This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2004/284/22
Case C-415/04: Reference for a preliminary ruling by the Hoge Raad der Nederlanden by order of that court of 24 September 2004 in the case of Staatssecretaris van Financiën against Stichting Kinderopvang Enschede
Zaak C-415/04: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 24 september 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede
Zaak C-415/04: Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 24 september 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede
PB C 284 van 20.11.2004, p. 11–11
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
20.11.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 284/11 |
Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden, van 24 september 2004, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede
(Zaak C-415/04)
(2004/C 284/22)
De Hoge Raad der Nederlanden heeft, bij vonnis van 24 september 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 29 september 2004, in het geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en de Stichting Kinderopvang Enschede, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:
Moet artikel 13, A, lid 1, letters g, h en i, van de Zesde richtlijn (1) zo worden opgevat dat de hiervóór omschreven dienstverlening bestaande uit de bemiddeling bij de opvang van nog niet-leerplichtige kinderen en schoolgaande kinderen buiten schooltijd bij gastouders, moet worden aangemerkt als een in een of meer van die bepalingen bedoelde dienst?
(1) PB L 145, van 13 juni 1977, blz. 1–40.