Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 61985CJ0349
Judgment of the Court of 27 January 1988. # Kingdom of Denmark v Commission of the European Communities. # EAGGF - Export refunds - Bovine meat. # Case 349/85.
Arrest van het Hof van 27 januari 1988.
Koninkrijk Denemarken tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EOGFL - Restituties bij uitvoer - Rundvlees.
Zaak 349/85.
Arrest van het Hof van 27 januari 1988.
Koninkrijk Denemarken tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EOGFL - Restituties bij uitvoer - Rundvlees.
Zaak 349/85.
Jurisprudentie 1988 -00169
ECLI-code: ECLI:EU:C:1988:34
in zaak 349/85 ( *1 )
I — De feiten
1. |
Volgens artikel 1 van verordening nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB 1968, L 148, blz. 24) omvat de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees een prijsregeling en een regeling van het handelsverkeer; zij geldt onder meer voor de produkten van post 16.02 B III b) 1 van het gemeenschappelijk douanetarief. Krachtens artikel 18, lid 1, van deze verordening kan, voor zover nodig om de uitvoer van de in artikel 1 genoemde produkten op basis van de. noteringen of de prijzen van deze produkten op de wereldmarkt mogelijk te maken, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen van de Gemeenschap overbrugd worden door een restitutie bij de uitvoer. Luidens artikel 18, lid 5, worden de restituties periodiek vastgesteld door de Commissie. De restituties voor de bereidingen van rundvlees, produkten die vallen onder post 16.02 B III b) 1 van het gemeenschappelijk douanetarief, werden door de Commissie vastgesteld bij verordeningen uit 1980 en 1981 en, zoals blijkt uit de bijlagen bij deze verordeningen alsook uit de bijlage bij verordening nr. 187/80 van de Commissie van 29 januari 1980 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees (PB 1980, L 23, biz. 11), is het bedrag van de restituties afhankelijk van de in percentage uitgedrukte hoeveelheid vlees in deze produkten. In de bijlagen worden met betrekking tot post 16.02 B III b) 1 de volgende onderverdelingen gemaakt: „Andere bereidingen en conserven, vlees of slachtafvallen van runderen bevattend, met uitzondering van die welke fijn gehomogeniseerd zijn:
...
...
|
2. |
Artikel 1, lid 2, sub a, van verordening nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 1970, L 94, blz. 13) bepaalt, dat de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (hierna: EOGFL) de restituties bij uitvoer naar derde landen financiert. Volgens artikel 2 worden op grond van artikel 1, lid 2, sub a, de restituties bij uitvoer naar derde landen gefinancierd die volgens de communautaire voorschriften in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten worden verleend. Luidens artikel 5, lid 2, sub b, keurt de Commissie vóór het einde van het volgende jaar, aan de hand van de jaarrekeningen de rekeningen goed van de diensten en organen die zijn gemachtigd de in artikel 2 bedoelde betalingen te verrichten. |
3. |
Bij beschikkingen van 28 augustus 1985 heeft de Commissie de door het Koninkrijk Denemarken uit hoofde van de begrotingsjaren 1980 en 1981 ingediende rekeningen voor de door het EOGFL gefinancierde uitgaven goedgekeurd. In de vijfde overweging van de beschikkingen wordt gesteld, dat in het licht van de uitgevoerde verificaties een gedeelte van de opgegeven uitgaven niet beantwoordt aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 3 van verordening nr. 729/70 en bijgevolg niet kan worden gefinancierd. |
4. |
De Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk Denemarken ontving de beschikkingen van de Commissie op 6 september 1985. |
5. |
Blijkens het syntheseverslag van de Commissie van 22 oktober 1984 betreffende de goedkeuring van de rekeningen van de twee begrotingsjaren (doe. VI/345/84 en bijlage 1 van 15.4.1985, punt 3.1.10.2) verwijt de Commissie de Deense instanties, bij de bepaling van het percentage vlees in de produkten van tariefposten 16.02. B III b) I aa) en 16.02 B III b) 1 bb) (bereidingen van rundvlees) het gedeelte „vet” te hebben meegerekend, daar het rundvlees dat normaliter wordt gebruikt, tot 30% vet bevat. Van oordeel dat de uitdrukking „met uitzondering van slachtafvallen en vet” geen ruimte laat voor een dergelijke uitlegging, zijn de diensten van de Commissie overgegaan tot een correctie van de berekening en hebben zij de financiering geweigerd van restituties „rundvlees” voor een bedrag van 18175950,25 DKR voor 1980 en 31664013,16 DKR voor 1981. |
II — Schriftelijke behandeling en conclusies van partijen
1. |
Het verzoekschrift van het Koninkrijk Denemarken is op 16 november 1985 ter griffie van het Hof ingeschreven. |
2. |
Bij beschikking van 15 oktober 1986 heeft het Hof het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegestaan, in de zaak tussen te komen ter ondersteuning van de conclusies van verzoeker. |
3. |
Het Hof heeft, op rapport van de rechterrapporteur en gehoord de advocaat-generaal, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Het heeft de Commissie evenwel verzocht, schriftelijk een vraag te beantwoorden; aan dit verzoek is binnen de gestelde termijn voldaan. |
4. |
Het Koninkrijk Denemarken, verzoeker, concludeert dat het den Hove behage:
|
5. |
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, intervenient, concludeert tot gedeeltelijke nietigverklaring van de beschikkingen. |
6. |
De Commissie, verweerster, concludeert dat het den Hove behage:
|
III — Middelen en argumenten van partijen
De regering van het Koninkrijk Denemarken stelt dat de beschikkingen van de Commissie waarbij de financiering van de in het verzoekschrift vermelde bedragen wordt geweigerd, een schending vormen van het Verdrag of van de ter uitvoering daarvan vastgestelde regels.
In de eerste plaats steunen de gegeven beschikkingen op een onjuiste uitlegging van verordening nr. 187/80 van de Commissie van 29 januari 1980 en van de overige in 1980 en 1981 geldende verordeningen tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees; met haar beslissing om een gedeelte van de door de Deense instanties verrichte uitgaven niet te financieren, heeft de Commissie derhalve artikel 2 van verordening nr. 729/70 geschonden.
Nu de Commissie zich niet aan de regel van artikel 5 van verordening nr. 729/70 heeft gehouden, kan zij zich niet beroepen op een juridisch betoog dat zij niet tijdig heeft aangevoerd.
A — Uitlegging van de verordeningen tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees voor 1980 en 1981
1. |
De regering van het Koninkrijk Denemarken stelt dat de diensten van de Commissie voor het eerst in juli 1984, ter gelegenheid van een bezoek aan Kopenhagen in verband met de voorbereiding van de goedkeuring van de rekeningen voor 1982 en 1983, te kennen hebben gegeven dat zij onder „rundvlees” in de zin van de betrokken verordeningen het door analyse vastgestelde gehalte aan vlees zonder vet verstonden.
|
2. |
De regering van bet Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland merkt op, dat de Commissie de Lid-Staten niet vóór 1984 opmerkzaam heeft gemaakt op haar interpretatie. Het feit dat de Commissie achteraf maatregelen heeft genomen om haar interpretatie in de wetgeving op te nemen, ten einde iedere dubbelzinnigheid te vermijden, komt neer op de erkenning dat de uitdrukking „rundvlees (met uitzondering van slachtafvallen en vet)” voor verschillende uitleggingen vatbaar is. Vóór de vaststelling van verordening nr. 2429/86 van de Commissie van 31 juli 1986 betreffende de procedure ter bepaling van het gehalte aan vlees in de vleesbereidingen en -conserven van post ex 16.02 B III b) 1 van de nomenclatuur, opgenomen in de bijlage van verordening nr. 2184/86 van de Commissie (PB 1986, L 210, biz. 39) bevatte geen enkele communautaire bepaling een uitdrukkelijke omschrijving van het vleesgehalte van bereidingen op basis van vlees en werd evenmin de methode aangeduid die bij de berekening diende te worden aangewend; onder die omstandigheden was het de taak van de Lid-Staten om aan de uitdrukking „rundvlees (met uitzondering van slachtafvallen en vet)” eėn redelijke en aan het gezond verstand beantwoordende uitlegging te geven. Aangezien in de uitlegging van het Verenigd Koninkrijk wordt uitgegaan van het gehalte aan mager vlees van de produkten, bevindt zij zich tussen de twee extreme interpretaties van het Koninkrijk Denemarken en van de Commissie. Overeenkomstig de nationale praktijk heeft men onder mager rundvlees verstaan, het mager spierweefsel na verwijdering van al het zichtbare vette weefsel, dat evenwel tot 10% niet-zichtbaar vet mag bevatten. Om het gehalte aan mager rundvlees te bepalen, berekenden de instanties van het Verenigd Koninkrijk aanvankelijk het gehalte aan mager rundvlees zonder vet, aan de hand van een analysemethode die overeenkomt met die welke vanaf 1986 door verordening nr. 2429/86 werd opgelegd; het resultaat van deze berekening werd vervolgens vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 100/90, ten einde rekening te houden met een marge van 10% niet-zichtbaar vet. Het Verenigd Koninkrijk meent op die manier de betrokken communautaire voorschriften juist te hebben geïnterpreteerd en te hebben toegepast. Door de uitdrukking „rundvlees (met uitzondering van slachtafvallen en vet)” te interpreteren in de zin van mager rundvlees met uitsluiting van slachtafvallen en zichtbaar vet, wordt aan deze woorden enkel hun gebruikelijke en normale betekenis gegeven. Het feit dat de woorden „slachtafvallen” en „vet” zich naast elkaar tussen haakjes bevinden, schijnt erop te wijzen dat het soort vet waarvan sprake is tot dezelfde categorie behoort als de slachtafvallen, dat wil zeggen tot de dierlijke bestandddelen die in het algemeen gemakkelijk van het mager vlees kunnen worden gescheiden. Bovendien worden vet en slachtafvallen in het gemeenschappelijk douanetarief afzonderlijk gedefinieerd; vanzelfsprekend kan enkel het dierlijk vet dat van het vlees kan worden gescheiden, als een afzonderlijk produkt in de handel worden gebracht. Uit deze aanwijzingen blijkt, dat het enige vet dat bij de berekening van het vleesgehalte buiten beschouwing moet worden gelaten, het zichtbare vet is. Het Verenigd Koninkrijk is daarenboven van mening, een definitie te hebben aangenomen die beantwoordt aan de realiteit van de produktie en die de producenten duidelijke aanwijzingen verschaft omtrent de te verwachten restituties. Door de producenten een duidelijk en praktisch referentiepunt te verschaffen, draagt de interpretatie van het Verenigd Koninkrijk bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het stelsel van uitvoerrestituties, namelijk een gemakkelijker deelneming van de Gemeenschap aan de internationale handel en het zo nodig veilig stellen van de bestaande of traditionele handelsniveaus. Voor zover de Commissie bij de berekening van het vleesgehalte van bereidingen op basis van rundvlees alle natuurlijk vet heeft uitgesloten, is zij uitgegaan van een onjuiste interpretatie van de in 1980 en 1981 geldende communautaire voorschriften, zodat de betrokken beschikkingen gedeeltelijk moeten worden nietig verklaard. |
3. |
De Commissie is van mening dat verzoekers interpretatie irrationeel en willekeurig is.
|
B — Artikel 5 van verordening nr. 729/70
1. |
Het Koninkrijk Denemarken stelt dat de Commissie de uit hoofde van de begrotingsjaren 1980 en 1981 ingediende rekeningen heeft goedgekeurd bij beschikkingen van 28 augustus 1985, dat wil zeggen met aanzienlijke overschrijding van de in artikel 5 van verordening nr. 729/70 gestelde termijn van één jaar.
|
2. |
De regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft geen opmerkingen betreffende het tweede middel ingediend. |
3. |
De Commissie betreurt het dat zij, om redenen die verband houden met de aanzienlijke toeneming van de behandelde zaken, niet in staat was om de onderhavige rekeningen binnen de in artikel 5 van verordening nr. 729/70 gestelde termijn goed te keuren. Zij betwist evenwel de rechtsgevolgen die verzoeker aan deze vertraging wil verbinden.
|
IV — Antwoord op de vraag van het Hof
Gevraagd om aan te geven, op welke wijze de verschillende Lid-Staten vóór de vaststelling van verordening nr. 2429/86 de bewoordingen „rundvlees (met uitzondering van slachtafvallen en vet)” uitlegden, heeft de Commissie als volgt geantwoord:
a) |
België, de Bondsrepubliek Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië en Nederland: in deze staten werden de begrippen uitgelegd als vlees zonder vet bij analyse. |
b) |
Frankrijk: in deze staat berustte de toepassing van de betrokken bepaling op dezelfde interpretatie, maar het dienovereenkomstig vastgestelde vleesgehalte werd wegens de toepassing van een onjuiste omrekeningsfactor met ongeveer 10% verhoogd voor de berekening van de restitutie bij uitvoer. |
c) |
Luxemburg: de betrokken bepaling werd in deze Lid-Staat niet toegepast. |
F. Schockweiler
rechter-rapporteur
( *1 ) Procestaai: Deens.
27 januari 1988 ( *1 )
In zaak 349/85,
Koninkrijk Denemarken, vertegenwoordigd door L. Mikaelsen, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Deense ambassade,
verzoeker,
ondersteund door
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door H. R. L. Purse, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk,
interveniënt,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur P. Karpenstein en J. Christoffersen, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring, met betrekking tot rundvlees, van de beschikkingen 85/450 en 85/451 van de Commissie van 28 augustus 1985 betreffende de goedkeuring van de door het Koninkrijk Denemarken uit hoofde van de begrotingsjaren 1980 en 1981 ingediende rekeningen voor de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB 1985, L 267, blz. 7 en 10),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. Bosco, kamerpresident, waarnemend voor de president, O. Due, kamerpresident, U. Everling, K. Bahlmann, R. Joliét, T. F. O'Higgins en F. Schockweiler, rechters,
advocaatgeneraal: J. L. da Cruz Vilaça
griffier: B. Pastor, administrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 17 juni 1987,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 12 november 1987,
het navolgende
Arrest
1 |
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 16 november 1985, heeft het Koninkrijk Denemarken krachtens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag , beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikkingen 85/450 en 85/451 van de Commissie van 28 augustus 1985 betreffende de goedkeuring van de door het Koninkrijk Denemarken uit hoofde van de begrotingsjaren 1980 en 1981 ingediende rekeningen voor de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (hierna: EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB 1985, L 267, blz. 7 en 10), voor zover daarin niet voor communautaire financiering in aanmerking zijn genomen een bedrag van 18175950,25 DKR en een bedrag van 31664013,16 DKR, betaald ter zake van restituties „rundvlees” gedurende het begrotingsjaar 1980, respectievelijk 1981. |
2 |
Bij beschikking van 15 oktober 1986 heeft het Hof het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegestaan, tussen te komen ter ondersteuning van de conclusies van verzoeker. |
3 |
Bij de bestreden beschikkingen heeft de Commissie de financiering door het EOGFL geweigerd van de bedragen die het Koninkrijk Denemarken had uitgegeven als restituties bij uitvoer van rundvleesbereidingen en -conserven, die afhankelijk zijn van het vetgehalte van de uitgevoerde produkten, op grond dat de bijlagen bij de verordeningen houdende vaststelling van de desbetreffende restituties, zoals verordening nr. 187/80 van de Commissie van 29 januari 1980 (PB 1980, L 23, blz. 11), uitsluiten dat met enig vet rekening wordt gehouden. |
4 |
Tot staving van haar beroep voert de Deense regering aan dat de Commissie, door financiering door het EOGFL van de in het beroep vermelde bedragen te weigeren, het Verdrag en de ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften, meer bepaald verordening nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB 1970, L 94, biz. 13), heeft geschonden:
|
5 |
Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hieronder slechts weergegeven voor zover dit noodzakelijk is voor de redenering van het Hof. |
6 |
Met haar eerste middel, ontleend aan de onjuiste toepassing van de verordeningen houdende vaststelling van de restituties bij uitvoer in de sector rundvlees voor 1980 en 1981, stelt de Deense regering dat de in post 16.02 B III b) 1 van de bijlage bij de verordeningen gebruikte bewoordingen „percentages rundvlees... (met uitzondering van slachtafvallen en vet)” bij gebreke van een specifieke gemeenschapsrechtelijke omschrijving moeten worden geacht te doelen op vlees in zijn natuurlijke betekenis, dat wil zeggen het spierstelsel met zijn natuurlijke gehalte aan vet, zowel het zichtbare als het intramusculaire, waarbij het vetgehalte in dit geheel tot 30% kan bedragen. De door de Commissie aangehouden uitlegging zou derhalve onverenigbaar zijn met de in bedoelde post gebruikte bewoordingen. |
7 |
Ook de regering van het Verenigd Koninkrijk is van mening, dat de uitlegging van de Commissie niet voortvloeit uit de toepasselijke voorschriften. Aangezien in geen communautaire bepaling een definitie wordt gegeven van het begrip gehalte aan vlees van bereidingen op basis van vlees, en evenmin de toe te passen berekeningsmethode wordt aangeduid, zou het, aan de Lid-Staten staan om aan dit begrip een redelijke en met het gezonde verstand strokende uitlegging te geven. Zelf zou zij zich hebben gebaseerd op het gehalte aan mager vlees van de produkten, waarbij onder mager rundvlees wordt verstaan het magere spierweefsel van het dier, na verwijdering van al het zichtbare vetweefsel, en het magere spierweefsel tot 10% onzichtbaar vet kan bevatten. |
8 |
De Commissie stelt daarentegen, dat het begrip „rundvlees (met uitzondering van... vet)” in de zin van post 16.02 B III b) 1 betekent dat, voor de berekening van het gehalte aan vlees van een produkt met het oog op de vaststelling van het bedrag van de uitvoerrestitutie, het in dit produkt vervatte vet moet worden uitgesloten en dat, aangezien in de desbetreffende voorschriften geen enkele beperking voorkomt met betrekking tot de aard van het vet dat moet worden uitgesloten, met het oog op voornoemde berekening onder „vet” moet worden verstaan het vet in al zijn vormen, ongeacht of het gaat om toegevoegd of natuurlijk, zichtbaar dan wel intramusculair vet. Deze uitlegging zou bovendien de enige zijn die in overeenstemming is met de door het stelsel van uitvoerrestituties beoogde doelstelling, te weten de bevordering van de uitvoer van rundvlees van hoge kwaliteit. |
9 |
Om te beginnen moeten worden vastgesteld, dat er ter zake geen gemeenschapsrechtelijke definitie bestaat van respectievelijk „vlees” en „vet”. Bijgevolg moeten de betekenis en de draagwijdte van deze begrippen worden bepaald met inachtneming van de algemene context waarin zij worden gebruikt en in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis. |
10 |
Daartoe moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat de bepaling waarin deze begrippen voorkomen, tot doel heeft het percentage rundvlees vast te stellen dat in de samenstelling van een bereiding of van conserven is gebruikt, zulks ter bepaling van het bedrag van de uitvoerrestituties waarop de producenten recht hebben in het kader van het algemene stelsel van restituties bij uitvoer van rundvlees. Dit stelsel, ingevoerd bij verordening nr. 678/77 van de Commissie van 31 maart 1977 houdende vaststelling van de restituties bij uitvoer in de sector rundvlees voor het tijdvak beginnende op 1 april 1977 (PB 1977, L 84, blz. 41) en verlengd bij de in geding zijnde verordeningen, moet de afzet van rundvlees buiten de Gemeenschap vergemakkelijken door toelagen die bestemd zijn om het verschil tussen de prijs op de wereldmarkt en de in de Gemeenschap gewaarborgde prijs te compenseren, een en ander overeenkomstig de aan ieder stelsel van uitvoerrestituties verbonden algemene doelstelling, de communautaire markt te stabiliseren, maar de producenten tevens een redelijk inkomen te verzekeren. |
11 |
In de toekenning van restituties is zowel voorzien voor rundvlees in de vorm van stukken van het dier, als voor bereidingen en conserven in de samenstelling waarvan rundvlees is gebruikt. In dit laatste geval heeft post 16.02 B III b) 1 van de bijlage bij de verordeningen tot doel, het bedrag van de restitutie te beperken tot het percentage rundvlees dat wordt gebruikt in de bereiding, die andere ingrediënten, zoals vlees van een andere diersoort, kan bevatten. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel kan het begrip „vlees” in deze post bijgevolg geen andere betekenis hebben dan het in de andere bepalingen van de betrokken verordeningen moet hebben. Deze geven aan, voor welke delen van het dier in restituties is voorzien, zonder dat de kwaliteit ervan wordt omschreven en zonder dat met name de delen die vet bevatten, worden uitgesloten. |
12 |
In het kader van het aldus beschreven stelsel moet thans worden nagegaan, in hoeverre de bewoordingen van de post, gelet op hun gebruikelijke betekenis in de onderhavige context, gebieden dat bij de berekening van de restituties het vet in bereidingen en conserven op basis van rundvlees niet in aanmerking wordt genomen. |
13 |
Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat de post vet en slachtafvallen gelijkelijk uitsluit van hetgeen moet worden verstaan onder „rundvlees”. Vet en slachtafvallen zijn evenwel duidelijk te onderscheiden en te scheiden delen van het dier. Nu de post het begrip „vet” en het begrip „slachtafvallen” naast elkaar gebruikt, moet hij aldus worden verstaan, dat hij alle onderdelen heeft willen uitsluiten die geen vlees zijn in de enge zin des woords en daar duidelijk van onderscheiden zijn. Overigens wordt het begrip „vlees zonder vet” in de dagelijkse praktijk aldus opgevat, overeenkomstig de betekenis die de omgangstaal aan het begrip „vlees” geeft. |
14 |
Nu uit de formulering niet duidelijk blijkt van een tegengestelde bedoeling, kan aan het begrip „rundvlees” geen andere betekenis worden toegekend. Bijgevolg moet de post aldus worden uitgelegd, dat vet dat vastzit aan de in het produkt gebruikte stukken en dat duidelijk te onderscheiden is, niet als rundvlees kan worden beschouwd. Dat ieder vetgehalte dat niet met het blote oog zichtbaar is, dat in het spierweefsel kan voorkomen en dat feitelijk niet van het gebruikte stuk kan worden losgemaakt, eveneens is uitgesloten, is geen uitlegging die dwingend uit de tekst voortvloeit. |
15 |
De omstandigheid dat achteraf, bij verordening nr. 2429/86 van de Commissie van 31 juli 1986 betreffende de procedure ter bepaling van het gehalte aan vlees in de vleesbereidingen en -conserven van post ex 16.02 B III b) 1 van de nomenclatuur, opgenomen in de bijlage van verordening nr. 2184/86 van de Commissie (PB 1986, L 210, biz. 39), aan de omstreden post een andere betekenis is gegeven, kan geen invloed hebben op de uitlegging van de ten tijde van de feiten geldende tekst (zie arrest van 18 januari 1984, zaak 327/82, Ekro BV, Jurispr. 1984, blz. 107, r. o. 22). |
16 |
Daar een voorschrift waarvan de niet-naleving financiële gevolgen met zich brengt, voldoende duidelijk en nauwkeurig moet zijn, kon de Commissie zich niet beroepen op de bewoordingen van post 16.02 B III b) 1 van de in 1980 en 1981 geldende verordeningen om, op het ogenblik van de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, een uitlegging op te leggen die niet strookte met de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen. Voor zover zij voor de berekening van het vleesgehalte slechts het percentage volkomen vetloos vlees in aanmerking heeft genomen en heeft geweigerd, rekening te houden met een vetpercentage dat normaliter deel uitmaakt van het spierweefsel, heeft de Commissie aan de betrokken bepaling een onjuiste toepassing gegeven, die tot nietigverklaring van de in de bestreden beschikkingen vervatte beslissingen moet leiden. |
17 |
Nu de door de Deense regering voorgestelde uitlegging niet geheel is aanvaard, moet nog worden onderzocht of het tweede middel tot een ruimer resultaat zou kunnen leiden. |
18 |
Met dit middel houdt de Deense regering staande, dat de Commissie in een beschikking tot goedkeuring van de rekeningen, die werd gegeven lang na het verstrijken van de voor deze beschikking in artikel 5 van verordening nr. 729/70 gestelde termijn, geen nieuwe uitlegging meer aan de bepaling mocht geven; de Deense regering wijst erop, dat de diensten van de Commissie tot op dat ogenblik nooit bezwaren hadden opgeworpen tegen de door de Deense instanties gevolgde praktijk. |
19 |
In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat het beheer van de EOGFL-financiering in hoofdzaak berust bij de nationale autoriteiten, die over de strikte naleving van de communautaire voorschriften moeten waken. Deze — op vertrouwen gebaseerde — regeling voorziet geen stelselmatige controle door de Commissie, die deze materieel gezien overigens onmogelijk zou kunnen verzekeren. Aangezien de nationale instanties belast zijn met het onderzoek, of aan de in het gemeenschapsrecht gestelde voorwaarden voor financiering van de uitgaven is voldaan, kan een controle door de diensten van de Commissie slechts bij wijze van steekproef gebeuren. Omdat dit stelsel van onregelmatige controles inherent is aan het systeem, kan het voorkomen dat onregelmatigheden lange tijd na de feiten die eraan ten grondslag liggen, worden ontdekt. Zolang de rekeningen niet naar behoren zijn goedgekeurd, is de Commissie uit hoofde van artikel 2 van verordening nr. 729/70 verplicht, vergoeding door het EOGFL van restituties die niet overeenkomstig de communautaire voorschriften werden toegekend, te weigeren. Deze verplichting wordt niet opgeheven door de enkele omstandigheid, dat de rekeningen worden goedgekeurd na het verstrijken van de in artikel 5 van deze verordening gestelde termijn. Nu op de niet-naleving van deze termijn geen sanctie is gesteld, kan zij, gezien de aard van de beschikking tot goedkeuring van de rekeningen — die als voornaamste doel heeft, te verzekeren dat de door de nationale instanties aanvaarde uitgaven overeenkomstig de communautaire voorschriften werden gedaan — behoudens de aantasting van de belangen van een Lid-Staat slechts als een ordetermijn worden beschouwd. |
20 |
Bijgevolg moet het middel worden verworpen. |
Kosten
21 |
Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Volgens artikel 69, paragraaf 3, eerste alinea, kan het Hof de proceskosten evenwel geheel of gedeeltelijk compenseren, indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen. Aangezien de argumenten van de Deense regering niet volledig zijn aanvaard, voor zover zij strekten tot het betoog dat behalve het onzichtbare, onafscheidelijk met het spierweefsel verbonden vet, alle vet, zelfs het zichtbare, tot een percentage van 30% moet worden geacht onder het begrip „vlees” te vallen, moeten de kosten worden gecompenseerd. Aangezien de Britse regering niet heeft geconcludeerd met betrekking tot de kosten van haar interventie, moeten deze te haren laste blijven. |
HET HOF VAN JUSTITIE, rechtdoende: |
|
|
Bosco Due Everling Bahlmann Joliet O'Higgins Schockweiler Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 januari 1988. De griffier P. Heim De president A. J. Mackenzie Stuart |
( *1 ) Procesual: Deens.