This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61987CJ0081
Judgment of the Court of 27 September 1988. # The Queen v H. M. Treasury and Commissioners of Inland Revenue, ex parte Daily Mail and General Trust plc. # Reference for a preliminary ruling: High Court of Justice, Queen's Bench Division - United Kingdom. # Freedom of establishment - Right to leave the Member State of origin - Legal persons. # Case 81/87.
Arrest van het Hof van 27 september 1988.
The Queen tegen H. M. Treasury and Commissioners of Inland Revenue, ex parte Daily Mail and General Trust plc.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice, Queen's Bench Division - Verenigd Koninkrijk.
Vrijheid van vestiging - Recht om Lid-Staat van oorsprong te verlaten - Rechtspersoon.
Zaak 81/87.
Arrest van het Hof van 27 september 1988.
The Queen tegen H. M. Treasury and Commissioners of Inland Revenue, ex parte Daily Mail and General Trust plc.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice, Queen's Bench Division - Verenigd Koninkrijk.
Vrijheid van vestiging - Recht om Lid-Staat van oorsprong te verlaten - Rechtspersoon.
Zaak 81/87.
Jurisprudentie 1988 -05483
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:456
*A9* High Court of Justice (England), Queen's Bench Division, order and judgment of 06/02/1987 (CO/902/86)
- Common Market Law Reports 1987 Vol.2 p.1-10
ARREST VAN HET HOF VAN 27 SEPTEMBER 1988. - THE QUEEN TEGEN H. M. TREASURY EN COMMISSIONERS OF INLAND REVENUE, EX PARTE DAILY MAIL EN GENERAL TRUST PLC. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE HIGH COURT OF JUSTICE, QUEEN'S BENCH DIVISION. - VRIJHEID VAN VESTIGING - RECHT OM DE LID-STAAT VAN OORSPRONG TE VERLATEN - RECHTSPERSOON. - ZAAK 81/87.
Jurisprudentie 1988 bladzijde 05483
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00693
Finse bijz. uitgave bladzijde 00713
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Vennootschap, opgericht overeenkomstig recht van Lid-Staat en met statutaire zetel aldaar - Geen recht om centrale bestuurszetel naar andere Lid-Staat te verplaatsen
( EEG-Verdrag, artikelen 52 en 58 )
Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Richtlijn 73/148 - Niet toepasselijk op rechtspersonen
( Richtlijn 73/148 van de Raad )
Het Verdrag beschouwt de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen met betrekking tot de aanknoping die wordt vereist voor de overeenkomstig dat recht opgerichte vennootschappen, en de vraag of, en zo ja hoe, de statutaire zetel of het feitelijke hoofdkantoor van die vennootschappen naar een andere Lid-Staat kan worden verplaatst, als vraagstukken waarvoor de regels inzake het recht van vestiging geen oplossing bieden, doch die in toekomstige wetgeving of overeenkomsten moeten worden geregeld . Onder deze omstandigheden moeten de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat zij bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht aan een vennootschap die is opgericht overeenkomstig het recht van een Lid-Staat en in die Lid-Staat haar statutaire zetel heeft, niet het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .
Richtlijn 73/148 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staat binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten, heeft, naar uit het intitulé en de bepalingen ervan blijkt, enkel betrekking op de verplaatsing en het verblijf van natuurlijke personen en de bepalingen ervan lenen zich naar hun aard niet voor overeenkomstige toepassing op rechtspersonen . Mitsdien moet richtlijn 73/148 aldus worden uitgelegd, dat de bepalingen ervan een vennootschap niet het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .
In zaak 81/87,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, in het aldaar aanhangig geding tussen
The Queen
en
HM Treasury en Commissioners of Inland Revenue,
ex parte Daily Mail and General Trust PLC,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag en van richtlijn 73/148 van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen
van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten ( PB 1973, L 172, blz . 14 ),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt : Mackenzie Stuart, president, G . Bosco, O . Due en G . C . Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten, T . Koopmans, U . Everling, K . Bahlmann, Y . Galmot, R . Joliet, T . F . O' Higgins en F . A . Schockweiler, rechters,
advocaat-generaal : M . Darmon
griffier : D . Louterman, administrateur
gelet op de opmerkingen ingediend door :
- Daily Mail and General Trust PLC, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door D . Vaughan, QC, en D . Wyatt, barrister, geïnstrueerd door F . Sandison, solicitor, van het kantoor Freshfields, te Londen;
- het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S . J . Hay, Treasury Solicitor, Queen Anne' s Chambers, als gemachtigde, bijgestaan door R . Buxton, QC, van Gray' s Inn, en A . Moses en N . Green, barristers;
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D . Gilmour als gemachtigde;
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 22 maart 1988,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juni 1988,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 6 februari 1987, ingekomen ten Hove op 19 maart daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, krachtens artikel 177 EEG-Verdrag vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag en van richtlijn 73/148 van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten ( PB 1973, L 172, blz . 14 ).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Daily Mail and General Trust PLC, verzoekster in het hoofdgeding ( hierna : verzoekster ), en het Britse Ministerie van Financiën, onder meer ter verkrijging van een verklaring voor recht, dat verzoekster geen toestemming krachtens de Britse fiscale wetgeving nodig heeft om haar vestiging in het Verenigd Koninkrijk op te geven en naar Nederland te verplaatsen .
3 Uit de processtukken blijkt, dat volgens het Britse vennootschapsrecht een vennootschap zoals verweerster, die overeenkomstig die wetgeving is opgericht en haar statutaire zetel in het Verenigd Koninkrijk heeft, haar centrale bestuurszetel buiten het Verenigd Koninkrijk kan vestigen zonder haar rechtspersoonlijkheid of haar hoedanigheid van vennootschap naar Brits recht te verliezen .
4 Volgens de Britse fiscale wetgeving zijn alleen vennootschappen die hun fiscale vestiging in het Verenigd Koninkrijk hebben, onderworpen aan de Britse vennootschapsbelasting . Als fiscale vestiging van een vennootschap geldt de plaats waar de centrale bestuurszetel is gevestigd .
5 Section 482(1)(a ) van de Income and Corporation Taxes Act 1970 verbiedt vennootschappen met fiscale vestiging in het Verenigd Koninkrijk die vestiging zonder toestemming van het Ministerie van Financiën op te geven .
6 In 1984 vroeg verzoekster, een houdster - en beleggingsmaatschappij, om toestemming in de zin van genoemde nationale bepaling om haar bestuurszetel te verplaatsen naar Nederland, waar de wetgeving er niet aan in de weg staat, dat buitenlandse vennootschappen aldaar hun bestuurszetel vestigen . Zij was met name van plan, in Nederland de vergaderingen van de raad van bestuur te houden en er kantoren te huren voor haar administratie . Zonder op die toestemming te wachten, besloot zij vervolgens in Nederland een kantoor te openen voor het beheer van beleggingen met het oog op dienstverrichtingen ten behoeve van derden .
7 Tussen partijen staat vast, dat verzoekster met de voorgenomen verplaatsing van haar bestuurszetel voornamelijk voor zich de mogelijkheid wilde scheppen om, na de overbrenging van haar fiscale vestiging naar Nederland, een belangrijk deel van de aandelen waaruit haar niet-vaste activa bestaan, te verkopen en met de opbrengst ervan haar eigen aandelen op te kopen, zonder de belastingen te moeten betalen die zij ingevolge de Britse fiscale wetgeving over die transacties verschuldigd zou zijn, met name wegens de aanzienlijke vermogenswinst op de aandelen die zij voornemens was te verkopen . Na de verplaatsing van haar bestuurszetel naar Nederland zou verzoekster onder de Nederlandse vennootschapsbelasting vallen, maar de voorgenomen transacties zouden enkel worden belast voor zover na de overbrenging van de fiscale vestiging nog vermogenswinst zou ontstaan .
8 Na langdurige onderhandelingen met het Ministerie van Financiën, dat verzoekster voorstelde, althans een deel van de aandelen vóór haar vertrek uit het Verenigd Koninkrijk te verkopen, heeft verzoekster de zaak in 1986 voor de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, gebracht . Daar voerde zij aan, dat de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag haar het recht verlenen, haar bestuurszetel zonder voorafgaande toestemming naar een andere Lid-Staat over te brengen, dan wel het recht om die toestemming te verkrijgen zonder dat er voorwaarden aan worden verbonden .
9 Ten einde dit geschil te kunnen oplossen, heeft de nationale rechterlijke instantie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen :
"1 ) Staan de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag eraan in de weg, dat een Lid-Staat een rechtspersoon met centrale bestuurszetel in die staat verbiedt, die bestuurszetel zonder voorafgaande toestemming naar een andere Lid-Staat te verplaatsen, indien
a ) de betaling van belasting over reeds gemaakte winst kan worden ontweken, en/of
b ) door die verplaatsing belasting kan worden ontweken die verschuldigd zou kunnen worden indien de vennootschap haar bestuurszetel in die Lid-Staat behield?
2 ) Geeft richtlijn 73/148 een rechtspersoon die haar bestuurszetel in een bepaalde Lid-Staat heeft, het recht die bestuurszetel onder de in vraag 1 vermelde omstandigheden zonder voorafgaande toestemming of goedkeuring naar een andere Lid-Staat te verplaatsen, en zo ja, zijn de relevante bepalingen in dit geval rechtstreeks toepasselijk?
3 ) Zo wel voorafgaande toestemming of goedkeuring mag worden verlangd, mag een Lid-Staat deze dan op de in de vraag 1 genoemde gronden weigeren?
4 ) Maakt het enig verschil, dat volgens de toepasselijke wetgeving van die Lid-Staat een natuurlijke persoon of een personenvennootschap geen toestemming nodig heeft voor de verplaatsing van zijn/haar vestiging naar een andere Lid-Staat?"
10 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de toepasselijke nationale wetgeving en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hieronder slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
De eerste vraag
11 Met de eerste vraag wil de verwijzende rechter in wezen vernemen, of de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag aan een overeenkomstig de wetgeving van een Lid-Staat opgerichte vennootschap die aldaar haar statutaire zetel heeft, het recht verlenen haar bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen, en, zo ja, of de Lid-Staat van oorsprong dit recht dan afhankelijk kan stellen van de toestemming van de nationale instanties, welke toestemming afhangt van de fiscale situatie van de vennootschap .
12 Met betrekking tot het eerste onderdeel van deze vraag betoogt verzoekster in wezen, dat artikel 58 EEG-Verdrag aan vennootschappen waarop het van toepassing is, uitdrukkelijk hetzelfde recht verleent om hun hoofdvestiging in een andere Lid-Staat te hebben, als bij artikel 52 aan natuurlijke personen is toegekend . Verplaatsing van de centrale bestuurszetel van een vennootschap naar een andere Lid-Staat zou hetzelfde zijn als vestiging van die vennootschap in die Lid-Staat, aangezien zij aldaar haar besluitvormingscentrum lokaliseert, wat neerkomt op reële en daadwerkelijke economische activiteit .
13 Het Verenigd Koninkrijk voert in wezen aan, dat het EEG-Verdrag vennootschappen geen algemeen recht toekent om hun centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen . Het feit dat de bestuurszetel van een vennootschap zich in een bepaalde Lid-Staat bevindt, zou niet noodzakelijkerwijs betekenen, dat die vennootschap een reële en daadwerkelijke economische activiteit in die staat uitoefent, en zou dus niet zijn te beschouwen als vestiging in de zin van artikel 52 EEG-Verdrag .
14 De Commissie beklemtoont in de eerste plaats, dat bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht de voorwaarden waaronder een vennootschap haar bestuurszetel naar een andere Lid-Staat kan verplaatsen, nog steeds afhangen van het nationale recht van de staat waar zij is opgericht, en van die waar zij zich gaat vestigen . In dit verband wijst de Commissie op de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen inzake het vennootschapsrecht . Sommige regelingen laten de verplaatsing van de bestuurszetel toe, in bepaalde gevallen zelfs zonder daaraan rechtsgevolgen te verbinden, ook niet op fiscaal gebied . Volgens andere regelingen verliest een vennootschap haar rechtspersoonlijkheid wanneer zij haar administratie of besluitvormingscentrum verplaatst uit de Lid-Staat waar zij is opgericht . Alle regelingen kennen evenwel de mogelijkheid, een vennootschap in de ene Lid-Staat te ontbinden en in een andere opnieuw op te richten . De Commissie is van mening, dat wanneer verplaatsing van de centrale bestuurszetel naar nationaal recht mogelijk is, het recht om die zetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen, een door artikel 52 EEG-Verdrag beschermd recht is .
15 Gezien deze uiteenlopende opvattingen, wijst het Hof er in de eerste plaats op, zoals het al vele malen heeft gedaan, dat de vrijheid van vestiging een van de fundamentele beginselen van de Gemeenschap is en dat de verdragsbepalingen die deze vrijheid waarborgen, sedert het einde van de overgangsperiode rechtstreekse werking hebben . Het recht om zich in een andere Lid-Staat te vestigen, wordt door die bepalingen niet enkel toegekend aan gemeenschapsonderdanen, doch ook aan de in artikel 58 bedoelde vennootschappen .
16 Hoewel die bepalingen met name beogen te verzekeren dat buitenlandse onderdanen en vennootschappen in de Lid-Staat van ontvangst op dezelfde wijze worden behandeld als de onderdanen van die Lid-Staat, verbieden zij de Lid-Staat van oorsprong ook, de vestiging in een andere Lid-Staat te bemoeilijken van een van zijn onderdanen of van een naar zijn nationaal recht opgerichte en onder de definitie van artikel 58 vallende vennootschap . Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, zouden de door de artikelen 52 en volgende gewaarborgde rechten hun betekenis verliezen indien de Lid-Staat van oorsprong ondernemingen kon beletten het land te verlaten ten einde zich in een andere Lid-Staat te vestigen . Voor natuurlijke personen is het recht om hun land met dat doel te verlaten, uitdrukkelijk voorzien in richtlijn 73/148, waarop de tweede prejudiciële vraag betrekking heeft .
17 In het geval van vennootschappen wordt het recht van vestiging normaliter uitgeoefend door de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen, zoals uitdrukkelijk voorzien in de tweede zin van artikel 52, lid 1 . Het is trouwens deze vorm van vestiging waarvoor verzoekster in casu heeft gekozen door in Nederland een kantoor voor het beheer van beleggingen te openen . Een vennootschap kan haar recht van vestiging ook uitoefenen door deel te nemen in de oprichting van een vennootschap in een andere Lid-Staat; artikel 221 EEG-Verdrag waarborgt dan, dat haar ten aanzien van haar deelneming in het kapitaal van de nieuwe vennootschap nationale behandeling ten deel valt .
18 De Britse wettelijke bepaling waarom het in het hoofdgeding gaat, stelt geen enkele beperking aan verrichtingen zoals hierboven omschreven . Evenmin belet zij de gedeeltelijke of gehele overdracht van de activiteiten van een naar Brits recht opgerichte vennootschap aan een in een andere Lid-Staat nieuw opgerichte vennootschap, zo nodig na ontbinding van de Britse vennootschap en vereffening van haar belastingschuld in het Verenigd Koninkrijk . De toestemming van het Ministerie van Financiën is enkel vereist wanneer de vennootschap haar centrale bestuurszetel uit het Verenigd Koninkrijk wenst te verplaatsen met behoud van haar rechtspersoonlijkheid en haar hoedanigheid van vennootschap naar Brits recht .
19 In dit verband zij erop gewezen, dat, anders dan natuurlijke personen, vennootschappen hun bestaan ontlenen aan de wet en wel, bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht, aan de nationale wet . Zij bestaan enkel krachtens de verschillende nationale wetgevingen, die de oprichtings - en werkingsvoorwaarden ervan bepalen .
20 Zoals de Commissie heeft beklemtoond, vertonen de wettelijke regelingen van de Lid-Staten aanzienlijke verschillen, zowel met betrekking tot de aanknoping met het nationale grondgebied, die vereist is voor de oprichting van een vennootschap, als met betrekking tot de mogelijkheid dat een naar het recht van een Lid-Staat opgerichte vennootschap die aanknoping later wijzigt . Bepaalde Lid-Staten verlangen, dat niet enkel de statutaire zetel, maar ook het feitelijke hoofdkantoor, dat wil zeggen het hoofdbestuur van de vennootschap, zich op hun grondgebied bevindt, zodat verplaatsing van het hoofdbestuur naar een ander land onderstelt dat de vennootschap eerst wordt ontbonden, met alle fiscaal - en vennootschapsrechtelijke gevolgen van dien . Volgens de wetgeving van andere Lid-Staten kunnen vennootschappen hun hoofdbestuur naar het buitenland verplaatsen, maar in sommige landen zoals het Verenigd Koninkrijk is dat recht aan bepaalde beperkingen onderworpen, terwijl de rechtsgevolgen van een verplaatsing, met name op fiscaal gebied, van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen .
21 In het EEG-Verdrag is rekening gehouden met deze verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen . Bij de omschrijving, in artikel 58 van het Verdrag, van de vennootschappen waarvoor het recht van vestiging geldt, worden statutaire zetel, hoofdbestuur en hoofdvestiging van een vennootschap op gelijke voet geplaatst als element van aanknoping . Verder bepaalt artikel 220, dat de Lid-Staten, voor zover nodig, overeenkomsten sluiten ter verzekering van, onder meer, de handhaving van de rechtspersoonlijkheid in geval van verplaatsing van de zetel van vennootschappen van het ene land naar het andere . Met betrekking tot deze materie is echter nog geen enkele overeenkomst van kracht geworden .
22 Hieraan moet worden toegevoegd, dat geen van de krachtens artikel 54, lid 3, sub g, EEG-Verdrag vastgestelde richtlijnen inzake de cooerdinatie van het vennootschapsrecht betrekking heeft op de verschillen waarom het hier gaat .
23 Bijgevolg moet worden vastgesteld, dat het Verdrag de verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen met betrekking tot de vereiste aanknoping en de vraag of, en zo ja hoe, de statutaire zetel of het feitelijke hoofdkantoor van een naar nationaal recht opgerichte vennootschap naar een andere Lid-Staat kan worden verplaatst, beschouwt als vraagstukken waarvoor de regels inzake het recht van vestiging geen oplossing bieden, doch die in toekomstige wetgeving of overeenkomsten moeten worden geregeld .
24 Onder deze omstandigheden kunnen de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag niet aldus worden uitgelegd, dat zij naar het recht van een Lid-Staat opgerichte vennootschappen het recht geven, hun centrale bestuurszetel en hun hoofdbestuur naar een andere Lid-Staat te verplaatsen met behoud van hun hoedanigheid van vennootschap naar het recht van de eerste Lid-Staat .
25 Op het eerste onderdeel van de eerste vraag moet mitsdien worden beantwoord, dat de artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat zij bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht aan een vennootschap die is opgericht overeenkomstig het recht van een Lid-Staat en in die Lid-Staat haar statutaire zetel heeft, niet het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .
26 Gezien dit antwoord, behoeft het tweede onderdeel van de eerste vraag niet te worden beantwoord .
De tweede vraag
27 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de bepalingen van richtlijn 73/148 van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten, een vennootschap het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .
28 Dienaangaande kan worden volstaan met erop te wijzen, dat die richtlijn, naar uit het intitulé en de bepalingen ervan blijkt, enkel betrekking heeft op de verplaatsing en het verblijf van natuurlijke personen, en dat die bepalingen zich naar hun aard niet lenen voor overeenkomstige toepassing op rechtspersonen .
29 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat richtlijn 73/148 aldus moet worden uitgelegd, dat de bepalingen ervan een vennootschap niet het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .
De derde en de vierde vraag
30 Gezien de antwoorden op de eerste twee vragen van de nationale rechter, zijn de derde en de vierde vraag niet meer van belang .
Kosten
31 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, bij beschikking van 6 februari 1987 gestelde vragen, verklaart voor recht :
1 ) De artikelen 52 en 58 EEG-Verdrag moeten aldus worden uitgelegd, dat zij bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht aan een vennootschap die is opgericht overeenkomstig het recht van een Lid-Staat en in die Lid-Staat haar statutaire zetel heeft, niet het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .
2 ) Richtlijn 73/148 van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten, moet aldus worden uitgelegd, dat de bepalingen ervan een vennootschap niet het recht geven haar centrale bestuurszetel naar een andere Lid-Staat te verplaatsen .