EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61987CJ0187

Arrest van het Hof van 22 september 1988.
Saarland en anderen tegen Minister van industrie, PT en Tourisme en anderen.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal administratif te Strasbourg - Frankrijk.
Kerncentrales - Advies van de Commissie in de zin van artikel 37 EGA-Verdrag.
Zaak 187/87.

Jurisprudentie 1988 -05013

ECLI-code: ECLI:EU:C:1988:439

61987J0187

ARREST VAN HET HOF VAN 22 SEPTEMBER 1988. - SAARLAND EN ANDEREN TEGEN MINISTRE DE L'INDUSTRIE, DES P ET T ET DU TOURISME EN ANDEREN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET TRIBUNAL ADMINISTRATIF TE STRASBOURG. - KERNCENTRALES - ADVIES VAN DE COMMISSIE IN DE ZIN VAN ARTIKEL 37 EGA-VERDRAG. - ZAAK 187/87.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 05013
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00643
Finse bijz. uitgave bladzijde 00663


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

EGA - Bescherming van gezondheid - Plannen voor lozing van radioactieve afvalstoffen - Mededeling aan Commissie - Mededeling vóór afgifte door nationale autoriteiten van vergunning voor lozingen

( EGA-Verdrag, artikel 37 )

Samenvatting


Artikel 37 EGA-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Commissie moeten worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat een vergunning voor die lozingen verlenen .

Artikel 37 strekt er namelijk toe de risico' s van een radioactieve besmetting te voorkomen . Gelet op deze doelstelling zijn de aanwijzingen die de Commissie aan de betrokken Lid-Staat kan geven, uitermate belangrijk, met name omdat alleen de Commissie een algemeen overzicht heeft van de ontwikkelingen in de sector kernenergie op het hele grondgebied van de Gemeenschap . Het is dan ook onontbeerlijk dat het advies van de Commissie door de betrokken Lid-Staat grondig kan worden bestudeerd, en wel in zodanige omstandigheden dat de suggesties van de Commissie nog door deze Lid-Staat in aanmerking kunnen worden genomen, ook al is hij juridisch niet verplicht die op te volgen .

Partijen


In zaak 187/87,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 150 EGA-Verdrag van het tribunal administratif te Straatsburg, in het aldaar aanhangig geding tussen

Saarland en anderen,

en

Minister van Industrie, P.T.T . en Toerisme en anderen,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : Mackenzie Stuart, president, G . Bosco, O . Due, kamerpresidenten, T . Koopmans, U . Everling, K . Bahlmann, Y . Galmot, C . N . Kakouris, R . Joliet, T . F . O' Higgins en F . A . Schockweiler, rechters,

advocaat-generaal : Sir Gordon Slynn

griffier : B . Pastor, administrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- Saarland en anderen, verzoekers in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door C . Lepage Jessua, advocaat,

- de Association pour la sauvegarde de la vallée de la Moselle en anderen, verzoekers in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door M . Bourghart, advocaat,

- de stad Luxemburg en anderen, verzoekers in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door F . Herbert, advocaat,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door J . P . Puisochet en E . Belliard als gemachtigden, bijgestaan door C . Roels als deskundige,

- de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door N . Schmit en J . P . Zens als gemachtigden,

- de Ierse regering, vertegenwoordigd door L . J . Dockery, Chief State Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door E . Fitzsimons, S.C .,

- de Portugese regering, vertegenwoordigd door I . Fernandes en R . L . Nogueira Falcao de Campos en A . C . Branco als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur D . Allen en haar juridisch adviseur M . Van Ackere als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 26 april 1988,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 juni 1988,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


Bij vonnis van 11 juni 1987, ingekomen ten Hove op 16 juni daaropvolgend, heeft het tribunal administratif te Straatsburg krachtens artikel 150 EGA-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 37 EGA-Verdrag .

Deze vraag is opgeworpen in het kader van een beroep van Saarland, diverse Duitse territoriale overheden, Franse en Luxemburgse verenigingen voor het behoud van de Moeselvallei en van het milieu en enige particulieren tegen de Franse interministeriële besluiten van 21 februari 1986, waarbij vergunning werd verleend voor de lozing van vloeibare radioactieve afvalstoffen en van gasvormige radioactieve afvalstoffen van de vier produktie-eenheden van de kerncentrale te Cattenom, in het departement Moselle .

Deze besluiten vormen de afsluiting van een administratieve procedure, die werd ingeleid op 11 oktober 1978, toen de werkzaamheden voor de bouw te Cattenom van een kerncentrale met twee produktie-eenheden van 900 megawatt en twee produktie-eenheden van 1 300 megawatt van openbaar nut werden verklaard, waarna tussen 6 juli 1979 en 31 maart 1982 bouwvergunningen voor deze eenheden werden afgegeven en tussen 24 juni 1982 en 29 februari 1984 bij decreten machtiging werd verleend voor de bouw te Cattenom van vier produktie-eenheden van 1 300 megawatt elk .

Voor het tribunal administratif te Straatsburg voerden verzoekers in het hoofdgeding onder meer als middel aan, dat de Franse regering artikel 37 EGA-Verdrag heeft geschonden door eerst op 29 april 1986, dus nadat de bestreden besluiten waren vastgesteld, aan de Commissie de algemene gegevens te verstrekken betreffende de lozing van radioactieve afvalstoffen door de kerncentrale te Cattenom, terwijl in dat artikel is bepaald, dat de gegevens aan de Commissie moeten worden verstrekt, vóórdat de bevoegde overheden vergunning voor die lozing verlenen .

Verweerders in het hoofdgeding daarentegen betoogden, dat artikel 37 EGA-Verdrag aldus moet worden uitgelegd dat de Commissie moet worden geraadpleegd voordat de lozingen plaatsvinden, ook al is daarvoor machtiging verleend voordat de gegevens aan de Commissie zijn meegedeeld .

In die omstandigheden heeft het tribunal administratif te Straatsburg de vraag gesteld of het ingevolge artikel 37 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vereist is, dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt geraadpleegd voordat de bevoegde instanties van de Lid-Staten vergunning verlenen voor lozingen van radioactieve afvalstoffen door de kerncentrales, wanneer een procedure van voorafgaande machtiging is voorzien, dan wel vóórdat de kerncentrales tot die lozingen overgaan .

Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het verloop van de procedure en de bij het Hof ingediende opmerkingen, wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven, voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

Artikel 37 EGA-Verdrag luidt :

"Iedere Lid-Staat is gehouden, aan de Commissie de algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, om vast te kunnen stellen of de uitvoering van dat plan een radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere Lid-Staat ten gevolge zou kunnen hebben .

De Commissie brengt, na raadpleging van de in artikel 31 bedoelde groep van deskundigen, binnen zes maanden haar advies uit ."

Voor de uitlegging van deze bepaling beroept de Franse regering zich in haar opmerkingen op de Aanbeveling van de Commissie van 3 februari 1982 ( PB 1982, L 83, blz . 15 ), naar luid waarvan de algemene gegevens van een plan als het onderhavige "zo mogelijk één jaar maar ten minste zes maanden vóór de datum waarop met het lozen van radioactieve afvalstoffen wordt begonnen", moeten worden meegedeeld . Deze aanbeveling, die een handeling van lagere rang is dan het Verdrag, kan evenwel niet de aan artikel 37 EGA-Verdrag te geven uitlegging beheersen .

Het begrip "plan voor lozing" in artikel 37 lijkt erop te duiden, dat dit artikel betrekking heeft op een stadium dat aan elk besluit waarbij vergunning wordt verleend voor de lozing, voorafgaat . Voor een nauwkeurige afbakening van artikel 37 dient het evenwel te worden uitgelegd in het licht van de context en het doel ervan binnen het stelsel van het EGA-Verdrag .

Dit artikel maakt deel uit van Hoofdstuk III van het EGA-Verdrag, getiteld : "Bescherming van de gezondheid", waarvan de bepalingen een samenhangend geheel vormen, waarbij de Commissie nogal ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting .

In het kader van de bepalingen van Hoofdstuk III van het EGA-Verdrag lijkt artikel 37 een bepaling met behulp waarvan eventuele radioactieve besmettingen moeten worden voorkomen, terwijl andere bepalingen, zoals artikel 38, van toepassing zijn wanneer besmetting dreigt of zich zelfs reeds heeft voorgedaan .

Gelet op deze doelstelling van artikel 37 zijn de aanwijzingen die de Commissie, bijgestaan door groepen zeer gekwalificeerde deskundigen, aan de betrokken Lid-Staat kan geven, uitermate belangrijk, met name omdat alleen de Commissie een algemeen overzicht heeft van de ontwikkelingen in de sector kernenergie op het hele grondgebied van de Gemeenschap .

Ter voorkoming van het gevaar van radioactieve besmetting is het dus onontbeerlijk dat het advies van de Commissie, met name wanneer daarin wordt gesuggereerd dat het plan wordt gewijzigd of dat in samenwerking tussen twee of meer Lid-Staten veiligheidsmaatregelen worden genomen, door de betrokken Lid-Staat grondig kan worden bestudeerd, en wel in zodanige omstandigheden dat de suggesties van de Commissie nog door deze Lid-Staat in aanmerking kunnen worden genomen, ook al is hij juridisch niet verplicht dit op te volgen .

Aan dit vereiste wordt in geen enkel opzicht afgedaan door de spoedprocedure van artikel 38 EEG-Verdrag, aangezien zij een uitzondering moet blijven en de Lid-Staten niet kan ontheffen van de verplichting om de krachtens artikel 37 op hen rustende verplichtingen nauwgezet na te leven .

Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat, wanneer een Lid-Staat voor de lozing van radioactieve afvalstoffen een vergunning vereist, het advies van de Commissie, om volledig effect te hebben, vóór de afgifte van die vergunning ter kennis van de betrokken Lid-Staat moet worden gebracht .

Immers, wanneer het besluit eenmaal genomen is, wordt het moeilijker om nog rekening te houden met een negatief advies van de Commissie, dat de overheid zou verplichten haar afkeuring uit te spreken tegenover de diensten of organen die dit besluit hebben ingegeven . Het is overigens niet uitgesloten dat in sommige Lid-Staten een besluit waarbij vergunning wordt verleend tot het lozen van radioactieve afvalstoffen, rechten in het leven roept ten gunste van degene aan wie vergunning wordt verleend, zodat deze vergunning slechts moeilijk kan worden ingetrokken . Ten slotte kan de bekendheid met het advies van de Commissie van nut zijn om de justitiabelen in staat te stellen het belang van een beroep in rechte tegen het vergunningsbesluit te beoordelen .

Een en ander noopt tot de conclusie dat het advies van de Commissie slechts echt kans heeft om grondig te worden bestudeerd en werkelijk invloed te hebben op het gedrag van de betrokken staat, wanneer het wordt uitgebracht vóór de vaststelling van een besluit waarbij definitief vergunning voor de lozing wordt verleend, zodat in elk geval het advies moet zijn gevraagd voordat dit besluit wordt vastgesteld .

Alleen wanneer artikel 37 aldus wordt uitgelegd dat de algemene gegevens betreffende een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Commissie moeten worden verstrekt vóórdat de definitieve vergunning voor deze lozing wordt verleend, kan het doel van dit artikel worden verwezenlijkt . Aan deze uitlegging, waardoor de nuttige werking van deze bepaling behouden kan blijven, dient de voorkeur te worden gegeven in overeenstemming met 's Hofs vaste rechtspraak ( arresten van 6 oktober 1970, zaak 9/70, Grad, Jurispr . 1970, blz . 825; 31 maart 1971, zaak 22/70, Commissie/Raad, Jurispr . 1971, blz . 263; 5 mei 1981, zaak 804/79, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1981, blz . 1045 ).

Mitsdien moet op de vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat artikel 37 van het Verdrag van 25 maart 157 tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aldus moet worden uitgelegd, dat de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen moeten worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat vergunning voor die lozingen verlenen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

De kosten door de regeringen van de Franse Republiek, Ierland, het Groothertogdom Luxemburg en de Portugese Republiek, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het tribunal administatif te Straatsburg bij vonnis van 11 juni 1987 gestelde vraag, verklaart voor recht :

Artikel 37 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie moet aldus worden uitgelegd, dat de algemene gegevens van een plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen moeten worden verstrekt voordat de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat vergunning voor die lozingen verlenen .

Naar boven