Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013D1386

    Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” Voor de EER relevante tekst

    PB L 354 van 28.12.2013, p. 171–200 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2013/1386/oj

    28.12.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 354/171


    BESLUIT Nr. 1386/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 20 november 2013

    inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 3,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Unie heeft zichzelf tot doel gesteld om tegen 2020 uitgegroeid te zijn tot een slimme, duurzame en inclusieve economie, middels een reeks beleidsmaatregelen en acties gericht op een koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie (4).

    (2)

    De opeenvolgende milieuactieprogramma’s voorzien al sinds 1973 in een kader voor actie van de Unie op het gebied van het milieu.

    (3)

    Het zesde communautaire milieuactieprogramma („6e MAP”) (5) is in juli 2012 afgelopen, maar veel van de maatregelen en acties die uit hoofde van het programma zijn gestart, worden nog steeds uitgevoerd.

    (4)

    In de eindbeoordeling van het 6e MAP werd geconcludeerd dat het programma een gunstige uitwerking heeft op het milieu en heeft voorzien in een overkoepelende strategische richting voor het milieubeleid. Ondanks deze resultaten zijn er nog altijd onduurzame trends binnen de vier prioritaire gebieden die in het 6e MAP zijn vastgesteld: klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu alsmede gezondheid en levenskwaliteit, en natuurlijke rijkdommen en afval.

    (5)

    In de eindbeoordeling van het 6e MAP werd gewezen op bepaalde tekortkomingen. Daarom is voor het halen van de doelstellingen die zijn bepaald in het zevende milieuactieprogramma („7e MAP”) het volledige engagement vereist van de lidstaten en de relevante instellingen van de Unie, alsmede de wil om verantwoordelijkheid op te nemen voor de realisatie van de voordelen die met het programma worden beoogd.

    (6)

    Volgens het verslag van het Europees Milieuagentschap getiteld „Het milieu in Europa — stand van zaken en vooruitzichten 2010” zijn er nog belangrijke uitdagingen op milieugebied blijven bestaan die ingrijpende gevolgen zullen hebben, indien niets wordt ondernomen om deze aan te pakken.

    (7)

    Mondiale systeemtrends en problemen met betrekking tot de bevolkingsdynamiek, verstedelijking, ziektes en pandemieën, steeds snellere technologische verandering en onduurzame economische groei dragen stuk voor stuk bij aan de complexiteit van het oplossen van de ecologische problemen en het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling op de lange termijn. Om de welvaart van de Unie op lange termijn te waarborgen, moet verdere actie worden ondernemen om die problemen aan te pakken.

    (8)

    Het is van cruciaal belang dat er prioritaire doelstellingen van de Unie voor 2020 worden vastgesteld, in overeenstemming met een duidelijke langetermijnvisie voor 2050. Zo kan ook worden gezorgd voor een stabiele omgeving voor duurzame investeringen en groei. Het 7e MAP moet voortbouwen op de beleidsinitiatieven van de Europa 2020-strategie (6), met inbegrip van het klimaat- en energiepakket van de Unie (7), de mededeling van de Commissie met een routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 (8), de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 (9), het stappenplan voor een efficiënt hulpbronnengebruik in Europa (10), het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie (11) en de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling.

    (9)

    Het 7e MAP moet met name bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatdoelstellingen waarover de Unie reeds is overeengekomen en aan de identificatie van beleidslacunes waar bijkomende doelstellingen nodig kunnen zijn.

    (10)

    De Unie is overeengekomen uiterlijk in 2020 een emissiereductie in de Unie van de broeikasgassen met ten minste 20 % te verwezenlijken (30 % op voorwaarde dat overige ontwikkelde landen zich verbinden tot vergelijkbare emissiereducties en dat ontwikkelde landen voldoende bijdragen overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden); te zorgen dat uiterlijk in 2020 20 % van het energieverbruik afkomstig is uit hernieuwbare bronnen, en een besparing van 20 % te verwezenlijken op het primaire energieverbruik ten opzichte van het verwachte niveau, door verbeterde energie-efficiëntie (12).

    (11)

    De Unie is overeengekomen het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten in de Unie uiterlijk in 2020 een halt toe te roepen en zo veel mogelijk ongedaan te maken, en tevens de bijdrage van de Unie tot het verhoeden van het wereldwijde biodiversiteitsverlies op te voeren (13).

    (12)

    De Unie steunt de doelstellingen dat er uiterlijk 2030 een eind moet komen aan het verlies van bosareaal op wereldschaal en dat uiterlijk 2020 de bruto-ontbossing in de tropen met ten minste 50 % ten opzichte van het niveau van 2008 moet worden gereduceerd (14).

    (13)

    De Unie is overeengekomen voor alle wateren in de Unie, met inbegrip van zoet water (rivieren en meren, grondwater), overgangswateren (riviermondingen/delta’s) en de kustwateren binnen één zeemijl van de kust, uiterlijk in 2015 een goede toestand tot stand te brengen (15).

    (14)

    De Unie is overeengekomen uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand in alle mariene wateren van de Unie tot stand te brengen (16).

    (15)

    De Unie is overeengekomen niveaus van luchtkwaliteit te bereiken die niet leiden tot een aanzienlijk negatief effect op, en een gevaar voor de menselijke gezondheid en het milieu (17).

    (16)

    De Unie is overeengekomen de doelstelling te verwezenlijken dat uiterlijk in 2020 chemische stoffen worden geproduceerd en gebruikt op manieren die de significante nadelige effecten op de menselijke gezondheid en het milieu zo veel mogelijk beperken (18).

    (17)

    De Unie is overeengekomen het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door de schadelijke effecten van het genereren en beheren van afvalstoffen te voorkomen of te beperken en de algehele impact van het gebruik van hulpbronnen te beperken en de efficiëntie van dergelijk gebruik te verhogen, door de volgende afvalhiërarchie toe te passen: preventie, voorbereiding voor hergebruik, recycling, overige nuttige toepassing, en verwijdering (19).

    (18)

    De Unie is overeengekomen de overgang te stimuleren naar een groene economie en te streven naar een volledige ontkoppeling van economische groei en ecologische achteruitgang (20).

    (19)

    De Unie is overeengekomen in de context van duurzame ontwikkeling te streven naar een wereld zonder landdegradatie (21).

    (20)

    Overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) streeft de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie en berust haar beleid op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

    (21)

    Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet op verschillende bestuursniveaus actie worden ondernomen om de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP te verwezenlijken.

    (22)

    Om het welslagen van het 7e MAP en de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen te waarborgen, is het van belang niet-gouvernementele actoren op transparante wijze te betrekken.

    (23)

    Niet alleen hebben biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosystemen in de Unie ingrijpende gevolgen voor het milieu en het welzijn van de mens, maar zij hebben ook gevolgen voor toekomstige generaties en zijn kostbaar voor de samenleving als geheel, in het bijzonder voor economische actoren in sectoren die rechtstreeks afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten.

    (24)

    Er is aanzienlijke ruimte voor het reduceren van de emissie van broeikasgassen en het verbeteren van de energie- en hulpbronnenefficiëntie van de Unie. Hierdoor wordt de druk op het milieu verlicht en wordt gezorgd voor meer concurrentievermogen en nieuwe bronnen van groei en banen door middel van kostenbesparingen op basis van verbeterde efficiëntie, de commercialisering van innovaties en beter beheer van de hulpbronnen gedurende de gehele levenscyclus ervan. Om dit potentieel te benutten moet in het kader van een alomvattender beleid van de Unie op het gebied van klimaatverandering worden erkend dat alle sectoren van de economie een bijdrage moeten leveren om de klimaatverandering aan te pakken.

    (25)

    Milieuproblemen en -gevolgen vormen nog altijd een aanzienlijk gevaar voor de gezondheid en het welzijn van de mens, terwijl maatregelen ter verbetering van de toestand van het milieu daaraan ten goede kunnen komen.

    (26)

    Een volledige en evenwichtige uitvoering van het milieu-acquis in de gehele Unie is een verstandige investering voor het milieu en de menselijke gezondheid, alsook voor de economie.

    (27)

    Het milieubeleid van de Unie moet gestoeld blijven op een degelijk kennisbestand en er moet met dit beleid voor worden gezorgd dat de gegevens waarop de beleidsvorming is gebaseerd, inclusief de gevallen waar is verwezen naar het voorzorgsbeginsel, beter kan worden begrepen op alle niveaus.

    (28)

    De milieu- en klimaatdoelstellingen moeten worden ondersteund door adequate investeringen en de middelen moeten op doeltreffender wijze overeenkomstig deze doelstellingen worden besteed. Het gebruik van publiek-private initiatieven moet worden aangemoedigd.

    (29)

    De integratie van milieuoverwegingen op alle relevante beleidsterreinen is van cruciaal belang om de druk op het milieu als gevolg van de beleidsmaatregelen en activiteiten van overige sectoren weg te nemen en om aan de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen te voldoen.

    (30)

    De Unie is dichtbevolkt en meer dan 70 % van haar burgers woont in steden of stedelijke agglomeraties en heeft te maken met specifieke milieu- en klimaatgerelateerde uitdagingen.

    (31)

    Veel milieuproblemen zijn mondiaal van aard en kunnen alleen ten volle worden aangepakt door middel van een integrale mondiale benadering, terwijl andere milieuproblemen een sterke regionale dimensie hebben. Dit vergt samenwerking met partnerlanden, inclusief buurlanden en overzeese landen en gebieden.

    (32)

    Het 7e MAP moet de tenuitvoerlegging binnen de Unie en op internationaal niveau van de resultaten van de in 2012 gehouden Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling (Rio + 20) en de verbintenissen die daar zijn aangegaan, die gericht zijn op het omvormen van de mondiale economie tot een inclusieve en groene economie in de context van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, ondersteunen.

    (33)

    Een juiste mix van beleidsinstrumenten zou bedrijven en consumenten in staat stellen de impact van hun activiteiten op het milieu beter te begrijpen en die impact te beheren. Dergelijke beleidsinstrumenten zijn onder meer economische stimuleringsmaatregelen, marktconforme instrumenten, informatievereisten en vrijwillige instrumenten, en maatregelen die de wettelijke kaders aanvullen en belanghebbenden op verschillende niveaus betrekken.

    (34)

    Alle maatregelen, acties en doelstellingen die in het 7e MAP uiteen worden gezet, dienen te worden toegepast overeenkomstig de beginselen van slimme regelgeving (22) en, indien van toepassing, onderworpen zijn aan een uitgebreide effectbeoordeling.

    (35)

    De vooruitgang op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van het 7e MAP moet worden gemonitord, beoordeeld en geëvalueerd op basis van overeengekomen indicatoren.

    (36)

    Overeenkomstig artikel 192, lid 3, VWEU, worden de prioritaire doelstellingen van het milieubeleid van de Unie vastgelegd in een algemeen actieprogramma.

    (37)

    Voor de prioritaire doelstellingen van dit besluit, wordt een aantal maatregelen en acties geïdentificeerd in het 7e MAP, uiteengezet in de bijlage, met het oog op de verwezenlijking van die doelstellingen,

    (38)

    Daar de doelstellingen van dit besluit, met name het opstellen van een algemeen milieuactieprogramma van de Unie waarin prioritaire doelstellingen worden vastgelegd, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van dat actieprogramma beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Er wordt een algemeen actieprogramma van de Unie op het gebied van het milieu voor de periode tot en met 31 december 2020 („het zevende milieuactieprogramma” of het „7e MAP”) zoals uiteengezet in de bijlage, vastgesteld.

    Artikel 2

    1.   Het zevende milieuactieprogramma heeft de volgende prioritaire doelstellingen:

    a)

    het beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie;

    b)

    het omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie;

    c)

    het beschermen van de burgers van de Unie tegen milieugerelateerde druk en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn;

    d)

    het maximaliseren van de voordelen van milieuwetgeving van de Unie door de tenuitvoerlegging te verbeteren;

    e)

    het verbeteren van de kennismatige en wetenschappelijke onderbouwing voor het milieubeleid van de Unie;

    f)

    het waarborgen van investeringen ten behoeve van milieu- en klimaatbeleid en het aanpakken van externe milieukosten;

    g)

    het verbeteren van de ecologische integratie en beleidssamenhang;

    h)

    het verbeteren van de duurzaamheid van steden van de Unie;

    i)

    het vergroten van de doelmatigheid van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatproblemen.

    2.   Het 7e MAP berust op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen en het beginsel dat vervuiling aan de bron dient te worden bestreden, alsook het beginsel dat de vervuiler betaalt.

    3.   Het 7e MAP draagt bij tot een hoog niveau van milieubescherming en tot een verbeterde levenskwaliteit en meer welzijn voor de burgers.

    4.   Alle maatregelen, acties en doelstellingen die in het 7e MAP uiteen worden gezet, worden voorgesteld en uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van slimme regelgeving en, indien van toepassing, onderworpen aan een uitgebreide effectbeoordeling.

    Artikel 3

    1.   De bevoegde instellingen van de Unie en de lidstaten zijn verantwoordelijk voor het ondernemen van adequate actie, om de in het 7e MAP opgenomen prioritaire doelstellingen te halen. Actie wordt ondernomen overeenkomstig de beginselen van bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en evenredigheid, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    2.   Overheidsinstanties werken op alle niveaus met bedrijven en sociale partners, het maatschappelijk middenveld en individuele burgers samen om het 7e MAP uit te voeren.

    Artikel 4

    1.   De Commissie zorgt ervoor dat de uitvoering van relevante elementen van het 7e MAP wordt gemonitord in de context van het periodieke monitoringsproces van de Europa 2020-strategie. Bij dit proces wordt gebruikgemaakt van de indicatoren van het Europees Milieuagentschap voor de beoordeling van de toestand van het milieu, alsmede van de indicatoren die worden gebruikt om de vooruitgang te controleren die wordt geboekt met de uitvoering van de bestaande milieu- en klimaatgerelateerde wetgeving en het realiseren van de bestaande milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen, bijvoorbeeld de klimaat- en energiedoelstellingen, de biodiversiteitsdoelstellingen en de mijlpalen voor hulpbronnenefficiëntie.

    2.   De Commissie voert ook een evaluatie van het 7e MAP uit. Deze evaluatie is onder andere gebaseerd op het verslag van het Europees Milieuagentschap over de toestand van het milieu en op een raadpleging van de belanghebbenden. De Commissie dient op basis van deze evaluatie tijdig vóór het einde van het 7e MAP een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

    3.   Op basis van deze evaluatie en andere relevante beleidsontwikkelingen dient de Commissie indien nodig tijdig een voorstel in voor een 8e MAP, om een onderbreking tussen het 7e en het 8e MAP te voorkomen.

    Artikel 5

    Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    M. SCHULZ

    Voor de Raad

    De voorzitter

    V. LEŠKEVIČIUS


    (1)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 77.

    (2)  PB C 218 van 30.7.2013, blz. 53.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

    (4)  COM(2010) 2020 en conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010 (EUCO 13/10).

    (5)  Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).

    (6)  COM(2010) 2020.

    (7)  Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1), Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16), Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63), Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88), Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114), Besluit nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

    (8)  COM(2011) 112. De routekaart wordt vermeld door de Raad in zijn conclusies van 17 mei 2011 en is goedgekeurd door het Europees Parlement in zijn resolutie van 15 maart 2012 (P7_TA(2012)0086).

    (9)  COM(2011) 244.

    (10)  COM(2011) 571.

    (11)  COM(2010) 546.

    (12)  Europese Raad van 8 en 9 maart 2007.

    (13)  Conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 (EUCO 7/10) conclusies van de Raad van 15 maart 2010 (7536/10); COM(2011) 244.

    (14)  Conclusies van de Raad van 4 december 2008 (16852/08).

    (15)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

    (16)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

    (17)  Besluit nr. 1600/2002/EG; Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

    (18)  Besluit nr. 1600/2002/EG; implementatieplan van Johannesburg (WSSD 2002).

    (19)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

    (20)  Conclusies van de Raad van 11 juni 2012 (11186/12); COM(2011) 571.

    (21)  Algemene Vergadering van de Verenigde Naties Resolutie A/Res/66/288 van 27 juli 2012 over de resultaten van de Rio + 20-conferentie, met als titel „The future we want”.

    (22)  COM(2010) 543.


    BIJLAGE

    HET ZEVENDE MILIEUACTIEPROGRAMMA TOT 2020 — „GOED LEVEN, BINNEN DE GRENZEN VAN ONZE PLANEET”

    1.

    De volgende visie voor 2050 is bedoeld om mede richting te geven aan de actie die tot 2020 en daarna wordt genomen:

    In 2050 leiden we een goed leven, binnen de ecologische grenzen van de planeet. Onze welvaart en onze gezonde natuurlijke omgeving zijn te danken aan een innovatieve kringloopeconomie waarin niets wordt verspild en waarin natuurlijke hulpbronnen duurzaam worden beheerd en de biodiversiteit wordt beschermd, naar waarde geschat en hersteld op manieren die de veerkracht van onze samenleving versterken. Onze koolstofarme groei is al lang losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen en geeft de toon aan voor een veilige en duurzame mondiale maatschappij.

    EEN PROGRAMMA VOOR ACTIE TOT EN MET 2020

    2.

    De afgelopen veertig jaar is er een brede reeks milieuwetgeving aangenomen, die samen een weerslag vormt van de meest uitgebreide en moderne normen ter wereld. Dit heeft een aantal van de ernstigste milieuzorgen van burgers en bedrijven in de Unie helpen aanpakken.

    3.

    De emissies van vervuilende stoffen in lucht, water en bodem zijn de afgelopen decennia aanzienlijk teruggebracht. Evenzo zijn de afgelopen jaren de emissies van broeikasgassen (BKG) teruggebracht. De wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen is gemoderniseerd en aan het gebruik van tal van giftige en gevaarlijke stoffen, zoals lood, cadmium en kwik in producten die worden gebruikt in de meeste huishoudens, zijn beperkingen opgelegd. De waterkwaliteit die burgers van de Unie ter beschikking staat, behoort tot de beste van de wereld, en meer dan 18 % van het grondgebied van de Unie en 4 % van haar zeeën zijn aangewezen als beschermde natuurgebieden.

    4.

    Het milieubeleid van de Unie heeft innovatie en investeringen in ecologische goederen en diensten gestimuleerd, hetgeen weer heeft geleid tot nieuwe banen en exportmogelijkheden (1). Opeenvolgende uitbreidingen van de Unie hebben ertoe geleid dat deze hoge milieubeschermingsnormen zijn verspreid over een groot deel van het Europese continent. Daarnaast hebben de inspanningen van de Unie bijgedragen tot een grotere internationale bereidheid om klimaatverandering en biodiversiteitsverlies te bestrijden, alsmede tot succesvolle mondiale inspanningen om stoffen die de ozonlaag aantasten en loodhoudende benzine uit te bannen.

    5.

    Ook is er aanzienlijke voortgang geboekt ten aanzien van de integratie van milieudoelstellingen met overige beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie. Ingevolge het hervormd gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zijn sinds 2003 directe betalingen gekoppeld aan vereisten voor boeren om hun land in goede landbouwkundige en ecologische staat te houden en te voldoen aan de desbetreffende milieuregelgeving. Bestrijding van de klimaatverandering maakt nu integraal deel uit van het energiebeleid en er is vooruitgang geboekt bij de integratie van de problematiek van hulpbronnenefficiëntie, klimaatverandering en energie-efficiëntie met het beleid van overige belangrijke sectoren, zoals transport en bouw.

    6.

    Er zijn echter nog tal van zorgwekkende milieuontwikkelingen in de Unie, niet in het minst omwille van de ontoereikende tenuitvoerlegging van de bestaande milieuwetgeving van de Unie. Slechts 17 % van de soorten en habitats die onder de habitatrichtlijn (2) vallen, verkeert in een gunstige staat van instandhouding, en de achteruitgang en het verlies van natuurlijk kapitaal brengen de inspanningen om de doelstellingen van de Unie inzake biodiversiteit en klimaatverandering te verwezenlijken in gevaar. Dergelijke staat van soorten en habitats, alsmede de achteruitgang en het verlies van natuurlijk kapitaal brengen een hoge rekening met zich mee, die nog niet voldoende op waarde wordt geschat binnen ons economische en sociale systeem. 30 % van het grondgebied van de Unie is zeer gefragmenteerd, hetgeen doorwerkt op de connectiviteit en de gezondheid van de ecosystemen en het vermogen ervan om diensten en leefbare habitats voor soorten te leveren. Terwijl er binnen de Unie vooruitgang geboekt is ten aanzien van de ontkoppeling van groei en broeikasgasemissies, bronnengebruik en overige milieueffecten, is het bronnengebruik nog altijd niet duurzaam en efficiënt en wordt afval nog altijd niet goed verwerkt. Bijgevolg lopen bedrijven in de Unie de aanzienlijke mogelijkheden mis die hulpbronnenefficiëntie kan bieden in termen van concurrentievermogen, kostenvermindering, hogere productiviteit en aanbodzekerheid. De niveaus van waterkwaliteit en luchtvervuiling zijn nog altijd problematisch in vele delen van Europa, en burgers van de Unie zijn nog altijd blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, waardoor hun gezondheid en welzijn in gevaar worden gebracht. Door niet-duurzaam landgebruik wordt vruchtbare bodem uitgeteerd en de landdegradatie gaat voort, met alle gevolgen van dien voor de mondiale voedselzekerheid en de verwezenlijking van de biodiversiteitsdoelstellingen.

    7.

    De ecologische en klimaatveranderingen in de Unie worden meer en meer veroorzaakt door ontwikkelingen die plaatsvinden op mondiaal niveau, waaronder met betrekking tot de demografie, in productie- en handelspatronen en door snelle technologische vooruitgang. Deze ontwikkelingen kunnen grote mogelijkheden voor economische groei en sociaal welzijn bieden, maar zorgen voor problemen en onzekerheden met betrekking tot de economie en de samenleving van de Unie en veroorzaken wereldwijd ecologische achteruitgang (3).

    8.

    Samen met de huidige verspillende productie en consumptiesystemen in de wereldeconomie, zorgen de groeiende mondiale vraag naar goederen en diensten en het uitgeput raken van de hulpbronnen voor een stijging van de kosten van essentiële grondstoffen, mineralen en energie, waardoor nog meer vervuiling en afval wordt gegenereerd, de totale mondiale broeikasgasemissies toenemen en landdegradatie, ontbossing en biodiversiteitsverlies in de hand worden gewerkt. Bijna tweederde van de ecosystemen van de wereld is in verval (4) en er zijn aanwijzingen dat de planetaire grenzen voor biodiversiteit, klimaatverandering en de stikstofkringloop reeds zijn overschreden (5). Tenzij er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt met de verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, zal er in 2030 waarschijnlijk een mondiaal tekort aan water van 40 % zijn. Ook bestaat het gevaar dat klimaatverandering dergelijke problemen zal doen versnellen, met hoge kosten als gevolg (6). In 2011 hebben rampen die deels te wijten zijn aan klimaatverandering geresulteerd in een mondiaal financieel verlies van meer dan 300 miljard EUR. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft gewaarschuwd dat de voortdurende achteruitgang en uitholling van het natuurlijke kapitaal onomkeerbare veranderingen kunnen teweegbrengen die de twee eeuwen durende groei van de levensstandaard kunnen stuiten en tot aanzienlijke kosten kunnen leiden (7).

    9.

    Om deze complexe problemen aan te pakken, moet uit het volledige arsenaal van bestaande milieutechnologie worden geput en moet de voortdurende ontwikkeling en het gebruik door de industrie van de beste beschikbare technieken en opkomende vernieuwingen, alsmede een intensiever gebruik van marktconforme instrumenten worden gewaarborgd. Snelle vorderingen op veelbelovende vlakken van wetenschap en technologie zijn eveneens vereist. Dit zou mogelijk moeten worden gemaakt door onderzoek te stimuleren en voorwaarden te scheppen die bevorderlijk zijn voor particuliere onderzoeksgerelateerde investeringen. Tegelijkertijd is er nood aan meer inzicht in de mogelijke risico’s van nieuwe technologieën voor het milieu en de volksgezondheid en aan betere beoordeling en beheer van dergelijke technologieën. Dit is een voorwaarde voor publieke acceptatie van nieuwe technologieën en bepaalt tevens het vermogen van de Unie voor het effectief en tijdig vaststellen van en reageren op mogelijke risico’s die gepaard gaan met technologische ontwikkelingen. Ingrijpende technologische innovaties moeten gepaard gaan met een publieke dialoog en participatieprocessen.

    10.

    Om in de toekomst goed te kunnen leven, moet er nu dringend en eensgezind actie worden ondernomen om de ecologische veerkracht te verbeteren en de voordelen van het milieubeleid voor de economie en de samenleving te maximaliseren, zonder daarbij de ecologische grenzen van onze planeet uit het oog te verliezen. Het 7e MAP weerspiegelt het vaste voornemen van de Unie om zichzelf om te vormen tot een inclusieve, groene economie, die groei en ontwikkeling veiligstelt, de volksgezondheid en het welzijn waarborgt, voor fatsoenlijke banen zorgt, ongelijkheden reduceert en investeert in biodiversiteiten, waaronder de hieruit voortvloeiende ecosysteemdiensten (natuurlijk kapitaal), omdat zij intrinsieke waarde bezit en een essentiële bijdrage levert aan het menselijk welzijn en de economische welvaart, en deze in stand houdt.

    11.

    Deze omvorming tot een inclusieve, groene economie vereist de integratie van milieukwesties met overige beleidsterreinen, zoals energie, transport, landbouw, visserij, handel, economie en industrie, onderzoek en innovatie, werkgelegenheid, ontwikkeling, buitenlandse aangelegenheden, veiligheid, onderwijs en opleiding, alsmede sociaal beleid en toerisme. Het doel moet zijn om tot een coherente, samenhangende aanpak te komen. Actie binnen de Unie moet worden aangevuld met verbeterde mondiale actie en samenwerking met buurlanden om gemeenschappelijke problemen op te lossen.

    12.

    De Unie heeft de aanzet tot deze omslag gegeven middels geïntegreerde langetermijnstrategieën om het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen (8), de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren (9) en de overgang naar een veilige en duurzame koolstofarme economie te bespoedigen (10). De Commissie heeft verder de milieuproblemen en -doelstellingen verweven met recente initiatieven op andere belangrijke beleidsterreinen, waaronder energie (11) en transport (12), en heeft getracht te zorgen voor een betere levering van milieuvoordelen aan de hand van hervormingen van het beleid van de Unie inzake landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij en cohesie. Daarbij is voortgebouwd op de resultaten die tot op heden zijn geboekt. In verband hiermee leveren de randvoorwaarden een bijzonder belangrijke bijdrage aan de duurzaamheid van de landbouw, doordat de bescherming van kwetsbare ecosystemen, bijvoorbeeld waterlichamen, de bodem en habitats voor soorten, ermee wordt bevorderd.

    13.

    De Unie is op grond van multilaterale milieuovereenkomsten tal van wettelijk bindende verbintenissen aangegaan, alsook tal van politiek bindende milieuverbintenissen, met inbegrip van die welke zijn overeengekomen tijdens de Conferentie voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties („Rio + 20”) (13). In het slotdocument van Rio + 20 wordt erkend dat de inclusieve en groene economie een belangrijk instrument is voor het bereiken van duurzame ontwikkeling en het uitbannen van de armoede. Het document legt een kader vast voor actie in opgenomen dat alle drie dimensies van duurzame ontwikkeling omvat (milieu, maatschappij en economie), waarvan er veel worden weerspiegeld in de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP. Voorts werd op Rio + 20 overeengekomen de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling uit te werken die stroken met en geïntegreerd zijn in de ontwikkelingsagenda van de VN voor de periode na 2015, om het institutionele kader te versterken en een financiële strategie voor duurzame ontwikkeling te ontwikkelen. Rio + 20 heeft eveneens een mondiaal tienjarenkader vastgesteld van programma’s voor duurzame consumptie en productie. De Unie en haar lidstaten moeten er nu voor zorgen dat deze verbintenissen binnen de Unie worden nagekomen en zij moeten de tenuitvoerlegging ervan op mondiaal niveau bevorderen.

    14.

    Het 7e MAP vult die inspanningen aan door prioritaire doelstellingen te definiëren die de Unie in de periode tot 2020 moet realiseren. Het 7e MAP ondersteunt de uitvoering ervan en moedigt handelen op alle niveaus aan, alsook bevordert investeringen op milieu- en klimaatgebeid, ook na 2020.

    15.

    Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel is ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen in veel gevallen in de eerste plaats actie op nationaal, regionaal of lokaal niveau vereist. Op andere vlakken zijn er aanvullende maatregelen op Unieniveau en op internationaal niveau vereist. Het publiek moet ook een actieve rol spelen en moet behoorlijk over het milieubeleid worden geïnformeerd. Omdat milieubeleid een gedeelde bevoegdheid is binnen de Unie, is het een van de doelstellingen van het 7e MAP om een gezamenlijk eigenaarschap van gedeelde doelen en doelstellingen te creëren en te zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemingen en overheidsinstanties. Heldere doelen en doelstellingen geven beleidsmakers en overige belanghebbenden, met inbegrip van regio’s en steden, ondernemingen en sociale partners, en individuele burgers, een gevoel van richting en een voorspelbaar kader voor actie.

    16.

    De integrale en coherente uitwerking van het milieu- en klimaatbeleid kan helpen om te garanderen dat de economie en de maatschappij van de Unie goed voorbereid zijn om aan bovengenoemde uitdagingen het hoofd te bieden. Dergelijk optreden moet worden gefocust op drie thematische doelstellingen:

    a)

    het beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie;

    b)

    het omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie;

    c)

    het beschermen van de burgers van de Unie tegen milieugerelateerde druk en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn.

    Deze drie thematische doelstellingen houden met elkaar verband en moeten parallel worden nagestreefd. Actie die wordt ondernomen voor één doelstelling, zal vaak mee een bijdrage leveren voor de realisatie van de andere doelstellingen. Als de hulpbronnenefficiëntie wordt verbeterd, verlicht dit bijvoorbeeld de druk op het natuurlijk kapitaal, terwijl een verbetering van de veerkracht van de basis van natuurlijk kapitaal van de Unie voordelen zal opleveren voor de menselijke gezondheid en het menselijk welzijn. Actie om de klimaatverandering te temperen en ons aan de klimaatverandering aan te passen, zal de veerkracht van de economie en maatschappij van de Unie vergroten, terwijl innovatie wordt gestimuleerd en de natuurlijke hulpbronnen van de Unie worden beschermd.

    THEMATISCHE PRIORITEITEN

    Prioritaire doelstelling 1:   beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie

    17.

    De economische welvaart en het welzijn van de Unie zijn afhankelijk van haar natuurlijk kapitaal, dat wil zeggen haar biodiversiteit, waaronder ecosystemen die haar essentiële goederen en diensten leveren, van vruchtbare bodems en multifunctionele bossen tot productieve grond en zeeën, van zoet water en schone lucht van goede kwaliteit tot bestuiving, klimaatbeheersing en bescherming tegen natuurrampen. Een substantieel deel van de Uniewetgeving is gericht op de bescherming, het behoud en de verbetering van natuurlijk kapitaal. Daarbij gaat het onder meer om de kaderrichtlijn water (14), de kaderrichtlijn mariene strategie (15), de richtlijn inzake stedelijk afvalwater (16), de nitratenrichtlijn (17), de overstromingenrichtlijn (18), de richtlijn prioritaire stoffen (19), de luchtkwaliteitsrichtlijn en aanverwante richtlijnen (20) en de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn (21). Wetgeving inzake klimaatverandering, chemische stoffen, industriële emissies en afvalstoffen draagt eveneens bij tot het verminderen van de druk op de bodem en de biodiversiteit, met inbegrip van ecosystemen, soorten en habitats, alsmede tot het doen afnemen van nutriëntenlozingen.

    18.

    Uit recente beoordelingen blijkt echter dat er nog steeds biodiversiteit in de Unie verloren gaat en dat de meeste ecosystemen ernstig achteruit zijn gegaan (22) als gevolg van diverse pressiefactoren. Zo vormen invasieve uitheemse soorten een groter gevaar voor de gezondheid van planten, dieren en mensen, voor het milieu en voor de economie dan voorheen werd gedacht. In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 worden de doelstellingen en acties uiteengezet die nodig zijn om deze negatieve trend te keren, het verlies aan biodiversiteit en de degradatie van de ecosysteemdiensten tegen 2020 een halt toe te roepen en de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten in de mate van het mogelijke te herstellen (23). Die strategie moet sneller ten uitvoer worden gelegd en de doelstellingen erin moeten worden gehaald, als de Unie aan haar kerndoelstelling inzake biodiversiteit voor 2020 wil kunnen voldoen. Ook al omvat de strategie ingebouwde maatregelen ter verbetering van de uitvoering van de vogel- en de habitatrichtlijn, met inbegrip van het Natura 2000-netwerk, voor het bereiken van de kerndoelstellingen is de volledige uitvoering van alle bestaande wetgeving die gericht is op het beschermen van het natuurlijke kapitaal vereist.

    19.

    Ondanks de vereiste op grond van de kaderrichtlijn water om alle oppervlakte- en grondwaterlichamen te beschermen, te verbeteren en te herstellen, en de aanzienlijke inspanningen tot nu toe, zal de doelstelling om tegen 2015een „goede milieutoestand” te halen waarschijnlijk slechts voor 53 % van de oppervlaktewaterlichamen in de Unie worden gehaald (24). De doelstelling van de kaderrichtlijn mariene strategie om in 2020 een „goede milieutoestand” te bereiken, komt eveneens onder grote druk, onder andere als gevolg van de aanhoudende overbevissing en vervuiling (inclusief geluidsoverlast onder water en zwerfvuil in zee) en de gevolgen van de opwarming van de aarde, bijvoorbeeld verzuring, in de Europese zeeën. Met name in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, waar de meeste kuststaten geen lid zijn van de Unie, zal nauwe samenwerking binnen de Unie en met haar buurlanden van essentieel belang zijn om deze uitdagingen effectief aan te pakken. En al heeft het beleid van de Unie inzake luchtvervuiling en industriële emissies bijgedragen aan het verminderen van vele vormen van vervuiling, de ecosystemen hebben nog steeds te lijden van overmatige stikstof- en zwaveldepositie en ozonvervuiling in verband met emissies van transport, stroomopwekking en niet-duurzame landbouwpraktijken.

    20.

    Voor het beschermen, behouden, verbeteren en naar waarde schatten van het natuurlijk kapitaal van de Unie is het daarom vereist dat de problemen worden aangepakt bij de bron, onder andere door betere integratie van de doelstellingen inzake natuurlijk kapitaal bij de ontwikkeling en implementatie van overige beleidsmaatregelen, en om er zo voor te zorgen dat beleidsmaatregelen coherent zijn en wederzijdse voordelen opleveren. De milieugerelateerde aspecten die zijn opgenomen in de hervormingsvoorstellen van de Commissie, met name voor het landbouw-, visserij- en cohesiebeleid van de Unie, zijn bedoeld om dergelijke doelstellingen kracht bij te zetten en worden ondersteund door voorstellen ter vergroening van de begroting van de Unie uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2014-2020. Aangezien de landbouw en de bosbouw samen goed zijn voor 78 % van het bodemgebruik in de Unie, spelen zij een belangrijke rol bij de instandhouding van de natuurlijke hulpbronnen, met name water en bodem van goede kwaliteit, alsmede van de biodiversiteit en diverse cultuurlandschappen. Middels de vergroening van het GLB worden milieuvriendelijke land- en bosbouwpraktijken als gewasdiversificatie, bescherming van blijvend grasland en weiland, en duurzame agrobosbouw bevorderd, alsook de invoering en instandhouding van ecologisch waardevolle landbouw- en bosgebieden, inclusief via extensieve en traditionele praktijken. Zij zal ook de capaciteit vergroten van de sector van het landgebruik, de verandering in het landgebruik en de bosbouw om te fungeren als koolstofbekken. Een essentieel onderdeel van duurzame landbouw is het aan landbouw doen in een geest van verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties op een manier die tegelijkertijd hulpbronnenefficiënt en productief blijft.

    21.

    De Unie heeft het grootste maritieme grondgebied ter wereld en draagt daarom een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu. Omdat de maritieme sector tal van economische mogelijkheden biedt, van visserij, scheepvaart en aquacultuur tot grondstoffen, offshore-energie en mariene biotechnologie, moet ervoor worden gezorgd dat de exploitatie van het mariene milieu verenigbaar is met de instandhouding en het duurzame beheer van de mariene en kustecosystemen. In verband hiermee kunnen maritieme ruimtelijke ordening en een geïntegreerd kustbeheer binnen en tussen de lidstaten een effectieve rol spelen in de coördinatie van het duurzame gebruik van de mariene wateren en de kustgebieden, wanneer de ecosysteemgebaseerde benadering wordt gevolgd voor het beheer van de verschillende sectorale activiteiten op deze gebieden Het mariene milieu is deels niet adequaat beschermd, mede doordat de voltooiing van het Natura 2000-programma vertraging heeft, zodat extra inspanningen van de lidstaten nodig zijn. Beschermde mariene gebieden moeten ook efficiënter worden beheerd.

    22.

    Binnen het klimaatveranderingsbeleid van de Unie moet uitgebreider gebruik worden gemaakt van ecosysteemgebaseerde benaderingen voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering die ook ten goede komen aan de biodiversiteit en de levering van overige ecosysteemdiensten. Anderzijds moet binnen de besluitvorming omtrent hernieuwbare energie volledig rekening worden gehouden met milieudoelstellingen zoals biodiversiteitsbehoud en de bescherming van water en grond. Tot slot moeten er maatregelen ter bestrijding van transportgerelateerde luchtvervuiling en CO2-uitstoot worden genomen (25).

    23.

    De achteruitgang, de fragmentatie en het niet-duurzame gebruik van land in de Unie vormt een bedreiging voor de levering van bepaalde essentiële ecosysteemdiensten, waardoor de biodiversiteit wordt bedreigd en de kwetsbaarheid van Europa voor klimaatverandering en natuurrampen wordt vergroot. Dit verergert ook de achteruitgang van de bodemkwaliteit en de woestijnvorming. Meer dan 25 % van het grondgebied van de Unie wordt getroffen door bodemerosie door water, waardoor de bodemfuncties en de kwaliteit van zoet water worden aangetast. Bodemverontreiniging en -afdekking vormen eveneens een hardnekkig probleem. Meer dan een half miljoen locaties in de gehele Unie zijn vermoedelijk verontreinigd en zolang deze niet zijn aangewezen en beoordeeld, blijven ze potentieel ernstige ecologische, economische, sociale en gezondheidsrisico’s vormen. Elk jaar wordt meer dan 1 000 km2 aan grond in beslag genomen ten behoeve van woningen, industrie, transport of recreatie. Het omkeren van dergelijke langetermijnveranderingen is moeilijk of duur en gaat bijna altijd ten koste van diverse sociale, economische en milieubehoeften. Milieuoverwegingen, inclusief waterbescherming en biodiversiteitsbehoud, moeten worden geïntegreerd in besluiten met betrekking tot landgebruik, zodat deze duurzamer worden, om vooruitgang te boeken in de richting van de doelstelling van „geen nettoruimtebeslag” tegen 2050.

    24.

    Uiteenlopende vooruitgang is geboekt op het niveau van de lidstaten met betrekking tot het garanderen van de bescherming van de bodem, inclusief de identificatie van vervuilde sites, het vergroten van het bewustzijn, onderzoek en ontwikkeling van monitoringsystemen. De vooruitgang met op risico gebaseerde en andere corrigerende inspanningen is echter ongelijk en de resultaten en de rapportage op Unieniveau zijn beperkt. Als respons op problemen zoals de negatieve gevolgen voor de waterhuishouding heeft de Commissie richtsnoeren ontwikkeld voor bodemafdekking (26). Verdere inspanningen om het regelgevingskader te versterken, netwerken te ontwikkelen, kennis te delen, richtsnoeren op te stellen en voorbeelden te identificeren van goede praktijken kunnen ook bijdragen tot en betere bescherming van de bodem. De Commissie heeft een voorstel ingediend voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (27).

    25.

    Om de grootste druk als gevolg van menselijk gedrag op het land, de bodem en overige ecosystemen in Europa te verminderen, wordt er actie ondernomen om te zorgen dat bij de besluitvorming inzake landgebruik op alle relevante niveaus voldoende rekening wordt gehouden met de milieueffecten, alsmede met de sociale en economische gevolgen. In de conclusies van de Rio + 20 wordt erkend dat goed landbeheer economisch en sociaal van belang zijn, en wordt opgeroepen tot „een wereld zonder landdegradatie”. De Unie en haar lidstaten moeten gaan nadenken over hoe zij zo goed mogelijk binnen hun respectieve bevoegdheden een dergelijke verbintenis in de praktijk kunnen brengen. De Unie en haar lidstaten moeten ook zo spoedig mogelijk gaan nadenken over hoe de kwesties inzake bodemkwaliteit kunnen worden aangepakt volgens een gerichte, proportionele op risico gebaseerde aanpak binnen een bindend wettelijk kader. Ook dienen er doelen te worden gesteld voor duurzaam land- en bodemgebruik.

    26.

    Hoewel de hoeveelheid stikstof en fosfor die in het milieu van de Unie terechtkomt, de laatste twintig jaar aanzienlijk is afgenomen, blijft het overmatig vrijkomen van nutriënten in het milieu de lucht- en waterkwaliteit aantasten en een schadelijk effect op ecosystemen hebben, waardoor ernstige problemen voor de volksgezondheid worden veroorzaakt. Met name het probleem van ammoniak die vrijkomt als gevolg van inefficiënt mestbeheer en de ontoereikende afvalwaterbehandeling moeten dringend worden aangepakt, willen wij een verdere substantiële afname bewerkstelligen van de hoeveelheid nutriënten die in het milieu terechtkomt. Eveneens zijn er verdere inspanningen vereist om de nutriëntenkringloop op een kostenefficiëntere, duurzamere en hulpbronnenefficiëntere wijze te beheren en de efficiëntie van het mestgebruik te verbeteren. Dergelijke inspanningen vergen investeringen in onderzoek, alsmede verbeterde coherentie en een betere uitvoering van de milieuwetgeving van de Unie om die problemen aan te pakken, waar nodig een aanscherping van de normen, en een benadering van de nutriëntenkringloop als onderdeel van een meer geïntegreerde aanpak die de bestaande beleidsmaatregelen van de Unie welke een rol spelen bij het bestrijden van eutrofiëring en overmatige nutriëntenvrijgave, integreert en verbindt, alsook een situatie vermijdt waarbij emissies van nutriënten worden verplaatst tussen milieucompartimenten.

    27.

    Maatregelen die op grond van de EU-biodiversiteitsstrategie zijn getroffen om op zijn minst 15 % van de aangetaste ecosystemen in de Unie te herstellen en het gebruik van groene infrastructuur — een instrument dat ecologische, economische en sociale voordelen biedt door middel van natuurlijke oplossingen, met integratie van groene ruimten, aquatische ecosystemen en andere fysieke elementen in terrestrische en mariene gebieden — uit te breiden, zullen ertoe bijdragen dat de landfragmentatie kan worden overwonnen Ook wordt door die maatregelen, in combinatie met de volledige tenuitvoerlegging van de vogel- en de habitatrichtlijn, ondersteund door prioritaire actiekaders, het natuurlijk kapitaal verbeterd en de veerkracht van de ecosystemen vergroot, en kunnen er kostenefficiënte mogelijkheden voor matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en voor rampenrisicobeheer worden geboden. Ondertussen verbeteren de inspanningen van de lidstaten om ecosystemen en de diensten ervan in kaart te brengen en te beoordelen de beschikbaarheid van gegevens en dragen zij samen met het voor 2015 geplande initiatief „geen nettoverliezen”, op verschillende schalen bij aan het behoud van de voorraad natuurlijk kapitaal. De integratie van de economische waarde van ecosysteemdiensten met administratieve en verslagleggingssystemen op Unie- en nationaal niveau tegen 2020, zal resulteren in een beter beheer van het natuurlijk kapitaal van de Unie.

    28.

    Teneinde het natuurlijke kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren moet het 7e MAP ervoor zorgen dat tegen 2020:

    a)

    het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten, inclusief bestuiving, tot staan zijn gebracht, de ecosystemen en de diensten ervan worden behouden en ten minste 15 % van de aangetaste ecosystemen is hersteld;

    b)

    het effect van de druk op overgangs- en kustwateren en zoet water (inclusief oppervlakte- en grondwater) aanzienlijk is teruggebracht, teneinde de goede status, zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn, water te bereiken, te behouden en te verbeteren;

    c)

    het effect van de druk op mariene wateren is teruggebracht, teneinde de goede ecologische status, zoals vereist op grond van de kaderrichtlijn mariene strategie, te bereiken of te onderhouden en kustgebieden worden duurzaam beheerd;

    d)

    luchtvervuiling en het effect ervan op ecosystemen en biodiversiteit verder is teruggebracht, met als langetermijndoelstelling om kritische belastingen en niveaus niet te overschrijden;

    e)

    in de Unie land duurzaam wordt beheerd, de bodem adequaat wordt beschermd en vorderingen zijn gemaakt met het herstel van vervuilde locaties;

    f)

    de nutriëntenkringloop (stikstof en fosfor) wordt beheerd op een duurzamere en hulpbronnenefficiëntere wijze;

    g)

    het bosbeheer duurzaam is en bossen, de biodiversiteit ervan en de door bossen geleverde diensten beschermd zijn en, in de mate van het mogelijke, verbeterd en de weerbaarheid van bossen tegen klimaatverandering, branden, stormen plagen en ziekten is verbeterd.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    onverwijlde intensivering van de tenuitvoerlegging van de EU-biodiversiteitsstrategie, om de doelstellingen erin te halen;

    ii)

    volledige uitvoering van de Blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren (28), naar behoren rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de lidstaten en ervoor zorgend dat de doelstellingen op het gebied van waterkwaliteit op adequate wijze worden ondersteund door bronspecifieke beleidsmaatregelen;

    iii)

    snelle opvoering van de inspanningen om onder meer te zorgen dat gezonde visbestanden worden bereikt, overeenkomstig het gemeenschappelijk visserijbeleid, de kaderrichtlijn mariene strategie en de internationale verplichtingen. Bestrijding van vervuiling en instelling van een Uniebrede kwantitatieve kerndoelstelling voor de reductie van zwerfvuil in zee, ondersteund door bronspecifieke maatregelen en rekening houdend met de mariene strategieën die worden vastgesteld door de lidstaten. Voltooiing van het Natura 2000-netwerk van beschermde mariene gebieden en zorgen voor een duurzaam beheer van kustgebieden;

    iv)

    het overeenkomen en uitvoeren van een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatveranderinge (29), met inbegrip van de integratie van aanpassing aan de klimaatverandering in de belangrijkste beleidsinitiatieven en sectoren van de Unie;

    v)

    vergroting van de inspanningen om tot volledige naleving van de luchtkwaliteitswetgeving van de Unie te komen, en vaststelling van strategische doelstellingen en acties voor na 2020;

    vi)

    verhoging van de inspanningen om de bodemerosie te verminderen en het organische bodemmateriaal te doen toenemen, om verontreinigde locaties te saneren en om de integratie te verbeteren van aspecten van landgebruik met gecoördineerde besluitvorming op alle relevante bestuursniveaus, hetgeen moet worden ondersteund door de invoering van streefdoelen inzake bodem en land als hulpbron en van doelstellingen inzake ruimtelijke ordening;

    vii)

    nadere stappen om de uitstoot van stikstof en fosfor terug te brengen, onder meer die uit stedelijk en industrieel afvalwater en uit mestgebruik, onder andere via een betere broncontrole, en terugwinning van fosforafval;

    viii)

    ontwikkeling en uitvoering van een hernieuwde strategie van de Unie voor de bossen, waarin de diverse exploitatievormen en voordelen van bossen aan de orde worden gesteld en die bijdraagt aan een meer strategische benadering van de bescherming en verbetering van bossen, inclusief door duurzaam bosbeheer;

    ix)

    verbetering van de openbare informatievoorziening, het bewustzijn en het onderwijs over het milieubeleid in de Unie.

    Prioritaire doelstelling 2:   omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie

    29.

    De Europa 2020-strategie is erop gericht duurzame groei te bevorderen door de ontwikkeling van een meer concurrerende koolstofarme economie die efficiënt, duurzaam gebruik maakt van de hulpbronnen. Het vlaggenschipinitiatief „Efficiënt gebruik van hulpbronnen” ervan is erop gericht de omslag te ondersteunen naar een economie die efficiënt is in de manier waarop deze gebruik maakt van alle hulpbronnen, de economische groei geheel loskoppelt van het hulpbronnen- en energiegebruik en de milieueffecten, de broeikasemissies terugbrengt, het concurrentievermogen verbetert door middel van efficiëntie en innovatie, en een grotere energie- en hulpbronnenvoorzieningszekerheid bevordert, inclusief door een vermindering van het totale gebruik van hulpbronnen. Het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en, de routekaart voor een koolstofarme economie (30) zijn de belangrijkste bouwstenen van het vlaggenschipinitiatief, die het kader bieden voor toekomstige acties om die doelstellingen te verwezenlijken, en moeten worden ondersteund door de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten. Voorts zal een partnerschap tussen de Unie, haar lidstaten en haar industrie, in het kader van het geïntegreerd industriebeleid van de Unie, het mogelijk maken om te zorgen voor meer investeringen en innovatie op zes groene-economiegerelateerde groeimarkten (31).

    30.

    Binnen de gehele economie is innovatie vereist ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, willen wij ons concurrentievermogen verbeteren in een context van stijgende prijzen, schaarsheid, leveringsbeperkingen van grondstoffen en afhankelijkheid van import. Het bedrijfsleven is de primaire motor achter innovatie, ook als het gaat om eco-innovatie. De markten kunnen de gewenste resultaten echter niet op eigen kracht leveren en om zijn milieuprestaties te verbeteren heeft met name de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) specifieke hulp nodig voor de invoering van nieuwe technologieën, inclusief via onderzoeks- en innovatiepartnerschappen op het gebied van afval (32). Overheidsmaatregelen op Unie- en lidstaatniveau zijn cruciaal om de juiste kadervoorwaarden te scheppen voor investeringen en eco-innovatie en zo de ontwikkeling van duurzame bedrijfs- en technologische oplossingen voor milieuproblemen te stimuleren en duurzame praktijken op het gebied van hulpbronnengebruik te bevorderen (33).

    31.

    Deze cruciale vereiste om aan de milieu-uitdagingen te voldoen, brengt ook belangrijke sociaaleconomische voordelen met zich mee en kan het concurrentievermogen stimuleren. De potentiële banengroei door de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte, veilige en duurzame economie speelt een centrale rol in de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid (34). De werkgelegenheid in de sectoren milieutechnologie en milieudiensten van de Unie heeft de afgelopen jaren een jaarlijkse groei met ongeveer 3 % laten zien (35). De mondiale markt voor eco-industrie vertegenwoordigt naar schatting een waarde van ten minste één miljard euro (36). De prognose is dat deze de komende tien jaar zal verdubbelen. Europese bedrijven lopen wereldwijd reeds voorop als het gaat om recycling en energie-efficiëntie en moeten worden aangemoedigd de groei van de mondiale vraag te baat te nemen, daarbij gesteund door het actieplan voor eco-innovatie (37). Zo is de verwachting dat alleen al de Europese sector energie uit hernieuwbare bronnen tegen 2020 meer dan 400 000 nieuwe banen zal creëren (38). Een duurzame bio-economie kan ook bijdragen tot intelligente en groene groei in Europa en zal tegelijkertijd baat hebben bij een verbeterde hulpbronnenefficiëntie.

    32.

    Om de voor 2020 vastgestelde mijlpalen te bereiken en tegen 2050 een concurrerende, veilige en duurzame koolstofarme economie te hebben opgebouwd, is het essentieel dat het klimaat- en energiepakket van de Unie volledig wordt uitgevoerd. Al ligt de Unie momenteel op koers om de interne emissies van broeikasgassen met 20 % te verlagen ten opzichte van het niveau van 1990, het behalen van de doelstelling voor energie-efficiëntie van 20 % eist nog veel snellere verbeteringen van de efficiëntie en gedragswijziging. De nieuwe richtlijn energie-efficiëntie (39) zal in dit opzicht naar verwachting een belangrijke bijdrage leveren en zij kan worden aangevuld met efficiëntievereisten voor het energieverbruik van de producten die op de markt van de Unie worden gebracht. Een allesomvattende beoordeling van de beschikbaarheid van duurzame biomassa is ook van belang in het licht van de groeiende vraag naar energie en het lopende debat over het conflict tussen landgebruik voor voedsel en landgebruik voor bio-energie. Voorts is het van vitaal belang ervoor te zorgen dat biomassa in al zijn vormen duurzaam en efficiënt wordt geproduceerd en gebruikt gedurende de hele levenscyclus ervan, om negatieve gevolgen voor het milieu en het klimaat tot een minimum te beperken of geheel te voorkomen, naar behoren rekening houdend met de economische context van de verschillende vormen van gebruik van biomassa als hulpbron. Dit zou bijdragen tot de totstandbrenging van een koolstofarme economie.

    33.

    Als de Unie haar deel van de mondiale inspanningen wil doen, moeten alle economische sectoren bijdragen aan de vermindering van de broeikasgasemissies. De Unie moet de volgende stappen overeenkomen voor het klimaat- en energiekader voor na 2020 om zich zo voor te bereiden op de internationale onderhandelingen over een nieuwe wettelijk bindende overeenkomst, maar daarnaast ook om de lidstaten, de industrie en andere sectoren een duidelijk, wettelijk bindend kader en doelstelling(en) te bieden om de vereiste investeringen op de middellange en lange termijn in emissievermindering, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen te doen. Derhalve moet de Unie beleidsmogelijkheden overwegen om de overgang naar een koolstofarme economie te maken op geleidelijke, kostenefficiënte wijze, rekening houdend met de in de routekaart voor een koolstofarme economie genoemde indicatieve mijlpalen, die als basis moeten dienen voor verdere inspanningen. Het Groenboek „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” (40) is een belangrijke stap in dit opzicht. Het energiestappenplan voor 2050 en het witboek inzake transport moeten worden geschraagd door sterke beleidskaders. Daarnaast moeten de lidstaten strategieën voor kostenefficiënte, koolstofarme ontwikkeling ontwikkelen en uitvoeren die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om de broeikasgasemissies tegen het midden van de eeuw te reduceren met 80-95 % ten opzichte van1990, in het kader van de mondiale inspanningen om de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 °C boven het peil van voor de industrialisering, en in de context van noodzakelijke reducties door ontwikkelde landen als groep, overeenkomstig bewijzen aangeleverd door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). De Unieregeling voor de handel in emissierechten blijft een centrale pijler van het klimaatbeleid van de Unie na 2020 en moet structureel worden hervormd om koolstofarme investeringen te stimuleren. Overeenkomstig haar internationale verplichtingen moet de Unie samen met de andere ondertekenaars van het United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) de ontwikkelingslanden ondersteunen bij hun inspanningen om de klimaatverandering te beperken, door middel van capaciteitsopbouw, financiële steun en technologie-overdracht.

    34.

    Als de industrie overstapt op de beste beschikbare technieken op grond van de richtlijn inzake industriële emissies (41), zal dit zorgen dit voor een beter hulpbronnengebruik en minder emissies voor meer dan 50 000 grootschalige industriële installaties binnen de Unie. Hiermee kan een enorme bijdrage worden geleverd aan het stimuleren van de ontwikkeling van innovatieve technieken, vergroening van de economie en kostenbesparing voor de industrie op de lange termijn. Deze ontwikkeling kan voort worden aangemoedigd door de tenuitvoerlegging door de industrie van milieubeheerssystemen als EMAS (42).

    35.

    Sommige bestaande beleidsinstrumenten op het gebied van productie en consumptie hebben een beperkte reikwijdte. Er is behoefte aan een kader dat passende signalen afgeeft aan producenten en consumenten om hulpbronnenefficiëntie en de kringloopeconomie te bevorderen. Er zullen stappen worden genomen om de ecologische prestaties van goederen en diensten op de markt van de Unie over de gehele levensduur ervan te verbeteren door middel van maatregelen om het aanbod van ecologisch duurzame producten te vergroten en een aanzienlijke verschuiving van de consumentenvraag naar dergelijke producten te stimuleren. Dit zal worden bereikt door een evenwichtige mix van stimulerende maatregelen voor consumenten en bedrijven, met inbegrip van kmo’s, marktconforme instrumenten, en regelgeving ter vermindering van de milieueffecten van hun activiteiten en producten. Consumenten moeten accurate gemakkelijk te begrijpen en betrouwbare informatie ontvangen over de producten die zij kopen, door middel van duidelijke en coherente etikettering, onder meer op het gebied van milieuclaims. Verpakkingen moeten worden geoptimaliseerd om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken en ook hulpbronnenefficiënte bedrijfsmodellen, zoals productdienstsystemen, waaronder het huren van producten, moeten worden ondersteund. Bestaande productwetgeving, zoals de richtlijn inzake ecologisch ontwerp, de richtlijn inzake energie-etikettering (43) en de verordening betreffende het ecolabel (44), worden herzien om de milieuprestaties en hulpbronnenefficiëntie van producten gedurende de gehele levenscyclus ervan te verbeteren en bestaande bepalingen aan te pakken via een coherenter beleids- en wetgevingskader voor duurzame productie en consumptie in de Unie waarborgen (45). Dit kader, dat ondersteund wordt door levenscyclusindicatoren, moet de versnippering en de beperkingen in de reikwijdte van het bestaande acquis op het gebied van duurzame consumptie en productie aanpakken, en leemten in het beleid, stimuleringsmaatregelen en wetgeving vaststellen en indien nodig verhelpen, om ervoor te zorgen dat minimumeisen voor de milieuprestaties van producten en diensten worden toegepast.

    36.

    Omdat 80 % van alle milieueffecten van een product gedurende de hele levenscyclus ervan wordt bepaald gedurende de ontwerpfase, moet het beleidskader van de Unie er met het oog op de optimalisering van de hulpbronnen- en materiaalefficiëntie voor zorgen dat prioritaire producten op de markt van de Unie ecologisch ontworpen zijn. Dit moet gebeuren door onder meer de productduurzaamheid, de repareerbaarheid, de herbruikbaarheid, de recycleerbaarheid, de gerecyclede inhoud en de levensduur van een product te vergroten. Producten moeten op duurzame wijze worden geproduceerd en worden ontworpen voor hergebruik en recyclage. Deze vereisten moeten uitvoerbaar en afdwingbaar zijn. Op Unie- en nationaal niveau zullen de inspanningen worden vergroot om de barrières voor eco-innovatie weg te nemen (46) en om het volledige potentieel van de Europese eco-industrie te ontsluiten, zodat voordelen voor groene banen en groei kunnen worden gegenereerd.

    37.

    Om een kader vast te stellen voor maatregelen ter verbetering van andere aspecten van hulpbronnenefficiëntie dan broeikasgasemissies en energie, zullen doelstellingen worden geformuleerd voor de vermindering van het algehele milieueffect gedurende de hele levenscyclus van consumptie, met name in de voedsel-, woning- en mobiliteitssectoren (47). Gezamenlijk zijn die sectoren verantwoordelijk voor bijna 80 % van het milieueffect van consumptie. In verband hiermee moet ook worden gekeken naar indicatoren en streefdoelen voor de voetafdruk inzake land, water, materialen en koolstof, alsmede de rol hiervan in het kader van het Europees semester. In de conclusies van Rio + 20 wordt de noodzaak erkend om het voedselverlies na de oogst en overige vormen van voedselverlies en -verspilling in de hele voedselvoorzieningsketen aanzienlijk te beperken. De Commissie moet een alomvattende strategie voor het tegengaan van onnodig levensmiddelenafval voorleggen en samenwerken met de lidstaten om buitensporige voedselafvalgeneratie te bestrijden. Eventuele maatregelen voor meer compostering en anaërobe afbraak van weggegooid voedsel zijn in dit verband nuttig.

    38.

    Behalve vereisten voor verplichte groene overheidsopdrachten voor bepaalde productcategorieën (48), hebben de meeste lidstaten vrijwillige actieplannen aangenomen en hebben vele van hen doelstellingen bepaald voor specifieke productgroepen. Overheden hebben echter nog op alle niveaus aanzienlijke ruimte om aan de hand van hun inkoopbeleid hun milieueffect verder te beperken. De lidstaten en regio’s moeten verdere maatregelen nemen om het doel te bereiken om voor ten minste 50 % van de overheidsopdrachten criteria voor groene overheidsopdrachten toe te passen. De Commissie zal overwegen sectorspecifieke wetgeving voor te stellen teneinde vereisten inzake verplichte groene overheidsopdrachten voor extra productcategorieën in te voeren, alsmede de voorwaarden voor periodieke monitoring van de vooruitgang van de lidstaten op basis van door de lidstaten verstrekte adequate gegevens, rekening houdend met de behoefte om het niveau van de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Er moeten vrijwillige groene inkopersnetwerken worden ontwikkeld.

    39.

    Ook zijn er aanzienlijke mogelijkheden om de afvalvoorkoming en het afvalbeheer in de Unie te verbeteren en zo beter gebruik te maken van hulpbronnen, nieuwe markten te openen, nieuwe banen te creëren en de afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen te reduceren, en tegelijk een minder groot effect op het milieu te hebben (49). Elk jaar wordt er in de Unie 2,7 miljard ton afval geproduceerd, waarvan 98 miljoen ton (4 %) gevaarlijk is. In 2011 bedroeg de per capita geproduceerde hoeveelheid stedelijk afval in de gehele Unie gemiddeld 503 kg, met cijfers per lidstaat die variëren van 298 tot 718 kg. Gemiddeld wordt slechts 40 % van het vaste afval klaargemaakt voor hergebruik of gerecycled, terwijl sommige lidstaten een cijfer realiseren van 70 %, hetgeen aantoont dat afval in de Unie als een van de belangrijkste hulpbronnen kan worden gebruikt. Tegelijkertijd wordt in veel lidstaten ruim 75 % van het huishoudelijk afval gestort (50).

    40.

    Om van afval een hulpbron te maken, zoals wordt bepleit in het stappenplan voor een efficiënt hulpbronnengebruik, moet de Uniewetgeving in de gehele Unie volledig worden uitgevoerd. Daarbij moet de afvalhiërarchie strikt worden toegepast en moeten verschillende vormen van afval worden betrokken (51). Verder zijn er aanvullende inspanningen vereist voor het verminderen van de hoeveelheid afval per hoofd van de bevolking en van de hoeveelheid afval in absolute termen. Het beperken van energieterugwinning tot niet-recyclebare materialen (52), het uitfaseren van het storten van recycleerbaar of terugwinbaar afval (53), het bevorderen van hoogwaardige recycling, als het gebruik van het gerecycleerde materiaal over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft voor het milieu of de menselijke gezondheid, en het ontwikkelen van markten voor secundaire grondstoffen zijn ook nodig om de doelstellingen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te halen. Gevaarlijk afval moet zodanig worden beheerd dat de significante schadelijke effecten voor de volksgezondheid en het milieu worden geminimaliseerd, zoals overeengekomen op Rio + 20. Om dit doel te bereiken moeten marktconforme instrumenten en andere maatregelen die preventie, recycling en hergebruik bevoordelen, veel stelselmatiger in de gehele Unie worden toegepast, inclusief een uitgebreide verantwoordelijkheid van de producent, terwijl de ontwikkeling van niet-toxische materiaalcycli moet worden ondersteund. Barrières ten aanzien van recyclingactiviteiten op de interne markt van de Unie moeten worden weggenomen en de bestaande doelstellingen voor preventie, hergebruik, recycling, terugwinning en vervanging van stortplaatsen moeten worden herzien teneinde te komen tot een levenscyclusgerichte „kringloopeconomie”, met een stroomafwaarts gebruik van hulpbronnen en een hoeveelheid restafval die dicht bij nul ligt.

    41.

    Hulpbronnenefficiëntie in de watersector wordt eveneens met prioriteit aangepakt om een goede waterstatus te bewerkstelligen. Hoewel steeds meer delen van Europa te maken krijgen met droogtes en waterschaarste, wordt naar schatting 20-40 % van het in Europa beschikbare water verspild, bijvoorbeeld door lekken in het distributiesysteem of een onbevredigende invoering van de technologieën op het gebied van waterefficiëntie. Volgens de beschikbare modellen is er aanzienlijke ruimte voor verbetering van de waterefficiëntie in de Unie. Bovendien zullen de toenemende vraag en de effecten van klimaatverandering de druk op de Europese watervoorraden naar verwachting aanzienlijk doen toenemen. Tegen deze achtergrond moeten de Unie en de lidstaten actie ondernemen om te zorgen dat de burgers toegang hebben tot schoon water en dat de wateronttrekking de limieten met betrekking tot de beschikbare hernieuwbare watervoorraden uiterlijk in 2020 respecteert, om de goede status van water zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn water te bereiken, te behouden of te verbeteren, onder meer door de waterefficiëntie te verbeteren met behulp van marktmechanismen, zoals een prijsniveau van water dat een afspiegeling vormt van de waarde ervan, alsmede andere instrumenten als onderwijs en bewustmaking (54). De sectoren die de grootste verbruikers zijn, bijvoorbeeld energie en landbouw, moeten worden aangemoedigd om prioriteit te geven aan het meest hulpbronnenefficiënte gebruik van water. De vooruitgang zal worden bevorderd door versnelde demonstratie en invoering van innovatieve technologieën, systemen en bedrijfsmodellen, waarbij wordt voortgebouwd op het strategisch uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap inzake water.

    42.

    Een voorspelbaar langetermijnbeleidskader op al die gebieden zal bijdragen aan het stimuleren van het niveau van de investeringen en de maatregelen die nodig zijn om de markten voor groenere technologieën volledig te ontwikkelen en duurzame bedrijfsoplossingen te bevorderen. Indicatoren en doelen voor hulpbronnenefficiëntie op basis van een degelijke gegevensverzameling zouden openbare en particuliere beleidsmakers de nodige sturing bieden bij de omvorming van de economie. Zodra dergelijke indicatoren en doelen op het niveau van de Unie zijn overeengekomen, zullen ze integraal deel uitmaken van het 7e MAP. Methodologieën voor de meting van de hulpbronnenefficiëntie met betrekking tot water, land, materialen en koolstof moeten tegen 2015 worden ontwikkeld om dit proces te ondersteunen.

    43.

    Om de Unie om te vormen tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie, zal het 7e MAP ervoor zorgen dat in 2020:

    a)

    de Unie heeft voldaan aan haar klimaat- en energiedoelstellingen voor 2020 en op koers ligt om de broeikasgasemissies uiterlijk in 2050 met 80-95 % te verminderen ten opzichte van 1990, als onderdeel van de mondiale inspanningen om de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 °C boven het peil van vóór de industrialisering, met het akkoord over een klimaat- en energiekader voor 2030 als essentiële stap in het kader van dit proces;

    b)

    in alle grote sectoren van de Unie-economie het algehele milieueffect aanzienlijk is teruggebracht, de hulpbronnenefficiëntie is vergroot en benchmarking, meetmethodologieën zijn ingevoerd. Markt- en beleidsstimulansen die zakelijke investeringen in hulpbronnenefficiëntie bevorderen, zijn ingevoerd, terwijl groene groei wordt gestimuleerd via maatregelen te bevordering van innovatie;

    c)

    structurele veranderingen in productie, technologie en innovatie, alsook consumptiepatronen en levensstijlen het algehele milieueffect van productie en consumptie hebben teruggebracht, met name in de voedsel-, woning- en mobiliteitssectoren;

    d)

    afval op veilige wijze wordt beheerd als hulpbron en om schade aan de gezondheid en het milieu te voorkomen, de absolute hoeveelheid afval en de hoeveelheid afval per hoofd van de bevolking afnemen, storting is beperkt tot restafval (d.i. niet-recycleerbaar en niet-terugwinbaar afval), rekening houdend met het uitstel waarin is voorzien in artikel 5, lid 2, van de richtlijn inzake het storten van afvalstoffen (55) en energieterugwinning beperkt blijft tot niet-recyclebare materialen, rekening houdend met artikel 4, lid 2, van de kaderrichtlijn afval (56);

    e)

    het watertekort in de Unie wordt voorkomen en aanzienlijk is verminderd.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    volledige uitvoering van het klimaat- en energiepakket en snelle overeenstemming over het klimaat- en energiebeleidskader van de Unie voor 2030, naar behoren rekening houdend met het meest recente evaluatierapport van het IPCC, met inachtneming van de in de routekaart voor een koolstofarme economie genoemde indicatieve mijlpalen, alsmede met de ontwikkelingen binnen het UNFCCC en andere relevante processen;

    ii)

    brede toepassing van de „beste beschikbare technieken” in het kader van de richtlijn inzake industriële emissies en vergroting van de inspanningen ter bevordering van de ingebruikneming door de industrie van opkomende innovatieve technieken, processen en diensten;

    iii)

    stimulering van publieke en private onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden die vereist zijn voor de ontwikkeling en aanvaarding van innovatieve technologieën, systemen en bedrijfsmodellen, hetgeen de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte, veilige en duurzame economie zal bespoedigen en de kosten hiervan zal verlagen; verdere ontwikkeling van de aanpak in het actieplan voor eco-innovatie, identificering van prioriteiten voor incrementele innovatie, alsmede systeemveranderingen, bevordering van een groter marktaandeel voor groene technologieën in de Unie en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese eco-industrie; vaststelling van indicatoren en bepaling van realistische en haalbare streefdoelen voor hulpbronnenefficiëntie;

    iv)

    ontwikkeling van meet- en benchmarkingmethodologieën tegen 2015 voor de hulpbronnenefficiëntie van het gebruik van land, koolstof, water en materialen en beoordeling van het adequate karakter van de opname van een hoofdindicator en -streefdoel in het Europees semester;

    v)

    invoering van een coherenter beleidskader voor duurzame productie en consumptie, met inbegrip van doelen en in voorkomende gevallen de consolidatie van bestaande instrumenten in een samenhangend rechtskader; herziening van productwetgeving teneinde de milieuprestaties en de hulpbronnenefficiëntie van producten gedurende de gehele levenscyclus ervan te verbeteren; stimulering van de consumentenvraag naar ecologisch duurzame producten en diensten door middel van beleidsmaatregelen om de beschikbaarheid, betaalbaarheid, functionaliteit en aantrekkingskracht ervan te vergroten; ontwikkeling van indicatoren en realistische en haalbare streefdoelen voor de vermindering van de algehele effecten van consumptie;

    vi)

    ontwikkeling van opleidingsprogramma’s die zijn afgestemd op groene banen;

    vii)

    opvoering van de inspanningen om de bestaande streefdoelen te halen en herziening van de aanpak van groene overheidsopdrachten, inclusief het toepassingsgebied ervan, om de doeltreffendheid ervan te vergroten; totstandbrenging van een vrijwillig groen inkopersnetwerk voor bedrijven van de Unie;

    viii)

    volledige uitvoering van de Uniewetgeving. Deze uitvoering omvat de toepassing van de afvalhiërarchie overeenkomstig de kaderrichtlijn afval en doelmatig gebruik van marktconforme instrumenten en andere maatregelen om te zorgen dat: 1) storting beperkt wordt tot restafval (d.i. niet-recycleerbaar en niet-terugwinbaar afval), rekening houdend met het uitstel waarin is voorzien in artikel 5, lid 2, van de richtlijn inzake het storten van afvalstoffen; 2) energieterugwinning beperkt blijft tot niet-recyclebare materialen, rekening houdend met artikel 4, lid 2, van de kaderrichtlijn afval; 3) gerecycled afval wordt gebruikt als een belangrijke, betrouwbare bron van grondstoffen voor de Unie, via de ontwikkeling van niet-toxische materiaalcycli; 4) gevaarlijk afval veilig wordt verwerkt en de productie ervan wordt teruggebracht; 5) illegale afvaltransporten worden uitgebannen, met de ondersteuning van strenge monitoring, en 6) de hoeveelheid voedselafval wordt verminderd. Dat herzieningen worden uitgevoerd van de bestaande product- en afvalwetgeving, inclusief een herziening van de hoofddoelstellingen van de relevante afvalrichtlijnen, op basis van het stappenplan voor een efficiënt hulpbronnengebruik in Europa, om vooruitgang te boeken in de richting van een kringloopeconomie, en dat de interne markt barrières voor milieuvriendelijke recyclingactiviteiten in de Unie worden weggenomen. Publieke informatiecampagnes zijn nodig om bewustzijn en kennis met betrekking tot het afvalbeleid op te bouwen en om een gedragsverandering te stimuleren;

    ix)

    verbetering van de waterefficiëntie door doelstellingen te formuleren en te controleren op stroomgebiedniveau, op basis van een gemeenschappelijke methodologie voor de ontwikkeling van streefdoelen voor waterefficiëntie in het kader van het proces van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie, en gebruik te maken van marktmechanismen, zoals het prijsniveau van water, overeenkomstig artikel 9 van de kaderrichtlijn water en, indien nodig, andere marktmaatregelen; ontwikkeling van methoden om het gebruik van behandeld afvalwater te beheren.

    Prioritaire doelstelling 3:   beschermen van de burgers van de Unie tegen milieugerelateerde problemen en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn

    44.

    De milieuwetgeving van de Unie heeft aanzienlijke voordelen gebracht voor de gezondheid en het welzijn van de burger. Waterverontreiniging, luchtverontreiniging en chemische stoffen blijven evenwel het publiek in de Unie op milieugebied het meeste zorgen baren (57). Naar schatting van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) zijn deze milieuvervuilende factoren verantwoordelijk voor 15 tot 20 % van alle overlijdensgevallen in 53 Europese landen (58). Volgens de OESO zal stedelijke luchtvervuiling tegen 2050 wereldwijd de belangrijkste milieugerelateerde doodsoorzaak zijn.

    45.

    Een aanzienlijk deel van de Uniebevolking is nog altijd blootgesteld aan een mate van luchtvervuiling, inclusief vervuiling van de binnenlucht, die de door de WGO aanbevolen normen overschrijdt (59). Lokale op kolen werkende verwarming en verbrandingsmotoren en -installaties zijn een significante bron van mutagene en carcinogene poly-aromatische koolwaterstoffen (PAK) en gevaarlijke emissies van fijn stof (PM 10, PM 2,5 en PM 1). Er zullen met name maatregelen moeten worden genomen in plaatsen, zoals in steden, waar mensen, met name gevoelige of kwetsbare groepen binnen de samenleving, en ecosystemen zijn blootgesteld aan hoge niveaus van verontreinigende stoffen. Om een gezond milieu voor iedereen te garanderen, moeten lokale maatregelen worden aangevuld met adequaat beleid, zowel op nationaal als op Unieniveau.

    46.

    Toegang tot water van toereikende kwaliteit blijft in een aantal plattelandsgebieden van de Unie problematisch. Toch komt het waarborgen van de goede kwaliteit van de Europese zwemwateren zowel de volksgezondheid als de toeristische sector van de Unie ten goede. De schadelijke gevolgen van overstromingen en droogte voor de volksgezondheid en de economische activiteit worden steeds vaker ervaren, deels vanwege wijzigingen in de waterkringloop en het landgebruik.

    47.

    Doordat het bestaande beleid niet volledig wordt uitgevoerd, lukt het de Unie niet om adequate lucht- en waterkwaliteitsstandaarden te halen. De Unie zal haar doelstellingen aanpassen overeenkomstig de laatste wetenschappelijke bevindingen en actiever op zoek gaan naar synergie-effecten met overige beleidsdoelstellingen op gebieden zoals klimaatverandering, mobiliteit en transport, biodiversiteit en het mariene en terrestrische milieu. Door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht, inclusief verontreinigende stoffen met een korte levensduur die schadelijk zijn voor het klimaat, terug te brengen, kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan beperking van de klimaatverandering. Verdere activiteiten op dit vlak zullen uitgaan van een uitgebreide beoordeling van de luchtkwaliteitswetgeving van de Unie en van de tenuitvoerlegging van de blauwdruk voor het behoud van de Europese watervoorraden.

    48.

    Aanpakken van vervuiling aan de bron blijft een prioriteit en de uitvoering van de richtlijn inzake industriële emissies zal tot een verdere reductie van de emissies van grote industriële sectoren leiden. De verwezenlijking van de doelstellingen van het stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte zal tevens leiden tot duurzamere mobiliteit in de Unie, waardoor een belangrijke bron van geluids- en plaatselijke luchtvervuiling wordt aangepakt.

    49.

    Uit de beschikbare gegevens over gemiddelde blootstelling op lange termijn blijkt dat 65 % van de Europeanen die woonachtig zijn in stedelijke gebieden, is blootgesteld aan hoge geluidsniveaus (60) en meer dan 20 % aan nachtelijke geluidsniveaus waarbij negatieve gevolgen voor de gezondheid frequent voorkomen.

    50.

    Horizontale wetgeving inzake chemische stoffen (de REACH-verordening (61) en de verordening betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen (62)), alsmede de wetgeving betreffende biociden (63) en gewasbeschermingsmiddelen (64) biedt basisbescherming voor de volksgezondheid en het milieu, garandeert stabiliteit en voorspelbaarheid voor marktdeelnemers en bevordert het gebruik van opkomende testmethoden zonder dierproeven. Er is echter nog altijd onzekerheid over de volledige gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu van de gecombineerde effecten van verschillende chemische stoffen (mengsels), nanomaterialen, chemische stoffen die het endocriene (hormonale) systeem verstoren (hormoonverstorende stoffen) en chemische stoffen in producten. Onderzoek geeft aan dat sommige chemische stoffen hormoonontregelende eigenschappen hebben die een aantal negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en het milieu, inclusief voor de ontwikkeling van kinderen, potentieel zelfs in zeer lage dosissen, en dat gezien deze gevolgen voorzorgsmaatregelen moeten worden overwogen.

    Gelet hierop moeten de inspanningen worden opgevoerd om ervoor te zorgen dat uiterlijk in 2020 alle betrokken zeer zorgwekkende stoffen, inclusief stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, op de kandidatenlijst van REACH worden geplaatst. Er is actie nodig om deze problemen aan te pakken, met name als de Unie de op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002 overeengekomen, op de Rio + 20 opnieuw bevestigde en ook als streefdoel in het kader van de strategische aanpak voor het internationaal beheer van chemische stoffen aangemerkte doelstelling wil halen, met name om in 2020 te hebben gezorgd voor minimalisering van de aanzienlijke schadelijke effecten van chemische stoffen op de volksgezondheid en het milieu, en om op doelmatige, efficiënte, coherente en gecoördineerde wijze een antwoord te vinden op nieuwe en opkomende kwesties en problemen.

    De Unie zal de benaderingen om de gecombineerde effecten van chemische stoffen en bezorgdheden inzake de veiligheid van hormoonverstorende stoffen verder ontwikkelen en uitvoeren in alle Uniewetgeving op dit gebied. Met name zal de Unie geharmoniseerde op risico gebaseerde criteria ontwikkelen voor de identificatie van hormoonontregelende stoffen. De Unie zal ook een integrale aanpak opzetten voor het minimaliseren van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, met inbegrip van chemische stoffen in producten. Voor de veiligheid en het duurzame beheer van nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen wordt gezorgd in het kader van een integrale aanpak op basis van onder meer risicobeoordelingen en -beheer, informatie en toezicht. Er bestaat ook bezorgdheid over de potentiële effecten op het milieu en de menselijke gezondheid van materialen die deeltjes bevatten met een omvang die valt buiten het toepassingsgebied van de definitie van nanomaterialen, maar die soortgelijke eigenschappen als nanomaterialen kunnen hebben. Dergelijke bezorgdheid moet nader worden onderzocht in het kader van de geplande herziening door de Commissie van de definitie van nanomaterialen in 2014, rekening houdend met de ervaring en met de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Gezamenlijk zullen deze maatregelen leiden tot grotere kennis van chemische stoffen en zorgen voor een voorspelbaar kader dat de ontwikkeling van duurzamere oplossingen stimuleert.

    51.

    Ondertussen kan de groeiende markt voor biogebaseerde producten, chemische stoffen en materialen voordelen bieden, zoals lagere broeikasgasemissies en nieuwe marktmogelijkheden, maar er moet voor worden gewaakt dat de volledige levenscyclus van dergelijke producten duurzaam is en dat deze de concurrentie om grond of water niet verergert, noch de emissieniveaus doen stijgen.

    52.

    Klimaatverandering zal de milieuproblemen verergeren door langere droogtes en hittegolven, overstromingen, stormen, bosbranden, bodem- en kusterosie, evenals nieuwe of ernstigere vormen van mensen-, dieren- of plantenziekten te veroorzaken. Er zal gericht actie moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de Unie voldoende voorbereid is om de druk en veranderingen als gevolg van de klimaatverandering het hoofd te bieden, en dat zij zo haar ecologische, economische en sociale veerkracht kan versterken. Omdat tal van sectoren steeds meer door de effecten van klimaatverandering worden en zullen worden getroffen, moeten overwegingen inzake aanpassing en het beheer van de risico’s op rampen verder worden geïntegreerd in het beleid van de Unie.

    53.

    Bovendien kunnen maatregelen ter verbetering van de ecologische en klimatologische veerkracht, zoals het herstel van ecosystemen en groene infrastructuur, belangrijke sociaaleconomische voordelen met zich brengen, onder andere voor de volksgezondheid. De synergie-effecten, maar ook de potentiële negatieve wisselwerking tussen klimaatgerelateerde en overige milieudoelstellingen, zoals luchtkwaliteit, moeten adequaat worden beheerd. De overschakeling op bepaalde brandstoffen met minder koolstofemissies op grond van overwegingen inzake klimaat of voorzieningszekerheid, kan bijvoorbeeld leiden tot een aanzienlijke toename van fijn stof en gevaarlijke emissies, met name als passende reductietechnologieën ontbreken.

    54.

    Om de burgers van de Unie te beschermen tegen milieugerelateerde problemen en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn, zal het 7e MAP ervoor zorgen dat tegen 2020:

    a)

    de buitenluchtkwaliteit in de Unie aanzienlijk is verbeterd, met een evolutie in de richting van het door de WGO aanbevolen peil, terwijl de binnenluchtkwaliteit is verbeterd, op basis van de desbetreffende WGO-richtsnoeren;

    b)

    de geluidsoverlast in de Unie aanzienlijk is afgenomen, met een evolutie in de richting van het door de WGO aanbevolen peil;

    c)

    burgers overal in de Unie voordeel ondervinden van hoge normen voor veilig drink- en zwemwater;

    d)

    de gecombineerde effecten van chemische stoffen en bezorgdheden inzake de veiligheid van hormoonverstorende stoffen effectief zijn aangepakt in alle relevante Uniewetgeving, en risico’s voor het milieu en de volksgezondheid, in het bijzonder ten aanzien van kinderen, gerelateerd aan het gebruik van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van chemische stoffen in producten, in kaart zijn gebracht en zijn geminimaliseerd; er zullen langetermijnacties worden vastgesteld voor de verwezenlijking van de doelstelling van een niet-toxisch milieu;

    e)

    het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen schadelijke effecten heeft op de menselijke gezondheid, of een onaanvaardbaar effect op het milieu, en dat deze middelen worden gebruikt op duurzame wijze;

    f)

    bezorgdheden inzake de veiligheid van nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen effectief zijn aangepakt in het kader van een coherente benadering in de wetgeving;

    g)

    aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    het uitvoeren van het bijgewerkte beleid van de Unie inzake luchtkwaliteit, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke gegevens, en het ontwikkelen en uitvoeren van maatregelen ter bestrijding van luchtvervuiling aan de bron, rekening houdend met de verschillen tussen de bronnen van binnen- en buitenluchtvervuiling;

    ii)

    het uitvoeren van het bijgewerkte beleid van de Unie inzake geluidshinder, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke gegevens, en maatregelen ter beperking van geluidshinder aan de bron, met inbegrip van verbeteringen op het gebied van stadsplanning;

    iii)

    het stimuleren van inspanningen om de kaderrichtlijn water, de zwemwaterrichtlijn (65) en de drinkwaterrichtlijn (66) uit te voeren, in het bijzonder voor kleine drinkwaterleveringen;

    iv)

    voortgaan met het ten uitvoer leggen van REACH, om te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, alsmede voor het vrije verkeer van chemische stoffen op de interne markt, en tegelijk het concurrentievermogen en de innovatie te verbeteren, rekening houdend met de specifieke behoeften van kmo’s; het ontwikkelen tegen 2018 van een strategie van de Unie voor een niet-toxisch milieu, die bevorderlijk moet zijn voor de vernieuwing en het ontwikkelen van duurzame vervangende middelen, inclusief niet-chemische oplossingen, op basis van horizontale maatregelen die tegen 2015 moeten worden genomen, om te zorgen voor: 1) de veiligheid van geproduceerde nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen; 2) minimalisering van de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen; 3) een passende aanpak van regelgevende aard om de gecombineerde effecten van chemicaliën te bestrijden en 4) minimalisering van de blootstelling aan chemicaliën in producten, waaronder in geïmporteerde producten, dit alles met het oog op de bevordering van niet-toxische materiaalcycli en de vermindering van de blootstelling aan schadelijke materialen binnenshuis;

    v)

    monitoring van de tenuitvoerlegging van de Uniewetgeving betreffende het duurzame gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen ende herziening hiervan, voor zover nodig, om deze bijgewerkt te houden met de laatste wetenschappelijke kennis;

    vi)

    het overeenkomen en uitvoeren van een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van de integratie van overwegingen inzake aanpassing aan de klimaatverandering en inzake het beheer van risico’s op rampen met belangrijke beleidsinitiatieven en sectoren van de Unie.

    HET STIMULEREND KADER

    55.

    Om bovengenoemde prioritaire thematische doelstellingen te verwezenlijken is een stimulerend kader vereist, dat effectieve actie ondersteunt. Er moeten maatregelen worden genomen ter verbetering van de vier belangrijke pijlers van dit stimulerend kader: het verbeteren van de manier waarop de milieuwetgeving van de Unie op alle niveaus wordt uitgevoerd; het versterken van de wetenschappelijke kennis en onderbouwing van het milieubeleid; het veiligstellen van investeringen en het creëren van de juiste prikkels om het milieu te beschermen, en tot slot, het verbeteren van de integratie van milieuwetgeving en beleidssamenhang zowel binnen het milieubeleid als tussen het milieubeleid en overige beleidsterreinen. De baten van deze horizontale maatregelen voor het milieubeleid van de Unie zullen verder reiken dan het toepassingsgebied en de looptijd van het 7e MAP.

    Prioritaire doelstelling 4:   optimaliseren van de voordelen van de milieuwetgeving van de Unie door de tenuitvoerlegging te verbeteren

    56.

    Als ervoor wordt gezorgd dat de Uniewetgeving ook echt wordt uitgevoerd, brengt dit, naast de aanzienlijke voordelen voor gezondheid en het milieu, een drietal voordelen met zich mee: er ontstaat een gelijk speelveld voor marktdeelnemers die actief zijn op de interne markt, er wordt innovatie gestimuleerd en er worden „first-mover”-voordelen voor Europese bedrijven in tal van sectoren bevorderd. De kosten die ontstaan als de wetgeving niet goed wordt uitgevoerd zijn daarentegen aanzienlijk, en kunnen grofweg worden geschat op ongeveer 50 miljard EUR per jaar, met inbegrip van kosten met betrekking tot inbreukzaken (67). Alleen al in 2009 waren er 451 inbreukzaken met betrekking tot Uniewetgeving, met nog eens 299 zaken die zijn gemeld in 2011, en daarnaast 114 nieuwe procedures die zijn geïnitieerd (68), zodat het milieu-acquis het domein van Unierecht is met de meeste inbreukprocedures. De Commissie ontvangt tevens direct van burgers van de Unie tal van klachten, waarvan er vele beter op lidstaat- of lokaal niveau kunnen worden behandeld.

    57.

    Betere uitvoering van het milieu-acquis van de Unie op lidstaatniveau zal daarom de komende jaren de grootste prioriteit krijgen. Tussen en binnen de diverse lidstaten bestaan aanzienlijke verschillen qua uitvoering. Er is dan ook behoefte om al degenen die betrokken zijn bij de uitvoering van milieuwetgeving op het niveau van de Unie en op nationaal, regionaal en lokaal niveau van de juiste kennis, instrumenten en mogelijkheden te voorzien om te zorgen dat de voordelen van die wetgeving beter tot hun recht komen en om de governance van het handhavingsproces te verbeteren.

    58.

    Uit het hoge aantal inbreukzaken, klachten en verzoekschriften op milieugebied blijkt de behoefte aan een effectief en werkbaar systeem van controles en afwegingen op nationaal niveau om de uitvoeringsproblemen vast te stellen en op te lossen, aangevuld met maatregelen om te voorkomen dat ze plaatsvinden, zoals contacten, in de fase van de beleidsontwikkeling, tussen de desbetreffende diensten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging en deskundigen. In dit opzicht zijn de inspanningen voor de periode tot 2020 erop gericht om op vier gebieden tot verbetering te komen.

    59.

    Ten eerste zal de manier waarop gegevens over de uitvoering worden verzameld en verspreid, worden verbeterd teneinde het publiek en beroepsbeoefenaars op het gebied van het milieu volledig inzicht te geven in de redenen en voordelen van de milieuwetgeving van de Unie en in de manier waarop nationale en lokale overheden de verplichtingen van de Unie realiseren (69). Adequaat gebruik van de beschikbare online-instrumenten kan hiertoe bijdragen. Er zal gerichte ondersteuning komen voor de specifieke uitvoeringsproblemen van elke individuele lidstaat, vergelijkbaar met de op maat gesneden aanpak die voor het Europees semester wordt gevolgd. Er worden bijvoorbeeld partnerschapsovereenkomsten betreffende de uitvoering opgesteld tussen de Commissie en de afzonderlijke lidstaten, waarbij kwesties aan de orde komen zoals waar financiële steun voor de uitvoering kan worden aangevraagd en betere informatiesystemen om de vooruitgang bij te houden. Om de doeltreffendheid van deze aanpak zo groot mogelijk te maken moeten de lidstaten, indien dit passend is, participatie door lokale en regionale autoriteiten overeenkomstig hun administratieve regels aanmoedigen. Het door het Comité van de Regio’s en de Commissie opgezette Technisch Samenwerkingsplatform op milieugebied zal de dialoog en de uitwisseling van informatie vergemakkelijken met het oog op een betere tenuitvoerlegging van de wetgeving op lokaal niveau.

    60.

    Ten tweede breidt de Unie de vereisten met betrekking tot inspecties en toezicht uit tot het bredere corpus van milieuwetgeving van de Unie en ontwikkelt zij verder de capaciteit voor inspectieondersteuning op Unieniveau, gebruik makend van bestaande structuren, onder andere om verzoeken om hulp van lidstaten in te willigen, situaties aan te pakken waar reden tot zorg is en samenwerking in de hele Unie te faciliteren. Intensievere peer review en meer deling van goede praktijken, alsmede akkoorden voor gezamenlijke inspecties binnen de lidstaten, op hun verzoek, moeten worden aangemoedigd.

    61.

    Ten derde wordt indien nodig de manier verbeterd waarop op nationaal niveau klachten over de uitvoering van de Uniewetgeving worden afgehandeld en opgelost.

    62.

    Ten vierde krijgen burgers van de Unie effectieve toegang tot de rechter in milieuzaken en effectieve wettelijke bescherming, overeenkomstig het Verdrag van Aarhus en ontwikkelingen zoals teweeggebracht door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Als alternatief voor procederen wordt ook niet-gerechtelijke geschillenbeslechting bevorderd.

    63.

    De algemene standaard van milieugovernance in de Unie wordt verder verbeterd door de samenwerking op niveau van de Unie en op internationaal niveau tussen beroepsbeoefenaars op het gebied van milieubescherming, inclusief overheidsjuristen, openbare aanklagers, ombudsmannen, rechters en inspecteurs, zoals het Netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (IMPEL), te verbeteren en zulke beroepsbeoefenaars aan te moedigen goede praktijken uit te wisselen.

    64.

    De Commissie zal de lidstaten helpen de regelgeving beter na te leven (70) en zal haar deel blijven doen om ervoor te zorgen dat de wetgeving in overeenstemming is met de laatste wetenschappelijke kennis, rekening houdt met de ervaring die op het niveau van de lidstaten is opgedaan met het realiseren van de Unie-verplichtingen, en coherent is en geschikt voor haar doel. In de regel geldt dat wettelijke verplichtingen die voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en waarvoor een geharmoniseerde toepassing in alle lidstaten geacht wordt de meest doeltreffende manier te zijn om de doelstellingen van de Unie te halen, worden opgenomen in verordeningen, die directe en meetbare effecten hebben en leiden tot minder inconsistenties in de uitvoering. De Commissie zal nog intensiever gebruikmaken van scoreborden en andere middelen om de voortgang van lidstaten bij de uitvoering van specifieke onderdelen van de wetgeving openlijk bij te houden.

    65.

    Teneinde de voordelen van de Uniewetgeving te optimaliseren door de tenuitvoerlegging te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

    a)

    de bevolking toegang heeft tot heldere informatie, over hoe het milieurecht van de Unie wordt uitgevoerd op een manier die strookt met het Verdrag van Aarhus;

    b)

    de naleving van specifieke milieuwetgeving is verbeterd;

    c)

    het milieurecht van de Unie op alle niveaus wordt gehandhaafd en een gelijk speelveld in de interne markt is gewaarborgd;

    d)

    het vertrouwen van de burgers in het milieurecht van de Unie en de handhaving ervan is gestegen;

    e)

    het beginsel van effectieve rechtsbescherming van burgers en hun organisaties is bevorderd.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    dat ervoor wordt gezorgd dat systemen op nationaal niveau actief informatie verspreiden over hoe de milieuwetgeving van de Unie wordt uitgevoerd, en dergelijke informatie laten gepaard gaan meteen overzicht op Unieniveau van de prestaties van de afzonderlijke lidstaten;

    ii)

    het opstellen van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten betreffende de uitvoering door de lidstaten en de Commissie, met waar dit passend is lokale en regionale participatie;

    iii)

    het uitbreiden van de bindende criteria voor doeltreffende inspecties en toezicht door de lidstaten tot het bredere corpus van het milieurecht van de Unie en verdere ontwikkeling van de capaciteit voor inspectieondersteuning op Unieniveau, gebruik makend van bestaande structuren, aangevuld met ondersteuning voor netwerken en beroepsbeoefenaars, bijvoorbeeld IMPEL, en met intensievere collegiale toetsing en meer deling van goede praktijken, om de efficiëntie en de doeltreffendheid van de inspecties te verbeteren;

    iv)

    dat er wordt gezorgd voor consistente en doelmatige mechanismen op nationaal niveau voor het afhandelen van klachten over de uitvoering van het milieurecht van de Unie;

    v)

    afstemming van de nationale bepalingen inzake de toegang tot de rechter op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bevordering van niet-gerechtelijke geschillenbeslechting om geschillen op milieugebied in der minne en doeltreffend te schikken.

    Prioritaire doelstelling 5:   verbeteren van de wetenschappelijke kennis en onderbouwing voor het milieubeleid van de Unie

    66.

    Het milieubeleid van de Unie is gebaseerd op milieutoezicht, -gegevens, -indicatoren en -beoordelingen die te maken hebben met de uitvoering van de Uniewetgeving, alsmede officieel wetenschappelijk onderzoek en burgerwetenschapsinitiatieven. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt met het verbeteren van dit kennisbestand, het vergroten van het bewustzijn en het verbeteren van het vertrouwen van beleidsmakers en het publiek in de feitelijke gegevens waarop het beleid is gebaseerd, inclusief de beleidsmaatregelen waarbij het voorzorgsbeginsel wordt toegepast. Hierdoor is hun inzicht in complexe ecologische en maatschappelijke problemen toegenomen.

    67.

    Er moeten op Unie- en internationaal niveau stappen worden ondernomen om de koppeling tussen wetenschap en milieubeleid en de betrokkenheid van de burger verder te versterken en te verbeteren, onder andere door de aanstelling van wetenschappelijke hoofdadviseurs, zoals reeds is gedaan door de Commissie en sommige lidstaten, of door een beter beroep te doen op instellingen of organen die gespecialiseerd zijn in het aanpassen van wetenschappelijke kennis aan het beleid van de overheid, bijvoorbeeld de nationale milieuagentschappen en het Europees Milieuagentschap, alsmede Europees milieuobservatie- en informatienetwerk (Eionet).

    68.

    Het tempo van de huidige ontwikkelingen en de onzekerheid omtrent waarschijnlijke toekomstige trends vergen echter maatregelen om deze kennis en wetenschappelijke onderbouwing te onderhouden en te verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat de Unie zich blijft baseren op een goed inzicht in de toestand van het milieu, de mogelijke opties voor antwoorden daarop en de gevolgen daarvan.

    69.

    De afgelopen decennia is er veel verbeterd in de manier waarop informatie en statistische gegevens over het milieu worden verzameld en gebruikt, zowel op Unieniveau en op nationaal, regionaal en lokaal niveau als op mondiaal niveau. De manier waarop gegevens worden verzameld en de kwaliteit van de gegevens lopen echter nog altijd uiteen en de veelheid aan bronnen kan ten koste gaan van de toegankelijkheid van gegevens. Er zijn daarom voortdurende investeringen nodig om te zorgen dat er geloofwaardige, vergelijkbare en kwalitatief hoogwaardige gegevens en indicatoren beschikbaar en toegankelijk zijn voor al wie betrokken is bij het bepalen en uitvoeren van het beleid. Er moeten milieu-informatiesystemen worden ontworpen om nieuwe informatie over opkomende onderwerpen eenvoudig te kunnen verwerken. De elektronische gegevensuitwisseling in de hele Unie moet verder worden ontwikkeld, met voldoende flexibiliteit om bruikbaar te zijn op nieuwe terreinen.

    70.

    Verdere uitvoering van het in het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (71) genoemde beginsel van „eenmaal produceren en meermaals gebruiken” en de gemeenschappelijke benaderingen en standaarden voor het verwerven en samenvoegen van coherente ruimtelijke informatie op grond van de Inspire- (72) en Copernicus (73)-systemen, alsmede andere milieu-informatiesystemen voor Europa (bijvoorbeeld het Biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) en het waterinformatiesysteem voor Europa (WISE)), draagt bij aan het vermijden van dubbel werk en neemt elke onnodige administratieve last bij de overheidsinstanties weg. Hetzelfde geldt voor inspanningen om de verslagleggingsverplichtingen op grond van de verschillende relevante onderdelen van de wetgeving te stroomlijnen. Er moet ook vooruitgang worden geboekt met de verbetering van de beschikbaarheid en de harmonisatie van statistische gegevens, inclusief over afval. Lidstaten moeten de informatie die is verzameld om de milieueffecten van plannen, programma’s en projecten te beoordelen (bijvoorbeeld milieueffectbeoordelingen of strategische milieueffectbeoordelingen) beter toegankelijk maken voor het publiek.

    71.

    Er bestaan nog altijd aanzienlijke hiaten in de kennis, waarvan sommige van belang zijn voor de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP. Het is derhalve van belang om te investeren in verdere gegevensverzameling en verder onderzoek om die hiaten te vullen en aldus te zorgen dat overheidsinstanties en ondernemingen over een stevig fundament beschikken om beslissingen te nemen die de sociale, economische en ecologische kosten en baten volledig weerspiegelen. Vijf hiaten verdienen bijzondere aandacht:

    1.

    hiaten in gegevens en kennis — om beter inzicht te krijgen in complexe kwesties met betrekking tot ecologische veranderingen, zoals de gevolgen van de klimaatverandering en van natuurrampen, de implicaties van het verlies van soorten voor ecosysteemdiensten, milieudrempels en ecologische omslagpunten, is er behoefte aan geavanceerd onderzoek dat de hiaten in gegevens en kennis moet dichten en aan adequate middelen om modellen op stellen. Al geven de beschikbare gegevens ondubbelzinnig aan dat er op dergelijke gebieden voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen, nader onderzoek naar de grenzen van onze planeet, de systeemrisico’s en het vermogen van onze samenleving om deze problemen het hoofd te bieden, zal bijdragen aan de ontwikkeling van de meest geschikte antwoorden. Dit zou investeringen moeten omvatten in het dichten van gegevens- en kennishiaten, het in kaart brengen en beoordelen van ecosysteemdiensten, en het beter begrijpen van de rol van biodiversiteit in het onderbouwen van die diensten, alsmede van het begrijpen van de manier waarop de biodiversiteit zich aanpast aan klimaatverandering en de manier waarop het biodiversiteitsverlies gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid;

    2.

    de overgang naar een inclusieve, groene economie vereist een goede afweging van het onderlinge verband tussen sociaaleconomische en ecologische factoren. Meer inzicht in duurzame consumptie- en productiepatronen, in hoe de kosten of baten van actie en de kosten van het achterwege blijven daarvan nauwkeuriger kunnen worden berekend, in hoe wijzigingen in individueel en maatschappelijk gedrag kunnen bijdragen aan milieuresultaten en in hoe het Europese milieu wordt beïnvloed door mondiale megatrends, kan bijdragen aan een betere afstemming van beleidsinitiatieven om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en de druk op het milieu te verlichten;

    3.

    er heerst nog altijd onzekerheid omtrent de gezondheids- en milieugevolgen van hormoonverstorende stoffen, de gecombineerde effecten van chemicaliën, sommige chemische stoffen in producten en bepaalde nanomaterialen. Door de resterende kennishiaten op te vullen, kan de besluitvorming worden bespoedigd en het acquis inzake chemische stoffen verder worden ontwikkeld om punten van zorg beter aan te pakken en kan ook een duurzamere benadering van het gebruik van chemische stoffen mee worden bevorderd. De instelling moet worden overwogen van een databank voor de hele Unie, om de transparantie en het regelgevend toezicht met betrekking tot nanomaterialen te verbeteren. Een beter begrip van de milieufactoren en de blootstellingsniveaus die de volksgezondheid en het milieu aantasten, zou het mogelijk maken preventieve beleidsmaatregelen te nemen. Gericht menselijk biotoezicht, wanneer dit verantwoord is door specifieke redenen voor bezorgdheid, kan ervoor zorgen dat de autoriteiten beschikken over een algemener beeld van de feitelijke blootstelling van de bevolking aan vervuilende stoffen, met name gevoelige bevolkingsgroepen als kinderen, en kan zorgen voor betere gegevens die als basis kunnen dienen voor een adequate respons;

    4.

    voor de ontwikkeling van een algemene aanpak om blootstelling aan gevaarlijke stoffen tot een minimum te beperken, met name voor kwetsbare groepen, inclusief kinderen en zwangere vrouwen, wordt begonnen met een kennisbestand inzake blootstelling aan chemische stoffen en giftigheid. Dit zorgt samen met de ontwikkeling van richtsnoeren voor testmethoden en risicobeoordelingsmethodologieën voor een versnelling van efficiënte en adequate besluitvorming, hetgeen bevorderlijk is voor innovatie en de ontwikkeling van duurzame plaatsvervangende middelen, inclusief niet-chemische oplossingen,

    5.

    om ervoor te zorgen dat alle sectoren bijdragen aan de inspanningen om de klimaatverandering te bestrijden, moet er een duidelijk overzicht zijn van de meting en monitoring van broeikasgassen en de vergaring van gegevens daarover; momenteel is dit overzicht nog voor een aantal belangrijke sectoren onvolledig.

    Horizon 2020 biedt de kans om onderzoeksinspanningen toe te spitsen en het innovatieve potentieel van Europa in te zetten door middelen en kennis uit verschillende gebieden en disciplines binnen de Unie en internationaal samen te brengen.

    72.

    Nieuwe en opkomende kwesties die voortvloeien uit snelle technologische ontwikkelingen die op het beleid vooruitlopen, zoals nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen, onconventionele energiebronnen, koolstofafvang en -opslag en elektromagnetische golven, stellen ons voor uitdagingen op het vlak van risicobeheer en kunnen tot botsende belangen, behoeften en verwachtingen leiden. Een en ander kan dan weer aanleiding geven tot toenemende publieke bezorgdheid en mogelijke vijandigheid ten aanzien van nieuwe technologieën. Daarom moet er worden gezorgd voor een breder, expliciet maatschappelijk debat over de milieurisico’s en mogelijke neveneffecten die wij bereid zijn te accepteren in het licht van de soms onvolledige of onzekere informatie over opkomende risico’s en hoe deze moeten worden benaderd. Door een systematische benadering van milieurisicobeheer zal de Unie over betere mogelijkheden beschikken om de technologische ontwikkelingen tijdig vast te stellen en hiernaar te handelen en tegelijk het publiek gerust te stellen.

    73.

    Om de kennis en wetenschappelijke onderbouwing van het milieubeleid van de Unie te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

    a)

    beleidsmakers en belanghebbenden een beter geïnformeerde uitgangspositie hebben voor de ontwikkeling en uitvoering van milieu- en klimaatbeleid, waaronder het begrip van de milieu-impact van menselijke activiteiten en de meting van de kosten en baten van actie en de kosten van het achterwege blijven daarvan;

    b)

    ons begrip van opkomende milieu- en klimaatrisico’s, alsmede ons vermogen om deze te beoordelen, aanzienlijk is verbeterd;

    c)

    de koppeling tussen milieu- en wetenschapsbeleid is verbeterd, inclusief de toegankelijkheid van gegevens voor burgers en de bijdrage van burgerwetenschap;

    d)

    de impact van de Unie en haar lidstaten op internationale fora voor wetenschap en beleid is verbeterd, om het kennisbestand voor internationaal milieubeleid te verbeteren.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    het coördineren, delen en bevorderen van de onderzoeksinspanningen op Unie- en lidstaatniveau, met als doel deze te richten op het vullen van de belangrijkste hiaten in de milieukennis, met inbegrip van de risico’s als ecologische omslagpunten en planetaire grenzen worden overschreden;

    ii)

    het invoeren van een systematische en geïntegreerde benadering voor risicobeheer, met name in verband met de evaluatie en het beheer van nieuwe en opkomende beleidsterreinen en de hiermee verband houdende risico’s, alsmede het adequate karakter en de coherentie van de regelgevingsrespons. Dit kan helpen verder onderzoek te stimuleren naar de gevaren van nieuwe producten, processen en technologieën;

    iii)

    vereenvoudiging, afstemming en modernisering van de milieu- en klimaatveranderingsgegevens en verzameling, beheer, uitwisseling en hergebruik van informatie, inclusief de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (Shared Environmental Information System);

    iv)

    ontwikkeling van een uitgebreid kennisbestand inzake blootstelling aan chemische stoffen en giftigheid, indien mogelijk op basis van gegevens die zijn verkregen zonder dierproeven; voortzetting van de gecoördineerde aanpak van de Unie van het menselijke en ecologische biotoezicht, inclusief, indien nodig, standaardisering van onderzoeksprotocollen en beoordelingscriteria;

    v)

    intensivering van de samenwerking op internationaal niveau en op het niveau van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de koppeling tussen milieuwetenschap en -beleid.

    Prioritaire doelstelling 6:   waarborgen van investeringen ten behoeve van het milieu- en klimaatbeleid en aanpakken van externe milieukosten

    74.

    De inspanningen die vereist zijn om de doelstellingen van het 7e MAP te verwezenlijken, vereisen toereikende investeringen uit publieke en private bronnen. Tegelijkertijd geldt dat, ook al hebben veel lidstaten moeite de economische crisis het hoofd te bieden, de noodzaak van economische hervormingen en vermindering van de staatsschulden nieuwe mogelijkheden biedt om snel de kant op te gaan van een hulpbronnenefficiëntere, veiligere en duurzamere koolstofarmere economie.

    75.

    Met name vanwege de afwezigheid of de verstoring van prijssignalen als gevolg van feit dat er niet naar behoren rekening wordt gehouden met de milieukosten of als gevolg van overheidssubsidies voor milieuonvriendelijke activiteiten, is het in sommige gebieden momenteel moeilijk om investeringen aan te trekken.

    76.

    De Unie en haar lidstaten zullen de juiste voorwaarden moeten scheppen om te zorgen dat externe milieukosten adequaat worden aangepakt, onder andere door ervoor te zorgen dat de juiste marktsignalen uitgaan naar de private sector, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met eventuele nadelige maatschappelijke gevolgen. Dit omvat systematischer toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, met name door geleidelijk milieuonvriendelijke subsidies op het niveau van de Unie en de lidstaten af te schaffen, op aangeven van de Commissie, volgens een actiegerichte benadering, onder andere via het Europees semester, en door fiscale maatregelen te overwegen om een duurzaam hulpbronnengebruik te ondersteunen, bijvoorbeeld een verlegging van de belasting van arbeid naar vervuiling. Omdat natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser worden, kunnen de economische pachtgelden en winsten die verband houden met het eigenaarschap of het exclusieve gebruik daarvan, stijgen. Publieke interventie om te zorgen dat dergelijke pachtgelden niet excessief zijn en dat rekening wordt gehouden met externe kosten, leidt tot een efficiënter gebruik van deze bronnen en draagt ertoe bij dat marktverstoringen worden vermeden en tegelijkertijd meer overheidsinkomsten worden gegenereerd. Prioriteiten ten aanzien van milieu en klimaat worden nagestreefd in het kader van het Europees semester, met name via hoofdindicatoren in het geval die prioriteiten van belang zijn voor de vooruitzichten voor duurzame groei van de afzonderlijke lidstaten waaraan de landenspecifieke aanbevelingen zijn gericht. Andere marktconforme instrumenten, zoals betalingen voor ecosysteemdiensten, moeten uitgebreider op Unie- en nationaal niveau worden gebruikt om de betrokkenheid van de private sector en duurzaam beheer van het natuurlijk kapitaal te stimuleren.

    77.

    Om de private sector, in het bijzonder de kmo’s, meer te betrekken bij inspanningen om milieu- en klimaatdoelstellingen te verwezenlijken, met name met betrekking tot activiteiten op het gebied van eco-innovatie en het gebruik van nieuwe technologieën, moet de private sector tevens worden aangemoedigd de kansen te grijpen die worden geboden binnen het nieuwe financiële kader van de Unie.. Publiek-private initiatieven voor eco-innovatie moeten worden bevorderd op grond van Europese innovatiepartnerschappen, zoals het innovatiepartnerschap inzake water (74). Door middel van het nieuwe kader voor innovatieve financiële instrumenten (75), moet de toegang van de private sector tot financiering voor investeringen in het milieu — in het bijzonder biodiversiteit en klimaatverandering — worden bevorderd. Europese bedrijven moeten nog meer worden aangemoedigd in het kader van hun financiële verslaglegging milieu-informatie te publiceren, meer dan zoals momenteel vereist is uit hoofde van bestaande Uniewetgeving (76).

    78.

    In haar voorstellen voor het meerjarig financieel kader 2014-2020 van de Unie heeft de Commissie de integratie van milieu- en klimaatdoelstellingen in alle financieringsinstrumenten van de Unie verbeterd, hetgeen mogelijkheden voor de lidstaten biedt om de desbetreffende doelstellingen te realiseren. Voorgesteld wordt ook om de klimaatgerelateerde uitgaven te verhogen tot ten minste 20 % van de gehele begroting. Op belangrijke beleidsterreinen zoals landbouw, plattelandsontwikkeling en cohesiebeleid moeten de prikkels voor de levering van milieuvriendelijke publieke goederen en diensten worden vergroot en moet de financiering worden gekoppeld aan milieugerelateerde ex-antevoorwaarden, inclusief ondersteunende (flankerende) maatregelen. Zo moet ervoor worden gezorgd dat de middelen worden besteed op doeltreffender wijze en in overeenstemming met de milieu- en klimaatdoelstellingen. Deze voorstellen zijn bedoeld om de beleidsmaatregelen van de Unie te koppelen aan samenhangende financiële middelen voor de uitvoering en aanvullende middelen voor milieu en klimaatverandering, om op doelmatige wijze tastbare en coherente voordelen op het terrein te realiseren.

    79.

    Naast deze integratie zal het Life-programma (77) het ook mogelijk maken om fondsen ten behoeve van milieu- en klimaatgerelateerde maatregelen te combineren met en beter af te stemmen op beleidsprioriteiten en wel op een meer strategische, kosteneffectievere manier, via de inzet van een reeks projecten, inclusief „geïntegreerde projecten”.

    80.

    Het verhoogde kapitaal dat door de Europese Investeringsbank (EIB) wordt geboden als onderdeel van het pact voor groei en werkgelegenheid 2012, voorziet in een aanvullende bron van investering (78), die moet worden besteed in overeenstemming met de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie.

    81.

    Uit de ervaringen die tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 zijn opgedaan, blijkt dat, ook al zijn er aanzienlijke middelen beschikbaar voor het milieu, de opname op alle niveaus in de eerste jaren vrij onevenwichtig is, waardoor de verwezenlijking van de overeengekomen doelen en doelstellingen mogelijk in het gedrang komt. Om dit in de toekomst te voorkomen, moeten de lidstaten milieu- en klimaatdoelstellingen opnemen in hun financieringsstrategieën en -programma’s voor economische, sociale en territoriale cohesie, plattelandsontwikkeling en maritiem beleid, een prioriteit maken van het vroege gebruik van de financiering voor milieu en klimaatverandering en de capaciteit van uitvoeringsinstanties om kosteneffectieve en duurzame investeringen te doen, vergroten, teneinde de nodige adequate financiële steun voor investeringen op dit vlak veilig te stellen.

    82.

    Daarnaast bleek het lastig om de biodiversiteit- en klimaatgerelateerde uitgaven na te gaan. Om de vooruitgang op weg naar de verwezenlijking van deze doelstellingen te beoordelen, moet op het niveau van de Unie en de lidstaten een controle- en verslagleggingssysteem worden ingevoerd. De invoering van dit systeem is van belang voor de algehele inspanningen van de Unie met betrekking tot de multilaterale overeenkomsten inzake klimaatverandering en biodiversiteit. In deze context zal de Unie bijdragen aan het intergouvernementele proces dat is gelanceerd tijdens Rio + 20 om de financieringsbehoeften te beoordelen en opties voor een effectieve duurzame ontwikkelingsfinancieringsstrategie voor te stellen.

    83.

    De werkzaamheden ter ontwikkeling van indicatoren om de economische voortgang te monitoren en die een aanvulling vormen op en verder reiken dan het bruto binnenlands product (bbp), moeten worden voortgezet. Om voor transparante, duurzame investeringen te zorgen, moeten ecologische goederen adequaat worden gewaardeerd. Om het beleid en de investeringsbeslissingen te onderbouwen, is meer inspanning nodig op he gebied van het meten van de waarde van onze ecosystemen en de kosten van de uitputting ervan, samen met de bijbehorende stimulerende maatregelen. De werkzaamheden aan de ontwikkeling van een systeem van milieurekeningen, met inbegrip van fysieke en monetaire rekeningen voor het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten, zullen moeten worden geïntensiveerd. Dit is in lijn met de conclusies van Rio + 20, waarin de noodzaak wordt erkend om in aanvulling op het bbp ruimere maatstaven voor vooruitgang te hanteren om welzijn en duurzaamheid te meten.

    84.

    Om de investeringen in milieu- en klimaatbeleid veilig te stellen en externe milieukosten aan te pakken, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

    a)

    milieu- en klimaatbeleidsdoelstellingen worden verwezenlijkt op een kostenefficiënte wijze en worden ondersteund met voldoende financiering;

    b)

    de financiering van de publieke en de private sector voor milieu- en klimaatgerelateerde uitgaven wordt uitgebreid;

    c)

    de waarde van het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten, alsmede de kosten van de degradatie hiervan behoorlijk worden beoordeeld en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de beleidsvorming en bij investeringen.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    milieuonvriendelijke subsidies op het niveau van de Unie en de lidstaten uitfaseren en rapportering over de vooruitgang die hiermee wordt geboekt via de nationale hervormingsprogramma’s; uitbreiding van het gebruik van marktconforme instrumenten, bijvoorbeeld het belastingsbeleid van de lidstaten, de prijsstelling en het in rekening brengen van kosten, en uitbreiding van de markten voor ecologische goederen en diensten, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele schadelijke maatschappelijke effecten, volgens een actiegerichte benadering, met ondersteuning en monitoring van de Commissie, onder andere via het Europees semester;

    ii)

    het bevorderen van de ontwikkeling van en toegang tot innovatieve financiële instrumenten en financiering voor eco-innovatie;

    iii)

    het adequaat verwerken van milieu- en klimaatprioriteiten in beleidsmaatregelen en financieringsstrategieën ter ondersteuning van economische, sociale en territoriale cohesie;

    iv)

    het leveren van gerichte inspanningen om het volledige en efficiënte gebruik van de beschikbare financiering van de Unie voor milieumaatregelen te waarborgen, onder meer door het vroege gebruik in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 van de Unie aanzienlijk te verbeteren en 20 % van de begroting te besteden aan de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering door de integratie van klimaatmaatregelen, gekoppeld aan duidelijke benchmarks, doelstellingen, monitoring en verslaglegging;

    v)

    het ontwikkelen en vanaf 2014 het toepassen van een systeem voor het rapporteren en bijhouden van milieugerelateerde uitgaven in de begroting van de Unie, met name uitgaven ten aanzien van klimaatverandering en biodiversiteit;

    vi)

    het opnemen van milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen in het Europees semester waar dit relevant is voor de vooruitzichten van de afzonderlijke lidstaten inzake duurzame groei en waar dit passend is in het licht van de landenspecifieke aanbevelingen;

    vii)

    het ontwikkelen en toepassen van alternatieve indicatoren die een aanvulling vormen op en verder strekken dan het bbp met als doel duurzaamheid van onze vooruitgang te controleren, en voortzetting van de werkzaamheden ter integratie van economische indicatoren met milieu- en sociale indicatoren, ook door middel van de boekhouding van natuurlijk kapitaal;

    viii)

    het verdere ontwikkelen en aanmoedigen van een regeling voor betalingen voor ecosysteemdiensten;

    ix)

    het invoeren van stimulansen en methodologieën die bedrijven aanzetten tot meting van de milieukosten van hun activiteiten en van de winst als gevolg van het gebruik van milieudiensten en tot bekendmaking van milieu-informatie in het kader van hun jaarverslag. Aanmoediging van bedrijven om zorgvuldigheid te betrachten, inclusief in hun volledige toeleveringsketen.

    Prioritaire doelstelling 7:   verbeteren van de ecologische integratie en beleidssamenhang

    85.

    Hoewel al sinds 1997 op grond van het Verdrag vereist is dat milieubeschermingsaangelegenheden dienen te worden geïntegreerd met overige beleidsmaatregelen van de Unie en -activiteiten, geeft de algehele toestand van het Europese milieu toch aan dat de vooruitgang die tot op heden is gemaakt, al is deze op sommige vlakken prijzenswaardig, niet toereikend is om alle negatieve trends te keren. De verwezenlijking van veel van de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP vergt een nog effectievere integratie van milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen met overig beleid, evenals coherentere, meer samenhangende beleidsbenaderingen die meervoudige voordelen bieden. Dit moet ertoe bijdragen dat moeilijke afwegingen in een vroeg stadium worden aangepakt, in plaats van pas tijdens de uitvoeringsfase, en dat onvermijdelijke effecten effectiever worden ingeperkt. De nodige maatregelen moeten tijdig worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de doelstellingen in kwestie worden gehaald. De richtlijn betreffende strategische milieueffectbeoordeling (79) en de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling (80) zijn, indien correct toegepast, effectieve middelen om er voor te zorgen dat milieubeschermingsvereisten worden opgenomen in plannen, programma’s en projecten.

    86.

    Lokale en regionale autoriteiten, die over het algemeen verantwoordelijk zijn voor de beslissingen over het gebruik van land en mariene gebieden, hebben in het bijzonder een belangrijke rol te spelen bij de beoordeling van milieueffecten en -bescherming, en het behoud en de verbetering van het natuurlijk kapitaal, zodat er ook wordt gezorgd voor een grotere weerbaarheid ten aanzien van de effecten van klimaatverandering en ten aanzien van natuurrampen.

    87.

    De beoogde uitbreiding van de energie- en transportnetwerken, met inbegrip van offshore-infrastructuur, zal verenigbaar moeten zijn met behoeften en verplichtingen op het gebied van natuurbescherming en aanpassing aan klimaatverandering. Het verwerken van groene infrastructuur in gerelateerde plannen en programma’s kan ertoe bijdragen de fragmentatie van habitats te verhelpen en ecologische verbindingen te behouden of te herstellen, de veerkracht van ecosystemen te vergroten en daardoor te zorgen voor het behoud van de levering van ecosysteemdiensten, waaronder koolstofopslag en aanpassing aan klimaatverandering. Tegelijkertijd kan hiermee voor worden gezorgd voor gezondere leefomgevingen en recreatieve ruimten waar mensen zich kunnen ontspannen.

    88.

    Het 7e MAP omvat een aantal prioritaire doelstellingen die bedoeld zijn om de integratie te verbeteren. In haar voorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het trans-Europese vervoersnet en het cohesiebeleid heeft de Commissie maatregelen opgenomen ter verdere ondersteuning van de ecologische integratie en duurzaamheid. Om het 7e MAP te doen slagen, moeten deze beleidsmaatregelen verder bijdragen aan de verwezenlijking van de milieugerelateerde doelen en doelstellingen. Evenzo moeten inspanningen die primair bedoeld zijn om milieuverbeteringen te bereiken, zodanig worden ontworpen dat zij waar mogelijk ook voordelen opleveren voor overige beleidsterreinen. Inspanningen om de ecosystemen te herstellen kunnen bijvoorbeeld worden genomen ten behoeve van habitats en soorten of ten behoeve van de vastlegging van koolstofdioxide, terwijl ze tegelijk de levering verbeteren van ecosysteemdiensten die van cruciaal belang zijn voor tal van overige economische sectoren, zoals bestuiving of waterzuivering voor de landbouw, en groene banen opleveren.

    89.

    Om de ecologische integratie en beleidssamenhang te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

    a)

    sectorale beleidsmaatregelen op Unie- en lidstaatniveau zijn ontwikkeld en uitgevoerd op een wijze die de relevante milieu- en klimaatgerelateerde doelen en doelstellingen ondersteunt.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    het integreren van de milieu- en klimaatgerelateerde voorwaarden en stimulerende maatregelen in beleidsinitiatieven, met inbegrip van beoordelingen en hervormingen van het bestaande beleid, alsmede nieuwe initiatieven op Unie- en lidstaatniveau;

    ii)

    het verrichten van ex-antebeoordelingen van de ecologische, sociale en economische effecten van beleidsinitiatieven op het passende Unie- en lidstaatniveau, met als doel te zorgen voor samenhang en doelmatigheid;

    iii)

    de volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn strategische milieueffectbeoordeling en de richtlijn milieueffectbeoordeling;

    iv)

    het gebruikmaken van de informatie van de ex-postevaluatie in verband met de ervaring met de tenuitvoerlegging van het milieu-acquis, om de consistentie en coherentie hiervan te verbeteren;

    v)

    het aanpakken van de potentiële negatieve wisselwerking op alle beleidsterreinen, om de synergieën zo groot mogelijk te maken en onbedoelde negatieve effecten op het milieu te voorkomen, beperken en indien mogelijk remediëren.

    LOKALE, REGIONALE EN MONDIALE PROBLEMEN HET HOOFD BIEDEN

    Prioritaire doelstelling 8:   verbeteren van de duurzaamheid van steden van de Unie

    90.

    De Unie is dicht bevolkt en tegen 2020 zal waarschijnlijk 80 % van de bevolking van de Unie woonachtig zijn in steden of stedelijke agglomeraties. De levenskwaliteit wordt rechtstreeks beïnvloed door de toestand van de stedelijke omgeving. De milieueffecten van steden gaan ook een stuk verder dan hun fysieke grenzen, aangezien steden zeer afhankelijk zijn van omliggende en plattelandsregio’s om te voldoen aan hun vraag naar voedsel, energie, ruimte en hulpbronnen, en om al het afval te beheren.

    91.

    De meeste steden worden geconfronteerd met een gemeenschappelijk aantal van ecologische kernproblemen, waaronder problemen met de luchtkwaliteit, een hoge mate van geluidshinder, verkeersdrukte, broeikasgasemissies, verlies en degradatie van de biodiversiteit, waterschaarste, overstromingen en stormen, krimpende groene zones, verontreinigde locaties, oude industrieterreinen en inadequaat beheer van afval en energie. Tegelijkertijd zijn het de steden van de Unie die de norm bepalen inzake stedelijke duurzaamheid. Zij zijn vaak pioniers van innovatieve oplossingen voor milieuproblemen (81), inclusief initiatieven op het gebied van hulpbronnenefficiëntie en groene economie die relevant zijn voor Europa 2020. Steeds meer Europese steden stellen ecologische duurzaamheid centraal in hun stadsontwikkelingsstrategieën.

    92.

    De toenemende verstedelijking van de Unie heeft gezorgd voor bewustwording van het feit dat het natuurlijk milieu in stadsgebieden belangrijk is. Behoud van de biodiversiteit via acties als de herintroductie van de natuur in het stadsmilieu en landschapsaanleg in de stad wordt steeds vanzelfsprekender. De prestaties van de Europese steden op het gebied van biodiversiteit moeten worden beoordeeld en verbeterd. Deze beoordeling kan aan de hand van een specifieke biodiversiteitsindex voor steden, zoals de Singapore-index die werd gepresenteerd op de VN-conferentie over biodiversiteit in Nagoya in 2010.

    93.

    Burgers van de Unie, ongeacht of deze in de stad of op het platteland wonen, profiteren van een reeks beleidsmaatregelen en initiatieven van de Unie die de duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden ondersteunen. Dergelijke duurzame ontwikkeling vergt echter een effectieve, en efficiënte coördinatie van de verschillende niveaus van bestuur, ook over de bestuurlijke grenzen heen, alsmede de stelselmatige betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de planning, formulering en ontwikkeling van beleidsmaatregelen die een effect hebben op de kwaliteit van de stedelijke omgeving. De verbeterde coördinatiemechanismen op nationaal en regionaal niveau die voor de komende financieringsperiode zijn voorgesteld in het kader van het gemeenschappelijk strategisch kader en de totstandbrenging van een netwerk voor stedelijke ontwikkeling (82), kunnen bijdragen aan de verwezenlijking hiervan, en meer belanghebbende groepen en het publiek betrekken bij besluiten die hen direct aangaan. Lokale en regionale autoriteiten zouden eveneens gebaat zijn bij de verdere ontwikkeling van instrumenten voor het stroomlijnen van milieugegevensverzameling en -beheer, en voor het bevorderen van de uitwisseling van informatie en goede praktijken. Daarnaast profiteren zij van de inspanningen ter verbetering van de uitvoering van de milieuwetgeving op Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau (83). Dit strookt met de verbintenis die is aangegaan tijdens Rio + 20 om een integrale benadering voor de planning, de bouw en het beheer van duurzame steden en stedelijke agglomeraties te bevorderen. Geïntegreerde benaderingen voor stedelijke en ruimtelijke ordening, waarin behalve met economische, sociale en territoriale kwesties ten volle rekening wordt gehouden met milieuoverwegingen op de lange termijn, zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat stedelijke gemeenschappen duurzame, efficiënte en gezonde woon- en werkplekken zijn.

    94.

    De Unie moet de bestaande initiatieven ter ondersteuning van innovatie en goede praktijken in steden, alsmede netwerken en uitwisselingen, verder bevorderen en bovendien steden aanmoedigen om hun leiderschap inzake duurzame stedelijke ontwikkeling goed uit te dragen (84). De instellingen van de Unie en de lidstaten zouden het gebruik moeten bevorderen en aanmoedigen van de uit hoofde van het cohesiebeleid beschikbare financiering en van andere middelen om steden te ondersteunen bij hun inspanningen om duurzame stedelijke ontwikkeling te verbeteren, het bewustzijn te vergroten en de betrokkenheid van lokale actoren aan te moedigen (85). De ontwikkeling van en overeenstemming over een reeks duurzaamheidscriteria voor steden, op basis van overleg met de lidstaten en andere belanghebbenden, zou een referentiekader bieden voor dergelijke initiatieven en een coherente, geïntegreerde benadering voor duurzame stedelijke ontwikkeling kunnen bevorderen (86).

    95.

    Teneinde de duurzaamheid van de steden van de Unie te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

    a)

    een meerderheid van de steden in de Unie beleidsmaatregelen uitvoert voor duurzame stedelijke planning en ontwerp, inclusief innoverende benaderingen van openbaar vervoer en mobiliteit in de stad, duurzame gebouwen, energie-efficiëntie en behoud van de stedelijke biodiversiteit.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    overeenstemming over een reeks criteria om de milieuprestaties van steden te beoordelen, rekening houdende met de economische, sociale en territoriale effecten daarvan;

    ii)

    zorgen dat steden beschikken over informatie over en betere toegang hebben tot financiering van maatregelen ter verbetering van de stedelijke duurzaamheid;

    iii)

    uitwisseling van goede praktijken tussen steden op Unie- en internationaal niveau met betrekking tot innoverende en duurzame stadsontwikkeling;

    iv)

    in het kader van de bestaande initiatieven en netwerken van de Unie, ontwikkeling en bevordering van een gemeenschappelijk begrip van de manier waarop kan worden bijgedragen tot betere stadsomgevingen door te focussen op de integratie van de stadsplanning met doelstellingen in verband met hulpbronnenefficiëntie, een innoverende, veilige en duurzame koolstofarme economie, duurzaam gebruik van stadsgrond, duurzame stedelijke mobiliteit, beheer en bescherming van de biodiversiteit in de stad, veerkracht van de ecosystemen, waterbeheer, menselijke gezondheid, publieke participatie in de besluitvorming en milieu-educatie en bewustwording.

    Prioritaire doelstelling 9:   vergroten van de doelmatigheid van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatproblemen

    96.

    Het waarborgen van het duurzaam gebruik van hulpbronnen is een van de grootste uitdagingen voor de wereld vandaag en is cruciaal om armoede uit te bannen en een duurzame toekomst voor de wereld veilig te stellen (87). Tijdens de Rio + 20-top hebben de wereldleiders opnieuw bevestigd dat zij streven naar duurzame ontwikkeling alsook naar de bevordering van een economische, sociale en ecologisch duurzame toekomst voor de planeet, voor de huidige en toekomstige generaties. Zij hebben ook erkend dat de inclusieve, groene economie een belangrijk instrument is ter verwezenlijking van duurzame ontwikkeling. In Rio + 20 is aangegeven dat in het licht van een groeiende bevolking en in een steeds meer verstedelijkende wereld, deze uitdagingen vereisen dat maatregelen worden genomen op een aantal terreinen, bijvoorbeeld water, oceanen, duurzame grond en ecosystemen, hulpbronnenefficiëntie (in het bijzonder afval), een behoorlijk beheer van chemische stoffen, duurzame energie en klimaatverandering. Het geleidelijk afschaffen van voor het milieu schadelijke subsidies, met inbegrip van subsidies voor fossiele brandstoffen, vereist ook bijkomende actie. De Unie zal naast het omzetten van deze verplichtingen in maatregelen op lokaal, nationaal en Unieniveau proactief aansluiten bij internationale inspanningen om de oplossingen te ontwikkelen die nodig zijn om wereldwijd voor duurzame ontwikkeling te zorgen.

    97.

    Tijdens Rio + 20 is besloten de VN-Commissie voor duurzame ontwikkeling te vervangen door een politiek forum op hoog niveau, dat de integratie van de drie dimensies van duurzame ontwikkeling zal bevorderen en de vooruitgang met de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Rio + 20-top en de relevante resultaten van andere VN-topbijeenkomsten en -conferenties zal volgen en controleren, en zo zal bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in het raam van het overkoepelende kader voor de periode na 2015.

    98.

    Veel van de prioritaire doelstellingen die in het 7e MAP zijn opgenomen, kunnen alleen volledig worden bereikt als onderdeel van een mondiale benadering en in samenwerking met partnerlanden en overzeese landen en gebieden. Dat is waarom de Unie en haar lidstaten op krachtige, doelgerichte, verenigde en coherente wijze bij relevante internationale, regionale en bilaterale processen moet aansluiten. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op de Zwarte-Zee- en de Arctische regio, waar behoefte is aan intensievere samenwerking en meer betrokkenheid van de Unie, inclusief via lidmaatschap van het Verdrag voor de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging en door verwerving van de status van vaste waarnemer in de Arctische Raad, om de nieuwe en gemeenschappelijke milieu-uitdagingen aan te pakken. De Unie en haar lidstaten moeten doorgaan met het bevorderen van een effectief, op regels gebaseerd kader voor mondiaal milieubeleid, aangevuld met een effectievere strategische benadering waarin bilaterale en regionale dialogen en samenwerking worden toegespitst op respectievelijk de strategische partners van de Unie, kandidaat-lidstaten, buurlanden en ontwikkelingslanden. Een en ander moet met voldoende financiering worden ondersteund.

    99.

    De periode waarop het 7e MAP betrekking heeft, komt overeen met de belangrijkste fasen in het internationale beleid inzake klimaat, biodiversiteit en chemische stoffen. Om het plafond van 2 °C niet te overschrijden, moeten de mondiale broeikasgasemissies uiterlijk in 2050 zijn teruggebracht met ten minste 50 % ten opzichte van het niveau van 1990. De toezeggingen die de landen tot nu toe hebben gedaan wat vermindering van de broeikasgasemissies betreft, zullen echter niet meer dan een derde opleveren van de reducties die tegen 2020 vereist zijn (88). Als er niet resoluter op mondiale schaal wordt ingegrepen, kan de klimaatverandering waarschijnlijk niet worden beperkt. Ook in het beste geval zullen landen vanwege historische broeikasgasemissies steeds meer te maken krijgen met de onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering en strategieën voor klimaataanpassing moeten ontwikkelen. Onder de vlag van het Durban-platform voor een versterkt optreden moet een uitgebreide en krachtige overeenkomst die voor alle landen geldt, in 2015 worden overeengekomen en met ingang van 2020 worden uitgevoerd. De Unie blijft op proactieve wijze betrokken bij dit proces, onder andere in besprekingen over hoe de kloof kan worden gedicht tussen de huidige emissiereductietoezeggingen door ontwikkelde en ontwikkelingslanden en over de actie die vereist is om op koers te blijven om de emissies te reduceren op een wijze die verenigbaar is met de 2 °C-doelstelling, op basis van de laatste vaststellingen van het IPCC. Bij de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Rio + 20-top moet ook worden gezorgd voor coherentie en complementariteit met dit proces, zodat beide elkaar versterken. De vervolgactie naar aanleiding van Rio + 20 zou eveneens moeten helpen de broeikasgasemissies terug te brengen, en daarmee bijdragen aan de strijd tegen de klimaatverandering. Parallel daarmee moet de Unie streven naar verdere intensivering van de klimaatveranderingspartnerschappen met strategische partners en moet zij verdere stappen nemen om milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen in haar handels- en haar ontwikkelingsbeleid te integreren, rekening houdend de wederzijdse engagementen en voordelen.

    100.

    De doelstellingen voor mondiale biodiversiteit (89) vastgelegd op grond van het Verdrag inzake biologische diversiteit moeten in 2020 worden behaald als basis voor het stopzetten en uiteindelijk omkeren van het verlies aan biodiversiteit wereldwijd. De Unie zal een billijk deel van de inspanningen voor haar rekening nemen, inclusief ten aanzien van de verdubbeling van de biodiversiteitsgerelateerde internationale financieringsstromen naar ontwikkelingslanden tegen 2015 en zal dit niveau op zijn minst aanhouden tot 2020, overeenkomstig de voorlopige doelstellingen die zijn overeengekomen in het kader van de strategie voor de verwerving van middelen van het Verdrag inzake biologische diversiteit (90). Het is ook belangrijk dat de Unie een actieve rol speelt in het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, IPBES), zodra zij volwaardig lid wordt, om het lokale, regionale en internationale niveau van de governance in verband met biodiversiteit met elkaar te verbinden. De Unie blijft de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UN Convention to Combat Desertification, UNCCD) steunen, in het bijzonder door ernaar te streven te komen tot een wereld zonder landdegradatie, zoals op de Rio + 20-top is overeengekomen. Zij zal bovendien de inspanningen opvoeren voor het halen van de doelstelling inzake het adequate beheer van chemische stoffen gedurende de levensduur ervan, een doelstelling die op Rio + 20 is bekrachtigd, en voor de ondersteuning van de desbetreffende verdragen. De Unie zal een actieve en constructieve rol blijven spelen bij de ondersteuning teneinde de doelstellingen van deze processen te verwezenlijken.

    101.

    De Unie heeft een goede reputatie als het gaat om het lidmaatschap van multilaterale milieuovereenkomsten, al heeft een aantal lidstaten belangrijke overeenkomsten nog niet geratificeerd. Dit brengt de geloofwaardigheid van de Unie in de desbetreffende onderhandelingen in het gedrang. De lidstaten en de Unie moeten daarom zorgen voor respectievelijk, tijdige ratificatie en goedkeuring, van alle multilaterale milieuovereenkomsten die zijn ondertekend.

    102.

    De Unie en haar lidstaten moeten proactief deelnemen aan internationale onderhandelingen over nieuwe en opkomende kwesties, met name over nieuwe verdragen, overeenkomsten en beoordelingen, en zij moeten dienovereenkomstig bevestigen vastberaden te zijn om voort te gaan met hun inspanningen om de onderhandelingen in het kader van de Algemene Vergadering van de VN over een uitvoeringsovereenkomst voor het UNCLOS (United Nations Convention on the Law of the Sea — Verdrag van de Verenigde Naties over het recht van de zee) inzake het behoud en het duurzame gebruik van mariene biologische diversiteit buiten de onder de nationale rechtsmacht vallende zones zo spoedig mogelijk te starten, terwijl zij ook de voltooiing moeten ondersteunen van de 1e „World Ocean Assessment”.

    103.

    De Unie moet tevens haar positie als een van de grootste markten ter wereld uitspelen voor de bevordering van beleidsmaatregelen en -benaderingen die de druk op het mondiale bestand aan natuurlijke hulpbronnen doen afnemen. Dit kan worden gedaan door de consumptie- en productiepatronen te veranderen, inclusief door de nodige stappen te ondernemen om een duurzaam beheer van de hulpbronnen op internationaal niveau te bevorderen en het tienjarig programmeringskader voor duurzame consumptie en productiewijzen (10-year Framework of Programmes on Sustainable Consumption and Production) uit te voeren, maar ook door te zorgen dat het beleid inzake handel en de eengemaakte markt de verwezenlijking van milieu- en klimaatdoelstellingen ondersteunt en prikkels uitstuurt naar derde landen om hun milieuregelgevingskaders en -standaarden aan te scherpen en te handhaven, met het oog op de voorkoming van milieudumping. De Unie zal doorgaan met de bevordering van duurzame ontwikkeling door te onderhandelen over en uitvoering te geven aan specifieke bepalingen in haar internationale handelsovereenkomsten en de vrijwillige bilaterale partnerschapsovereenkomsten inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw die ervoor zorgen dat alleen wettelijk gekapt hout vanuit de partnerlanden op de markt van de Unie wordt gebracht. In verband hiermee dient de houtverordening van de Europese Unie (91) als rechtsgrond voor de Unie voor de aanpak van het mondiale probleem van illegale houtkap via haar vraag naar hout en houtproducten. Andere beleidsmogelijkheden ter vermindering van het effect van de Unieconsumptie op het mondiale milieu, inclusief ontbossing en aantasting van bossen, zullen ook worden onderzocht.

    104.

    De Unie moet ook verder haar bijdrage versterken tot initiatieven die de overgang naar een inclusieve, groene economie op internationaal niveau vergemakkelijken, zoals de bevordering van passende faciliterende voorwaarden, de ontwikkeling van marktconforme instrumenten en indicatoren die verder strekken dan het bbp, in lijn met haar binnenlands beleid.

    105.

    De Unie moet verdergaan met de bevordering van ecologisch verantwoorde bedrijfspraktijken. Ingevolge het initiatief van de Unie voor maatschappelijk ondernemen (92) hebben beursgenoteerde en grote niet-beursgenoteerde extractieve en primaire bosbouwondernemingen voortaan de verplichting om verslag te doen van betalingen aan overheden. Dit zal resulteren in een grotere transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de manier waarop natuurlijke hulpbronnen worden geëxploiteerd. Als toonaangevende aanbieder van ecologische goederen en diensten moet de Unie mondiale groene normen, vrije handel in ecologische goederen en diensten, de verdere inzet van milieu- en klimaatvriendelijke technologieën, de bescherming van investeringen en intellectuele-eigendomsrechten en de internationale uitwisseling van goede praktijken bevorderen.

    106.

    Om de doelmatigheid van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatgerelateerde problemen te vergroten, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

    a)

    de resultaten van Rio + 20 volledig geïntegreerd zijn met het binnenlandse en buitenlandse beleid van de Unie en de Unie effectief bijdraagt aan de mondiale inspanningen om de overeengekomen verbintenissen uit te voeren, met inbegrip van verbintenissen op grond van de Rio-verdragen, en aan de initiatieven ter bevordering van de mondiale overgang naar een inclusieve, groene economie in het kader van duurzame ontwikkeling en uitbanning van de armoede;

    b)

    de Unie effectieve ondersteuning biedt aan nationale, regionale en internationale inspanningen om de milieu- en klimaatgerelateerde problemen aan te pakken en te zorgen voor duurzame ontwikkeling;

    c)

    het effect van de consumptie in de Unie op het milieu buiten haar grenzen is afgenomen.

    Dit vereist in het bijzonder:

    i)

    dat er in het kader van een coherente en algemene aanpak voor de periode na 2015 van de universele uitdagingen van uitbanning van de armoede en duurzame ontwikkeling, en via een inclusief, op samenwerking gebaseerd proces, wordt gewerkt aan het aannemen van doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, die:

    in lijn zijn met de bestaande internationaal overeengekomen doelstellingen over onder meer biodiversiteit, klimaatverandering, sociale inclusie en socialebeschermingsvloeren;

    gericht zijn op, op nationaal en internationaal niveau, prioritaire aspecten zoals energie, water, zekerheid van de voedselvoorziening, oceanen en duurzame consumptie en productie, fatsoenlijk werk, goed bestuur en de rechtsstaat;

    universeel toepasbaar zijn en de drie dimensies van duurzame ontwikkeling beslaan;

    worden beoordeeld aan de hand van en vergezeld gaan van streefcijfers en indicatoren, rekening houdend met de verschillende nationale omstandigheden, capaciteiten en ontwikkelingsniveaus, en

    in lijn zijn met andere internationale engagementen, bijvoorbeeld met betrekking tot klimaatverandering en biodiversiteit, en deze ondersteunen;

    ii)

    dat er gewerkt wordt aan een effectievere VN-structuur voor duurzame ontwikkeling, met name het milieuaspect ervan, door:

    het verdere versterken van het Milieuprogramma van de VN (UNEP) overeenkomstig de resultaten van Rio + 20, voortbouwend op het besluit van de Algemene Vergadering van de VN om de benaming van de raad van bestuur van de UNEP te veranderen in de VN milieuvergadering van de UNEP (93), terwijl tegelijkertijd gestreefd blijft worden naar een verhoging van de status van de UNEP tot die van gespecialiseerd agentschap;

    ondersteuning van de inspanningen om de synergie tussen multilaterale milieuovereenkomsten te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot de cluster chemische stoffen en afval, en de cluster biodiversiteit, en

    bij te dragen tot de waarborging van sterke en gezaghebbende standpunten ten bate van het milieu in het werk van het High-Level Political Forum;

    iii)

    dat het effect van de diverse bronnen van financiering, met inbegrip van de mobilisatie van belastingen en binnenlandse middelen, private investeringen en nieuwe partnerschappen en innovatieve financieringsbronnen, wordt versterkt; dat er mogelijkheden worden gecreëerd om ontwikkelingssteun te gebruiken om deze andere financieringsbronnen te verwerven, zowel als onderdeel van een financieringsstrategie voor duurzame ontwikkeling als binnen het eigen beleid van de Unie, met inbegrip van internationale verbintenissen inzake de financiering van klimaat- en biodiversiteitsmaatregelen;

    iv)

    dat op strategischer wijze betrekkingen worden onderhouden met partnerlanden, bijvoorbeeld door de aandacht uit te laten gaan naar samenwerking met:

    strategische partners met betrekking tot de bevordering van goede praktijken in binnenlands milieubeleid en binnenlandse wetgeving, en tot convergentie in multilaterale milieuonderhandelingen;

    landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid met betrekking tot de geleidelijke aanpassing aan de voornaamste beleidsmaatregelen en wetgeving van de Unie op het vlak van milieu en klimaat, en tot het versterken van de samenwerking om regionale milieu- en klimaatgerelateerde problemen aan te pakken;

    ontwikkelingslanden teneinde hun inspanningen te ondersteunen om het milieu te beschermen, de klimaatverandering te bestrijden en natuurrampen in te perken, alsmede om internationale milieuverbintenissen uit te voeren als bijdrage aan armoedevermindering en duurzame ontwikkeling;

    v)

    dat er op consistenter, proactiever en effectiever wijze wordt deelgenomen aan bestaande en nieuwe multilaterale milieu- en andere relevante processen, ook door een tijdige betrokkenheid van derde landen en andere belanghebbenden, met als doel te zorgen dat de verbintenissen voor 2020 worden nageleefd op Unieniveau en mondiaal worden bevorderd, en overeenstemming te bereiken over internationale maatregelen die moet worden genomen in de periode na 2020, alsmede dat ruim vóór 2020 alle belangrijke multilaterale milieuovereenkomsten zijn geratificeerd en dat de inspanningen om ze ruim vóór dit tijdstip ten uitvoer te leggen, worden opgevoerd; dat het 10-jarig programmeringskader voor duurzame consumptie en productiewijzen ten uitvoer wordt gelegd;

    vi)

    dat het milieueffect wordt beoordeeld in een mondiale context van consumptie van voedings- en niet-voedingsgrondstoffen van de Unie, dat indien nodig, beleidsvoorstellen worden ontwikkeld om de vaststellingen van deze beoordelingen aan te pakken en dat de ontwikkeling wordt overwogen van een actieplan van de Unie inzake ontbossing en aantasting van de bossen;

    vii)

    dat de verdere uitwerking en tenuitvoerlegging wordt bevorderd van regelingen voor de handel in emissierechten wereldwijd en dat de koppeling van zulke systemen wordt vergemakkelijkt;

    viii)

    dat economische en sociale vooruitgang wordt geboekt binnen de grenzen van de draagkracht van de aarde, door de kennis van de planetaire grenzen te verbeteren, onder andere, in de context van de ontwikkeling het post-2015-kader, om te zorgen voor menselijk welzijn en welvaart op lange termijn.


    (1)  „The economic benefits of environmental policy”, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit van Amsterdam, 2009; COM(2012) 173 final; „Implementing EU Waste legislation for Green Growth” (BIO Intelligence Service 2011).

    (2)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    (3)  SEC(2011)1067; „The European Environment — State and Outlook 2010: Assessment of Global Megatrends” („SOER, 2010”).

    (4)  Rapport van het panel op hoog niveau inzake mondiale duurzaamheid van de secretaris-generaal van de VN: „Resilient People, Resilient Planet: A future worth choosing”, 2012.

    (5)  Er zijn drempels bepaald met betrekking tot de negen „planetaire grenzen”. Zodra deze worden overschreden, kunnen ze leiden tot onherstelbare wijzigingen met mogelijk desastreuze gevolgen voor mensen. Hierbij gaat het onder meer om: klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, verbruik van het mondiale zoetwater, verzuring van de oceanen, aantasting van de stikstof- en de fosforkringloop en veranderingen in het landgebruik („Ecology and Society”, vol. 14, nr. 2, 2009).

    (6)  Volgens het evaluatierapport-Stern over de economische aspecten van klimaatverandering zijn de totale kosten voor klimaatverandering, indien geen actie wordt ondernomen, te vergelijken met een jaarlijks verlies van 5 % van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp). Indien met meer risico’s en gevolgen rekening wordt gehouden, kan dit cijfer oplopen tot wel 20 % van het bbp.

    (7)  „OECD Environmental Outlook to 2050: The Consequences of Inaction” (verslag, 2012).

    (8)  COM(2011) 244.

    (9)  COM(2011) 571.

    (10)  COM(2011) 112.

    (11)  COM(2011) 885.

    (12)  COM(2011) 144.

    (13)  Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, resolutie A/Res/66/288.

    (14)  Richtlijn 2000/60/EG.

    (15)  Richtlijn 2008/56/EG.

    (16)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

    (17)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

    (18)  Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).

    (19)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (OJ L 348 van 24.12.2008, blz. 84).

    (20)  Richtlijn 2008/50/EG en Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 3).

    (21)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7) en Richtlijn 92/43/EEG.

    (22)  „European Environment Agency Technical Report” 12/2010.

    (23)  In paragraaf 14 van de conclusies van de Europese Raad van 26 maart 2010 (EUCO 7/10) wordt gesteld: „De aanhoudende trends van biodiversiteitsverlies en aantasting van het ecosysteem moeten dringend worden omgebogen. De Europese Raad heeft zich verbonden tot de uitvoering van de langetermijnvisie Biodiversiteit 2050 en tot het bereiken van de 2020-doelstelling als vastgelegd in de conclusies van de Raad van 15 maart 2010”.

    (24)  COM(2012) 673.

    (25)  COM(2011) 144.

    (26)  SWD(2012) 101.

    (27)  COM(2006) 232.

    (28)  COM(2012) 673.

    (29)  COM(2013) 216.

    (30)  COM(2011) 112.

    (31)  COM(2012) 582, met als titel „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel”.

    (32)  In basisbeginsel IX van de „Small Business Act” voor Europa worden acties voorgesteld om het mkb in staat te stellen in te spelen op uitdagingen op milieugebied (COM(2008) 394).

    (33)  „Fostering Innovation for Green Growth” (OESO 2011) en „The Eco-Innovation Gap: An economic opportunity for business”. Eco-Innovation Observatory (EIO 2012).

    (34)  COM(2012) 173.

    (35)  De eco-industriële sector van de EU bood in 2008 werkgelegenheid aan ongeveer 2,7 miljoen mensen. In 2012 lag dit cijfer op ongeveer 3,4 miljoen (Ecorys, 2012).

    (36)  „The number of Jobs dependent on the Environment and Resource Efficiency improvements” (ECORYS 2012).

    (37)  COM(2011) 899.

    (38)  EmployRES-rapport 2009: „The impact of renewable energy policy on economic growth and employment in the EU”.

    (39)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

    (40)  COM(2013) 169.

    (41)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    (42)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

    (43)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10) en Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1).

    (44)  Verordening (EG) nr. 66/2010 het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1).

    (45)  De wetgeving inzake ecologisch ontwerp, energie-etikettering, het ecolabel, EMAS en oneerlijke handelspraktijken dient voor 2015 te worden herzien.

    (46)  COM(2011) 899.

    (47)  De totale hoeveel voedselafval die jaarlijks wordt gegenereerd in de Unie, bedraagt ongeveer 89 miljoen ton, hetgeen neerkomt op 179 kg per hoofd van de bevolking (BIO Intelligence Service 2010). Het totale effect van woningen en infrastructuur is goed voor 15 % à 30 % van alle consumptiegerelateerde milieubelasting in Europa en zorgt daarnaast nog eens voor ongeveer 2,5 ton CO2-equivalent per hoofd van de bevolking per jaar (SEC(2011)1067).

    (48)  Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1); Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5) en de richtlijn inzake energie-efficiëntie.

    (49)  In het geval van volledige uitvoering van de afvalwetgeving van de Unie zou bijvoorbeeld 72 miljard EUR per jaar kunnen worden bespaard, zou de jaarlijkse omzet van de afvalbeheer- en recyclingsector in de Unie met 42 miljard EUR kunnen worden verhoogd en zouden uiterlijk in 2020 ruim 400 000 banen kunnen worden gecreëerd.

    (50)  Eurostat Stat 13/33 Municipal Waste 2011.

    (51)  Richtlijn 2008/98/EG.

    (52)  „Recycling” wordt in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG gedefinieerd als „elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;”.

    (53)  „Nuttige toepassing” wordt in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG gedefinieerd als „elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. […]”.

    (54)  COM(2012) 673.

    (55)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

    (56)  Richtlijn 2008/98/EG.

    (57)  Speciale Eurobarometer 365 (2011).

    (58)  „SOER 2010”.

    (59)  SOER 2010.

    (60)  „Hoge geluidsniveaus” worden gedefinieerd als geluidsniveaus boven 55dB Lden en 50dB Lnight.

    (61)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

    (62)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

    (63)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

    (64)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

    (65)  Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).

    (66)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

    (67)  „The costs of not implementing the environmental acquis” (COWI, 2011).

    (68)  29e jaarlijks verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (COM(2012) 714).

    (69)  COM(2012) 95.

    (70)  COM(2008) 773.

    (71)  COM(2008) 46.

    (72)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

    (73)  Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1) en COM(2013) 312 over een voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010.

    (74)  COM(2012) 216.

    (75)  COM(2011) 662.

    (76)  COM(2011) 681.

    (77)  Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (Life) (COM(2011) 874), 2011/0428(COD)).

    (78)  Conclusies van de Europese Raad van 29 juni 2012 (EUCO 76/12).

    (79)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2011, blz. 30).

    (80)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

    (81)  Zie bijvoorbeeld het verslag „Steden van morgen” (Europese Commissie, 2011) en SWD(2012)0101.

    (82)  COM(2011) 615.

    (83)  Bijvoorbeeld het waterinformatiesysteem voor Europa (WISE), het biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) en het Europees klimaataanpassingsplatform (CLIMATE-Adapt).

    (84)  Voorbeelden zijn onder meer het Europees innovatiepartnerschap betreffende slimme steden en gemeenschappen COM(2012) 4701 en de prijs voor Groene Hoofdstad van Europa.

    (85)  De Commissie heeft voorgesteld om in elke lidstaat een minimum van 5 % uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) te reserveren om integrale duurzame stedelijke ontwikkeling te financieren.

    (86)  Bij deze aanpak moet worden voortgebouwd op bestaande initiatieven als de Lokale Agenda 21 en andere goede praktijken.

    (87)  „Human Development Report” (UNDP, 2011).

    (88)  In het Emissions Gap Report 2012 van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties wordt uiteengezet dat de onvoorwaardelijke toezeggingen goed zijn voor verminderingen ten belope van ongeveer 4 GtCO2e, terwijl naar schatting gemiddeld 14 GtCO2e aan verminderingen nodig is om onder het maximum van 2 °C te blijven.

    (89)  Strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020.

    (90)  CBD-besluit XI/4.

    (91)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23)

    (92)  Voorstellen voor de herziening van de transparantierichtlijn (COM(2011) 683, 2011/0307(COD)) en de jaarrekeningenrichtlijnen (COM(2011) 684, 2011/0308(COD).

    (93)  Besluit A/67/784 van de Algemene Vergadering van de VN van 7 maart 2013, genomen op basis van een aanbeveling van de raad van bestuur van UNEP.


    Top