maanden na de inwerkingtreding van de regeling van dat artikel, twijfel had uitgesproken over de geldigheid van het artikel in het licht van het Verdrag (beschikking van 28 maart 1984, zaak 45/85 R, EISA, Jurispr. 1984, blz. 1759).

32 Voorts zij eraan herinnerd, dat artikel 15 B, lid 4, van beschikking nr. 234/84 niet voorzag in dwangmaatregelen, maar enkel in een verzoek aan de betrokken ondernemingen om zich ertoe te verbinden, het verstoorde evenwicht van hun traditionele leveringen weer ongedaan te maken.

33 Uit de processtukken blijkt evenwel, dat de ondernemingen die de overschrijding van de traditionele leveringen op de Italiaanse markt veroorzaakten, het principieel oneens waren met het stelsel van eerbiediging van de traditionele handelsstromen en in het bijzonder met het feit, dat halffabrikaten voor de vervaardiging van kleine gelaste buizen onder dit stelsel vielen. In brieven aan de Commissie en tijdens vergaderingen met haar diensten hadden zij bij voorbaat laten weten, zich niet aan het stelsel te zullen houden.

34 De Commissie moest dus niet enkel optreden in een onzekere rechtssituatie, maar ook in een feitelijke situatie die ernstige twijfel kon doen rijzen aan de doeltreffendheid van de toepassing van de in artikel 15 B voorziene procedure ter vermindering van het afzetoverschot.

35 Desondanks is de Commissie niet werkeloos gebleven; zij heeft integendeel duidelijk moeite gedaan om de ondernemingen tot zelfdiscipline aan te sporen. Dit blijkt uit de processtukken, met name uit brieven aan de ijzer- en staalondernemingen en de notulen van vergaderingen met hun vertegenwoordigers.

36 Onder deze omstandigheden kan de nietigverklaring door het Hof van de stilzwijgende weigering om de in artikel 15 B, lid 4, van beschikking nr. 234/84 voorziene maatregelen te treffen, anders dan verzoeksters betogen, niet volstaan om de Gemeenschap aansprakelijk te achten. De enige reden voor deze nietigverklaring was immers, dat de Commissie haar verplichting niet was nagekomen om, toen zij de bij haar ingediende klacht gegrond achtte, de betrokken ondernemingen te verzoeken zich ertoe te verbinden, de verstoring in het evenwicht van hun traditionele leveringen in de loop van het volgende kwartaal te compenseren. Onder de zoëven genoemde omstandigheden kan een dergelijke onwettigheid niet worden beschouwd als een dienstfout die ernstig genoeg is om verzoeksters recht op schadevergoeding te geven.

37 Het is juist dat de Commissie, indien zij formeel toepassing had gegeven aan de procedure van artikel 15 B, lid 4, en indien deze procedure op niets was uitgelopen, althans tot 31 december 1985 gebruik had kunnen maken van de bevoegdheden die artikel 15 B, lid 5, haar verleende en op grond waarvan zij onder bepaalde omstandigheden de leveringsquota eenzijdig had kunnen verminderen.

38 Men bedenke evenwel, dat het Hof in voornoemde beschikking het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 15 B van beschikking nr. 234/84 heeft afgewezen na akte te hebben genomen van de toezeggingen van de Commissie met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van dat artikel (beschikking van 28 maart 1984, EISA, reeds aangehaald, r.o. 12 en 13). Volgens die toezeggingen zou aan ondernemingen slechts dan eenzijdig een quotavermindering worden opgelegd, wanneer zij niet enkel hun traditionele leveringen hadden overschreden, doch zich bovendien schuldig hadden gemaakt aan ongeoorloofde gedragingen, bij voorbeeld met betrekking tot de prijzen, en eerst na toepassing van de op dergelijke inbreuken gestelde sancties. In 1985 zijn overigens aan verscheidene ijzer- en staalondernemingen boetes opgelegd wegens inbreuk op artikel 60 EGKS-Verdrag, betreffende verboden gedragingen inzake prijzen.

39 Bovendien mocht de Commissie, die, zoals het Hof overwoog in het arrest van 9 april 1987 (Assider en Italië, reeds aangehaald, r.o. 15), over een ruime beoordelingsmarge beschikte bij haar beslissingen tot quotavermindering, met een dergelijke beslissing wachten tot het moment waarop zij zich een oordeel kon vormen over de doeltreffendheid van de ter bestraffing van ongeoorloofde gedragingen opgelegde specifieke sancties. Zij moest ook wel behoedzaam tewerk gaan, omdat het Hof, zoals reeds gezegd, in zijn beschikking van 28 maart 1984 twijfel had geuit over de geldigheid van artikel 15 B in het licht van het Verdrag.

40 Een en ander in aanmerking genomen, was het gebruik door de Commissie van haar bevoegdheden ex artikel 15 B, lid 5, zeer hypothetisch en ook haar stilzitten kan niet worden beschouwd als een ernstige dienstfout die tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap leidt.

41 Bovendien zou het bestaan van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen dit stilzitten met betrekking tot zowel lid 4 als lid 5 van artikel 15 B en de gestelde schade slechts kunnen worden aanvaard, wanneer werd aangetoond dat, zo de Commissie die bepalingen wel had toegepast, de voor de overschrijding verantwoordelijke ondernemingen de door hen geleverde hoeveelheden zouden hebben gereduceerd tot het niveau van hun traditionele leveringen, en verzoeksters dan zelf hun leveringen in gelijke omvang zouden hebben kunnen verhogen.

42 In de eerste plaats zij er echter aan herinnerd dat, gezien het uitgesproken standpunt van de ondernemingen door wier toedoen de traditionele leveringen op de Italiaanse markt waren overschreden, de toepassing van de procedure van artikel 15 B, lid 4, die geen dwangmaatregel inhield, op zich niet tot een vermindering van het afzetoverschot kon leiden.

43 In de tweede plaats, zelfs wanneer de betrokken ondernemingen vrijwillig (overeenkomstig artikel 15 B, lid 4) dan wel gedwongen (artikel 15 B, lid 5) het verstoorde evenwicht in de traditionele leveringen hadden gecompenseerd, staat geenszins vast, dat verzoeksters daarvan voordeel zouden hebben gehad. Want zoals de Commissie opmerkt, hadden de Italiaanse afnemers van de betrokken ijzer- en staalprodukten zich feitelijk en naar recht bij leveranciers uit derde landen kunnen bevoorraden in plaats van bij Italiaanse ondernemingen, die gedurende de betrokken periode minder gunstige voorwaarden en prijzen boden.

44 Daarbij moet worden gepreciseerd, dat in verband met het feit dat halffabrikaten voor de vervaardiging van kleine buizen krachtens artikel 4 van beschikking nr. 3715/83/EGKS van 23 december 1983 (PB 1983, L 373, blz. 1), buiten het stelsel van minimumprijzen vielen, de ondernemingen hun prijzen mochten aanpassen aan het aanbod uit derde landen en vrij mochten beslissen over de sectorkortingen voor deze categorie produkten. Uit de door de Commissie verstrekte cijfers, die door verzoeksters onvoldoende zijn weersproken - zij betogen enkel, dat een aanzienlijke prijsdaling niet mogelijk was -, blijkt, dat verzoeksters slechts tot dergelijke aanpassingen zijn overgegaan voor een tonnage overeenkomend met 5 % van het tonnage waarvoor andere niet-Italiaanse ondernemingen hun prijzen hebben aangepast.

45 Na al het voorgaande is niet komen vast te staan, dat het stilzitten van de Commissie met betrekking tot artikel 15 B van beschikking nr. 234/84 een voldoende ernstige dienstfout oplevert die rechtstreeks tot de gestelde schade heeft geleid.

De toekenning van aanvullende quota op basis van artikel 10, lid 1, van de beschikkingen nrs. 234/84 en 3485/85

46 Verzoeksters verwijten de Commissie, dat de overschrijding van de traditionele leveringen op de Italiaanse markt hoofdzakelijk is veroorzaakt doordat zij op basis van artikel 10, lid 1, van de beschikkingen nrs. 234/84 en 3485/85 andere ondernemingen aanvullende quota heeft toegekend voor de produktie van halffabrikaten bestemd voor de vervaardiging van kleine gelaste buizen.

47 In de eerste plaats wordt in artikel 10, lid 1, enkel voor deze produkten een bijzondere regeling ingevoerd, die wordt gekenmerkt door twee soorten bepalingen die liberaler zijn dan de algemene regeling van de beschikkingen waarvan dat artikel 10 deel uitmaakt. Ingevolge artikel 10, lid 1, eerste en tweede alinea, mogen de ondernemingen hun quota en quotagedeelten binnen zekere grenzen verhogen, mits zij binnen een bepaalde termijn bewijzen dat de daarmee overeenkomende leveringen voor de gestelde doeleinden zijn gebruikt. Volgens de - door verzoeksters ingeroepen - derde alinea van hetzelfde artikellid kan de Commissie op een met redenen omkleed verzoek van een onderneming overgaan tot een, ten opzichte van de in de eerste alinea toegestane hoeveelheid, opwaartse aanpassing van de quota en gedeelten van quota die op de gemeenschappelijke markt mogen worden geleverd. Daarbij wordt echter geen melding gemaakt van de noodzaak het stelsel van evenwicht in de traditionele handelsstromen te eerbiedigen. Er wordt enkel gepreciseerd, dat de Commissie het toestaan van deze produktie-aanpassing afhankelijk kan stellen van de overlegging door en ten laste van de betrokken onderneming van een door een accountantskantoor opgesteld verslag waarin de in-ontvangstneming van de halffabrikaten van deze onderneming door de buizenafnemer(s) en het daadwerkelijk gebruik door deze(n) voor de betrokken produktie wordt bevestigd.

48 In de tweede plaats blijkt uit de processtukken, met name uit brieven aan de ijzer- en staalondernemingen of uit notulen van vergaderingen met hun vertegenwoordigers, dat de Commissie, zich wel bewust van het door verzoeksters genoemde risico, de ondernemingen duidelijk heeft laten weten, dat bij de beoordeling of het stelsel van evenwicht in de traditionele handelsstromen werd geëerbiedigd, ook de halffabrikaten bestemd voor de vervaardiging van kleine gelaste buizen in aanmerking moesten worden genomen.

49 Ten slotte behoefde de Commissie, wie het ging om het evenwicht in de ijzer- en staalindustrie in de gehele Gemeenschap, bij alle getroffen voorzorgsmaatregelen er niet op bedacht te zijn, dat de toekenning van aanvullende quota in het bijzonder op de Italiaanse markt zou leiden tot hogere leveringen dan gebruikelijk waren, vooral omdat de ondernemingen die aanvullende quota hadden gekregen, deze konden gebruiken om produkten op andere markten te leveren.

50 Uit al het voorgaande volgt, dat verzoeksters het bestaan van een ernstige dienstfout van de Commissie bij de toepassing van voornoemde bepalingen niet hebben aangetoond, noch ook het bestaan van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen een dergelijke fout en de schade waarvoor zij vergoeding trachten te krijgen. Hun beroepen moeten mitsdien worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

51 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verwerpt de beroepen.

2) Verwijst verzoeksters in de kosten.

Naar boven