Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 61956CJ0007
Judgment of the Court of 12 July 1957. # Dineke Algera, Giacomo Cicconardi, Simone Couturaud, Ignazio Genuardi, Félicie Steichen v Common Assembly of the European Coal and Steel Community. # Joined cases 7/56, 3/57 to 7/57.
Arrest van het Hof van 12 juli 1957.
Dineke Algera, Giacomo Cicconardi, Simone Couturaud, Ignazio Genuardi, Félicie Steichen tegen Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Gevoegde zaken 7/56, 3/57 tot 7/57.
Arrest van het Hof van 12 juli 1957.
Dineke Algera, Giacomo Cicconardi, Simone Couturaud, Ignazio Genuardi, Félicie Steichen tegen Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Gevoegde zaken 7/56, 3/57 tot 7/57.
Nederlandse uitgave 1957 00087
ECLI-code: ECLI:EU:C:1957:7
VONNIS VAN HET HOF VAN 12 JULI 1957. - (MEJUFFROUW D. ALGERA, DE HEER G. CICCONARDI, MEVROUW S. COUTURAUD, DE HEER I. GENUARDI EN MEVROUW F. STEICHEN TEGEN GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING). - GEVOEGDE ZAKEN NOS. 7/56 EN 3 T / M 7/57.
Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00081
Nederlandse uitgave bladzijde 00087
Duitse uitgave bladzijde 00085
Italiaanse uitgave bladzijde 00081
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00039
Deense bijz. uitgave bladzijde 00045
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00157
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00157
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 - ONREGELMATIGE ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN - INDIVIDUELE HANDELINGEN - ABSOLUTE NIETIGHEID
2 - ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN - HANDELINGEN WELKE SUBJECTIEVE RECHTEN IN HET LEVEN ROEPEN - BENOEMING VAN EEN AMBTENAAR - INTREKKING - TERMIJN
3 - ONREGELMATIGE ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN - GEDEELTELIJK ONWETTIGE ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN - INTREKKING
4 - AANSPRAKELIJKHEID - AANSPRAKELIJKHEID VAN DE GEMEENSCHAP TEN OPZICHTE VAN DE AMBTENAREN - STATUUT - ONWETTIGE INTREKKING VAN DE AANSTELLING - DIENSTFOUT - SCHADE - VERPLICHTING TOT VERGOEDING
5 - AMBTENAREN VAN DE GEMEENSCHAP - DE AAN HET STATUUT VOORAFGAANDE PERIODE - ARBEIDSOVEREENKOMSTEN - PRESTATUTAIR KARAKTER
6 - AMBTENAREN VAN DE GEMEENSCHAP - STATUUT - AANSTELLING - HET BEVOEGDE GEZAG
7 - AMBTENAREN VAN DE GEMEENSCHAP - VASTSTELLING DER SALARISSEN - HET BEVOEGDE GEZAG - MEDEWERKING VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS - REGELING DIER MEDEWERKING
8 - AMBTENAREN VAN DE GEMEENSCHAP - VASTSTELLING DER SALARISSEN - HET BEVOEGDE GEZAG - MEDEWERKING VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS - UITZONDERINGEN - GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING
9 - AMBTENAREN VAN DE GEMEENSCHAP - STATUUT - BENOEMING IN EEN BEPAALDE RANG EN IN EEN SPECIALE BEZOLDIGINGSTRAP - SUBJECTIEVE RECHTEN
10 - PROCESRECHT - VERZOEKSCHRIFT - VEREISTE INHOUD
1 - HET FEIT, DAT EEN ADMINISTRATIEVE HANDELING IS VERRICHT, SCHEPT TE HAREN AANZIEN EEN VERMOEDEN VAN GELDIGHEID . DE ONWETTIGHEID ENER INDIVIDUELE ADMINISTRATIEVE HANDELING LEIDT SLECHTS IN UITZONDERINGSGEVALLEN TOT HAAR ABSOLUTE NIETIGHEID . EEN ZODANIGE ADMINISTRATIEVE HANDELING KAN IN BEGINSEL SLECHTS TE NIET GAAN DOOR GELDIGE NIETIGVERKLARING OF INTREKKING DER HANDELING .
2 - EEN WETTIGE ADMINISTRATIEVE HANDELING, WAARBIJ SUBJECTIEVE RECHTEN IN HET LEVEN WORDEN GEROEPEN, KAN IN BEGINSEL NIET EENZIJDIG WORDEN HERROEPEN . DEZE REGEL GELDT IN HET BIJZONDER VOOR DE BENOEMING VAN EEN AMBTENAAR .
GEEN ENKELE BEPALING VAN HET VERDRAG DUIDT AAN ONDER WELKE VOORWAARDEN EEN INSTELLING VAN DE GEMEENSCHAP EEN DOOR HAAR OP ONREGELMATIGE WIJZE VERRICHTE ADMINISTRATIEVE HANDELING - WELKE SUBJECTIEVE RECHTEN IN HET LEVEN ROEPT - KAN INTREKKEN . HET HOF VAN JUSTITIE MOET DEZE VRAAG DERHALVE BESLISSEN AAN DE HAND VAN DE REGELS, WELKE IN DE WETGEVING, DE DOCTRINE EN DE RECHTSPRAAK DER DEELNEMENDE STATEN ZIJN AANVAARD .
IN IEDER GEVAL KAN EEN ONWETTIGE HANDELING VAN BOVENBEDOELDE AARD IN BEGINSEL HERROEPEN WORDEN, INDIEN ZULKS BINNEN EEN REDELIJKE TERMIJN GESCHIEDT .
3 - DE GEDEELTELIJKE ONWETTIGHEID VAN EEN ADMINISTRATIEVE HANDELING MAAKT DEZE HANDELING NIET VOOR HERROEPING IN HAAR GEHEEL VATBAAR, TENZIJ DE HERROEPING VAN HET ONWETTIGE GEDEELTE ALLEEN AAN DE HANDELING IEDERE BETEKENIS ZOU ONTNEMEN .
4 - INDIEN EEN AMBTENAAR OVEREENKOMSTIG HET PERSONEELSSTATUUT VAN DE GEMEENSCHAP IN EEN FUNCTIE IS AANGESTELD, LEVERT DE ONWETTIGE INTREKKING VAN DEZE MAATREGEL DOOR DE BETROKKEN INSTELLING EEN DIENSTFOUT OP, WELKE VOOR DEZE INSTELLING DE VERPLICHTING TOT VERGOEDING VAN DE AAN DE AMBTENAAR VEROORZAAKTE SCHADE MEDEBRENGT ( ARTIKEL 40, LID 1, VAN HET VERDRAG ).
5 - DE MET DE AMBTENAREN V}}R DE INWERKINGTREDING VAN HET STATUUT GESLOTEN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN GEVEN EEN AANSPRAAK OP AANSTELLING IN DE ZIN VAN HET PERSONEELSSTATUUT ( 1 ). DEZE AANSPRAAK HEEFT EEN BIJZONDERE KRACHT WANNEER AAN DE BETROKKENE FORMEEL EN UITDRUKKELIJK EEN AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT WERD TOEGEZEGD EN BOVENDIEN OP EEN TIJDSTIP WAAROP DESZELFS INWERKINGTREDING AANSTAANDE WAS ( PARAGRAAF 7, LID 3, VAN DE OVEREENKOMST MET BETREKKING TOT DE OVERGANGSBEPALINGEN ).
6 - SLECHTS DE INSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP ZIJN BEVOEGD TE BESLISSEN OVER DE AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET PERSONEELSSTATUUT . HET VERDRAG VOORZIET HIERTOE GEEN ENKELE MEDEWERKING VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS ( ARTIKELEN 6, 4E ALINEA, EN 78, LID 3, VAN HET VERDRAG ).
7 - DE TWEEDE ALINEA VAN HET DERDE LID VAN ARTIKEL 78, WAARIN DE MEDEWERKING VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS TEN OPZICHTE VAN BEPAALDE ADMINISTRATIEVE MAATREGELEN WORDT VOORZIEN, VORMT EEN UITZONDERING ZOWEL OP HET BEGINSEL VAN DE ONAFHANKELIJKHEID ( ARTIKEL 6, 4E ALINEA, VAN HET VERDRAG ) ALS OP DAT VAN DE AUTONOMIE VAN DE INSTELLINGEN DER GEMEENSCHAP ( ARTIKEL 78, 3E LID, 1E ALINEA, VAN HET VERDRAG ) EN DIENT DERHALVE RESTRICTIEF TE WORDEN GEINTERPRETEERD .
DE COMMISSIE MOET EVENWEL MEDEWERKEN BIJ DE VASTSTELLING VAN DE SALARISSEN DER AMBTENAREN ( ARTIKEL 78, 3E LID ). BIJ HAAR BESLISSING OVER DE OMVANG DIER MEDEWERKING IS HET HOF NIET GEBONDEN DOOR HET STANDPUNT VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS, NOCH DOOR DE BEPALINGEN VAN HET PERSONEELSSTATUUT . DAARGELATEN DE VRAAG, OF DE BETROKKEN INSTELLING VOORAF DE BEWILLIGING, DAN WEL HET ENKELE ADVIES VAN DE COMMISSIE BEHOORT TE VERKRIJGEN, IS DE RANGINDELING, WELKE ZONDER INACHTNEMING VAN EEN DEZER FORMALITEITEN PLAATSVOND, IN ELK GEVAL ONWETTIG ( ARTIKEL 6, 4E ALINEA, ARTIKELEN 31 EN 78, LID 3, 1E EN 2E ALINEA, VAN HET VERDRAG ).
8 - DE IN DE TWEEDE ALINEA VAN HET DERDE LID VAN ARTIKEL 78 VERVATTE UITZONDERING OP DE ALGEMENE REGEL, DAT DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS MEDEWERKT AAN DE VASTSTELLING VAN DE SALARISSEN DER AMBTENAREN, ZIET SLECHTS OP HET GEVAL , DAT EEN BEPALING VAN HET VERDRAG EEN BIJZONDERE WIJZE VAN VASTSTELLING VOORZIET, ALSMEDE OP HET GEVAL DAT ER EEN UITVOERINGSVOORSCHRIFT KRACHTENS BEDOELDE BEPALING GEGEVEN IS .
AAN DE BEVOEGDHEID WELKE ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS TOEKENT KAN EVENMIN DE AUTONOMIE VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING ALS PARLEMENTAIRE INSTELLING WORDEN TEGENGEWORPEN . DE FUNCTIONELE AUTONOMIE VAN DE VERGADERING KAN SLECHTS WORDEN UITGEOEFEND BINNEN HET KADER DER BEVOEGDHEDEN WELKE HET VERDRAG HAAR TOEKENT ( ARTIKEL 6, 4E ALINEA, ARTIKEL 78 , LID 3, 2E ALINEA, VAN HET VERDRAG ).
9 - EEN WETTIG GENOMEN EN RECHTENS GELDIG BESLUIT, WAARBIJ HIJ, DIE IN DIENST DER GEMEENSCHAP STAAT, WORDT AANGESTELD ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT MET TOEKENNING VAN EEN BEPAALDE RANG EN EEN BEPAALDE BEZOLDINGSTRAP, VERLEENT AAN DE BETROKKEN AMBTENAAR SUBJECTIEVE RECHTEN ( 1 ).
10 - DE EISENDE PARTIJ IS NIET VERPLICHT DE BEPALINGEN TE VERMELDEN WAAROP ZIJ ZICH BEROEPT; AAN DE VEREISTEN IS VOLDAAN, INDIEN HET VERZOEKSCHRIFT BEVAT : "DE AANGEVOERDE FEITEN EN GRONDEN" EN "DE CONCLUSIES" ( ARTIKEL 22 VAN HET PROTOCOL BETREFFENDE HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE; ARTIKEL 29, PARAGRAAF 3, VAN HET REGLEMENT VAN HET HOF ).
IN DE GEVOEGDE ZAKEN 7-56 EN 3 T/M 7-57 :
1 ) MEJUFFROUW D . ALGERA
2 ) DE HEER G . CICCONARDI
3 ) MEVROUW S . COUTURAUD
4 ) DE HEER I . GENUARDI
5 ) MEVROUW F . STEICHEN
TE DEZER ZAKE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN M . G . MARGUE, ADVOCAAT TE LUXEMBURG, RUE ALPHONSE MUNCHEN 6,
EISERS
BIJGESTAAN DOOR MR . P . CHAREYRE, ADVOCAAT BIJ DE RAAD VAN STATE EN HET HOF VAN CASSATIE TE PARIJS,
TEGEN
DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL
TE DEZER ZAKE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE RUE BEAUMONT 19A TE LUXEMBURG,
VERWERENDE PARTIJ
VERTEGENWOORDIGD DOOR MR . J . COUTARD, ADVOCAAT BIJ DE RAAD VAN STATE EN HET HOF VAN CASSATIE TE PARIJS, ALS GEMACHTIGDE,
BETREFFENDE EEN BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN ZEKERE ADMINISTRATIEVE BESCHIKKINGEN, ALSMEDE BEROEPEN TOT SCHADEVERGOEDING,
A - BEROEP TOT NIETIGVERKLARING 7-56
I - DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP
IN HUN CONCLUSIES VERZOEKEN EISERS HET HOF
,,... TE BESLISSEN, DAT DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN ONREGELMATIG ZIJN; DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN MET AL HAAR RECHTSGEVOLGEN NIETIG TE VERKLAREN", ZULKS ZONDER NADER AAN TE GEVEN WELKE BESCHIKKINGEN HIER WERDEN BEDOELD .
HET VERZOEKSCHRIFT BEVAT EVENWEL DE VOLGENDE AANDUIDING : "DE BESTREDEN BESCHIKKINGEN ZIJN DIE VAN 12 JULI 1956 EN 15 OKTOBER 1956 ". - BLIJKENS DEZE NADERE OMSCHRIJVING BETREFT HET BEROEP DUS DE BRIEF DOOR DE HEER VANRULLEN, VICE-VOORZITTER DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING, OP 12 JULI 1956 TOT EISERS GERICHT, ALSMEDE DE MEDEDELING NO . 56-13, OP 15 OKTOBER 1956 DOOR DE ADJUNCT-SECRETARIS-GENERAAL AAN HET PERSONEEL DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING GEZONDEN .
TEN AANZIEN VAN DIT PUNT IS HET HOF VAN OORDEEL, DAT DE BRIEF VAN DE HEER VANRULLEN DE DATO 12 JULI 1956 STELLIG EEN BESCHIKKING IS . IMMERS, DEZE BRIEF OMSCHRIJFT IN BIJZONDERHEDEN DE GEVOLGEN VOOR DE POSITIE VAN EISERS, WELKE DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING DACHT TE VERBINDEN AAN EEN EVENTUEEL VOORTGEZETTE WEIGERING DE VOORSTELLEN TE AANVAARDEN, WELKE DE HEER VANRULLEN HUN EERDER BIJ ZIJN BRIEF VAN 27 JUNI 1956 HAD GEDAAN . EISERS HEBBEN INDERDAAD UITDRUKKELIJK VERKLAARD BIJ DEZE WEIGERING TE PERSISTEREN .
DE HEER VANRULLEN WAS TOT HET NEMEN DEZER BESCHIKKING GEMACHTIGD, DAAR HET BUREAU HEM BIJ BESLUIT VAN 19 JUNI 1956 "AL ZIJN BEVOEGDHEDEN TER ZAKE HAD GEDELEGEERD" TEN EINDE "HET VRAAGSTUK OP TE LOSSEN VAN DE NIEUWE RANGINDELING EN DE DAARMEDE SAMENHANGENDE MAATREGELEN, ZULKS OP GRONDSLAG VAN DE VOORSTELLEN VAN DE COMMISSIE DELVAUX, WELKE DOOR DE COMMISSIE VAN DE VIER VOORZITTERS IN HAAR ZITTING VAN 15 JUNI 1956 WAREN AANGENOMEN ". BOVENDIEN WERD DE BESCHIKKING, WELKE GENOEMDE BRIEF BEHELST, OP 1 OKTOBER 1956 BIJ EEN BESLUIT VAN HET BUREAU DER VERGADERING BEKRACHTIGD .
WAT DE MEDEDELING NO . 56-13 VAN 15 OKTOBER 1956 BETREFT, RIJST DE VRAAG, OF DEZE EEN BESCHIKKING IS TEN AANZIEN VAN EISERS, DAN WEL SLECHTS EEN AANWIJZING, WAARUIT ZIJ KONDEN AFLEIDEN, DAT ZIJ NIET LANGER DE BEZOLDIGING ZOUDEN ONTVANGEN, WELKE HUN BIJ DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1956 WAS TOEGEKEND . HET BESLUIT VAN HET BUREAU DER VERGADERING OM HET STATUUT NIET OP EISERS VAN TOEPASSING TE VERKLAREN EN HUN DE IN DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 VASTGESTELDE SALARISSEN TE ONTHOUDEN, WERD EVENWEL NIET FORMEEL TE HUNNER KENNIS GEBRACHT . DEZE GEDRAGING VAN DE VERWERENDE PARTIJ KAN ECHTER HET BEROEPSRECHT VAN EISERS GEENSZINS VERKORTEN .
OP DEZE GROND VERKLAART HET HOF HET BEROEP, GERICHT TEGEN DE MEDEDELING NO . 56-13 VAN 15 OKTOBER 1956, EVENEENS ONTVANKELIJK, DAAR EISERS UITSLUITEND OP GROND VAN DEZE MEDEDELING KONDEN WETEN, DAT HET BUREAU DE VOORSTELLEN VAN DE HEER VANRULLEN HAD BEKRACHTIGD, WELK FEIT UIT DE MEDEDELING NO . 56-13 SLECHTS OP INDIRECTE WIJZE BLEEK . MET HET VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING VAN DE "BESCHIKKING VAN 15 OKTOBER 1956" BESTRIJDEN EISERS DERHALVE DE IMPLICIETE BESCHIKKING VAN DE VERWERENDE PARTIJ OM EISERS NOCH HET SALARIS, NOCH DE RANG TOE TE KENNEN, WELKE DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 TE HUNNEN AANZIEN VOORZAGEN .
HET BEROEP IS DERHALVE IN ZIJN BEIDE ONDERDELEN ONTVANKELIJK .
II - DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF
DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF WERD DOOR PARTIJEN NIET BETWIST EN IS OOK AMBTSHALVE AAN GEEN BEDENKING ONDERHEVIG .
III - DE HERROEPBAARHEID VAN ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN WELKE SUBJECTIEVE RECHTEN IN HET LEVEN ROEPEN
DE BEROEPEN KEREN ZICH TEGEN HET FEIT, DAT DE VERGADERING DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 HEEFT INGETROKKEN . EISERS STELLEN, DAT HUN BIJ BEDOELDE BESLUITEN VERKREGEN RECHTEN WAREN VERLEEND, WELKE ZONDER HUN GOEDVINDEN NIET KONDEN WORDEN HERROEPEN . ONDERZOCHT DIENT DERHALVE TE WORDEN, OF DE HERROEPING VAN ZODANIGE HANDELINGEN RECHTENS MOGELIJK IS .
ALLEREERST BEHOORT HIER TE WORDEN GEWRAAKT DE ONJUISTE REDENERING - WELKE TOT EEN VICIEUZE CIRKEL LEIDT - HIERIN BESTAANDE DAT VAN DE AANWEZIGHEID VAN EEN VERKREGEN RECHT WORDT UITGEGAAN, OM DAARUIT VERVOLGENS AF TE LEIDEN, DAT DIT RECHT NIET KAN WORDEN HERROEPEN . IMMERS, INDIEN EEN UIT KRACHT ENER ADMINISTRATIEVE HANDELING VERKREGEN RECHT EENZIJDIG DOOR DE ADMINISTRATIE KAN WORDEN HERROEPEN, DAN IS ZULKS JUIST MOGELIJK, OMDAT HET HIER NIET EEN VERKREGEN RECHT BETREFT .
DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 HOUDEN IN, DAT EISERS ZIJN AANGESTELD ALS AMBTENAREN IN DE ZIN VAN HET PERSONEELSSTATUUT EN VOORTS DAT ZIJ ZIJN BENOEMD IN ZEKERE "RANGEN", WAARBIJ TEVENS HUN RANGORDE NAAR DIENSTTIJD IS BEPAALD .
INDIEN DEZE BESLUITEN WETTIG EN RECHTSGELDIG ZIJN, VORMEN ZIJ INDIVIDUELE ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN, WELKE SUBJECTIEVE RECHTEN IN HET LEVEN ROEPEN .
DE MOGELIJKHEID VAN HERROEPING VAN ZODANIGE HANDELING IS EEN ADMINISTRATIEFRECHTELIJK PROBLEEM, BEKEND IN DE RECHTSPRAAK EN DE DOCTRINE VAN ALLE LANDEN DER GEMEENSCHAP ; HET VERDRAG BEVAT TER OPLOSSING DAARVAN EVENWEL GEEN REGELS . HET HOF IS DERHALVE - OP STRAFFE VAN RECHTSWEIGERING - GEHOUDEN DIT VRAAGSTUK OP TE LOSSEN AAN DE HAND VAN DE REGELS, WELKE IN DE WETGEVING, DE WETENSCHAP EN DE RECHTSPRAAK DER DEELNEMENDE LANDEN ZIJN AANVAARD .
EEN RECHTSVERGELIJKENDE STUDIE LEERT, DAT IN DE ZES DEELNEMENDE STATEN EEN ADMINISTRATIEVE HANDELING, WAARBIJ AAN DE BETROKKENE SUBJECTIEVE RECHTEN WORDEN VERLEEND, IN BEGINSEL NIET KAN WORDEN HERROEPEN, INDIEN DIE HANDELING WETTIG IS; IN ZODANIG GEVAL - WANNEER HET SUBJECTIEVE RECHT DUS EENMAAL VERKREGEN IS - WEEGT DE NOODZAAK HET VERTROUWEN IN DE DUURZAAMHEID VAN DE ALDUS GESCHAPEN TOESTAND TE BESCHERMEN ZWAARDER DAN HET BELANG DER OVERHEID DIE OP HAAR BESLISSING ZOU WILLEN TERUGKOMEN . DIT GELDT MET NAME VOOR DE BENOEMING VAN EEN AMBTENAAR .
IS DAARENTEGEN DE ADMINISTRATIEVE HANDELING ONWETTIG, DAN ERKENT HET RECHT VAN ALLE DEELNEMENDE STATEN DE MOGELIJKHEID VAN HERROEPING . HET ONTBREKEN VAN EEN OBJECTIEF LEGALE BASIS TAST HET SUBJECTIEVE RECHT VAN DE BELANGHEBBENDE AAN EN RECHTVAARDIGT HERROEPING DER HANDELING . OPGEMERKT ZIJ ECHTER, DAT DIT BEGINSEL WEL ALGEMEEN WORDT AANVAARD, DOCH NIET OVERAL OP GELIJKE WIJZE WORDT TOEGEPAST .
VOLGENS HET FRANSE RECHT KAN DE ONWETTIGE HANDELING SLECHTS WORDEN INGETROKKEN V}}R HET VERSTRIJKEN VAN DE BEROEPSTERMIJN EN, INDIEN HET BEROEP IS INGESTELD, V}}R DE UITSPRAAK VAN DE RECHTER; IN DE BELGISCHE, NEDERLANDSE EN LUXEMBURGSE RECHTSSTELSELS SCHIJNEN - BEHOUDENS ENKELE NUANCES - ANALOGE REGELS TE GELDEN .
DAARENTEGEN KENT HET DUITSE RECHT GEEN TERMIJN VOOR HERROEPING, TENZIJ EEN BIJZONDERE BEPALING EEN TERMIJN BEPALING EEN TERMIJN VOORZIET . ZO BINDT ARTIKEL 13 VAN DE AMBTENARENWET DER BONDSREPUBLIEK DE HERROEPING VAN EEN BENOEMING AAN EEN TERMIJN VAN ZES MAANDEN . ALGEMEEN WORDT ECHTER AANVAARD, DAT HET BEGINSEL VAN DE GOEDE TROUW (" TREU UND GLAUBEN ") ZICH VERZET TEGEN EEN ONREDELIJK TARDIEVE HERROEPING, WELKE DUS AANMERKELIJK LATER PLAATSVINDT DAN HET TIJDSTIP WAAROP ZIJ HAD KUNNEN WORDEN UITGESPROKEN . RECHTSPRAAK EN DOCTRINE DOEN HIERBIJ EVENEENS EEN BEROEP OP DE BEGRIPPEN "VERZICHT" ( VERKLARING VAN AFSTAND ) EN "VERWIRKUNG" ( VERWERKING ) VAN HET HERROEPINGSRECHT .
HET ITALIAANSE RECHT IS BIJZONDER DUIDELIJK OP DIT PUNT . IEDERE ADMINISTRATIEVE HANDELING, WELKE HET GEBREK VERTOONT VAN ONBEVOEGDHEID, SCHENDING VAN DE WET OF "EXCES DE POUVOIR" (" EXCESSO DI POTERE ") KAN EX TUNC WORDEN VERNIETIGD DOOR HET OVERHEIDSORGAAN WAARVAN ZIJ UITGING, ONGEACHT DE SUBJECTIEVE RECHTEN, WELKE ZIJ EVENTUEEL HEEFT DOEN ONTSTAAN . DEZE INTREKKING KAN OP ELK GEWENST OGENBLIK PLAATSVINDEN (" IN QUALSIASI MOMENTO "); ZIJ IS DERHALVE AAN GEEN TERMIJN GEBONDEN . VOLGENS RECHTSPRAAK EN DOCTRINE KAN EEN ONREDELIJK TARDIEF GEDANE INTREKKING EEN "EXCES DE POUVOIR" OPLEVEREN; HANDELINGEN, WELKE GERUIME TIJD GELEDEN WERDEN VERRICHT (" FATTI AVVENUTI DA LUNGA DATA "), BEHOREN IN STAND TE BLIJVEN, OOK AL ZOUDEN ZIJ STRIJDIG ZIJN MET DE WET, TENZIJ GEWICHTIGE REDENEN VAN OPENBAAR BELANG ANDERS EISEN .
IN ALLE DEELNEMENDE STATEN GELDT DERHALVE DE REGEL, DAT EEN ONWETTIG VERRICHTE ADMINISTRATIEVE HANDELING KAN WORDEN HERROEPEN .
HET HOF AANVAARDT MET DE ADVOCAAT-GENERAAL HET BEGINSEL , DAT ONWETTIGE HANDELINGEN BINNEN EEN REDELIJKE TERMIJN - GELIJK IN CASU IN ACHT WERD GENOMEN - KUNNEN WORDEN HERROEPEN .
IV - DE WETTIGHEID VAN DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955
1 . VOLGENS DE REGELS, WELKE DE VERSCHILLENDE BEVOEGDHEDEN BINNEN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING BEPALEN, ZIJN DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 GELDIG GENOMEN : ZIJ ZIJN ONDERTEKEND DOOR DE VOORZITTER EN DE SECRETARIS-GENERAAL DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING . DE VOORZITTER HANDELDE BINNEN HET KADER VAN DE BESLUITEN VAN HET BUREAU DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING DE DATO 25 NOVEMBER 1955 . DE BESLUITEN ZIJN DUS GELDIG TOT STAND GEKOMEN VOLGENS DE BEPALINGEN VAN HET REGLEMENT DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING ( PUBLIKATIEBLAD VAN DE GEMEENSCHAP NO . 13, VAN 9 JUNI 1954, BLZ . 402 ) - MET NAME ARTIKEL 43, LID 3 - EN DIE VAN HET INWENDIG ADMINISTRATIEF REGLEMENT VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING DE DATO 25 NOVEMBER 1955 - MET NAME DE ARTIKELEN 1, 2 EN 14 .
INDIEN HET SECRETARIAAT EN DE VOORZITTER DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING NIET HET JUISTE OGENBLIK ZOUDEN HEBBEN GEKOZEN VOOR DE UITREIKING DER BESLUITEN AAN DE BELANGHEBBENDEN ( HET BUREAU HAD BEPAALD DAT DEZE UITREIKING "TE ZIJNER TIJD" ZOU PLAATSVINDEN ) EN DE VOORSCHRIFTEN VAN ARTIKEL 43, 3E LID, VAN HET REGLEMENT DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING EN ARTIKEL 2, LID 4, VAN HET INWENDIG ADMINISTRATIEF REGLEMENT NIET IN ACHT ZOUDEN ZIJN GENOMEN, ZO ZOU ZULKS DE GELDIGHEID DER BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955, ALTHANS VANUIT EEN OOGPUNT VAN INWENDIGE ORDENING VAN DE VERGADERING, NIET HEBBEN AANGETAST .
2 . TEN AANZIEN VAN DE BEPALINGEN VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL STELT HET ONDERHAVIGE GEDING - VOOR ZOVER HET DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 BETREFT - DE VRAAG AAN DE ORDE, OF DE VERWERENDE PARTIJ EISERS OP GELDIGE WIJZE KON AANSTELLEN TOT AMBTENAREN IN DE ZIN VAN HET STATUUT, DAARBIJ TEVENS HUN RANG VASTSTELLENDE, ZULKS ZONDER DE BEWILLIGING OF ALTHANS HET ADVIES TE HEBBEN VERKREGEN VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS, BEDOELD IN ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG, DAN WEL OF ZIJ HIERTOE SLECHTS MOCHT OVERGAAN NADAT DIE BEWILLIGING OF DAT ADVIES WERD VERKREGEN . HET IS DERHALVE NIET NODIG EEN BESLISSING TE GEVEN OVER DE OMVANG DER OVERIGE BEVOEGDHEDEN, WELKE DEZE COMMISSIE AAN HET VERDRAG ONTLEENT, NOCH OOK OVER HAAR BEVOEGDHEID TOT HET OPSTELLEN VAN HET PERSONEELSSTATUUT KRACHTENS PARAGRAAF 7, LAATSTE ALINEA, VAN DE OVEREENKOMST MET BETREKKING TOT DE OVERGANGSBEPALINGEN .
A ) DE AANSTELLING TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT IS EEN HANDELING, WAARTOE DE INSTELLINGEN BEVOEGD ZIJN, ZONDER DAT HET VERDRAG DAARTOE ENIGE MEDEWERKING VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS VOORZIET . INDIEN DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 INDERDAAD ZODANIGE AANSTELLING VAN EISERS INHOUDEN - EEN VRAAG WELKE HIERONDER SUB VI ZAL WORDEN ONDERZOCHT - DAN IS DIT GEDEELTE VAN DIE BESLUITEN WETTIG EN GELDIG .
B ) MINDER EENVOUDIG IS DE BEOORDELING VAN DE RANGINDELING, VERVAT IN DE BESLUITEN DE DATO 12 DECEMBER 1955 .
UIT GENOEMDE BESLUITEN BLIJKT, DAT EISERS IN ZEKERE RANGEN WAREN BENOEMD, TERWIJL HUN TEVENS EEN BEZOLDIGINGSTRAP OVEREENKOMSTIG HUN ANCIENNITEIT WAS TOEGEKEND . DEZE TOEKENNING BRACHT ONDER MEER MEDE VASTSTELLING VAN HET SALARIS VAN EISERS, GELIJK VOORZIEN IN DE BESLUITEN VAN HET BUREAU DER VERGADERING DE DATO 25 NOVEMBER 1955 .
HET ONDERZOEK VAN DE VRAAG, OF DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING BEVOEGD WAS OM ZELF DE BEZOLDIGING HARER FUNCTIONARISSEN VAST TE STELLEN, DAN WEL OF ZIJ ZULKS SLECHTS MOCHT DOEN IN SAMENWERKING MET DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS BEDOELD IN ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG, GEEFT AANLEIDING TOT DE VOLGENDE OVERWEGINGEN :
1DE INSTELLINGEN ZIJN AUTONOOM, ELK IN HET KADER VAN HAAR BEVOEGDHEDEN ( ARTIKEL 6, 4E ALINEA, VAN HET VERDRAG ). HET HOF HEEFT DAN OOK IN ZIJN VONNIS 1-55 ( ZAAK KERGALL ) BESLIST, DAT DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING BEVOEGD WAS "HAAR SECRETARIAAT NAAR EIGEN INZICHT EN VOLGENS DE DIENSTBELANGEN TE ORGANISEREN ".
DAAR DE DERDE ALINEA VAN HET TWEEDE LID VAN ARTIKEL 78 SLECHTS EEN UITZONDERING VORMT OP DE IN DE EERSTE ALINEA GESTELDE REGEL VAN DE AUTONOMIE, DIENT DEZE BEPALING RESTRICTIEF TE WORDEN GEINTERPRETEERD .
DIT NEEMT ECHTER NIET WEG, DAT ARTIKEL 78, LID 3, AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS EEN EIGEN BEVOEGDHEID TOEKENT NOPENS HET VASTSTELLEN VAN HET AANTAL AMBTENAREN EN HUN BEZOLDIGINGSSCHALEN : DEZE FACTOREN MOETEN DOOR BEDOELDE COMMISSIE "VAN TEVOREN WORDEN VASTGESTELD ".
DEZE BEPALING VINDT HAAR VERKLARING IN HET FEIT, DAT ALLEEN DE GEMEENSCHAP ZELF - EN NIET HAAR INSTELLINGEN - RECHTSPERSOONLIJKHEID BEZIT . VANDAAR DE NOODZAAK DE GANG VAN ZAKEN BIJ DE VIER INSTELLINGEN ZOVEEL MOGELIJK IN ONDERLINGE OVEREENSTEMMING TE BRENGEN EN EEN FINANCIELE EN EEN BEGROTINGSCONTROLE IN TE STELLEN, EEN TAAK WELKE ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS TOEKENT . OPGEMERKT ZIJ NOG, DAT GEEN ENKEL ANDER ORGAAN IS BEKLEED MET DE BEVOEGDHEID TOT VOORAFGAANDE FINANCIELE CONTROLE .
2DE BEVOEGDHEID HET AANTAL AMBTENAREN EN HUN BEZOLDIGINGSSCHALEN VAST TE STELLEN IS AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS IN DE TWEEDE ALINEA VAN HET DERDE LID VAN ARTIKEL 78 SLECHTS TOEGEKEND, VOOR ZOVER DEZE VASTSTELLING NIET BIJ ENIGE ANDERE BEPALING VAN HET VERDRAG OF VAN DE UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN ANDERS IS VOORZIEN . DIT LAATSTE IS IN CASU EVENWEL NIET HET GEVAL .
DE IN HET VERDRAG VOORZIENE CONTROLE ZOU NIET DOELTREFFEND ZIJN, INDIEN ELK DER INSTELLINGEN DE BEVOEGDHEID ZOU BEZITTEN EIGEN INWENDIGE REGLEMENTEN UIT TE VAARDIGEN, WAARBIJ HET AANTAL AMBTENAREN EN HUN SALARISSCHALEN ZOUDEN WORDEN VASTGESTELD . EEN ZODANIGE INTERPRETATIE ZOU TOT ONGERIJMDE GEVOLGEN LEIDEN . DE TUSSENZIN VAN DE DERDE ALINEA VAN HET TWEEDE LID VAN ARTIKEL 78 ZIET SLECHTS OP HET GEVAL, DAT HET VERDRAG EEN BIJZONDERE REGELING VOOR DE VASTSTELLING VAN EEN BEPAALDE BEZOLDIGING VOORZIET, ALSMEDE OP HET GEVAL DAT ER EEN UITVOERINGSVOORSCHRIFT IS GEGEVEN OP GROND VAN ZULK EEN VERDRAGSBEPALING . IEDERE ANDERE INTERPRETATIE ZOU AAN ARTIKEL 78 ZIJN BETEKENIS ONTNEMEN EN MOET DERHALVE WORDEN VERWORPEN .
EVENMIN KAN DE AUTONOMIE VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING ALS PARLEMENTAIRE VERGADERING WORDEN TEGENGEWORPEN AAN DE BEVOEGDHEID, WELKE ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS TOEKENT . IMMERS, DIT ARTIKEL GELDT VOOR ALLE INSTELLINGEN DER GEMEENSCHAP GELIJKELIJK; DE OMSTANDIGHEID, DAT DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN BEZIT, VERANDERT HIERAAN NIETS; HAAR FUNCTIONELE AUTONOMIE KAN SLECHTS WORDEN UITGEOEFEND BINNEN HET KADER DER BEVOEGDHEDEN, WELKE HET VERDRAG HAAR TOEKENT ( ARTIKEL 6, LAATSTE ALINEA ).
3HET VOORSCHRIFT VAN ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG REGELENDE DE BEVOEGDHEDEN VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS IS DERHALVE IN CASU VAN TOEPASSING .
WAT DE OMVANG DEZER BEVOEGDHEDEN BETREFT WERDEN VOOR HET HOF TWEE OPVATTINGEN VERDEDIGD :
A ) VOLGENS DE EERSTE OPVATTING MOET DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS - WIL HAAR CONTROLE DOELTREFFEND ZIJN - BESLISSINGSBEVOEGDHEID IN FINANCIELE AANGELEGENHEDEN BEZITTEN .
TER ONDERSTEUNING VAN DEZE OPVATTING WERD EEN BEROEP GEDAAN ZOWEL OP DE LETTER ALS HET DOEL VAN ARTIKEL 78 .
WAT DE LETTER BETREFT : ARTIKEL 78, LID 3, BELAST DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS MET DE TAAK OM, ALVORENS DE BEGROTINGEN WORDEN OPGESTELD, HET AANTAL AMBTENAREN, ALSMEDE HUN BEZOLDIGINGSSCHALEN VAST TE STELLEN . HET GEBRUIK VAN HET WOORD "VASTSTELLEN" WIJST DUIDELIJK OP HET BESTAAN VAN EEN BESLISSINGSBEVOEGDHEID .
WAT HET DOEL VAN ARTIKEL 78 BETREFT - WELKE BEPALING KENNELIJK DE INSTELLING VAN EEN FINANCIELE CONTROLE BEOOGT - DIT BRENGT MEDE, DAT DE BEVOEGDHEID VAN DE COMMISSIE NIET BEPERKT BLIJFT TOT HET OPSTELLEN, IN ABSTRACTO, VAN EEN ROOSTER OF SCHAAL VOOR DE SALARISSEN . IMMERS, DEZE COMPETENTIE KAN SLECHTS DOELTREFFEND WORDEN UITGEOEFEND, INDIEN DE COMMISSIE BEVOEGD IS DE SALARISSEN IN ABSTRACTO VAST TE STELLEN VOOR DE AMBTENAREN DIE EEN BEPAALDE FUNCTIE VERRICHTEN; DE OMSCHRIJVING VAN DE FUNCTIE (" JOB-DESCRIPTION ") WORDT DOOR IEDERE INSTELLING AFZONDERLIJK GEGEVEN . HAD DE COMMISSIE DEZE BEVOEGDHEID NIET, DAN ZOU NIETS EEN INSTELLING BELETTEN AL HAAR AMBTENAREN IN DE HOOGSTE TRAP VAN DE SALARISSCHAAL IN TE DELEN EN CONTROLE ZOU ONMOGELIJK ZIJN GEWORDEN .
BOVENDIEN SPREEKT DE TEKST VAN VASTSTELLING VAN HET AANTAL AMBTENAREN EN VAN DE SCHALEN VAN "HUN" SALARISSEN EN NIET VAN DE SCHALEN "DER" SALARISSEN .
KRACHTENS DEZE INTERPRETATIE MOET WORDEN AANGENOMEN, DAT DE TWEEDE ALINEA VAN HET DERDE LID VAN ARTIKEL 78 DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS IMPLICIET DE BEVOEGDHEID GEEFT TOT HET UITOEFENEN VAN FINANCIELE CONTROLE OVER DE PERSONEELSUITGAVEN, GELIJK DE DERDE EN VIERDE ALINEA EEN BEGROTINGSCONTROLE EN DE ZESDE ALINEA BOEKHOUDKUNDIGE CONTROLE VOORZIEN .
DE PREALABELE VASTSTELLING VAN HET AANTAL AMBTENAREN HEEFT TEN DOEL EEN ONGERECHTVAARDIGDE TOENAME VAN HET AMBTELIJK APPARAAT DER VERSCHILLENDE INSTELLINGEN TE VERHINDEREN; DE VASTSTELLING DER SALARISSCHALEN BEOOGT DE TOEKENNING VAN BUITENSPORIGE SALARISSEN TE VOORKOMEN .
B ) VOLGENS EEN ANDERE OPVATTING LEIDT DE THEORIE DER IMPLICIETE BEVOEGDHEID NIET NOODZAKELIJKERWIJS TOT DE GEVOLGTREKKING, DAT DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS OVER EEN BESLISSINGSBEVOEGDHEID IN DE HIERBOVEN AANGEDUIDE ZIN MOET BESCHIKKEN, DAAR HAAR NOG ANDERE MIDDELEN VOOR DE UITOEFENING VAN EEN DOELTREFFENDE CONTROLE TEN DIENSTE STAAN .
GEEN ENKELE TEKST KENT DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS MET VOLDOENDE DUIDELIJKHEID EIGEN BESLISSINGSBEVOEGDHEDEN TOE, WELKE DE COMPETENTIE VAN EEN CO(RDINEREND ORGAAN TE BOVEN GAAN . MET NAME HAAR TAAK HET AANTAL AMBTENAREN EN HUN SALARISSCHALEN "VAST TE STELLEN" ONTNEEMT NIET AAN DE INSTELLINGEN HAAR ADMINISTRATIEVE AUTONOMIE; EVENMIN BRENGT DEZE TAAK VOOR DE VOORZITTERS DER INSTELLINGEN - WELKE TE ZAMEN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS VORMEN - ANDERE BEVOEGDHEDEN MEDE DAN DIE WELKE ZIJ ALS VOORZITTERS DIER INSTELLINGEN BEZITTEN .
VOLGENS DEZE OPVATTING MOET DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS WORDEN INGELICHT EN GERAADPLEEGD, TERWIJL DE BESLISSINGSBEVOEGDHEID BLIJFT BIJ DE INSTELLINGEN, WELKER GOEDE TROUW WORDT VERONDERSTELD .
4HET SCHIJNT, DAT DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS ZELF - ZONDER NOG HAAR STANDPUNT DUIDELIJK TE HEBBEN BEPAALD - GENEIGD IS ZICH MET DE TWEEDE INTERPRETATIE TE VERENIGEN . ZO VERKLAART DE COMMISSIE - NA IN HAAR ZITTING VAN 12 DECEMBER 1955 BESLOTEN TE HEBBEN, "DAT DE ADMINISTRATIES DER INSTELLINGEN ONDERLING OVERLEG ZULLEN PLEGEN" NOPENS DE TE VOLGEN PROCEDURE BIJ DE REDACTIE DER BIJLAGEN VAN HET PERSONEELSSTATUUT - TEVENS, "DAT BIJ HET PLEGEN VAN BEDOELD OVERLEG MOET WORDEN GESTREEFD NAAR HARMONISATIE DER TEKSTEN, DOCH ZONDER HIERBIJ INBREUK TE MAKEN OP DE FACULTATIEVE AARD DER BIJLAGEN ".
VOORTS SPREEKT DE COMMISSIE ZICH IN HAAR ZITTING VAN 28 JANUARI 1956 ALS VOLGT UIT : "DE BIJLAGEN TOT HET STATUUT BEHOREN AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS SLECHTS TER FINE VAN ADVIES TE WORDEN VOORGELEGD; MITSDIEN ZIJN DE WIJZIGINGEN, TEN AANZIEN WAARVAN DE COMMISSIE OVEREENSTEMMING HEEFT BEREIKT, SLECHTS TE BESCHOUWEN ALS VOORSTELLEN AAN DE INSTELLINGEN GEDAAN EN NIET ALS BESCHIKKINGEN ".
HET PERSONEELSSTATUUT GAAT VAN DEZELFDE GEDACHTENGANG UIT : HET VOORZIET SLECHTS MEDEDELING AAN DE COMMISSIE VAN HET AANTAL POSTEN VOOR IEDERE RANG, DOOR DE INSTELLING BEPAALD OP GROND DER DOOR DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS VASTGESTELDE PERSONEELSSTERKTE ( ARTIKEL 25, 2E ALINEA ) EN VOLGENS ARTIKEL 62 MOETEN DE BIJLAGEN TOT HET STATUUT "DOOR IEDERE INSTELLING WORDEN OPGESTELD ... EN, ALVORENS ZIJ VAN KRACHT WORDEN, TER FINE VAN ADVIES AAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS WORDEN VOORGELEGD ". WAT BETREFT DE VERGELIJKENDE TABEL VAN RANGEN EN FUNCTIES VERWIJST BOVENDIEN DE EERSTE ALINEA VAN ARTIKEL 25 ZEER IN HET ALGEMEEN NAAR ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG .
VOLGENS DEZE OPVATTING ZOU DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS SLECHTS BEHOREN TE WORDEN GERAADPLEEGD EN VAN ADVIES MOETEN DIENEN NOPENS DE INDELING DER AMBTENAREN, DOCH ZOU ZIJ GEEN EIGEN BESLISSINGSBEVOEGDHEID BEZITTEN, BEHOUDENS WAT BETREFT HET AANTAL AMBTENAREN BIJ IEDERE INSTELLING .
5VOLGENS ARTIKEL 31 VAN HET VERDRAG VERZEKERT HET HOF DE EERBIEDIGING VAN HET RECHT BIJ DE UITLEGGING EN TOEPASSING VAN HET VERDRAG EN DESZELFS UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN . INDIEN TER BESLECHTING VAN HET ONDERHAVIGE GESCHIL EEN KEUZE NOODZAKELIJK MOCHT BLIJKEN TUSSEN BEIDE HIERBOVEN WEERGEGEVEN OPVATTINGEN, IS HET HOF DERHALVE NIET GEBONDEN DOOR HET STANDPUNT VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS, NOCH DOOR DE TEKST VAN HET PERSONEELSSTATUUT .
VOOR DE BERECHTING VAN DIT GESCHIL IS ECHTER EEN BESLISSING OVER DEZE TWISTVRAAG NIET VEREIST .
IMMERS, DE RANGINDELING DER EISERS KRACHTENS DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 IS VOLGENS BEIDE OPVATTINGEN ONWETTIG : VOLGENS DE EERSTE, DAAR DE EMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING NIET VAN TEVOREN DE BEWILLIGING VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS HAD VERKREGEN; VOLGENS DE TWEEDE, DAAR ZIJ DE INDELING NIET VAN TEVOREN TER FINE VAN ADVIES AAN DIE COMMISSIE HAD VOORGELEGD, HETGEEN ZIJ EVENEENS HAD BEHOREN TE DOEN KRACHTENS ARTIKEL 2, 4E ALINEA , VAN HAAR INWENDIG ADMINISTRATIEF REGLEMENT, ALSMEDE INGEVOLGE ARTIKEL 43, LID 3, VAN HAAR REGLEMENT . DE VERWERENDE PARTIJ HEEFT NAMELIJK NIET BETWIST, DAT ZIJ V}}R 12 DECEMBER 1955 NOCH DE BEWILLIGING, NOCH HET ADVIES VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS HAD VERZOCHT OF VERKREGEN .
ZIJ MOCHT DUS NIET, IN HET KADER VAN HET STATUUT, DE INDELING DER EISERS VASTSTELLEN, ZODAT DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 OP DIT PUNT ONWETTIG ZIJN .
V - GEVOLGEN VAN DE ONWETTIGHEID VAN DAT GEDEELTE DER BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955, HETWELK OP DE RANGINDELING VAN EISERS BETREKKING HEEFT
1 . ABSOLUTE NIETIGHEID OF HERROEPBAARHEID
NAAR HET OORDEEL VAN HET HOF LEIDT DE ONWETTIGHEID ENER INDIVIDUELE ADMINISTRATIEVE HANDELING TOT HAAR ABSOLUTE NIETIGHEID SLECHTS IN BEPAALDE GEVALLEN, WELKE MET HET ONDERHAVIGE GESCHIL GEEN VERBAND HOUDEN . - AFGEZIEN VAN DEZE UITZONDERINGSGEVALLEN WORDT ZOWEL DOOR DE DOCTRINE ALS DE RECHTSPRAAK DER DEELNEMENDE STATEN HIER SLECHTS VERNIETIGBAARHEID EN HERROEPBAARHEID AANGENOMEN . HET FEIT, DAT EEN ADMINISTRATIEVE HANDELING IS VERRICHT, SCHEPT TE HAREN AANZIEN EEN VERMOEDEN VAN GELDIGHEID . DE HANDELING VERLIEST HAAR GELDIGHEID SLECHTS DOOR EEN GEOORLOOFDE NIETIGVERKLARING OF INTREKKING .
2 . STREKT DE HERROEPBAARHEID DER BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 ZICH UIT TOT HUN GEHELE INHOUD OF SLECHTS TOT HET ONWETTIGE DEEL DAARVAN?
DE ADVOCAAT-GENERAAL HEEFT ZICH IN ZIJN CONCLUSIES UITGESPROKEN VOOR EEN ONVERBREKELIJKE SAMENHANG TUSSEN DE VERSCHILLENDE ELEMENTEN DER BESLUITEN EN HEEFT ZICH DAARTOE BEROEPEN OP ARTIKEL 59 VAN HET PERSONEELSSTATUUT, HETWELK BEPAALT DAT "DE AMBTENAREN IN VASTE DIENST KUNNEN WORDEN AANGESTELD IN EEN BEPAALDE RANG, WELKE BEHOORT TOT EEN CATEGORIE OF TOT EEN BIJZONDERE GROEP, BEDOELD IN ARTIKEL 24 VAN HET STATUUT ". VOLGENS DE ADVOCAAT-GENERAAL "KUNNEN EISERS - NU DE VASTE AANSTELLING SAMENVIEL MET DE VERKLARING, WAARBIJ DE FUNCTIONARISSEN AFSTAND VAN HUN CONTRACTUELE RECHTEN DEDEN - VERLANGEN, DAT ZIJ IN DE GELEGENHEID WORDEN GESTELD HUN KEUZE MET VOLLEDIGE KENNIS VAN ZAKEN TE BEPALEN EN DAT HUN MEDEDELING WORDT GEDAAN VAN DE RANG EN DE BEZOLDIGINGSTRAP, WAARIN DE ADMINISTRATIE VOORNEMENS IS HEN TE BENOEMEN, EN NIET ALLEEN VAN DE BESCHIKKING, WAARBIJ ZIJ IN BEGINSEL WAARDIG WORDEN GEKEURD OM ALS VASTE AMBTENAAR TE WORDEN BENOEMD ..."
INDERDAAD HEEFT IEDER DER EISERS VERKLAARD "OP DE HEM AANGEBODEN VOORWAARDEN ZIJN AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT TE AANVAARDEN ". HET ESSENTIELE EN OVERWEGENDE ELEMENT VAN DEZE VERKLARING IS EVENWEL DE AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT, WAARDOOR HUN EEN VASTE POSITIE WORDT VERZEKERD MET RECHT OP PENSIOEN . GELIJK BEKEND, KAN DE BEZOLDIGING LATER BIJ ALGEMEEN BINDENDE VOORSCHRIFTEN WIJZIGING ONDERGAAN, MAAR DE STATUTAIRE AANSTELLING KAN HIERDOOR NIET WORDEN AANGETAST . HET HOF, ZICH VERENIGENDE MET DE IN DE MEESTE MODERNE WETGEVINGEN GEVOLGDE OPVATTING, DAT GEDEELTELIJKE ONWETTIGHEID EEN HANDELING NIET VOOR HERROEPING IN HAAR GEHEEL VATBAAR MAAKT, TENZIJ DE HERROEPING VAN HET ONWETTIGE GEDEELTE ALLEEN AAN DE HANDELING IEDERE BETEKENIS ZOU ONTNEMEN, VERWERPT DE STELLING VAN DE ONVERBREKELIJKE SAMENHANG TUSSEN DE VERSCHILLENDE ELEMENTEN DER BESLUITEN .
DEZE BESLISSING WORDT VOORTS NOG GERECHTVAARDIGD DOOR DE BOVENSTAANDE OVERWEGING ( SUB III ), DAT ONWETTIGE ADMINISTRATIEVE HANDELINGEN HERROEPBAAR ZIJN, DE WETTIGE HANDELINGEN DAARENTEGEN NIET . IN HET ONDERHAVIGE GEVAL WAS DE VERGADERING BEVOEGD DE BETROKKENEN AAN TE STELLEN TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT - DEZE AANSTELLING IS MITSDIEN GELDIG EN NIET HERROEPBAAR - TERWIJL DE TOEKENNING VAN DE RANG EN DE PLAATSING IN EEN BEPAALDE BEZOLDIGINGSTRAP ONWETTIG EN HERROEPBAAR WAREN . BEDOELDE AANSTELLING, WELKE GELDIG WERD GEDAAN, KON DERHALVE NIET WORDEN HERROEPEN .
DEZE BESLISSING IS NIET IN STRIJD MET HET PERSONEELSSTATUUT . BOVENDIEN GAAT HET HIER NIET OM DE TOEPASSING VAN BEDOELD STATUUT - HETWELK TEN TIJDE VAN DE UITREIKING DER BESLUITEN NOG NIET IN WERKING WAS GETREDEN - DOCH OM DE TOEPASSING VAN HET VERDRAG . VOLGENS HET VERDRAG NU BEHOORDE DE AANSTELLING TOT STATUTAIR AMBTENAAR TOT DE UITSLUITENDE BEVOEGDHEID VAN DE VERGADERING, WELKE LAATSTE SLECHTS TOT DE RANGINDELING MOCHT OVERGAAN NA DE BEWILLIGING OF HET ADVIES VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS TE HEBBEN VERKREGEN . REEDS HET FEIT, DAT HET VERDRAG DEZE BEIDE BEVOEGDHEDEN OP VERSCHILLENDE WIJZEN HEEFT GEREGELD, VOERT TOT DE CONCLUSIE, DAT DE BETREFFENDE ELEMENTEN DER BESLUITEN RECHTENS VAN ELKANDER KUNNEN - EN ZELFS MOETEN - WORDEN LOSGEMAAKT .
WELISWAAR GAAT DE AANSTELLING ALS STATUTAIR AMBTENAAR (" ADMISSION AU STATUT ") VERGEZELD VAN DE BENOEMING (" TITULARISATION ") IN EEN RANG VAN EEN CATEGORIE OF EEN BIJZONDERE GROEP ( ARTIKEL 59, OVERGANGSBEPALINGEN ), DOCH HIERBIJ WORDE TEVENS BEDACHT, DAT HET STATUUT ONDERSCHEIDT TUSSEN AANSTELLING EN RANGINDELING ( ZO BIJVOORBEELD ARTIKEL 27, WAAR SLECHTS VAN AANSTELLING ALS STATUTAIR AMBTENAAR (" ADMISSION AU STATUT ") WORDT GESPROKEN EN ARTIKEL 36, HETWELK VOOR DE AANSTELLING IN VASTE DIENST (" TITULARISATION ") EEN RAPPORT VOORZIET, WAARIN DIE AANSTELLING WORDT AANBEVOLEN ).
NOG ANDERE GRONDEN KUNNEN WORDEN AANGEVOERD VOOR DE OPVATTING, DAT DE VERSCHILLENDE ELEMENTEN NIET ONVERBREKELIJK SAMENHANGEN .
ZO WARE HET NIET BILLIJK, INDIEN DE VERGADERING - ALLEEN OP GROND VAN HET FEIT, DAT ZIJ ZEKERE ONWETTIGE TOEZEGGINGEN HAD GEDAAN, WAARTOE ZIJ NIET BEVOEGD WAS - NIET GEHOUDEN ZOU ZIJN HET RECHT TE EERBIEDIGEN OP AANSTELLING TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT - DUS TOT AMBTENAAR IN VASTE DIENST - WELK RECHT ZIJ ZELF EISERS HAD TOEGEKEND .
DE VRAAG, OF DE BETROKKEN PARTIJEN OOK ZOUDEN HEBBEN INGESTEMD MET EEN BENOEMING, WELKE VAN EEN WETTIGE RANGINDELING VERGEZELD GING, WERD DOOR DE GEMACHTIGDE VAN DE VERWERENDE PARTIJ BIJ DE MONDELINGE BEHANDELING BEVESTIGEND BEANTWOORD . ERKEND MOET WORDEN, DAT TEN AANZIEN VAN EISERS DEZE VRAAG MOEILIJKER VALT TE BEANTWOORDEN; HET HOF IS ECHTER VAN OORDEEL, DAT HUN DE GELDIG VERLEENDE AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT NIET KAN WORDEN ONTNOMEN ONDER VOORWENDSEL, DAT EISERS GEEN WIL MAG WORDEN TOEGESCHREVEN, WELKE ZIJ MISSCHIEN NIET HEBBEN GEUIT . OVERIGENS LAAT DE HANDHAVING VAN HUN AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT AAN EISERS DE REELE MOGELIJKHEID DE ZOJUIST GESTELDE VRAAG TE BEANTWOORDEN : ZIJ KUNNEN NAMELIJK HUN ONTSLAG VERZOEKEN, INDIEN ZIJ DE HUN TOEGEDACHTE POSITIE NIET PASSEND ACHTEN .
VI
IN DE BOVENSTAANDE OVERWEGINGEN WERDEN DE GELDIGHEID EN ONHERROEPBAARHEID DER AANSTELLING VAN EISERS ALS VAST AMBTENAAR AANGENOMEN VOOR HET GEVAL DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 INDERDAAD EEN DERGELIJKE AANSTELLING ( ZIE HIERBOVEN SUB IV 2A ) ZOUDEN INHOUDEN . DIT LAATSTE ECHTER - HOEWEL ZEER WAARSCHIJNLIJK - IS NIET ZEKER .
UIT DE OMSTANDIGHEDEN, WAARONDER GENOEMDE BESLUITEN AAN EISERS WERDEN UITGEREIKT, BLIJKT DUIDELIJK, DAT DE VERWERENDE PARTIJ HET VOORNEMEN HAD AAN EISERS EEN VASTE POSITIE TE VERSCHAFFEN IN HET KADER VAN HET STATUUT EN DAT LAATSTGENOEMDEN ZICH DAARMEDE AKKOORD HADDEN VERKLAARD . DIT WORDT BEWEZEN DOOR DE TEKST DER BESLUITEN - WAARIN DE AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT ZONDER ENIGE RESERVE WORDT UITGESPROKEN - DOOR DE DOOR EISERS ONDERTEKENDE VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE AANVAARDING VAN DEZE AANSTELLING, ALSMEDE DOOR DE ONTVANGSTBEVESTIGING DER BEDOELDE BESLUITEN . DE OVERHANDIGING DER BESLUITEN VOND EERST PLAATS, NADAT DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS OP 12 DECEMBER 1955 HAD BESLIST, DAT HET PERSONEELSSTATUUT "DEFINITIEF WAS AANGENOMEN", ALTHANS WAT DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING BETROF, ZODAT HAAR VOORZITTER, DE HEER PELLA, MOCHT AANNEMEN, DAT HET STATUUT DEFINITIEF WAS AANVAARD EN SPOEDIG IN WERKING ZOU TREDEN EN DAT HIJ MITSDIEN DE FUNCTIONARISSEN, DIE DAARTOE DE WENS TE KENNEN HADDEN GEGEVEN, ALS STATUTAIR AMBTENAAR MOCHT AANSTELLEN .
TWIJFEL ZOU NOG KUNNEN RIJZEN UIT HOOFDE VAN HET FEIT, DAT DE DEFINITIEVE TEKST VAN HET STATUUT IN WERKELIJKHEID EERST LATER, NAMELIJK OP 28 JANUARI 1956, WAS VASTGESTELD EN VOOR DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING EERST IN OKTOBER 1956 VAN KRACHT WERD VERKLAARD MET TERUGWERKENDE KRACHT TOT 1 JULI 1956 . NU PARAGRAAF 4 DER MEERGENOEMDE BESLUITEN UITDRUKKELIJK VERWIJST NAAR DE LATERE INWERKINGTREDING VAN HET STATUUT EN ZIJN BIJLAGEN EN EISERS HET RISICO VAN DESZELFS INHOUD HADDEN AANVAARD, INTERPRETEERT HET HOF DE DOOR EISERS GEDANE VERKLARING EN DE TEKST VAN BEDOELDE BESLUITEN IN DIER VOEGE, DAT HET HIER BETROF AANSTELLING TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET TOEKOMSTIGE STATUUT, WELKE INHOUD DIT OOK MOCHT HEBBEN .
DOCH OOK INDIEN ZOU MOETEN WORDEN AANGENOMEN, DAT DE AANSTELLING TOT VAST AMBTENAAR WAS GESCHIED KRACHTENS EEN NIET BESTAAND STATUUT EN DAT ZIJ MITSDIEN NIETIG EN ZONDER VOORWERP WAS, DAN NOG ZOUDEN DE BRIEF VAN DE HEER VANRULLEN EN DE WEIGERING DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING OM EISERS ONDER DE WERKING VAN HET STATUUT TE STELLEN, NIETIG MOETEN WORDEN VERKLAARD, NU DAARIN WORDT MISKEND DE VERKREGEN AANSPRAAK VAN DE FUNCTIONARISSEN OP AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT ( VONNIS 1-55, KERGALL ). IMMERS, INDIEN HET HOF ZODANIGE AANSPRAAK TEN BEHOEVE VAN DE HEER KERGALL HEEFT ERKEND, HOEWEL HEM TE DIER ZAKE NIMMER ENIGE FORMELE OF SOLEMNELE TOEZEGGING WAS GEDAAN EN TE DIEN TIJDE DE INWERKINGTREDING VAN HET STATUUT NIET ONMIDDELLIJK AANSTAANDE WAS, DAN BEHOORT A FORTIORI AAN EISERS EEN ANALOOG EN ZELFS EEN STERKER RECHT OP AANSTELLING IN DE ZIN VAN HET STATUUT TE WORDEN TOEGEKEND .
VII
OP GROND VAN BOVENSTAANDE OVERWEGINGEN MOET DE BESCHIKKING , VERVAT IN DE BRIEF VAN DE HEER VANRULLEN VAN 12 JULI 1956, WORDEN VERNIETIGD, VOOR ZOVER DAARBIJ DE AANSTELLING VAN EISERS ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT WORDT INGETROKKEN .
BOVENDIEN MOET WORDEN VERNIETIGD DE IN DEZELFDE BRIEF VERVATTE BESCHIKKING, WELKE OP EISERS HUN VROEGERE CONTRACTEN WEDEROM VAN TOEPASSING VERKLAART, DAAR ZONDER EEN NIEUWE EN UITDRUKKELIJKE TOESTEMMING HUNNERZIJDS HET CONTRACT - HETWELK DOOR HUN VERKLARING VAN AFSTAND WAS BEEINDIGD, WELKE VERKLARING DOOR DE UITREIKING DER BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 WAS AANVAARD - NIET KON HERLEVEN, TERWIJL AAN EISERS EVENMIN EEN NIEUW CONTRACT KON WORDEN OPGELEGD . DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING, DIE OP GELDIGE WIJZE DE IN BEDOELDE BESLUITEN VOORZIENE RANGINDELING KON HERROEPEN, HAD EISERS AMBTSHALVE OPNIEUW KUNNEN INDELEN OP HET NIVEAU HETWELK UIT DE HARMONISATIE-MAATREGELEN VOORTVLOEIDE, ZODRA DIT EENMAAL ZOU ZIJN VASTGESTELD, DOCH ZIJ HAD NIET HET RECHT EISERS WEDEROM AAN HET VROEGERE CONTRACTUELE REGIME TE ONDERWERPEN .
HET HOF VERKLAART MITSDIEN HET BEROEP IN ZIJN EERSTE ONDERDEEL - STREKKENDE TOT NIETIGKLARING VAN DE BESCHIKKINGEN, VERVAT IN DE BRIEF VAN DE HEER VANRULLEN DE DATO 12 JULI 1956 - GEGROND .
WAT DE MEDEDELING NO . 56-13 VAN 15 OKTOBER 1956 BETREFT : DEZE BEHOORT TE WORDEN VERNIETIGD, EVENEENS VOOR ZOVER ZIJ DE INTREKKING INHOUDT VAN DE AANSTELLING TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT EN HET HERSTEL DER TIJDELIJKE, CONTRACTUELE RECHTSVERHOUDING; IMMERS DEZE RECHTSVERHOUDING IS ONVERENIGBAAR MET EEN AANSTELLING IN EEN VASTE POSITIE OVEREENKOMSTIG HET STATUUT, WELKE AANSTELLING, ZOALS HIERBOVEN REEDS IS BESLIST, GELDIG WERD VERKREGEN . DAARENTEGEN HEEFT BEDOELDE MEDEDELING RECHTSKRACHT VOOR ZOVER ZIJ DE HERROEPING INHOUDT VAN DE DAARBIJ BEHORENDE RANGINDELING EN SALARISBEPALING .
HET HOF WIJST MITSDIEN HET BEROEP TOE, VOOR ZOVER BEDOELDE BESCHIKKING DE WEIGERING INHOUDT DE AANSTELLING VAN EISERS ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT TE HANDHAVEN EN HEN WEDEROM ONDER CONTRACT PLAATST; DAARENTEGEN WORDT HET BEROEP TEGEN DE WEIGERING HUN DE IN DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 VOORZIENE BEZOLDIGING TOE TE KENNEN, VERWORPEN OP GROND VAN DE HIERBOVEN SUB IV 2B, 5 EN SUB V GEGEVEN OVERWEGINGEN .
DE VERWERENDE PARTIJ ZAL DE BEZOLDIGING VAN EISERS OPNIEUW DIENEN VAST TE STELLEN .
IN VERBAND HIERMEDE BEHOORT AAN DE VERWERENDE PARTIJ AKTE TE WORDEN VERLEEND VAN HAAR VERKLARING - BIJ MONDE VAN HAAR GEMACHTIGDE TER ZITTING AFGELEGD - DAT ZIJ ZICH VERBINDT EISERS WEDEROM IN HAAR DIENST TE ZULLEN NEMEN OP DE HUIDIGE, VOOR HARE AMBTENAREN GELDENDE, ALGEMENE VOORWAARDEN; DEZE VERBINTENIS WORDT DOOR HET HOF GEINTERPRETEERD IN DIER VOEGE, DAT IN BEDOELDE VOORWAARDEN VOOR DE TOEKOMST DEZELFDE COMPENSERENDE SCHADELOOSSTELLING IS BEGREPEN ALS DIE WELKE DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING TOEKENT AAN DE AMBTENAREN, DIE HET VOORSTEL VAN DE HEER VANRULLEN INDERTIJD HADDEN GEACCEPTEERD .
VIII - DE PROCESKOSTEN
TEN AANZIEN VAN DE PROCESKOSTEN, VERBONDEN AAN HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING, BRENGT HET HOF OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 60, 2E LID, VAN ZIJN REGLEMENT, ALLE KOSTEN VAN DE VERWERENDE PARTIJ EN VIERVIJFDE VAN DE KOSTEN VAN EISERS TEN LASTE VAN DE VERWERENDE PARTIJ; EISERS DRAGEN EEN VIJFDE VAN HUN EIGEN KOSTEN, DAAR ZIJ OP EEN ONDERDEEL VAN HUN BEROEP IN HET ONGELIJK ZIJN GESTELD .
B - BEROEPEN TOT SCHADEVERGOEDING ( 3 T/M 7-57 )
I - DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE BEROEPEN
NIETS VERZET ZICH ER TEGEN, DAT EEN EISER MET BETREKKING TOT EEN EN DEZELFDE RECHTSSTRIJD SUBSIDIAIRE VORDERINGEN VOORDRAAGT, VOOR HET GEVAL ZIJN HOOFDVORDERING ZOU WORDEN AFGEWEZEN .
DE BEROEPEN ZIJN MITSDIEN ONTVANKELIJK .
II - TEN PRINCIPALE
1 . DE WETTELIJKE GRONDSLAG DER AANSPRAKELIJKHEID
EISERS HEBBEN NIET DUIDELIJK AANGEGEVEN OP WELKE WETTELIJKE BEPALINGEN ZIJ HUN BEROEP TOT SCHADEVERGOEDING DOEN STEUNEN . NAAR BLIJKT, VERZOEKEN ZIJ ANALOGE TOEPASSING VAN ARTIKEL 34, 7E ALINEA, VAN HET PERSONEELSSTATUUT, HETWELK DE TOEKENNING ENER SCHADELOOSSTELLING VOORZIET IN GEVAL VAN ONTSLAG "OM REDENEN VAN DIENSTBELANG", NU DE MAATREGELEN, DOOR DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING GENOMEN, GELIJK ZOUDEN STAAN MET VERBREKING VAN DE BAND TUSSEN DE VERGADERING EN HAAR FUNCTIONARISSEN .
IN DE DUPLIEK VOERT DE VERWERENDE PARTIJ AAN, DAT, NU EISERS GEEN BEROEP HEBBEN GEDAAN OP ARTIKEL 40 VAN HET VERDRAG ( AANSPRAKELIJKHEID VOOR EEN DIENSTFOUT ), DIT MIDDEL DERHALVE NIET ONTVANKELIJK IS EN DAT OVERIGENS EEN ONJUISTE INTERPRETATIE VAN DE WEINIG DUIDELIJKE TEKST VAN ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG GEEN DIENSTFOUT KAN OPLEVEREN .
HET HOF BESLIST, DAT ER IN CASU GEEN SPRAKE IS VAN WANPRESTATIE IN CONTRACTUELE ZIN, DAAR DOOR DE UITREIKING DER BESLUITEN OP 12 DECEMBER 1955 DE CONTRACTUELE VERHOUDING WAS VERVANGEN DOOR DE AANSTELLING TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT . ARTIKEL 34, 7E ALINEA, VAN HET PERSONEELSSTATUUT KAN IN CASU NIET ANALOOG WORDEN TOEGEPAST EN WEL OMDAT DE BAND TUSSEN DE VERGADERING EN HAAR FUNCTIONARISSEN NIET WERD VERBROKEN .
DAARENTEGEN VORMT ARTIKEL 40 VAN HET VERDRAG DE JURIDISCHE BASIS VOOR DE ONDERHAVIGE BEROEPEN . WELISWAAR WERD DEZE BEPALING DOOR EISERS NIET RECHTSTREEKS INGEROEPEN, MAAR DE DOOR HEN AAN HUN VORDERING TEN GRONDSLAG GELEGDE FEITEN RECHTVAARDIGEN HAAR TOEPASSING . NOCH HET STATUUT ( ARTIKEL 22 ), NOCH HET REGLEMENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE ( ARTIKEL 29, 3E LID ) SCHRIJFT VOOR, DAT DE EISENDE PARTIJ DE ARTIKELEN MOET CITEREN, WAAROP ZIJ ZICH BEROEPT; HET IS VOLDOENDE, INDIEN "DE FEITEN EN GRONDEN EN DE CONCLUSIES VAN DE EISENDE PARTIJ" ZIJN VERMELD, AAN WELKE EIS IN CASU IS VOLDAAN .
2 . HEEFT DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING EEN DIENSTFOUT BEGAAN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 40 VAN HET VERDRAG?
HET HOF IS MET DE ADVOCAAT-GENERAAL VAN OORDEEL, DAT DEZE VRAAG BEVESTIGEND MOET WORDEN BEANTWOORD . DE VERWERENDE PARTIJ WIST, DAT DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS VOORNEMENS WAS DE SALARISSEN DER AMBTENAREN BIJ DE VERSCHILLENDE INSTELLINGEN, DIE VERGELIJKBARE WERKZAAMHEDEN VERRICHTEN, ZOVEEL MOGELIJK MET ELKANDER IN OVEREENSTEMMING TE BRENGEN, EN ZIJ HAD ZICH BEREID VERKLAARD DAARAAN MEDE TE WERKEN . ONDER DEZE OMSTANDIGHEDEN HAD DE UITREIKING DER BESLUITEN OP 12 DECEMBER 1955 - DEZELFDE DAG WAAROP DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS IN EEN ZITTING, WAARAAN OOK DE VOORZITTER DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING DEELNAM, EENSTEMMIG DE NOODZAAK DIER HARMONISATIE HAD ERKEND - NIET MOGEN VOLGEN, ALVORENS HET RESULTAAT DER DAARTOE GEDANE POGINGEN BEKEND WAS; DIT GELDT EVENZEER, INDIEN DE UITREIKING DER BESLUITEN INGEGEVEN WARE DOOR HET VERLANGEN AAN EISERS EEN DUIDELIJK OMLIJNDE POSITIE TE VERSCHAFFEN . DEZE VOORTIJDIGE EN OVERHAASTE UITREIKING DER BESLUITEN IS EEN DIENSTFOUT, DAAR ZIJ EEN UITERLIJK WETTIGE, MAAR IN WEZEN ONREGELMATIGE TOESTAND IN HET LEVEN RIEP .
BOVENDIEN IS DE ONWETTIGE INTREKKING VAN DE AANSTELLING ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT EVENEENS EEN DIENSTFOUT, WELKE KRACHTENS ARTIKEL 40 VAN HET VERDRAG RECHT GEEFT OP VERGOEDING VAN DE DOOR DEZE MAATREGEL VEROORZAAKTE SCHADE .
IN HET ONDERHAVIGE GEDING BEHOEFT NIET TE WORDEN BESLIST, OF VOOR EEN DIENSTFOUT IN DE ZIN VAN ARTIKEL 40 VAN HET VERDRAG OPZET IS VEREIST OF ALTHANS SCHULDIGE NALATIGHEID, DAN WEL OF IEDERE ONWETTIGE GEDRAGING ENER INSTELLING - ZELFS DE ONBEWUSTE - ONDER DIT BEGRIP VALT . HET ONJUIST INTERPRETEREN VAN ARTIKEL 78 VAN HET VERDRAG MOGE AL GEEN FOUT ZIJN, WELKE NOODZAKELIJKERWIJS AANSPRAKELIJKHEID DOET ONTSTAAN, IN CASU VLOEIT ZODANIGE FOUT VOORT UIT HET FEIT, DAT DE VERGADERING NOCH DE BEWILLIGING, NOCH HET ADVIES VAN DE COMMISSIE VAN VOORZITTERS HEEFT GEVRAAGD, HOEWEL ZIJ HIERTOE WAS VERPLICHT, ZOWEL KRACHTENS ARTIKEL 43 VAN HAAR REGLEMENT, ALS INGEVOLGE ARTIKEL 2, 4E LID, VAN HAAR INWENDIG ADMINISTRATIEF REGLEMENT . BOVENDIEN WAS DEZE VERPLICHTING NADER OMSCHREVEN IN ARTIKEL 62 VAN HET PERSONEELSSTATUUT, ZOALS DIT OP 12 DECEMBER 1955 WAS AANGENOMEN . TENSLOTTE IS HET HOF NOG VAN OORDEEL, DAT HET ONZEKERE OPTREDEN VAN DE VERWERENDE PARTIJ TEN OPZICHTE VAN EISERS EVENEENS EEN DIENSTFOUT OPLEVERT .
3 . DE DOOR DE DIENSTFOUTEN VEROORZAAKTE SCHADE
A . STOFFELIJKE SCHADE
A ) TEN GEVOLGE VAN DE ONWETTIGE HERROEPING HUNNER STATUTAIRE AANSTELLING EN HET FEIT, DAT ZIJ OP ONWETTIGE WIJZE OPNIEUW ONDER HET TIJDELIJKE CONTRACTUELE REGIME WERDEN GEPLAATST - WELKE BESCHIKKINGEN HET HOF BIJ HET ONDERHAVIGE VONNIS HEEFT VERNIETIGD - HEBBEN EISERS GEEN GELDELIJKE SCHADE GELEDEN .
B ) DE HERROEPING VAN HUN RANGINDELING ONTNEEMT EISERS HUN AANSPRAAK OP DE HOGERE, IN DE HERROEPEN BESLUITEN VOORZIENE SALARISSEN . DIT FEIT IS ECHTER NIET HET GEVOLG VAN EEN DIENSTFOUT, IMMERS, DE HERROEPING DER RANGINDELING IS WETTIG; BIJGEVOLG LEVERT HET GEEN GROND TOT SCHADEVERGOEDING OP .
DEZE CONCLUSIE VOLGT EVENEENS UIT DE BESLISSING, DAT EISERS GEEN RECHT HEBBEN OP HET HANDHAVEN VAN EEN ONWETTIGE EN GELDIG HERROEPEN STATUS .
C ) BIJ DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING HEBBEN EISERS BEWEERD, DAT ZIJ DOOR DERDEN AANGEBODEN WERKKRINGEN HEBBEN GEWEIGERD, DAAR ZIJ OP DE BELOFTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING VERTROUWDEN . VOOR DEZE BEWERING IS EVENWEL GEEN BEWIJS BIJGEBRACHT, JA ZELFS NIET AANGEBODEN . OP DIT PUNT KAN DERHALVE GEEN SCHADE WORDEN GECONSTATEERD .
HET BESTAAN VAN FINANCIELE SCHADE ALS GEVOLG VAN DE DOOR DE VERWERENDE PARTIJ BEGANE DIENSTFOUTEN IS DERHALVE NIET KOMEN VAST TE STAAN .
B . ONSTOFFELIJKE SCHADE
DE ONRECHTMATIGE GEDRAGING VAN DE VERWERENDE PARTIJ, TE WETEN DE ONWETTIGE INTREKKING VAN DE STATUTAIRE AANSTELLING VAN EISERS EN DE ONTIJDIGE UITREIKING DER BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955, WELKE TOT HUN LATERE GEDEELTELIJKE INTREKKING MOEST LEIDEN, HEEFT EISERS ECHTER WEL ONSTOFFELIJKE SCHADE TOEGEBRACHT .
A ) EISERS, DIE IN EEN POSITIE WAREN GEPLAATST, WAARVOOR ZIJ OP GROND VAN HUN BEROEPSBEKWAAMHEID WAREN BESTEMD EN WAARVAN ZIJ NAAR HET UITERLIJK MOCHTEN AANNEMEN, DAT ZIJ VAST EN DUURZAAM WAS, ZAGEN ZICH, BUITEN HUN SCHULD, VOOR DE MOGELIJKHEID GESTELD VAN ONTSLAG, HETWELK VOOR HEN HET EINDE ZOU HEBBEN BETEKEND VAN EEN LOOPBAAN, WAAROP ZIJ EEN WETTIGE AANSPRAAK BEZATEN .
DE DOOR DEZE GEDRAGING VEROORZAAKTE BEROERING, DE ONRUST EN HET ONGEMAK, WELKE DAARVAN VOOR DE BETROKKENEN HET GEVOLG WAREN, HEBBEN EISERS DERHALVE EEN MORELE SCHADE TOEGEBRACHT, WAARVOOR ZIJ VERGOEDING KUNNEN VORDEREN .
B ) HET HOF IS ECHTER VAN OORDEEL, DAT DE TERUGZETTING IN RANG GEEN NOEMENSWAARDIGE ONSTOFFELIJKE SCHADE HEEFT OPGELEVERD, NOCH OOK HET MAATSCHAPPELIJK AANZIEN VAN EISERS GESCHAAD .
C ) WAT BETREFT HET BEDRAG DER TER ZAKE VAN DE GELEDEN ONSTOFFELIJKE SCHADE TOE TE KENNEN VERGOEDING MAG NIET UIT HET OOG WORDEN VERLOREN, DAT HET GEBAAR VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING OM EISERS TOT AAN 'S HOFS UITSPRAAK IN HET GENOT TE LATEN VAN DE MATERIELE VOORDELEN VAN DE BESLUITEN DE DATO 12 DECEMBER 1955, SLECHTS HET GEVOLG IS GEWEEST VAN HET INSTELLEN DER RECHTSVORDERING; HUN BEDUCHTHEID VOOR DE TOEKOMST WERD DAARDOOR NIET WEGGENOMEN .
GELET OP DEZE OVERWEGINGEN BEPAALT HET HOF DE AAN IEDER DER EISERS UIT TE KEREN SCHADEVERGOEDING OP 100 REKENEENHEDEN E.B.U .
WAT DE PROCESKOSTEN BETREFT, DIENT REKENING TE WORDEN GEHOUDEN MET HET FEIT, DAT DOOR DE BESLISSING OP HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING DE BEROEPEN TOT SCHADEVERGOEDING ZONDER VOORWERP ZIJN GERAAKT, VOOR ZOVER DAARBIJ SCHADEVERGOEDING WAS GEVORDERD WEGENS DE INTREKKING DER AANSTELLING VAN EISERS TOT AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT . DIT GEVOLG IS EVENWEL VEROORZAAKT DOOR DE OMSTANDIGHEID, DAT DE VERWERENDE PARTIJ IN DE ZAAK BETREFFENDE HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING OP DIT PUNT IN HET ONGELIJK WERD GESTELD .
EERSTGENOEMD FEIT VORMT MITSDIEN GEEN BELETSEL VOOR DE VEROORDELING VAN DE VERWERENDE PARTIJ TOT BETALING VAN ALLE PROCESKOSTEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 60, 1E LID, VAN HET REGLEMENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE .
HET HOF VAN JUSTITIE
VERWERPENDE AL HETGEEN MEER OF ANDERS IS GEVORDERD,
VERKLAART DE ONDERHAVIGE BEROEPEN ONTVANKELIJK EN BESLIST ALS VOLGT :
I . TEN AANZIEN VAN HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING 7-56
1 ) DE BESCHIKKINGEN, VERVAT IN DE BRIEF WELKE DE HEER VANRULLEN, VICE-VOORZITTER VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING, OP 12 JULI 1956 AAN EISERS HEEFT GERICHT, WORDEN NIETIG VERKLAARD;
2 ) DE BESCHIKKING VAN HET BUREAU DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING, VOOR ZOVER DE HERROEPING INHOUDENDE VAN DE AANSTELLING VAN EISERS ALS AMBTENAAR IN DE ZIN VAN HET STATUUT, WORDT NIETIG VERKLAARD;
3 ) HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN DE BESCHIKKING VAN HET BUREAU DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING, VOOR ZOVER DAARBIJ AAN EISERS DE HUN BIJ DE BESLUITEN VAN 12 DECEMBER 1955 TOEGEKENDE RANG EN BEZOLDIGINGSTRAP NAAR ANCIENNITEIT WERDEN ONTNOMEN, WORDT VERWORPEN;
4 ) VOOR ZOVER DE BESCHIKKINGEN VAN DE VICE-VOORZITTER, DE HEER VANRULLEN, EN DIE VAN HET BUREAU DER GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING NIETIG ZIJN VERKLAARD, WORDT DE ZAAK TERUGGEWEZEN NAAR DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERING;
5 ) DE VERWERENDE PARTIJ DRAAGT HAAR EIGEN PROCESKOSTEN EN VERGOEDT EISERS VIERVIJFDE VAN HUN KOSTEN .
II . TEN AANZIEN VAN DE BEROEPEN TOT SCHADEVERGOEDING 3 T/M 7-57
DE VERWERENDE PARTIJ WORDT VEROORDEELD AAN IEDER DER EISERS TE BETALEN DE SOM VAN 100 REKENEENHEDEN E.B.U .
DE PROCESKOSTEN WORDEN TEN LASTE VAN DE VERWERENDE PARTIJ GEBRACHT .