Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 61990CJ0061
Judgment of the Court of 7 April 1992. # Commission of the European Communities v Hellenic Republic. # Market in cereals - Regulation (EEC) Nº 2727/75 - Articles 93 (3) and 5 of the EEC Treaty. # Case C-61/90.
Arrest van het Hof van 7 april 1992.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
Graanmarkt - Verordening (EEG) nr. 2727/75 - Artikelen 93, lid 3, en 5 EEG-Verdrag.
Zaak C-61/90.
Arrest van het Hof van 7 april 1992.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
Graanmarkt - Verordening (EEG) nr. 2727/75 - Artikelen 93, lid 3, en 5 EEG-Verdrag.
Zaak C-61/90.
Jurisprudentie 1992 I-02407
ECLI-code: ECLI:EU:C:1992:162
ARREST VAN HET HOF VAN 7 APRIL 1992. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - GRAANMARKT - VERORDENING (EEG) NR. 2727/75 - ARTIKELEN 93, LID 3, EN 5 EEG-VERDRAG. - ZAAK C-61/90.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-02407
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Landbouw - Gemeenschappelijke ordeningen der markten - Prijsvorming - Nationale maatregelen - Onverenigbaarheid met gemeenschapsregeling
2. Steunmaatregelen van de staten - Voorgenomen steunmaatregelen - Kennisgeving aan Commissie - Verplichting - Niet-nakoming - Procedure van artikel 169 - Toelaatbaarheid
(EEG-Verdrag, art. 93, lid 3, en 169)
3. Beroep wegens niet-nakoming - Met redenen omkleed advies - Inleidend verzoekschrift - Identiteit van overwegingen en middelen
(EEG-Verdrag, art. 169)
1. De gemeenschappelijke marktordeningen zijn gebaseerd op het beginsel van een open markt, waartoe elke producent vrije toegang heeft onder voorwaarden van echte mededinging en waarvan de werking uitsluitend door de in die ordeningen voorziene instrumenten wordt geregeld. In het bijzonder kunnen de Lid-Staten op de onder een gemeenschappelijke marktordening vallende gebieden, en vooral wanneer die ordening op een gemeenschappelijke prijsregeling berust, niet meer met eenzijdig vastgestelde nationale maatregelen ingrijpen in het prijsvormingsmechanisme, zoals dit uit de gemeenschappelijke ordening voortvloeit.
2. De Commissie kan de procedure van artikel 169 EEG-Verdrag volgen wanneer zij door het Hof wil laten vaststellen, dat een Lid-Staat artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag heeft geschonden, op grond waarvan de Lid-Staten verplicht zijn de Commissie op de hoogte te brengen van hun voornemens tot invoering of wijziging van steunmaatregelen in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag.
3. Een beroep krachtens artikel 169 EEG-Verdrag kan slechts op de gronden en middelen berusten die ook reeds in het met redenen omkleed advies zijn aangevoerd.
In zaak C-61/90,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Th. Christoforou, lid van haar juridische dienst, bijgestaan door Th. Maniatopoulou-Chiou, hoogleraar, gedetacheerd bij de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Helleense Republiek, vertegenwoordigd door P. Mylonopoulos, advocaat, medewerker bij de speciale juridische dienst voor de Europese Gemeenschappen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en I. Laios, advocaat, juridisch medewerker bij het Ministerie van Economische zaken, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse Ambassade, Val Sainte-Croix 117,
verweerster,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek,
° door te stimuleren dat granen en graanprodukten werden uitgevoerd via het Centraal bureau voor het beheer van nationale produkten ("KYDEP"), en door de dientengevolge bij dit lichaam onstane tekorten te dekken door middel van al dan niet directe steunverlening, onder meer door de prijzen van voor de meelfabrieken en de verwerkende industrie bestemd graan deels vast te stellen op een lager niveau dan de door de Gemeenschap vastgestelde interventieprijs (programmacontracten);
° door KYDEP aan te bevelen, in 1982 340 000 ton tarwe aan de communautaire interventie over te dragen, en door de daardoor ontstane verliezen van KYDEP te dekken;
° door die steunmaatregelen en de andere van 1982 tot 1986 getroffen maatregelen niet ter kennis van de Commissie te brengen;
° door niet met de Commissie samen te werken;
de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens het gemeenschapsrecht, meer in het bijzonder krachtens verordening (EEG) nr. 2727/75 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1975, L 281, blz. 1), de desbetreffende uitvoeringsverordeningen en de artikelen 93 en 5 EEG-Verdrag,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, R. Joliet, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Diez de Velasco en M. Zuleeg, rechters,
advocaat-generaal: C. Gulmann
griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 21 november 1991, waar de Helleense Republiek was vertegenwoordigd door V. Kontolaimos, adjunct-juridisch adviseur van de staat, als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 februari 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 12 maart 1990, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat de Helleense Republiek,
° door te stimuleren dat granen en graanprodukten werden uitgevoerd via het Centraal bureau voor het beheer van nationale produkten ("KYDEP"), en door de dientengevolge bij dit lichaam ontstane tekorten te dekken door middel van al dan niet directe steunverlening, onder meer door de prijzen van voor de meelfabrieken en de verwerkende industrie bestemd graan deels vast te stellen op een lager niveau dan de door de Gemeenschap vastgestelde interventieprijs (programmacontracten);
° door KYDEP aan te bevelen, in 1982 340 000 ton tarwe aan de communautaire interventie over te dragen, en door de daardoor ontstane verliezen van KYDEP te dekken;
° door die steunmaatregelen en de andere van 1982 tot 1986 getroffen maatregelen niet ter kennis van de Commissie te brengen;
° door niet met de Commissie samen te werken;
de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens het gemeenschapsrecht, meer in het bijzonder krachtens verordening (EEG) nr. 2727/75 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1975, L 281, blz. 1), de desbetreffende uitvoeringsverordeningen en de artikelen 93 en 5 EEG-Verdrag.
2 Volgens de Commissie hebben de Griekse autoriteiten ingegrepen in de markt van zachte tarwe en durum tarwe, met name door de export te bevorderen ten einde KYDEP te helpen haar voorraden af te zetten.
3 Van mening dat deze ingrepen in strijd waren met de regels van de bij verordening nr. 2727/75 ingestelde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen en dat de Helleense Republiek voorts had gehandeld in strijd met de artikelen 5 en 93, lid 3, EEG-Verdrag, heeft de Commissie tegen de Helleense Republiek een niet-nakomingsprocedure ingeleid.
4 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geschil, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
Voorwerp van het beroep
5 Het beroep van de Commissie moet worden geacht te strekken tot vaststelling van drie afzonderlijke inbreuken.
6 De eerste inbreuk betreft de schending van verordening nr. 2727/75 als gevolg van de interventie van de Griekse autoriteiten op de graanmarkt. De Commissie keert zich in feite primair tegen de diverse maatregelen die deze autoriteiten hebben genomen om de export van tarwe te bevorderen, en met name tegen de onder bescherming van de staat gesloten "programmacontracten", waarbij KYDEP zich verbond aan de meelfabrikanten en de verwerkende industrie tarwe te verkopen tegen lagere prijzen dan de communautaire interventieprijzen. Zij keert zich ook tegen het feit, dat de als gevolg van deze maatregelen bij KYDEP ontstane tekorten door de staat zijn aangevuld. Ten slotte voert de Commissie aan, dat de Griekse autoriteiten KYDEP in 1982 hebben aanbevolen, 340 000 ton tarwe aan de communautaire interventie over te dragen, en de kosten van deze operatie hebben overgenomen.
7 De tweede gestelde inbreuk is gelegen in schending van artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag doordat de aldus verleende overheidssteun niet ter kennis van de Commissie is gebracht.
8 De laatste door de Commissie gestelde inbreuk bestaat in schending van artikel 5 EEG-Verdrag en van artikel 24 van verordening nr. 2727/75 als gevolg van de weigering van de Griekse autoriteiten om met de Commissie samen te werken ten einde haar in staat te stellen, inlichtingen te verkrijgen over de werking van KYDEP.
9 Het geschil moet worden beperkt tot de precieze in het petitum aangevoerde grieven. Het betoog van de Commissie in haar memories, waarmee zij de financiële relaties tussen de staat en KYDEP in hun geheel ter discussie wil stellen, kan derhalve door het Hof slechts in aanmerking worden genomen, voor zover het rechtstreeks op deze grieven betrekking heeft. Bovendien moet de stelling van de Commissie, dat de steun die aan de producenten is verleend door de hoge prijzen waartegen KYDEP op last van de Griekse autoriteiten de granen kocht, onverenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van verordening nr. 2727/75, buiten beschouwing worden gelaten, daar dit in feite een afzonderlijke grief is die niet in het petitum wordt genoemd.
10 Het geschil is ook in de tijd beperkt, daar het betrekking heeft op de periode van 1982 tot 1986. De grief ontleend aan schending van verordening nr. 2727/75 moet derhalve worden onderzocht aan de hand van de in die periode geldende bepalingen van deze verordening, zoals deze luidden na de wijzigingen bij de verordeningen van de Raad (EEG) nr. 1143/76 van 17 mei 1976 (PB 1976, L 130, blz. 1), (EEG) nr. 1151/77 van 17 mei 1977 (PB 1977, L 136, blz. 1), (EEG) nr. 1870/80 van 15 juli 1980 (PB 1980, L 184, blz. 1), (EEG) nr. 1187/81 van 28 april 1981 (PB 1981, L 121, blz. 1), (EEG) nr. 1451/82 van 18 mei 1982 (PB 1982, L 164, blz. 1), (EEG) nr. 1018/84 van 31 maart 1984 (PB 1984, L 107, blz. 1), (EEG) nr. 3793/85 van 20 december 1985 (PB 1985, L 367, blz. 19) en (EEG) nr. 1579/86 van 23 mei 1986 (PB 1986, L 139, blz. 29).
De interventie van de Griekse autoriteiten in de graanmarkt
11 Volgens de Commissie heeft KYDEP, na grote hoeveelheden tarwe te hebben gekocht, vanaf 1982 moeilijkheden ondervonden bij de afzet van haar voorraden. Wegens die moeilijkheden zijn tussen de staat, KYDEP en de handelaren programmacontracten gesloten. Bij deze contracten verbond KYDEP zich, de handelaren haar voorraden zachte tarwe en durum tarwe te verkopen op gunstiger prijs- en kredietvoorwaarden dan die welke golden op de markt. Als tegenprestatie verbonden de handelaren zich de tarwe binnen een bepaalde termijn in de vorm van meel, gries of deegwaren uit te voeren. De financiering geschiedde door middel van kredieten van de Landbouwbank van Griekenland of van andere banken die door de Bank van Griekenland vastgestelde voorwaarden hanteerden. De staat nam het tekort voor zijn rekening dat als gevolg van deze operaties voor KYDEP ontstond. Eveneens om haar voorraden af te zetten, heeft KYDEP in 1984, 1985 en 1986 zelf meel uitgevoerd, waarvoor de staat een subsidie betaalde van 2,45 DR per kilogram uitgevoerd meel. Ten slotte heeft de interventie van de Griekse autoriteiten ook de vorm aangenomen van een in 1982 aan KYDEP gegeven aanbeveling om 340 000 ton tarwe aan de communautaire interventie over te dragen, waarbij de staat het verschil dekte tussen de kostprijs van de tarwe en de interventieprijs.
12 De Helleense Republiek betwist in haar memories, dat de haar ten laste gelegde feiten zich hebben voorgedaan, en stelt dat de Commissie, die met name geen afschriften overlegt van de door haar vermelde programmacontracten, geen bewijzen aanvoert die haar beweringen kunnen rechtvaardigen. Weliswaar erkent verweerster, dat twee ontwerp-programmacontracten zijn uitgewerkt op verzoek van de handelaren om hen te helpen hun traditionele afzetmarkt voor meel in Algerije te behouden, maar zij betoogt dat deze contracten wegens het verzet van de communautaire autoriteiten niet zijn "geconcretiseerd". Bovendien is het beroep van de Commissie vaag, daar niet duidelijk blijkt welke bepalingen van verordening nr. 2727/75 zouden zijn geschonden.
13 Anders dan de Helleense Republiek in dit laatste middel betoogt, is het beroep van de Commissie voldoende bepaald om het Hof in staat te stellen de gegrondheid ervan te beoordelen.
14 Derhalve moet achtereenvolgens worden nagegaan, of de interventie van de Griekse autoriteiten onder de door de Commissie beschreven voorwaarden heeft plaatsgehad en, voor zover dit zou komen vast te staan, of zij verenigbaar was met de bepalingen van verordening nr. 2727/75.
15 Ter rechtvaardiging van haar beweringen heeft de Commissie verscheidene, met name van KYDEP afkomstige stukken overgelegd. Bij gebreke van een nauwkeurige en omstandige bewijsvoering harerzijds, kunnen de argumenten van de Helleense Republiek waarmee zij deze stukken iedere bewijswaarde wil ontzeggen, niet worden aanvaard. Het feit dat de door de Commissie overgelegde versie van de notulen van de 36e algemene vergadering van KYDEP afwijkt van de officiële versie van deze notulen, vormt op zich onvoldoende grond om de in het overgelegde stuk vervatte gegevens buiten beschouwing te laten.
16 Ook moet rekening worden gehouden met de stukken waarom het Hof tijdens de schriftelijke behandeling had verzocht en die verzoekster pas tijdens de mondelinge behandeling na afloop van de gestelde termijnen heeft overgelegd.
17 Zoals het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest van 19 maart 1991 (zaak C-32/89, Griekenland/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1321, r.o. 10 en 11) en zoals blijkt uit zowel de interne nota van 6 juni 1985 van de directeur-generaal van KYDEP aan de raad van bestuur als uit de notulen van de 36e algemene vergadering van dit lichaam, de toelichting bij KYDEP' s balans voor 1988, de considerans van het besluit van 26 november 1982 van de minister van Economische zaken tot instelling van een comité van vertegenwoordigers van de overheid, de Bank van Griekenland en de voorzitter van KYDEP, met als taak de door de ondernemingen ingediende offertes voor de uitvoer van tarwe en meel te onderzoeken, en zoals ten slotte de vertegenwoordiger van de Helleense Republiek ter terechtzitting gedeeltelijk heeft toegegeven, zijn tussen de staat, KYDEP en particuliere handelaren programmacontracten gesloten en in de betrokken periode uitgevoerd.
18 Deze programmacontracten hadden betrekking op de verkoop van tarwe door KYDEP aan particuliere handelaren, die de betrokken produkten moesten uitvoeren. In 1982 en 1984 waren er twee programmacontracten die voorzagen in de uitvoer van 500 000 respectievelijk 400 000 ton zachte tarwe in de vorm van meel. In 1985 waren twee nieuwe contracten gesloten die betrekking hadden op 15 000 respectievelijk 78 000 ton durum tarwe, bestemd voor uitvoer in de vorm van deegwaren en gries.
19 Het doel van de sluiting van deze programmacontracten was, de afzet van de voorraden te vergemakkelijken die zich sedert 1982 hadden opgehoopt wegens de hoge prijzen waartegen KYDEP op aanwijzing van de Griekse autoriteiten de tarwe van de producenten kocht. De aan de particuliere handelaren geboden voorwaarden waren dan ook voordelig, aangezien ° zoals bij voorbeeld blijkt uit de twee door de Commissie overgelegde exemplaren van de tussen KYDEP en de meelfabrikanten gesloten contracten, en uit de brief van 23 december 1982 van de minister van Economische zaken aan de Bank van Griekenland ° de verkoopprijzen lager waren dan de marktprijzen en de kopers ter betaling van de koopprijs profiteerden van een kosteloos krediet van acht maanden vanaf de datum van levering. Om deze operaties te financieren, ontving KYDEP, zoals blijkt uit besluit nr. 156 van 16 december 1982 van de president van de Bank van Griekenland, kredieten tegen lage rente van de Landbouwbank van Griekenland, die daartoe zelf door de Bank van Griekenland werd gefinancierd. Voorts droeg de staat het tekort, dat als gevolg van de uitvoering van deze programmacontracten bij KYDEP ontstond.
20 Wat meer in het bijzonder de met de fabrikanten van deegwaren gesloten programmacontracten betreft, blijkt uit besluit nr. 2 van 31 januari 1984 van de president van de Bank van Griekenland, dat deze fabrikanten profiteerden van gunstige kredietvoorwaarden, die door de handelsbanken werden verleend op door de Bank van Griekenland vastgestelde voorwaarden.
21 Ook blijkt uit de overgelegde stukken en met name uit de notulen van de 36e algemene vergadering van KYDEP, dat dit lichaam in het kader van een programmacontract in 1984 met subsidies van de staat zelf tarwe heeft uitgevoerd en dat het in 1982 op aanbeveling van de Griekse autoriteiten 340 000 ton tarwe aan de communautaire interventie heeft aangeboden, waarbij de staat het verschil tussen de kostprijs en de interventieprijs voor zijn rekening nam.
22 Wat de verenigbaarheid van die overheidsingrepen met verordening nr. 2727/75 betreft, zij eraan herinnerd, dat de gemeenschappelijke marktordeningen zijn gebaseerd op het beginsel van een open markt, waartoe elke producent vrije toegang heeft onder voorwaarden van echte mededinging en waarvan de werking uitsluitend door de in die ordeningen voorziene instrumenten wordt geregeld. In het bijzonder kunnen de Lid-Staten op de onder een gemeenschappelijke marktordening vallende gebieden, en vooral wanneer die ordening, zoals in casu, op een gemeenschappelijke prijsregeling berust, niet meer met eenzijdig vastgestelde nationale maatregelen ingrijpen in het prijsvormingsmechanisme, zoals dit uit de gemeenschappelijke ordening voortvloeit (arrest van 12 juli 1990, zaak C-35/88, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1990, blz. I-3125, r.o. 29).
23 Door in de hiervóór beschreven omstandigheden in te grijpen op een gebied dat door de gemeenschapswetgeving uitputtend is geregeld, hebben de Griekse autoriteiten de regels van de gemeenschappelijke marktordening geschonden. Deze ingrepen zijn in strijd met het op concurrentie gebaseerde prijsvormingssysteem en met het exclusieve karakter van de communautaire interventie, zoals deze is geregeld in met name de ° door verzoekster geciteerde ° artikelen 3, 7 en 8 van deze verordening. Bovendien hebben zij geleid tot een distorsie bij de toepassing van de in artikel 16 van dezelfde verordening bedoelde communautaire uitvoerrestituties.
24 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door met verscheidene maatregelen, zoals programmacontracten, te stimuleren dat tarwe en verwerkte produkten via KYDEP werden uitgevoerd, door de dientengevolge bij KYDEP ontstane tekorten te dekken, door KYDEP aan te bevelen 340 000 ton aan de communautaire interventie over te dragen en daarbij het verschil tussen de kostprijs en de interventieprijs te vergoeden, in de periode van 1982 tot 1986 de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten ingevolge de bepalingen van verordening nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975.
De niet-aanmelding van de steunmaatregelen
25 Vooraf zij eraan herinnerd, dat de Commissie de procedure van artikel 169 EEG-Verdrag kan volgen wanneer zij door het Hof wil laten vaststellen, dat een Lid-Staat artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag heeft geschonden, op grond waarvan de Lid-Staten verplicht zijn de Commissie op de hoogte te brengen van hun voornemens tot invoering of wijziging van steunmaatregelen in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag (arrest van 12 juli 1990, Commissie/Griekenland, reeds aangehaald, r.o. 34). Verweerster kan derhalve niet stellen, dat de Commissie niet-ontvankelijk is in haar vordering ter zake in het kader van een procedure krachtens artikel 169 EEG-Verdrag.
26 In het onderhavige geval is niet betwist, dat kredieten en subsidies die KYDEP heeft ontvangen van de staat, en de verscheidene, aan dit lichaam en aan particuliere handelaren toegekende kredietfaciliteiten en gunstige leningsvoorwaarden, in de hiervoor beschreven omstandigheden als steunmaatregelen van de staat in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag zijn te beschouwen.
27 Evenmin is betwist, dat die steunmaatregelen niet vooraf zijn aangemeld volgens de procedure van artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag.
28 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door in de periode van 1982 tot 1986 de voorgenomen steunmaatregelen ten gunste van KYDEP en particuliere handelaren voor de verkoop en uitvoer van tarwe niet ter kennis van de Commissie te brengen, de krachtens artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
De weigering van de Griekse autoriteiten om samen te werken
29 Volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie onder meer arrest van 13 december 1990, zaak C-347/88, Commissie /Griekenland, Jurispr. 1990, blz. I-4747, r.o. 16) kan een beroep krachtens artikel 169 EEG-Verdrag slechts op de gronden en middelen berusten die ook reeds in het met redenen omkleed advies zijn aangevoerd.
30 In haar met redenen omkleed advies heeft de Commissie niet uitdrukkelijk gesteld, dat de Helleense Republiek artikel 24 van verordening nr. 2727/75 en artikel 5 EEG-Verdrag niet is nagekomen als gevolg van een weigering tot samenwerking van de kant van de Griekse autoriteiten, die stukken betreffende KYDEP niet zouden hebben meegedeeld en zich zouden hebben verzet tegen een onderzoek ter plaatse door de diensten van de Commissie. De Commissie heeft zich in de motivering van dit advies ertoe beperkt vast te stellen, dat "de Griekse autoriteiten niet de verlangde gegevens hebben verschaft over de op hun grondgebied toepasselijke marktprijzen". Een dergelijke mededeling kan op zich niet worden beschouwd als een verwoording van de grief zoals de Commissie deze in haar bij het Hof ingestelde beroep heeft uiteengezet.
31 Mitsdien is het beroep voor zover het strekt tot vaststelling van laatstgenoemde inbreuk, niet-ontvankelijk.
Kosten
32 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE
rechtdoende, verstaat:
1) Door met verscheidene maatregelen, zoals programmacontracten, te stimuleren dat tarwe en verwerkte produkten via KYDEP werden uitgevoerd, door de dientengevolge bij KYDEP ontstane tekorten te dekken, door KYDEP aan te bevelen 340 000 ton aan de communautaire interventie over te dragen en daarbij het verschil tussen de kostprijs en de interventieprijs te vergoeden, is de Helleense Republiek in de periode van 1982 tot 1986 de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten ingevolge de bepalingen van verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen.
2) Door in de periode van 1982 tot 1986 de voorgenomen steunmaatregelen ten gunste van KYDEP en particuliere handelaren voor de verkoop en uitvoer van tarwe niet ter kennis van de Commissie te brengen, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
3) Het beroep wordt voor het overige verworpen.
4) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure.