EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2011:115:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 115, 5 mei 2011


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.115.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 115

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
5 mei 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 432/2011 van de Commissie van 4 mei 2011 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 433/2011 van de Commissie van 4 mei 2011 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong ( 1 )

5

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 434/2011 van de Commissie van 4 mei 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

11

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 254/09/COL van 10 juni 2009 houdende de eenenzeventigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de invoeging van een nieuw hoofdstuk over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties

13

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/1


VERORDENING (EU) Nr. 432/2011 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2011

tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 18, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1924/2006 zijn gezondheidsclaims voor levensmiddelen verboden, tenzij de Commissie daarvoor overeenkomstig die verordening een vergunning heeft verleend en zij zijn opgenomen in een lijst van toegestane claims.

(2)

Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt tevens dat aanvragen voor een vergunning voor een gezondheidsclaim door exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat kunnen worden ingediend. De bevoegde nationale autoriteit moet geldige aanvragen doorsturen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), hierna „EFSA” genoemd.

(3)

Na ontvangst van een aanvraag moet de EFSA de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen en een advies over de desbetreffende gezondheidsclaim uitbrengen.

(4)

De Commissie moet bij haar besluit over de verlening van een vergunning voor gezondheidsclaims rekening houden met het advies van de EFSA.

(5)

Na ontvangst van een op 10 november 2009 door Gencor Pacific Inc ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®) op remedies ter vermindering van de tailleomtrek (Vraag nr. EFSA-Q-2010-00027) (2). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Slimaluma® draagt bij tot vermindering van de tailleomtrek”.

(6)

Op respectievelijk 12 mei 2010 en 18 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA en de wijziging ervan ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Slimaluma® en het door de EFSA omschreven heilzame fysiologische effect, namelijk vermindering van de tailleomtrek, die leidt tot het terugdringen van schadelijke gevolgen voor de gezondheid in verband met een overmatige hoeveelheid abdominaal vet. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(7)

Na ontvangst van een op 10 november 2009 door Gencor Pacific Inc ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®) op remedies ter vermindering van het lichaamsvet (Vraag nr. EFSA-Q-2010-00028) (3). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Slimaluma® draagt bij tot vermindering van het lichaamsvet”.

(8)

Op 12 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Slimaluma® en het geclaimde effect. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(9)

Na ontvangst van een op 10 november 2009 door Gencor Pacific Inc ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)) op remedies ter vermindering van het lichaamsgewicht (Vraag nr. EFSA-Q-2010-00029) (4). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Slimaluma® draagt bij tot vermindering van het lichaamsgewicht”.

(10)

Op 12 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Slimaluma® en het geclaimde effect. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(11)

Na ontvangst van een op 10 november 2009 door Gencor Pacific Inc ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®), namelijk een verminderde energie-inname (Vraag nr. EFSA-Q-2010-00030) (5). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Slimaluma® draagt bij tot een verminderde energie-inname”.

(12)

Op 12 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Slimaluma® en het geclaimde effect. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(13)

Na ontvangst van een op 10 november 2009 door Gencor Pacific Inc ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van ethanolwater-extract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)) op remedies ter onderdrukking van honger/eetlust (Vraag nr. EFSA-Q-2010-00031) (6). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Slimaluma® draagt ertoe bij honger/eetlust te onderdrukken”.

(14)

Op 12 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Slimaluma® en het door de EFSA omschreven heilzame fysiologische effect, namelijk verminderde eetlust, die leidt tot een verminderde energie-inname. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(15)

Na ontvangst van een op 2 oktober 2009 door Leiber GmbH ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van Yestimun® op de immuunrespons (Vraag nr. EFSA-Q-2008-667) (7). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde onder meer als volgt: „Dagelijks innemen van Yestimun® versterkt de lichamelijke afweer tijdens het koude seizoen”.

(16)

Op 27 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Yestimun® en de activering van een adequate natuurlijke en adaptieve immuunrespons. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(17)

Na ontvangst van een op 30 december 2008 door Laboratoires innéov SNC ingediende aanvraag overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim in verband met de effecten van zwarte-bessenpittenolie (Ribes nigrum), visolie, lycopeen van tomatenextract (Lycopersicon esculentum), vitamine C en vitamine E op remedies ter verbetering van droge huidaandoeningen (Vraag nr. EFSA-Q-2009-00767) (8). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde onder meer als volgt: „Draagt bij tot verbetering van droge huidaandoening”.

(18)

Op 25 mei 2010 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de inname van een combinatie van zwarte-bessenpittenolie (Ribes nigrum), visolie, lycopeen van tomatenextract (Lycopersicon esculentum), vitamine C en vitamine E en het geclaimde effect. De claim mag bijgevolg niet worden toegestaan, aangezien hij niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(19)

Er is bij het nemen van de in deze verordening vastgestelde maatregelen rekening gehouden met de opmerkingen van de aanvragers en het publiek die de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft ontvangen.

(20)

De gezondheidsclaims in verband met Slimaluma® zijn gezondheidsclaims als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, waarvoor derhalve de overgangsperiode overeenkomstig artikel 28, lid 6, van die verordening geldt. Aangezien de aanvragen echter niet voor 19 januari 2008 zijn ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 28, lid 6, onder b), van die verordening en komen die claims daarom niet in aanmerking voor de in dat artikel vastgestelde overgangsperiode.

(21)

De gezondheidsclaims in verband met Yestimun® en met zwarte-bessenpittenolie (Ribes nigrum), visolie, lycopeen van tomatenextract (Lycopersicon esculentum), vitamine C en vitamine E zijn gezondheidsclaims als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, waarvoor derhalve de overgangsperiode overeenkomstig artikel 28, lid 5, van die verordening geldt. Aangezien de EFSA heeft geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de levensmiddelen en de respectieve geclaimde effecten, voldoen de claims niet aan Verordening (EG) nr. 1924/2006 en komen zij daarom niet in aanmerking voor de in dat artikel vastgestelde overgangsperiode.

(22)

Met het oog op de volledige naleving van deze verordening dienen zowel exploitanten van levensmiddelenbedrijven als de nationale bevoegde autoriteiten de nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening producten voorzien van de in de bijlage erbij vermelde gezondheidsclaims niet meer in de handel zijn.

(23)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening opgenomen gezondheidsclaims worden niet in de lijst van toegestane claims van de Unie zoals bedoeld in artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 opgenomen.

Producten voorzien van deze gezondheidsclaims die voor de in artikel 2 vermelde datum in de handel zijn gebracht of geëtiketteerd mogen gedurende een periode van ten hoogste zes maanden na die datum worden verhandeld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(2)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1602.

(3)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1602.

(4)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1604.

(5)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1605.

(6)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1606.

(7)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1607.

(8)  The EFSA Journal 2010; 8 (5):1608.


BIJLAGE

Afgewezen gezondheidsclaims

Aanvraag — toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006

Nutriënt, stof, levensmiddel of levensmiddelencategorie

Claim

Referentie EFSA-advies

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)

Slimaluma® draagt bij tot vermindering van de tailleomtrek

Q-2010-00027

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)

Slimaluma® draagt bij tot vermindering van het lichaamsvet

Q-2010-00028

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)

Slimaluma® draagt bij tot vermindering van het lichaamsgewicht

Q-2010-00029

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)

Slimaluma® draagt bij tot een verminderde energie-inname

Q-2010-00030

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Ethanol-waterextract van Caralluma fimbriata (Slimaluma®)

Slimaluma® draagt ertoe bij honger/eetlust te onderdrukken

Q-2010-00031

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Yestimun®

Dagelijks innemen van Yestimun® versterkt de lichamelijke afweer tijdens het koude seizoen

Q-2008-667

Artikel 13, lid 5. Gezondheidsclaim die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt

Combinatie van zwartebessenpittenolie (Ribes nigrum), visolie, lycopeen van tomatenextract (Lycopersicon esculentum), vitamine C en vitamine E

Draagt bij tot verbetering van droge huidaandoening

Q-2009-00767


5.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 433/2011 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2011

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 15, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (2) worden voorschriften vastgesteld betreffende de meer uitgebreide officiële controles die op de punten van binnenkomst op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 opgenomen grondgebieden moeten worden uitgevoerd op de invoer van de in bijlage I bij eerstgenoemde verordening vermelde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong („de lijst”).

(2)

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bepaalt dat de lijst regelmatig en ten minste op kwartaalbasis moet worden herzien, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de in dat artikel vermelde informatiebronnen.

(3)

De frequentie en de relevantie van via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASSF) gemelde incidenten met levensmiddelen, de bevindingen van de door het Voedsel- en Veterinair Bureau uitgevoerde inspectiebezoeken in derde landen, alsook de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bij de Commissie ingediende driemaandelijkse verslagen over zendingen van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong tonen aan dat de lijst moet worden gewijzigd.

(4)

De lijst moet met name worden gewijzigd door de vermeldingen te schrappen voor goederen die — volgens die informatiebronnen — over het algemeen in toereikende mate aan de relevante veiligheidsvoorschriften van de EU-wetgeving voldoen en waarvoor meer uitgebreide officiële controles bijgevolg niet langer nodig zijn.

(5)

Daarnaast moet een aantal andere goederen die volgens de informatiebronnen niet aan de relevante veiligheidsvoorschriften voldoen en die bijgevolg aan meer uitgebreide officiële controles moeten worden onderworpen, in de lijst worden opgenomen.

(6)

De vermeldingen in de lijst voor bepaalde ingevoerde goederen uit Turkije en Thailand moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Ter wille van de duidelijkheid van de EU-wetgeving moet ook een kleine precisering in de lijst worden aangebracht bij de vermeldingen voor ingevoerde okra's uit India en zoete paprika's uit Turkije.

(8)

De wijzigingen van de lijst waarbij verwijzingen naar goederen worden geschrapt, moeten zo snel mogelijk van toepassing worden, omdat de oorspronkelijke veiligheidsrisico's niet langer bestaan. Die wijzigingen moeten bijgevolg van toepassing worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(9)

Gezien het aantal wijzigingen die in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 moeten worden aangebracht, is het raadzaam bijlage I te vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

(10)

Verordening (EG) nr. 669/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 juli 2011.

De schrapping van de vermeldingen voor Turkije over courgettes en peren is echter van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

A)   Diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die aan meer uitgebreide officiële controles op het aangewezen punt van binnenkomst worden onderworpen

Diervoeders en levensmiddelen

(beoogd gebruik)

GN-code (1)

Land van oorsprong

Risico

Frequentie van materiële en overeenstemmingscontroles (%)

Grondnoten in de dop

1202 10 90

Argentinië

Aflatoxinen

10

Grondnoten, gedopt

1202 20 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Grondnoten in de dop

1202 10 90

Brazilië

Aflatoxinen

10

Grondnoten, gedopt

1202 20 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Gedroogde noedels

ex 1902

China

Aluminium

10

(Levensmiddelen)

Kousenband (Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00; ex 0710 22 00

Dominicaanse Republiek

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (3)

50

Bittermeloen (Momordica charantia)

ex 0709 90 90; ex 0710 80 95

Lauki (Lagenaria siceraria)

ex 0709 90 90; ex 0710 80 95

Paprika's (Capsicum spp)

0709 60 10; 0709 60 99; 0710 80 51; 0710 80 59

Aubergines

0709 30 00; ex 0710 80 95

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

Sinaasappelen (vers of gedroogd)

0805 10 20; 0805 10 80

Egypte

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (7)

10

Perziken

0809 30 90

Granaatappelen

ex 0810 90 95

Aardbeien

0810 10 00

Groene bonen

ex 0708 20 00

(Levensmiddelen — verse vruchten en groenten)

 

Grondnoten in de dop

1202 10 90

Ghana

Aflatoxinen

50

Grondnoten, gedopt

1202 20 00

Pindakaas

2008 11 10

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Kerrieblad (Bergera/Murraya koenigii)

ex 1211 90 85

India

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (5)

10

(Levensmiddelen — verse kruiden)

Spaanse peper (Capsicum annuum), geheel

ex 0904 20 10

India

Aflatoxinen

50

Spaanse peper (Capsicum annuum), fijngemaakt of gemalen

ex 0904 20 90

Producten van Spaanse peper (kerrie)

0910 91 05

Nootmuskaat (Myristica fragrans)

0908 10 00

Foelie (Myristica fragrans)

0908 20 00

Gember (Zingiber officinale)

0910 10 00

Curcuma longa (kurkuma)

0910 30 00

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

Grondnoten in de dop

1202 10 90

India

Aflatoxinen

20

Grondnoten, gedopt

1202 20 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Verse okra's

ex 0709 90 90

India

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (2)

10

(Levensmiddelen)

Watermeloenpitten (egusi, Citrullus lanatus) en afgeleide producten

ex 1207 99 97; ex 1106 30 90; ex 2008 99 99;

Nigeria

Aflatoxinen

50

(Levensmiddelen)

Basmatirijst voor rechtstreekse menselijke consumptie

ex 1006 30

Pakistan

Aflatoxinen

20

(Levensmiddelen — volwitte rijst)

Spaanse peper (Capsicum annuum), geheel

ex 0904 20 10

Peru

Aflatoxinen en ochratoxine A

10

Spaanse peper (Capsicum annuum), fijngemaakt of gemalen

ex 0904 20 90

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

Grondnoten in de dop

1202 10 90

Zuid-Afrika

Aflatoxinen

10

Grondnoten, gedopt

1202 20 00

Pindakaas

2008 11 10

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91; 2008 11 96; 2008 11 98

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

Verse Spaanse pepers (Capsicum spp.)

ex 0709 60 10, ex 0710 80 51; ex 0709 60 99, ex 0710 80 59

Thailand

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (9)

10

(Levensmiddelen)

Korianderblad

ex 0709 90 90

Thailand

Salmonella (6)

10

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 85

Munt

ex 1211 90 85

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

Korianderblad

ex 0709 90 90

Thailand

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (4)

20

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 85

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

Kousenband (Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00; ex 0710 22 00

Thailand

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (4)

50

Aubergines

0709 30 00; ex 0710 80 95

Koolsoorten

0704; ex 0710 80 95

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

Zoete paprika's (Capsicum annuum)

0709 60 10; 0710 80 51

Turkije

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met single-residu-methoden (8)

10

Tomaten

0702 00 00; 0710 80 70

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

Gedroogde druiven

0806 20

Oezbekistan

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

Spaanse peper (Capsicum annuum), fijngemaakt of gemalen

ex 0904 20 90

Alle derde landen

Soedan-kleurstoffen

10

Producten van Spaanse peper (kerrie)

0910 91 05

Curcuma longa (kurkuma)

0910 30 00

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

Rode palmolie

ex 1511 10 90

(Levensmiddelen)

 

B)   Definities

In deze bijlage worden onder „Soedan-kleurstoffen” de volgende chemische stoffen verstaan:

i)

Soedan I (CAS-nummer 842-07-9);

ii)

Soedan II (CAS-nummer 3118-97-6);

iii)

Soedan III (CAS-nummer 85-86-9);

iv)

Scarlet Red; of Soedan IV (CAS-nummer 85-83-6).”


(1)  Indien slechts bepaalde onder een GN-code vallende producten hoeven te worden onderzocht en in de goederennomenclatuur geen specifieke onderverdeling voor die code bestaat, is de GN-code aangegeven met „ex” (bijvoorbeeld ex 1006 30: alleen basmatirijst voor rechtstreekse menselijke consumptie).

(2)  Met name residuen van: acefaat, methamidofos, triazofos, endosulfan, monocrotofos.

(3)  Met name residuen van: amitraz, acefaat, aldicarb, benomyl, carbendazim, chloorfenapyr, chloorpyrifos, CS2 (dithiocarbamaten), diafenthiuron, diazinon, dichloorvos, dicofol, dimethoaat, endosulfan, fenamidone, imidacloprid, malathion, methamidofos, methiocarb, methomyl, monocrotofos, omethoaat, oxamyl, profenofos, propiconazool, thiabendazool, thiacloprid.

(4)  Met name residuen van: acefaat, carbaryl, carbendazin, carbofuran, chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, dimethoaat, ethion, malathion, metalaxyl, methamidofos, methomyl, monocrotofos, omethoaat, profenofos, prothiofos, quinalfos, triadimefon, triazofos, dicrotofos, EPN, triforine.

(5)  Met name residuen van: triazofos, oxydemeton-methyl, chloorpyrifos, acetamiprid, thiamethoxam, clothianidin, methamidofos, acefaat, propargite, monocrotofos.

(6)  Referentiemethode EN/ISO 6579 of een ten opzichte van die methode gevalideerde gecertificeerde methode overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(7)  Met name residuen van: carbendazim, cyfluthrine, cyprodinil, diazinon, dimethoaat, ethion, fenitrothion, fenpropathrin, fludioxonil, hexaflumuron, lambda-cyhalothrin, methiocarb, methomyl, omethoaat, oxamyl, fenthoaat, thiofanaat-methyl.

(8)  Met name residuen van: methomyl, oxamyl, carbendazim, clofentezine, diafenthiuron, dimethoaat, formetanaat, malathion, procymidone, tetradifon, thiophanaat-methyl.

(9)  Met name residuen van: carbofuran, methomyl, omethoaat, dimethoaat, triazofos, malathion, profenofos, prothiofos, ethion, carbendazim, triforine, procymidone, formetanaat.


5.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 434/2011 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 mei 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 mei 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

78,3

MA

36,6

TN

109,4

TR

82,9

ZZ

76,8

0707 00 05

TR

120,3

ZZ

120,3

0709 90 70

JO

78,3

MA

78,8

TR

105,4

ZZ

87,5

0709 90 80

EC

33,0

ZZ

33,0

0805 10 20

EG

49,1

IL

59,9

MA

44,1

TN

57,6

TR

67,8

ZZ

55,7

0805 50 10

TR

54,5

ZZ

54,5

0808 10 80

AR

96,6

BR

76,7

CL

80,3

CN

112,1

MA

86,7

NZ

93,2

US

127,4

UY

51,8

ZA

79,7

ZZ

89,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

5.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/13


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 254/09/COL

van 10 juni 2009

houdende de eenenzeventigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de invoeging van een nieuw hoofdstuk over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (1),

GELET op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), en met name op de artikelen 61, 62 en 63 en op Protocol nr. 26,

GELET op de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (3), en met name op artikel 24 en op artikel 5, lid 2, onder b),

OVERWEGENDE dat de Autoriteit, overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst, uitvoering geeft aan de staatssteunbepalingen van de EER-Overeenkomst,

OVERWEGENDE dat de Autoriteit, overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst, mededelingen en richtsnoeren bekendmaakt over aangelegenheden waarop de EER-Overeenkomst betrekking heeft, indien die Overeenkomst of de Toezichtovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht,

WIJZEND OP de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun, die op 19 januari 1994 door de Autoriteit zijn vastgesteld (4),

OVERWEGENDE dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna „de Europese Commissie” genoemd) op 25 februari 2009 een mededeling over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties heeft goedgekeurd (5),

OVERWEGENDE dat deze mededeling ook van belang is voor de Europese Economische Ruimte,

OVERWEGENDE dat een uniforme toepassing van de EER-regels inzake staatssteun in de gehele Europese Economische Ruimte dient te worden gewaarborgd,

OVERWEGENDE dat de Autoriteit ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het einde van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst, na overleg met de Europese Commissie, besluiten dient vast te stellen die met de besluiten van de Europese Commissie overeenstemmen,

NA RAADPLEGING van de Europese Commissie,

HERHALEND dat de Autoriteit de EVA-Staten bij schrijven van 22 april 2009 heeft verzocht hun opmerkingen terzake te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

De richtsnoeren staatssteun worden gewijzigd door de invoeging van een nieuw hoofdstuk over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties. Het nieuwe hoofdstuk is in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 2

Het bestaande hoofdstuk betreffende de samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op het gebied van steunmaatregelen van de staten wordt geschrapt.

Artikel 3

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 10 juni 2009.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

Voorzitter

Kurt JÄGER

Lid van het College


(1)  Hierna „de Autoriteit” genoemd.

(2)  Hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd.

(3)  Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.

(4)  Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-Overeenkomst en artikel 1 van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, op 19.1.1994 vastgesteld en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, bekendgemaakt in PB L 231 van 3.9.1994 en EER-Supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1, laatstelijk gewijzigd op 22.4.2009, hierna „de richtsnoeren staatssteun” te noemen. Een geactualiseerde versie van de richtsnoeren staatssteun is op de website van de Autoriteit beschikbaar onder:

http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldstateaid/guidelines/

(5)  PB C 85 van 9.4.2009, blz. 1.


BIJLAGE

DE HANDHAVING VAN DE STAATSSTEUNREGELS DOOR DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES  (1)

INLEIDING

1.

De Europese Commissie heeft een mededeling bekendgemaakt over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties (2). In dat niet-bindende besluit worden de beginselen en regels uiteengezet die de Europese Commissie op het gebied van staatssteun volgt. Ook wordt daarin uitgelegd hoe de samenwerking tussen de Europese Commissie en de nationale rechterlijke instanties van de EG-lidstaten zou moeten verlopen.

2.

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) beschouwt het genoemde besluit als voor de EER relevant. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en een uniforme toepassing van de EER-staatssteunvoorschriften in de hele Europese Economische Ruimte te verzekeren, stelt de Autoriteit het onderhavige hoofdstuk vast, steeds rekening houdende met de onafhankelijkheid van de nationale rechterlijke instanties in de EVA-Staten.

3.

De Autoriteit heeft zich ertoe verbonden een strikte benadering te volgen ten aanzien van onrechtmatige of onverenigbare steun. Ondanks het feit dat op staatssteungebied zaken van reële particuliere handhaving voor nationale rechterlijke instanties tot nog toe een betrekkelijk geringe rol hebben gespeeld, is de Autoriteit van mening dat dergelijke zaken voor het staatssteunbeleid veel voordelen kunnen hebben. Procedures voor nationale rechterlijke instanties geven derden de gelegenheid veel problemen in verband met staatssteun rechtstreeks op nationaal niveau aan te pakken en op te lossen. Daarnaast kunnen nationale rechterlijke instanties bij inbreuken op de staatssteunregels de eiser zeer doeltreffende rechtsbescherming bieden. Dit kan dan weer bijdragen tot een sterkere algehele discipline inzake staatsteun.

4.

Met dit hoofdstuk wordt voornamelijk beoogd de nationale rechterlijke instanties en derden in te lichten over de rechtsmiddelen die hun in het geval van een inbreuk op de staatssteunregels ter beschikking staan en hun aanwijzingen over de praktische toepassing van deze regels te verschaffen. Daarnaast wil de Autoriteit haar samenwerking met de nationale rechterlijke instanties versterken door de invoering van praktijkgerichtere instrumenten om de nationale rechterlijke instanties in hun dagelijkse werk bij te staan.

5.

Dit hoofdstuk vervangt het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op het gebied van steunmaatregelen van de staten (3) en doet geen afbreuk aan de uitlegging door het EVA-Hof van de toepasselijke bepalingen van de EER-Overeenkomst en het afgeleide recht

1.   DE ROL VAN DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES BIJ DE HANDHAVING VAN DE STAATSSTEUNREGELS

1.1.   Algemene vraagstukken

1.1.1.   De vraag of er sprake is van staatssteun

6.

De eerste vraag waarmee nationale rechterlijke instanties en potentiële eisers te maken krijgen, is of de betrokken maatregel daadwerkelijk staatsteun in de zin van artikel 61 van de EER-Overeenkomst is.

7.

Artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst heeft betrekking op „steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt”.

8.

Het begrip staatssteun is niet beperkt tot subsidies (4). Het omvat onder andere belastingvoordelen en investeringen uit publieke middelen die worden gedaan onder omstandigheden waarin een particuliere investeerder deze steun niet zou hebben verleend (5). Of de steun rechtstreeks door de Staat wordt verleend dan wel door van overheidswege ingestelde of aangewezen publiek- of privaatrechtelijke beheersorganen, doet in dit verband niet terzake (6). Niettemin moet steun van de overheid, om als staatssteun te worden aangemerkt, bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigen („selectiviteit”), in tegenstelling tot algemene maatregelen waarop artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst niet van toepassing is (7). Daarnaast moet de steun de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-Overeenkomst beïnvloeden (8).

9.

In de rechtspraak van het EVA-Hof en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna „het EU-Hof van Justitie” genoemd) (9) en de beschikkingen van de Autoriteit en de Europese Commissie is dikwijls de vraag aan de orde gekomen of bepaalde maatregelen als staatssteun kunnen worden aangemerkt. Daarnaast heeft de Autoriteit gedetailleerde richtsnoeren gepubliceerd over een reeks complexe vraagstukken, zoals de toepassing van het beginsel van de particuliere investeerder (10) en van het criterium van de particuliere schuldeiser (11), de omstandigheden waaronder overheidsgaranties als staatssteun moeten worden beschouwd (12), de wijze waarop de verkoop van gronden door de overheid moet worden behandeld (13), exportkredietverzekering (14), directe belastingen op ondernemingen (15), risicokapitaalinvesteringen (16) en staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (17). Ook de verordening van de Commissie betreffende de-minimissteun is in de EER-Overeenkomst opgenomen (18). De rechtspraak van het EVA-Hof en van het EU-Hof van Justitie en de richtsnoeren van de Autoriteit en haar beschikkingspraktijk kunnen nationale rechterlijke instanties en potentiële eisers houvast bieden ten aanzien van het begrip staatssteun.

10.

In geval van twijfel over de vraag of er sprake is van staatssteun, kunnen de nationale rechterlijke instanties, zoals beschreven in deel 2 van dit hoofdstuk, de Autoriteit om advies vragen. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor nationale rechterlijke instanties om over de zaak overeenkomstig artikel 34 van de Toezichtovereenkomst een adviesaanvrage bij het EVA-Hof in te dienen.

1.1.2.   De standstill-verplichting

11.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst mogen de EVA-Staten geen steunmaatregelen ten uitvoer leggen zonder de voorafgaande goedkeuring van de Autoriteit („standstill-verplichting”):

„De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 61 van de EER-Overeenkomst onverenigbaar is met de werking van de EER-Overeenkomst, vangt zij onverwijld de in [lid 2] bedoelde procedure aan. De betrokken staat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.” (19)

12.

Onder bepaalde omstandigheden mag staatssteun echter ook zonder voorafgaande toestemming van de Autoriteit rechtmatig ten uitvoer worden gelegd:

a)

wanneer een maatregel onder de toepassing van de algemene groepsvrijstellingsverordening (20) valt: wanneer een maatregel aan alle vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoet, is de EVA-Staat ontheven van zijn verplichting de voorgenomen steunmaatregel aan te melden en is de standstill-verplichting niet van toepassing;

b)

ook voor bestaande steun (21) geldt de standstill-verplichting niet. Daaronder valt onder andere steun die wordt verleend in het kader van een regeling die vóór de toetreding van de EVA-Staat tot de EER-Overeenkomst bestond of in het kader van een regeling die eerder door de Autoriteit was goedgekeurd (22).

13.

Nationale rechtszaken op het gebied van staatssteun kunnen soms betrekking hebben op de toepasselijkheid van de algemene groepsvrijstellingsverordening en/of op een bestaande of goedgekeurde steunregeling. Wanneer de toepasselijkheid van die verordening of een regeling aan de orde is, moet de nationale rechterlijke instantie zich ertoe beperken na te gaan of aan alle in de verordening of regeling genoemde voorwaarden is voldaan. Is dat niet het geval, dan kan zij de verenigbaarheid van een steunmaatregel niet beoordelen, aangezien voor de beoordeling van deze vraag uitsluitend de Autoriteit bevoegd is (23).

14.

Ingeval de nationale rechterlijke instantie moet vaststellen of de maatregel onder een goedgekeurde steunregeling valt, kan zij alleen nagaan of is voldaan aan alle voorwaarden van de goedkeuringsbeschikking. Wanneer de op nationaal niveau aan de orde gestelde vraagstukken de geldigheid van een beschikking van de Autoriteit betreffen, dient de nationale rechterlijke instantie de procedure van artikel 34 van de Toezichtovereenkomst te volgen (24). De mogelijkheid om de geldigheid van de beschikking van de Autoriteit in het kader van een adviesaanvrage in twijfel te trekken, valt echter weg wanneer de eiser de beschikking op grond van artikel 36 van de Toezichtovereenkomst bij het EVA-Hof had kunnen aanvechten, doch heeft nagelaten dit te doen (25).

15.

De nationale rechterlijke instantie kan, zoals beschreven in deel 2 van dit hoofdstuk, de Autoriteit om advies verzoeken indien zij twijfels heeft over de toepasselijkheid van de algemene groepsvrijstellingsverordening of een bestaande of goedgekeurde steunregeling.

1.1.3.   De rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en van de nationale rechterlijke instanties

16.

De nationale rechterlijke instanties en de Autoriteit spelen een belangrijke doch verschillende rol bij de handhaving van de staatssteunregels (26).

17.

De rol van de Autoriteit bestaat er hoofdzakelijk in de verenigbaarheid van voorgenomen steunmaatregelen met de werking van de EER-Overeenkomst te onderzoeken op basis van de in artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-Overeenkomst vastgelegde criteria. Deze beoordeling van de verenigbaarheid is de uitsluitende bevoegdheid van de Autoriteit en is onderworpen aan toetsing door het EVA-Hof. Nationale rechterlijke instanties zijn niet bevoegd om een steunmaatregel met artikel 61, lid 2 of lid 3, van de EER-Overeenkomst verenigbaar te verklaren (27).

18.

De rol van de nationale rechterlijke instanties hangt af van de betrokken steunmaatregel en ook van de vraag of deze naar behoren bij de Autoriteit is aangemeld en door haar is goedgekeurd:

a)

nationale rechterlijke instanties moeten dikwijls uitspraak doen wanneer een autoriteit van een EVA-Staat (28) steun heeft verleend zonder de standstill-verplichting in acht te nemen. Een dergelijke situatie kan zich voordoen hetzij omdat de steun niet is aangemeld, hetzij omdat de nationale autoriteit de steun vóór de goedkeuring ervan door de Autoriteit ten uitvoer heeft gelegd. In dat geval is het de taak van de nationale rechterlijke instanties de rechten van de justitiabelen te beschermen die door de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de steunmaatregel worden geschaad (29);

b)

nationale rechterlijke instanties hebben tevens een belangrijke rol bij de handhaving van terugvorderingsbeschikkingen die zijn gegeven uit hoofde van artikel 14, lid 1, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, wanneer de Autoriteit concludeert dat de onrechtmatig verleende steun onverenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst is en de betrokken EVA-Staat gelast de onverenigbare steun van de begunstigde terug te vorderen. Doorgaans raken nationale rechterlijke instanties bij dit soort gevallen betrokken naar aanleiding van een vordering van begunstigden om zich uit te spreken over de wettigheid van een vordering tot terugbetaling van de nationale autoriteiten. Niettemin kunnen, afhankelijk van het nationale procesrecht, ook andere soorten gerechtelijke stappen mogelijk zijn (zoals een rechtsvordering van de autoriteiten van een EVA-Staat tegen de begunstigde, gericht op de volledige tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbeschikking van de Autoriteit).

19.

Wanneer de nationale rechterlijke instanties toezien op de bescherming van de belangen van de justitiabelen, moeten zij ten volle rekening houden met het nuttig effect van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst en met de belangen van de EER-markt.

20.

De rol van de nationale rechterlijke instanties in dergelijke omstandigheden wordt in de punten 1.2 en 1.3 van dit hoofdstuk nader beschreven.

1.2.   De rol van de nationale rechterlijke instanties bij het werking verlenen aan artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst — Onrechtmatige staatssteun

21.

Volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof van Justitie, verleent de in artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag vervatte standstill-verplichting, die een afspiegeling vindt in de laatste volzin van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, de betrokkenen (zoals de concurrenten van de begunstigde) individuele rechten die rechtstreekse werking hebben (30). De betrokkenen kunnen hun rechten uitoefenen door tegen de EG-lidstaat die de steun heeft verleend, een zaak aanhangig te maken bij de bevoegde nationale rechterlijke instanties. Dergelijke zaken behandelen - en aldus de rechten van de concurrenten beschermen uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag - is één van de belangrijkste taken van de nationale rechterlijke instanties op het gebied van staatssteun.

22.

De nationale rechterlijke instanties in de EVA-Staten vervullen dezelfde functie. Toch is in de EVA-Staten de interne werking van het EER-recht, krachtens Protocol nr. 35 bij de EER-Overeenkomst, onderworpen aan het grondwettelijke recht. Overeenkomstig dit Protocol nr. 35 zijn de EVA-Staten ertoe verplicht in gevallen waarin zich conflicten zouden voordoen tussen de tenuitvoerlegging van EER-regels en andere wetgevende bepalingen zo nodig in hun wetgeving een bepaling op te nemen volgens welke de EER-regels in die gevallen voorrang hebben. Volgens het EVA-Hof moeten particulieren en economische subjecten bij dergelijke conflicten op nationaal niveau aanspraak kunnen maken op rechten uit hoofde van bepalingen van het EER-recht (31), als zijnde rechten die deel uitmaken van of die zijn opgenomen in de respectieve nationale rechtsorde, mits zij onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk zijn (32). Volgens de Autoriteit en in overeenstemming met de rechtspraak van het EU-Hof van Justitie met betrekking tot de identieke bepaling in artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, voldoet artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst aan de impliciete criteria van Protocol nr. 35 bij de EER-Overeenkomst dat het onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk is.

23.

Het feit dat de laatste volzin van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst in de nationale rechtsorde van de EVA-Staten is opgenomen (33), biedt aan de benadeelde partijen de mogelijkheid om voor nationale rechterlijke instanties stappen te zetten tegen een schending van die standstill-bepaling. Nationale rechterlijke instanties dienen alle nodige middelen en methoden te gebruiken om werking te verlenen aan het nationale recht voor de toepassing van de laatste volzin van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst (34).

24.

De essentiële rol die de nationale rechterlijke instanties in deze context vervullen, vloeit ook voort uit het feit dat de Autoriteit zelf slechts over beperkte bevoegdheden beschikt om concurrenten en andere derden tegen onrechtmatige steun te beschermen. Van het grootste belang hierbij is dat de Autoriteit geen eindbeschikking kan geven waarin terugvordering wordt gelast, alleen omdat de steun niet overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst is aangemeld (35). De Autoriteit moet daarom, los van de vraag of de standstill-verplichting al dan niet is nagekomen, een volledige beoordeling van de verenigbaarheid maken (36). Deze beoordeling kan tijdrovend zijn en de bevoegdheid waarover de Autoriteit beschikt om een voorlopig terugvorderingsbevel uit te vaardigen, is aan zeer strikte juridische vereisten gebonden (37).

25.

Het instellen van beroep bij nationale rechterlijke instanties vormt dan ook een belangrijk rechtsmiddel voor concurrenten en andere derden die door onrechtmatige steun worden benadeeld. De maatregelen die door de nationale rechterlijke instanties kunnen worden gelast, omvatten:

a)

voorkomen dat onrechtmatige steun wordt uitgekeerd;

b)

terugvordering van onrechtmatige steun (ongeacht of deze verenigbaar is);

c)

betaling van over onrechtmatige steun verschuldigde rente;

d)

toekenning van schadevergoeding aan concurrenten en andere derden, en

e)

voorlopige maatregelen tegen onrechtmatige steun.

26.

Deze maatregelen worden in de punten 1.2.1 tot en met 1.2.6 nader beschreven.

1.2.1.   Voorkomen dat onrechtmatige steun wordt uitgekeerd

27.

De nationale rechterlijke instanties zijn verplicht de rechten van personen die door de niet-nakoming van de standstill-verplichting worden benadeeld, te beschermen. In geval van een inbreuk op artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst moeten zij derhalve, in overeenstemming met het nationale recht, alle gepaste juridische consequenties trekken (38). De verplichtingen van de nationale rechterlijke instanties blijven echter niet beperkt tot reeds uitgekeerde onrechtmatige steun. Zij strekken zich ook uit tot gevallen waarin onrechtmatige steun op het punt staat te worden uitgekeerd. Nationale rechterlijke instanties moeten de rechten van particulieren beschermen tegen mogelijke niet-eerbiediging van die rechten (39). Wanneer onrechtmatige steun op het punt staat te worden uitgekeerd, moeten de nationale rechterlijke instanties derhalve verhinderen dat deze betaling plaatsvindt.

28.

De verplichting van de nationale rechterlijke instanties om de uitkering van onrechtmatige steun te verhinderen kan zich in allerlei procedurele omstandigheden voordoen, afhankelijk van de verschillende soorten rechtsmiddelen die de nationale wetgeving biedt. Zeer dikwijls zal de eiser trachten de rechtsgeldigheid van het nationale besluit waarbij de onrechtmatige steun wordt verleend, aan te vechten. In dit soort gevallen is voorkomen dat de onrechtmatige steun wordt uitgekeerd, gewoonlijk het logische gevolg van de vaststelling dat het steunverleningsbesluit niet rechtsgeldig is omdat de EVA-Staat inbreuk heeft gemaakt op artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst (40).

1.2.2.   Terugvordering van onrechtmatige steun

29.

Wanneer bij een nationale rechterlijke instantie beroep wordt ingesteld wegens onrechtmatig verleende steun, moet deze op grond van het nationale recht alle juridische consequenties uit deze onwettigheid trekken. De nationale rechterlijke instanties moeten daarom in beginsel de volledige terugvordering van de onrechtmatige staatssteun van de begunstigde gelasten (41). Het gelasten van de volledige terugvordering van de onrechtmatige steun maakt deel uit van de verplichting van de nationale rechterlijke instanties om de individuele rechten van de eiser (bv. een concurrent) uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te beschermen. Deze terugvorderingsverplichting van de nationale rechterlijke instanties staat dus los van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met artikel 61, lid 2 of lid 3, van de EER-Overeenkomst.

30.

Aangezien nationale rechterlijke instanties de volledige terugvordering van onrechtmatige steun moeten gelasten, ongeacht de verenigbaarheid ervan, is het mogelijk dat een procedure voor een nationale rechterlijke instantie sneller verloopt dan een procedure naar aanleiding van een bij de Autoriteit ingediende klacht. In tegenstelling tot de Autoriteit (42) kunnen en moeten de nationale rechterlijke instanties zich er namelijk toe beperken vast te stellen of een maatregel staatssteun is en of de standstill-verplichting erop van toepassing is.

31.

De verplichting van de nationale rechterlijke instanties om terugvordering te gelasten is echter niet absoluut. Volgens het SFEI-arrest (43), kunnen zich buitengewone omstandigheden voordoen waarin het niet gepast zou zijn terugvordering van onrechtmatige steun te gelasten. In dit soort gevallen moet een soortgelijke wettelijke norm worden gehanteerd als die welke in de artikelen 14 en 15 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst is vastgelegd (44). Met andere woorden, omstandigheden die geen belemmering zouden vormen voor een terugvorderingsbevel van de Autoriteit kunnen niet rechtvaardigen dat nationale rechterlijke instanties geen volledige terugvordering gelasten. De criteria die het EVA-Hof in dit opzicht toepast, zijn zeer strikt (45). De ontvanger van onrechtmatige steun kan, volgens de vaste rechtspraak van het EVA-Hof en het EU-Hof van Justitie, in beginsel geen gewettigd vertrouwen doen gelden ten aanzien van een terugvorderingsbevel van de Autoriteit (46). Een behoedzame ondernemer had immers kunnen nagaan of de door hem ontvangen steun was aangemeld of niet (47).

32.

Dat nationale rechterlijke instanties geen terugvordering op grond van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst gelasten, is derhalve slechts gerechtvaardigd wanneer een specifieke en concrete omstandigheid bij de ontvanger gewettigd vertrouwen heeft gewekt (48). Dit kan het geval zijn wanneer de Autoriteit zelf duidelijk heeft aangegeven dat de betrokken maatregel geen staatssteun is en dat hij niet onder de standstill-verplichting valt (49).

33.

In lijn met de vaste rechtspraak van het EU-Hof van Justitie (50), houdt de op de nationale rechterlijke instanties rustende verplichting om volledige terugvordering van onrechtmatige steun te gelasten op te bestaan indien de Autoriteit, op het tijdstip waarop de nationale rechterlijke instantie uitspraak doet, al heeft besloten dat de steun verenigbaar is met de werking van de EER-Overeenkomst. Omdat de standstill-verplichting ervoor moet zorgen dat alleen verenigbare steun wordt verleend, loopt die doelstelling niet langer gevaar wanneer de Autoriteit de verenigbaarheid van de steun al heeft bevestigd (51). De verplichting van de nationale rechterlijke instanties om de rechten van de justitiabelen uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te beschermen, blijft dan ook onveranderd wanneer de Autoriteit nog geen besluit heeft genomen, los van de vraag of die procedure hangende is (52).

34.

Hoewel nationale rechterlijke instanties na een gunstige beschikking van de Autoriteit krachtens het EER-recht niet meer verplicht zijn om volledige terugvordering te gelasten, bestaat dergelijke terugvorderingsverplichting mogelijk wel nog uit hoofde van het nationale recht  (53). Wanneer een dergelijke verplichting bestaat, doet deze echter geen afbreuk aan het recht van de EVA-Staat om de steun later opnieuw tot uitvoering te brengen.

35.

Zodra de nationale rechterlijke instantie tot de bevinding is gekomen dat onrechtmatige steun, in strijd met artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst, is uitgekeerd, moet deze de steun kwantificeren om het terug te vorderen bedrag vast te stellen. Daarbij kan de rechter steunen op de rechtspraak van het EVA-Hof en het EU-Hof van Justitie betreffende de toepassing van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst en artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en de richtsnoeren en beschikkingspraktijk van de Autoriteit. Indien nationale rechterlijke instanties bij de berekening van het steunbedrag moeilijkheden ondervinden, kunnen zij de Autoriteit om bijstand verzoeken, zoals in deel 2 van dit hoofdstuk wordt uiteengezet.

1.2.3.   Terugvordering met rente

36.

Het economische voordeel van onrechtmatige steun is niet beperkt tot het nominale steunbedrag. De begunstigde verkrijgt namelijk tevens een financieel voordeel als gevolg van de voortijdige tenuitvoerlegging van de steunmaatregel. Indien de steun immers bij de Autoriteit was aangemeld, zou de uitkering ervan - zo deze al plaatsvond - op een later tijdstip hebben plaatsgevonden. De begunstigde had dan de nodige middelen op de kapitaalmarkten moeten lenen en onder meer marktconforme rente moeten betalen.

37.

Wegens dit onrechtmatige tijdsvoordeel moet, ingeval van een terugvorderingsbevel van de Autoriteit overeenkomstig artikel 14, lid 2, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, niet alleen het nominale steunbedrag worden teruggevorderd, maar ook rente vanaf het tijdstip waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot het tijdstip van daadwerkelijke terugbetaling van de steun. Welk rentepercentage daarbij moet worden toegepast, is vastgelegd in Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 (54).

38.

In lijn met de vaste rechtspraak van het EU-Hof van Justitie (55), en teneinde werking te verlenen aan artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, dienen de nationale rechterlijke instanties de terugvordering te gelasten van het uit de voortijdige tenuitvoerlegging van de steun voortvloeiende financiële voordeel (hierna „over onrechtmatige steun verschuldigde rente” genoemd). De reden hiervan is dat de voortijdige tenuitvoerlegging van de onrechtmatige steun ten minste tot gevolg heeft dat concurrenten, naar gelang van de omstandigheden, de nadelige gevolgen van de steun eerder ondervinden dan dit, in termen van mededinging, had moeten gebeuren. De begunstigde heeft daarmee een onrechtmatig voordeel verkregen (56).

39.

De verplichting van de nationale rechterlijke instanties om betaling van de over onrechtmatige steun verschuldigde rente te gelasten, kan zich in twee soorten omstandigheden voordoen:

a)

nationale rechterlijke instanties moeten in beginsel overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst de volledige terugvordering van onrechtmatige steun gelasten. In dat geval moet de over onrechtmatige steun verschuldigde rente bij het oorspronkelijke steunbedrag worden opgeteld wanneer het totale terug te vorderen bedrag wordt vastgesteld;

b)

nationale rechterlijke instanties moeten echter ook betaling van de over onrechtmatige steun verschuldigde rente gelasten wanneer er in uitzonderlijke gevallen geen verplichting is om volledige terugvordering te gelasten. De verplichting voor de nationale rechterlijke instanties om betaling van de over onrechtmatige steun verschuldigde rente te gelasten, blijft ook na een gunstige beschikking van de Autoriteit bestaan (57). Dit kan voor potentiële eisers van doorslaggevend belang zijn, omdat het betekent dat zij, ook in gevallen waarin de Autoriteit de steun al verenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst heeft verklaard, genoegdoening kunnen krijgen.

40.

Om te voldoen aan de verplichting om betaling van de over onrechtmatige steun verschuldigde rente te gelasten, moeten de nationale rechterlijke instanties het bedrag van de te vorderen rente vaststellen. Daarbij gelden de volgende beginselen:

a)

er wordt uitgegaan van het nominale steunbedrag (58);

b)

bij de vaststelling van de toe te passen rente en berekeningsmethode dienen de nationale rechterlijke instanties rekening houden met het feit dat met de betaling van de over onrechtmatige steun verschuldigde rente op last van een nationale rechterlijke instantie hetzelfde doel wordt nagestreefd als de vordering van rente door de Autoriteit uit hoofde van artikel 14 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst. Daarnaast zijn verzoeken tot betaling van de over onrechtmatige steun verschuldigde rente op het EER-recht gebaseerd, en wel op artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst (59). De beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid die in punt 1.4.1. van dit hoofdstuk worden beschreven zijn derhalve op die verzoeken van toepassing;

c)

om de samenhang met artikel 14 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst en de inachtneming van het doeltreffendheidsbeginsel te waarborgen, moet de door de nationale rechterlijke instanties te hanteren methode voor de berekening van de rente naar het oordeel van de Autoriteit niet minder strikt zijn dan is bepaald in Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 (60). Daarom moet de over onrechtmatige steun verschuldigde rente op een samengestelde grondslag worden berekend en mag het toegepaste rentepercentage niet lager dan de referentierente zijn (61);

d)

daarnaast vloeit volgens de Autoriteit uit het gelijkwaardigheidsbeginsel voort dat, wanneer de in het nationale recht vastgelegde methode voor de berekening van de rente strikter is dan die welke in Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 is vastgelegd, de nationale rechterlijke instanties ook striktere nationale regels moeten toepassen op vorderingen die op artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst zijn gebaseerd;

e)

de begindatum voor de berekening van de rente is steeds het tijdstip waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde ter beschikking is gesteld. Welke datum als einddatum wordt bepaald, hangt af van de omstandigheden op het tijdstip waarop de nationale rechterlijke instanties uitspraak doen. Indien de Autoriteit de steun al heeft goedgekeurd, is de einddatum de datum van de beschikking van de Autoriteit. In de overige gevallen wordt de over onrechtmatige steun verschuldigde rente berekend over de gehele periode dat de onrechtmatige steun beschikbaar was, tot het tijdstip waarop de steun daadwerkelijk door de begunstigde wordt terugbetaald. In lijn met de vaste rechtspraak van het EU-Hof van Justitie dient tevens over onrechtmatige steun verschuldigde rente te worden berekend over de periode tussen het tijdstip waarop de Autoriteit een gunstige beschikking heeft gegeven, en de vernietiging van die beschikking door het EVA-Hof (62).

41.

In geval van twijfel kunnen de nationale rechterlijke instanties de Autoriteit, zoals uiteengezet in deel 2 van dit hoofdstuk, om bijstand verzoeken.

1.2.4.   Schadevergoedingseisen

42.

De nationale rechterlijke instanties kunnen ook aanleiding zien om vorderingen tot schadevergoeding toe te wijzen wegens schade die concurrenten van de begunstigde of andere derden door de onrechtmatige staatssteun hebben geleden (63). Die vorderingen zijn doorgaans gericht tegen de steunverlenende autoriteit. Zij kunnen bijzonder belangrijk zijn voor de eiser omdat, in tegenstelling tot verzoeken waarmee alleen terugvordering wordt beoogd, een toegewezen vordering tot schadevergoeding de eiser rechtstreekse financiële compensatie voor de geleden schade verschaft. Deze beroepsmogelijkheden worden uiteraard in de nationale wetgeving geregeld. In dit verband beklemtoont de Autoriteit dat de nationale rechterlijke instanties alle beschikbare middelen of beroepsmogelijkheden moeten gebruiken en alle relevante bepalingen van het nationale recht moeten toepassen teneinde de rechtstreekse werking van de nationale wetgeving tot uitvoering van de laatste volzin van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst tot gelding te brengen en de rechten te beschermen die dat recht aan particulieren en economische subjecten verleent.

43.

Ongeacht de mogelijkheid om een vordering tot schadevergoeding krachtens het nationale recht in te stellen, geven, ingevolge de rechtspraak van het EVA-Hof (64), schendingen van de standstill-verplichting daarom in beginsel aanleiding tot vorderingen tot schadevergoeding. De EVA-Staten zijn verplicht de schade te vergoeden die particulieren lijden als gevolg van schendingen van zowel de secundaire besluiten van het EER-recht als van het hoofddeel van de EER-Overeenkomst (65). Van deze aansprakelijkheid van een EVA-Staat is sprake wanneer: i) de geschonden rechtsregel ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen; ii) er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending; en iii) er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schending van de op de Staat rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade (66).

44.

Aan de eerste voorwaarde (verplichting uit hoofde van het EER-recht tot bescherming van rechten van particulieren) is volgens de Autoriteit voldaan wanneer er sprake is van inbreuken op artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst. Het EVA-Hof heeft verklaard dat een geschonden rechtsregel geacht wordt rechten te verlenen aan particulieren indien de betreffende bepaling onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk is (67). Zoals in punt 22 is aangegeven, is de Autoriteit van oordeel dat dit criterium is vervuld met artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst.

45.

Aan de voorwaarde van een voldoende gekwalificeerde schending van het EER-recht is doorgaans eveneens voldaan bij miskenning van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst. Het EVA-Hof heeft verklaard dat dit afhankelijk is van de vraag of de overeenkomstsluitende partij bij de EER-Overeenkomst, bij de uitoefening van haar wetgevende bevoegdheid, de grenzen harer bevoegdheden klaarblijkelijk ernstig heeft miskend. Die elementen zijn onder meer, behalve de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel en de omvang van de beoordelingsmarge die de geschonden regel de nationale instanties laat, de vraag of al dan niet opzettelijk een schending is begaan of schade is veroorzaakt, en de vraag of een eventuele onjuiste rechtsopvatting al dan niet verschoonbaar is (68). Niettemin staat het, wat artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst betreft, de autoriteiten van de EVA-Staten niet vrij steunmaatregelen niet aan te melden. Zij hebben in beginsel de absolute verplichting alle maatregelen van deze aard aan te melden alvorens deze ten uitvoer te leggen. Alhoewel het EVA-Hof in sommige gevallen met de verschoonbaarheid van de betrokken inbreuk op het EER-recht rekening houdt (69), dienen de autoriteiten van EVA-Staten, wanneer er sprake is van staatssteun, zich ten volle bewust te zijn van deze verplichting en kunnen zij normaal gesproken niet stellen dat zij niet van de standstill-verplichting op de hoogte waren. In geval van twijfel hebben de EVA-Staten altijd de mogelijkheid om de maatregel om redenen van rechtszekerheid bij de Autoriteit aan te melden (70).

46.

Aan de derde voorwaarde dat de eiser feitelijke en zekere financiële schade moet zijn toegebracht als gevolg van de schending van het EER-recht, kan op verschillende wijzen worden voldaan.

47.

De eiser zal dikwijls aanvoeren dat de winstderving die hij heeft geleden, rechtstreeks aan de steun te wijten was. Wanneer nationale rechterlijke instanties met een dergelijk argument worden geconfronteerd, moeten zij de volgende overwegingen in aanmerking nemen:

a)

uit hoofde van de vereisten van het EER-recht inzake gelijkwaardigheid en doeltreffendheid (71) mag de aansprakelijkheid van een EVA-Staat voor winstderving niet door nationale voorschriften worden uitgesloten (72). Volgens het EER-recht kan sprake zijn van schade, ongeacht of de eiser als gevolg van de schending vermogen heeft verloren of zijn vermogenspositie niet heeft kunnen verbeteren. Indien het nationale recht een dergelijke uitsluiting bevat, zouden de nationale rechterlijke instanties die bepaling buiten toepassing moeten laten bij vorderingen tot schadevergoeding op grond van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst;

b)

het zal gemakkelijker zijn het feitelijke bedrag van de winstderving vast te stellen wanneer de onrechtmatige steun de ontvanger in staat heeft gesteld een opdracht in de wacht te slepen of een specifieke zakelijke transactie te verrichten ten koste van de eiser. De nationale rechterlijke instantie kan in dat geval de inkomsten berekenen die de eiser waarschijnlijk dankzij deze opdracht zou hebben gegenereerd. In gevallen waarin de opdracht reeds door de ontvanger van de steun is uitgevoerd, dienen de nationale rechterlijke instanties tevens rekening te houden met de daadwerkelijk geboekte winst;

c)

een meer gecompliceerde beoordeling van de schade is noodzakelijk wanneer de steun alleen leidt tot een algeheel verlies van marktaandeel. In dergelijke gevallen zou de huidige inkomenssituatie van de eiser (op basis van de resultatenrekening) kunnen worden vergeleken met zijn hypothetische inkomenssituatie indien de onrechtmatige steun niet was verleend;

d)

er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij de door de eiser geleden schade groter is dan de gederfde winst. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer de eiser als gevolg van de onrechtmatige steun failliet gaat (bijvoorbeeld als gevolg van insolventie).

48.

De mogelijkheid om schadevergoeding te eisen staat in beginsel los van een eventueel gelijktijdig door de Autoriteit ingesteld onderzoek naar dezelfde steunmaatregel. Het feit dat een dergelijk onderzoek loopt, ontheft nationale rechterlijke instanties niet van hun verplichting om de rechten van particulieren uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te beschermen (73). Aangezien de eiser wellicht kan aantonen dat hij schade heeft geleden door de voortijdige tenuitvoerlegging van de steun, en meer in het bijzonder als gevolg van het onrechtmatig verkregen tijdvoordeel van de begunstigde, is het niet uitgesloten dat zijn eis wordt toegewezen, zelfs indien de Autoriteit de steun reeds heeft goedgekeurd op het tijdstip dat de nationale rechterlijke instanties uitspraak doen (74).

49.

In sommige gevallen zullen nationale rechterlijke instanties overeenkomstig het nationale procesrecht kunnen gebruikmaken van oordeelkundige ramingen om het aan de eiser toe te wijzen schadevergoedingsbedrag te bepalen. Mits het doeltreffendheidsbeginsel (75) in acht wordt genomen, is het gebruik van dergelijke ramingen eveneens mogelijk met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst. Dit kan een bruikbaar instrument zijn wanneer nationale rechterlijke instanties moeite hebben met de berekening van de schade.

50.

Met betrekking tot de juridische vereisten inzake vorderingen tot schadevergoeding ingevolge het EER-recht en vraagstukken op het gebied van de berekening van schade bestaat verder de mogelijkheid om de Autoriteit om bijstand te verzoeken overeenkomstig deel 2 van dit hoofdstuk.

1.2.5.   Vorderingen tot schadevergoeding tegen de begunstigde

51.

Zoals hierboven is uiteengezet, hebben potentiële eisers het recht om vorderingen tot schadevergoeding in te stellen tegen de autoriteit die de staatssteun heeft verleend. Onder bepaalde omstandigheden kan de eiser er evenwel de voorkeur aan geven rechtstreeks van de begunstigde schadevergoeding te eisen.

52.

Omdat artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst de begunstigde geen rechtstreekse verplichtingen oplegt (76), biedt het EER-recht geen rechtsgrondslag voor dergelijke vorderingen. Dit staat evenwel niet in de weg aan de mogelijkheid om op basis van het materiële nationale recht met succes een vordering tot schadevergoeding tegen de begunstigde in te stellen. In dat verband dienen potentiële eisers een beroep te doen op de nationale voorschriften inzake niet-contractuele aansprakelijkheid (77).

1.2.6.   Voorlopige maatregelen

53.

De op nationale rechterlijke instanties rustende verplichting om de noodzakelijke juridische consequenties te trekken uit schendingen van de standstill-verplichting beperkt zich niet tot hun eindvonnis. In het kader van hun rol ingevolge artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst zijn zij tevens verplicht voorlopige maatregelen te nemen wanneer dit passend is om de rechten van particulieren (78) en de doeltreffendheid van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te waarborgen.

54.

De bevoegdheid van nationale rechterlijke instanties om voorlopige maatregelen te nemen, kan van cruciaal belang zijn voor belanghebbenden wanneer een snelle genoegdoening vereist is. Doordat nationale rechterlijke instanties snel tegen onrechtmatige steun kunnen optreden, door hun nabijheid en door de grote verscheidenheid aan maatregelen die hun ter beschikking staan, zijn nationale rechterlijke instanties zeer goed in staat om voorlopige maatregelen te nemen wanneer onrechtmatige steun reeds is uitbetaald of op korte termijn zal worden uitbetaald.

55.

De duidelijkste gevallen zijn die waarbij de onrechtmatige steun nog niet is uitgekeerd, maar het gevaar bestaat dat dit gedurende de behandeling van de zaak door de nationale rechterlijke instanties zal gebeuren. In dergelijke gevallen kunnen nationale rechterlijke instanties uit hoofde van hun verplichting om schendingen van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te voorkomen (79), gehouden zijn in kort geding de onrechtmatige uitkering van de steun te verhinderen tot ten gronde over de zaak is beslist.

56.

Wanneer de betaling van de onrechtmatige steun reeds heeft plaatsgevonden, zijn nationale rechterlijke instanties in het kader van hun rol ingevolge artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst gewoonlijk verplicht terugvordering van het volledige bedrag te gelasten (inclusief de over onrechtmatige steun verschuldigde rente). Vanwege het doeltreffendheidsbeginsel (80) mogen nationale rechterlijke instanties dat terugvorderingsbevel niet uitstellen door de procedure al te zeer te vertragen. Een dergelijke vertraging zou namelijk niet alleen de rechten van particulieren aantasten welke door artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst worden beschermd, maar ook het uit de onrechtmatigheid van de steun voortvloeiende concurrentienadeel rechtstreeks doen toenemen.

57.

Ondanks deze algemene verplichting kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij de einduitspraak van nationale rechterlijke instanties wordt vertraagd. In dergelijke gevallen moeten zij uit hoofde van zijn verplichting ingevolge artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst om de rechten van particulieren te beschermen, met alle voorlopige maatregelen die hun op grond van de toepasselijke bepalingen van het nationale procesrecht ter beschikking staan, ten minste voorlopig een einde maken aan de mededingingsbeperkende gevolgen van de steun („voorlopige terugvordering”) (81). De toepassing van de nationale procesrechtelijke bepalingen in dit verband is onderworpen aan de vereisten inzake gelijkwaardigheid en doeltreffendheid (82).

58.

Wanneer nationale rechterlijke instanties op basis van de rechtspraak van het EVA-Hof en het EU-Hof van Justitie en de beschikkingspraktijk van de Autoriteit op redelijke gronden vooralsnog oordelen dat de betrokken maatregel staatssteun inhoudt, is het volgens de Autoriteit en behoudens het nationale procesrecht, de meest gerede oplossing om te gelasten de onrechtmatige steun en de over onrechtmatige steun verschuldigde rente op een geblokkeerde rekening te storten tot ten gronde over de zaak is beslist. In hun einduitspraak zouden de nationale rechterlijke instanties vervolgens moeten gelasten dat de gelden van de geblokkeerde rekening worden terugbetaald aan de autoriteit die de staatssteun heeft verleend, indien de onrechtmatigheid van de steun is komen vast te staan, ofwel dat deze gelden aan de begunstigde ter beschikking worden gesteld.

59.

Voorlopige terugvordering kan eveneens een zeer doeltreffend middel zijn in gevallen waarin de procedure voor nationale rechterlijke instanties gelijktijdig met een onderzoek door de Autoriteit plaatsvindt (83). Een lopend onderzoek van de Autoriteit ontheft nationale rechterlijke instanties niet van hun verplichting om de rechten van particulieren uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te beschermen (84). De nationale rechterlijke instanties mogen derhalve hun eigen procedure niet eenvoudigweg opschorten tot de Autoriteit een besluit heeft genomen en de rechten van de eiser ingevolge artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst in de tussentijd onbeschermd laten. Wanneer nationale rechterlijke instanties de uitkomst van de verenigbaarheidsbeoordeling van de Autoriteit willen afwachten alvorens een definitief en onherroepelijk terugvorderingsbevel te geven, moeten zij derhalve passende voorlopige maatregelen nemen. Ook hier lijkt de storting van de gelden op een geblokkeerde rekening een geschikte oplossing. In gevallen waarin:

a)

de Autoriteit de steun onverenigbaar verklaart, zouden de nationale rechterlijke instanties moeten gelasten dat de gelden van de geblokkeerde rekening worden terugbetaald aan de autoriteit die de staatssteun heeft verleend (steun, vermeerderd met over onrechtmatige steun verschuldigde rente);

b)

de Autoriteit de steun verenigbaar verklaart, zou dit de nationale rechterlijke instanties ontheffen van hun verplichting uit hoofde van het EER-recht om volledige terugvordering te gelasten (85). Derhalve mag de rechter, onverminderd het nationale recht (86), gelasten dat het feitelijke steunbedrag aan de ontvanger wordt uitgekeerd. Zoals in punt 1.2.3 van dit hoofdstuk is uiteengezet, blijven de nationale rechterlijke instanties echter verplicht volle werking te verlenen aan artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst om de betaling van over onrechtmatige steun verschuldigde rente te gelasten (87). Deze rente zal derhalve moeten worden betaald aan de autoriteit die de staatssteun heeft verleend.

1.3.   De rol van nationale rechterlijke instanties bij de tenuitvoerlegging van ongunstige beschikkingen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA waarbij terugvordering wordt gelast

60.

Nationale rechterlijke instanties kunnen ook met staatssteunzaken te maken krijgen wanneer de Autoriteit reeds terugvordering heeft gelast. Hoewel het hierbij meestal om procedures van beroep tot nietigverklaring van een nationaal terugvorderingsbevel zal gaan, kunnen ook derden schadevergoeding eisen van nationale autoriteiten omdat deze een terugvorderingsbeschikking van de Autoriteit niet ten uitvoer hebben gelegd.

1.3.1.   Betwisting van de geldigheid van een nationaal terugvorderingsbevel

61.

Overeenkomstig artikel 14, lid 3, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst moeten EVA-Staten terugvorderingsbeschikkingen onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures ten uitvoer leggen voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking toelaten. Indien een nationale procesrechtelijke bepaling onverwijlde en/of daadwerkelijke terugvordering in de weg staat, moeten de nationale rechterlijke instanties die bepaling buiten toepassing laten (88).

62.

De geldigheid van terugvorderingsbevelen van nationale autoriteiten met het oog op de tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbeschikking van de Autoriteit wordt soms voor een nationale rechterlijke instantie aangevochten. De regels die bij een dergelijke procedure van toepassing zijn, zijn nader uiteengezet in het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare staatssteun (89); de hoofdbeginselen van dat hoofdstuk worden hier samengevat.

63.

De geldigheid van de onderliggende beschikking van de Autoriteit kan niet voor nationale rechterlijke instanties worden aangevochten indien de eiser rechtstreeks bij het EVA-Hof tegen die beschikking had kunnen opkomen (90). Dit betekent ook dat, indien aanvechting op grond van artikel 36 van de Toezichtovereenkomst mogelijk was geweest, de nationale rechterlijke instanties de tenuitvoerlegging van de terugvorderingsbeschikking niet mogen opschorten om redenen die verband houden met de geldigheid van de beschikking van de Autoriteit (91).

64.

Wanneer niet duidelijk is of de eiser op grond van artikel 36 van de Toezichtovereenkomst een beroep tot nietigverklaring kan instellen (bijvoorbeeld wanneer de maatregel een steunregeling betreft met een breed toepassingsbereik waarbij de eiser wellicht niet kan aantonen dat hij individueel wordt geraakt), moeten de nationale rechterlijke instanties in beginsel rechtsbescherming bieden. Onder die omstandigheden waarin het beroep de geldigheid en wettigheid van de beschikking van de Autoriteit betreft, moeten de nationale rechterlijke instanties de procedure van artikel 34 van de Toezichtovereenkomst toepassen.

65.

De toewijzing van voorlopige maatregelen is in dergelijke omstandigheden onderworpen aan de zeer strikte juridische vereisten die het EU-Hof van Justitie in de zaak-Zuckerfabrik (92) en de zaak-Atlanta (93) heeft vastgelegd. Een nationale rechterlijke instantie mag enkel onder de volgende voorwaarden een terugvorderingsbevel opschorten: i) zij koestert ernstige twijfels omtrent de geldigheid van het besluit. Wanneer de vraag betreffende de geldigheid van het bestreden besluit nog niet aan het EVA-Hof is voorgelegd, dient de nationale rechterlijke instantie de procedure van artikel 34 van de Toezichtovereenkomst toe te passen; ii) er moet sprake zijn van spoedeisendheid in die zin dat de voorlopige maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de verzoekende partij ernstige en onherstelbare schade lijdt, en iii) de rechterlijke instantie dient naar behoren met het EER-belang rekening te houden. Bij de beoordeling van al deze voorwaarden moet de nationale rechterlijke instantie iedere uitspraak van het EVA-Hof over de rechtmatigheid van de beschikking van de Autoriteit of inzake een verzoek om voorlopige maatregelen op EER-niveau, eerbiedigen (94).

1.3.2.   Schadevergoeding wegens niet-tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbeschikking

66.

Evenals schendingen van de standstill-verplichting kan, volgens de Autoriteit, de niet-nakoming door de autoriteiten van een EVA-Staat van een terugvorderingsbeschikking van de Autoriteit op grond van artikel 14 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, aanleiding geven tot vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van de rechtspraak van het EVA-Hof (95). De Autoriteit is van oordeel dat bij de behandeling van dergelijke vorderingen dezelfde beginselen van toepassing zijn als met betrekking tot de reeds genoemde schendingen van de standstill-verplichting (96): i) de terugvorderingsverplichting van de EVA-Staat beoogt immers dezelfde rechten van particulieren te beschermen als de standstill-verplichting, en ii) de terugvorderingsbeschikkingen van de Autoriteit laten de nationale autoriteiten geen enkele discretionaire bevoegdheid; schendingen van de terugvorderingsverplichting moeten derhalve in beginsel als voldoende ernstig worden beschouwd. Derhalve zal het slagen van een vordering tot schadevergoeding wegens niet-tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbeschikking van de Autoriteit, andermaal afhangen van de vraag of de eiser kan aantonen dat hij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de vertraagde terugvordering (97).

1.4.   Procesrechtelijke bepalingen en procesbevoegdheid voor nationale rechterlijke instanties

1.4.1.   Algemene beginselen

67.

Nationale rechterlijke instanties zijn verplicht werking te verlenen aan de standstill-verplichting en de rechten van particulieren te beschermen tegen onrechtmatige staatssteun. In beginsel zijn hierbij de nationale procesrechtelijke bepalingen van toepassing (98). De toepassing van het nationale recht in deze omstandigheden is gebonden aan twee belangrijke voorwaarden:

a)

de nationale procesrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst mogen niet ongunstiger zijn dan die welke gelden voor vorderingen die op de interne rechtsorde zijn gebaseerd (gelijkwaardigheidsbeginsel) (99), en

b)

de nationale procesrechtelijke bepalingen mogen niet van dien aard zijn dat zij de uitoefening van de door het EER-recht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (100).

68.

Meer algemeen moeten de nationale rechterlijke instanties de nationale procesrechtelijke bepalingen buiten toepassing laten indien de in punt 67 genoemde beginselen anders zouden worden geschonden.

1.4.2.   Procesbevoegdheid

69.

Het doeltreffendheidsbeginsel heeft een rechtstreeks effect op de procesbevoegdheid van eventuele eisers die op grond van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst een procedure aanhangig maken bij een nationale rechterlijke instantie. In dit verband vereist het EER-recht dat de nationale bepalingen inzake procesbevoegdheid het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming niet mogen ondermijnen (101). Nationale bepalingen kunnen derhalve de procesbevoegdheid niet beperken tot de concurrenten van de begunstigde (102). Derden die niet worden geraakt door de concurrentievervalsing die het gevolg is van de steunmaatregel, kunnen eveneens een voldoende groot procesbelang van een andere aard (zoals in belastingzaken is erkend) hebben bij het instellen van een beroep voor een nationale rechter (103).

1.4.3.   Procesbevoegdheid in belastingzaken

70.

De reeds aangehaalde rechtspraak is met name relevant voor staatssteun die wordt verleend in de vorm van vrijstellingen van belastingen en andere financiële verplichtingen. In dergelijke gevallen kunnen personen die deze vrijstelling niet genieten, hun eigen belastingplicht aanvechten op grond van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst (104).

71.

Derden-belastingbetalers kunnen zich echter slechts op de standstill-verplichting beroepen wanneer de belasting waaraan zij zijn onderworpen integrerend deel uitmaakt van de onrechtmatige staatssteunmaatregel (105). Dit is het geval wanneer, krachtens de toepasselijke nationale regeling, de opbrengst van de belasting uitsluitend voor de financiering van de onrechtmatige staatssteun bestemd is en rechtstreeks van invloed is op de omvang van de in strijd met artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst verleende staatssteun (106).

72.

Wanneer vrijstellingen van algemene belastingen zijn verleend, is gewoonlijk niet aan bovengenoemde criteria voldaan. Een onderneming die deze belastingen verschuldigd is, kan derhalve in de regel niet stellen dat andermans belastingvrijstelling onrechtmatig is op grond van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst (107). Voorts is het vaste rechtspraak van het EU-Hof van Justitie dat een uitbreiding van de onrechtmatige belastingvrijstelling tot de eiser geen geschikte remedie vormt tegen schendingen van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst; met een dergelijke maatregel zouden de mededingingsverstorende effecten van de onrechtmatige steun niet worden weggenomen, maar juist worden versterkt (108).

1.4.4.   Het verzamelen van bewijsmateriaal

73.

Het doeltreffendheidsbeginsel kan tevens van invloed zijn op het verzamelen van bewijsmateriaal. Wanneer de bewijslast met betrekking tot een specifieke vordering het een eiser onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om dit bewijs te leveren (bijvoorbeeld wanneer de noodzakelijke bewijsstukken niet in zijn bezit zijn), moeten de nationale rechterlijke instanties gebruikmaken van alle procedurele middelen die hun ingevolge het nationale recht ter beschikking staan, om de eiser toegang tot deze bewijsstukken te verlenen. Dit kan ook de verplichting inhouden, wanneer het nationale recht hierin voorziet, dat de nationale rechterlijke instanties de verweerder of een derde gelasten de noodzakelijke documenten aan de eiser over te leggen (109).

2.   BIJSTAND VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA AAN DE NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES

74.

Overeenkomstig artikel 3 van de EER-Overeenkomst, dat is gebaseerd op artikel 10 van het EG-Verdrag, zijn de overeenkomstsluitende partijen verplicht om alle maatregelen te nemen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit de EER-Overeenkomst voorvloeiende verplichtingen te verzekeren en om de samenwerking in het kader van die Overeenkomst te vergemakkelijken (110). Op basis van de rechtspraak van het EU-Hof van Justitie houdt artikel 10 van het EG-Verdrag in dat de Europese Commissie de nationale rechterlijke instanties moet bijstaan bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht (111). Omgekeerd kunnen nationale rechterlijke instanties verplicht worden de Europese Commissie bij te staan bij de vervulling van haar taken (112). De Autoriteit vindt dat voor haar dezelfde verplichtingen gelden ten aanzien van een loyale samenwerking met de nationale rechterlijke instanties in de EVA-Staten, uit hoofde van het overeenkomstige artikel 3 van de EER-Overeenkomst en artikel 2 van de Toezichtovereenkomst.

75.

Gezien de centrale rol die de nationale rechterlijke instanties vervullen bij de handhaving van de staatssteunregels, verbindt de Autoriteit zich ertoe de nationale rechterlijke instanties bij te staan wanneer dezen hieraan behoefte hebben om in een aanhangige zaak tot een beslissing te komen. Het vroegere hoofdstuk van de richtsnoeren van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op het gebied van steunmaatregelen van de staten (113) bood nationale rechterlijke instanties reeds de mogelijkheid om de Autoriteit om bijstand te verzoeken, doch dezen hebben daarvan niet regelmatig gebruikgemaakt. De Autoriteit wil daarom een nieuwe poging doen om nauwere samenwerking met de nationale rechterlijke instanties tot stand te brengen door praktischere en gebruiksvriendelijkere bijstandsmechanismen ter beschikking te stellen. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de samenwerking tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de rechterlijke instanties van de EVA-Staten bij de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst (114).

76.

De Autoriteit kan de nationale rechterlijke instanties op twee manieren bijstand verlenen:

a)

de nationale rechterlijke instantie kan de Autoriteit verzoeken hem relevante informatie te verstrekken waarover deze beschikt (zie punt 2.1 van dit hoofdstuk);

b)

de nationale rechterlijke instantie kan de Autoriteit om advies vragen over de toepassing van de staatssteunregels (zie punt 2.2 van dit hoofdstuk).

77.

Wanneer de Autoriteit de nationale rechterlijke instanties bijstand verleent, moet zij haar geheimhoudingsplicht nakomen en haar eigen werking en onafhankelijkheid waarborgen (115). Bij de naleving van haar verplichting tegenover de nationale rechterlijke instanties ingevolge artikel 3 van de EER-Overeenkomst, is de Autoriteit derhalve gehouden neutraal en objectief te blijven. Aangezien de bijstand die de Autoriteit de nationale rechterlijke instanties verleent, deel uitmaakt van haar verplichting om het openbaar belang te verdedigen, is de Autoriteit geenszins voornemens de particuliere belangen te dienen van de partijen in de bij de nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak. De Autoriteit zal derhalve geen van de bij de nationale procedure betrokken partijen horen over haar bijstand aan de nationale rechterlijke instantie.

78.

De bijstand die de nationale rechterlijke instanties ingevolge dit hoofdstuk wordt geboden, wordt op vrijwillige basis verleend en laat de mogelijkheid van de nationale rechterlijke instanties onverlet om het EVA-Hof van Justitie op grond van artikel 34 van de Toezichtovereenkomst om een advies te verzoeken met betrekking tot de uitlegging of de geldigheid van het EER-recht.

2.1.   Het verstrekken van inlichtingen aan nationale rechterlijke instanties

79.

De verplichting van de Autoriteit om de nationale rechterlijke instanties bijstand te verlenen bij de toepassing van de staatssteunregels omvat ook de verplichting om relevante informatie waarover deze beschikt, aan de nationale rechterlijke instanties te doen toekomen (116).

80.

Nationale rechterlijke instanties kunnen de Autoriteit onder meer om de volgende soorten inlichtingen verzoeken:

a)

inlichtingen over een lopende procedure van de Autoriteit; deze inlichtingen kunnen onder andere betrekking hebben op de vraag of ter zake van een bepaalde steunmaatregel bij de Autoriteit een procedure aanhangig is, of een bepaalde steunmaatregel naar behoren is aangemeld overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst, of de Autoriteit een formele onderzoekprocedure heeft ingeleid, en of de Autoriteit reeds een beschikking heeft gegeven (117). Wanneer nog geen beschikking is gegeven, kunnen de nationale rechterlijke instanties de Autoriteit verzoeken aan te geven wanneer deze waarschijnlijk zal worden gegeven;

b)

nationale rechterlijke instanties kunnen de Autoriteit ook verzoeken bepaalde documenten waarover deze beschikt over te leggen. Hierbij kan het gaan om afschriften van bestaande beschikkingen van de Autoriteit, voor zover deze nog niet op de website van de Autoriteit zijn bekendgemaakt, feitelijke gegevens, statistische gegevens, marktonderzoeken en economische analyses.

81.

Om ervoor te zorgen dat de samenwerking met de nationale rechterlijke instanties doelmatig verloopt, zullen verzoeken om inlichtingen zo snel mogelijk worden behandeld. De Autoriteit tracht de nationale rechterlijke instanties binnen één maand na het tijdstip van ontvangst van het verzoek de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Wanneer de Autoriteit de nationale rechterlijke instanties om nadere toelichting moet verzoeken, gaat deze termijn van één maand in op het tijdstip waarop zij deze toelichting heeft ontvangen. Wanneer de Autoriteit derden moet raadplegen die rechtstreeks worden geraakt door het doorgeven van de inlichtingen, gaat deze termijn van één maand in op het tijdstip waarop deze raadpleging wordt afgesloten. Deze situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen bij bepaalde soorten inlichtingen die door een particulier worden verstrekt (118), of wanneer informatie die door de ene EVA-Staat wordt verstrekt, door een rechter in een andere EVA-Staat is opgevraagd.

82.

Bij het verstrekken van inlichtingen aan nationale rechterlijke instanties is de Autoriteit gehouden de ingevolge artikel 122 van de EER-Overeenkomst en artikel 14 van de Toezichtovereenkomst aan natuurlijke en rechtspersonen geboden waarborgen in acht te nemen (119). Artikel 14 van de Toezichtovereenkomst verbiedt leden, ambtenaren en andere personeelsleden van de Autoriteit om inlichtingen openbaar te maken die onder de geheimhoudingsplicht vallen. Artikel 122 van de EER-Overeenkomst bepaalt dat de vertegenwoordigers, afgevaardigden en deskundigen van de overeenkomstsluitende partijen, alsmede de ambtenaren en andere personeelsleden, ook nadat zij hun taken hebben beëindigd, geen ruchtbaarheid mogen geven aan inlichtingen, die krachtens hun aard aan het beroepsgeheim zijn onderworpen. Hiertoe kunnen vertrouwelijke informatie en bedrijfsgeheimen behoren.

83.

Uit artikel 3 van de EER-Overeenkomst, gelezen in samenhang met artikel 122 van de EER-Overeenkomst en artikel 14 van de Toezichtovereenkomst, volgt geen absoluut verbod voor de Autoriteit om de nationale rechterlijke instanties inlichtingen te verstrekken die onder de geheimhoudingsplicht vallen. In de rechtspraak van het EU-Hof van Justitie is bevestigd dat de verplichting tot loyale samenwerking van de Europese Commissie vereist dat zij de nationale rechterlijke instanties alle door hen gevraagde inlichtingen verstrekt (120). De Autoriteit volgt diezelfde benadering en gelooft dat dit ook geldt voor inlichtingen die onder de voor haar geldende geheimhoudingsplicht vallen.

84.

Bijgevolg zal de Autoriteit, voordat zij nationale rechterlijke instanties inlichtingen verstrekt die onder het beroepsgeheim vallen, deze rechter herinneren aan haar verplichtingen ingevolge artikel 122 van de Toezichtovereenkomst en artikel 14 van de Toezichtovereenkomst. Zij zal de nationale rechterlijke instanties vragen of deze de bescherming van deze vertrouwelijke gegevens en zakengeheimen kunnen en zullen garanderen. Kunnen de nationale rechterlijke instanties een dergelijke garantie niet bieden, dan verstrekt de Autoriteit de betrokken inlichtingen niet (121). Wanneer de nationale rechterlijke instanties een dergelijke garantie wel kunnen bieden, dan verstrekt de Autoriteit de gevraagde inlichtingen.

85.

Er zijn nog andere omstandigheden waarin de Autoriteit de nationale rechterlijke instanties geen inlichtingen kan verstrekken. De Autoriteit kan weigeren gegevens aan nationale rechterlijke instanties over te leggen wanneer dit in strijd zou zijn met de werking van de EER-Overeenkomst. Dit zou met name het geval zijn wanneer openbaarmaking de vervulling van de aan de Autoriteit toevertrouwde taken in gevaar zou brengen (122) (bijvoorbeeld informatie over de interne besluitvorming binnen de Autoriteit).

2.2.   Advies over vragen met betrekking tot de toepassing van de staatssteunregels

86.

Wanneer nationale rechterlijke instanties in een bij hen aanhangige zaak de staatssteunregels moeten toepassen, moeten deze alle toepasselijke EER-voorschriften op het gebied van staatssteun, alsmede de bestaande rechtspraak van het EVA-Hof en het EU-Hof van Justitie in acht nemen. Daarnaast kunnen nationale rechterlijke instanties zich laten leiden door de beschikkingspraktijk van de Autoriteit en de door de Autoriteit bekendgemaakte richtsnoeren betreffende de toepassing van de staatssteunregels. Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen waarin de genoemde instrumenten de nationale rechterlijke instanties onvoldoende houvast bieden met betrekking tot de betrokken vraagstukken. Gezien haar verplichtingen ingevolge artikel 3 van de EER-Overeenkomst en gezien de belangrijke en complexe rol die de nationale rechterlijke instanties spelen met betrekking tot de handhaving van de staatssteunregels, biedt de Autoriteit de nationale rechterlijke instanties de gelegenheid om haar advies in te winnen over relevante kwesties betreffende de toepassing van de staatssteunregels (123).

87.

Dit advies van de Autoriteit kan in beginsel betrekking hebben op alle economische, feitelijke of juridische vraagstukken die zich in het kader van de nationale procedure voordoen (124). Bij vraagstukken die de uitlegging van het EER-recht betreffen, kan een nationale rechterlijke instantie uiteraard het EVA-Hof om een advies verzoeken ingevolge artikel 34 van de Toezichtovereenkomst

88.

Mogelijke kwesties waarover het advies van de Autoriteit kan worden ingewonnen, zijn:

a)

of een bepaalde maatregel als staatssteun moet worden aangemerkt in de zin van artikel 61 van de EER-Overeenkomst en zo ja, hoe het steunbedrag precies moet worden berekend. Een dergelijk advies kan betrekking hebben op de verschillende criteria van artikel 61 van de EER-Overeenkomst (nl. het bestaan van een voordeel, door een EVA-Staat of met staatsmiddelen bekostigd, mogelijke concurrentievervalsing en de beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen);

b)

of een steunmaatregel aan een bepaalde voorwaarde van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoet, zodat afzonderlijke aanmelding niet nodig is en de standstill-verplichting van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst niet van toepassing is;

c)

of een steunmaatregel onder een specifieke steunregeling valt die bij de Autoriteit is aangemeld en door haar is goedgekeurd, of anderszins als bestaande steun kan worden beschouwd. Ook in die gevallen is de standstill-verplichting van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst niet van toepassing;

d)

of er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden (als bedoeld in het „SFEI”-arrest van het EU-Hof van Justitie (125)) die de nationale rechterlijke instanties zouden beletten volledige terugvordering te gelasten op grond van het EER-recht;

e)

wanneer de nationale rechterlijke instanties de betaling van rente moeten gelasten, kunnen zij de Autoriteit om bijstand verzoeken met betrekking tot de berekening van de rente en de toe te passen rentevoet;

f)

de juridische vereisten voor vorderingen tot schadevergoeding ingevolge het EER-recht en vraagstukken betreffende de berekening van de geleden schade.

89.

Zoals reeds in punt 17 is opgemerkt, valt de beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de werking van de EER-Overeenkomst overeenkomstig artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-Overeenkomst onder de uitsluitende bevoegdheid van de Autoriteit. Nationale rechterlijke instanties zijn niet bevoegd de verenigbaarheid van een steunmaatregel te beoordelen. Hoewel de Autoriteit derhalve geen advies kan geven over de verenigbaarheid, belet dit de nationale rechterlijke instanties niet om inlichtingen in te winnen over de vraag of de Autoriteit de verenigbaarheid van een bepaalde steunmaatregel reeds beoordeelt (of voornemens is dit te doen) en, zo ja, wanneer haar beschikking waarschijnlijk wordt gegeven (126).

90.

In haar advies beperkt de Autoriteit zich ertoe de feitelijke informatie of de economische of juridische toelichting te verschaffen waarom is verzocht, zonder nader in te gaan op de merites van de bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige zaak. Bovendien is het advies van de Autoriteit juridisch niet bindend voor de nationale rechter.

91.

Om de samenwerking met de nationale rechterlijke instanties zo doelmatig mogelijk te laten verlopen, zullen aan de Autoriteit gerichte adviesverzoeken zo snel mogelijk worden behandeld. De Autoriteit zal trachten het gevraagde advies binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verzoek te verstrekken. Wanneer de Autoriteit de nationale rechterlijke instanties om een nadere toelichting met betrekking tot hun verzoek wil vragen, gaat deze termijn van vier maanden in op het tijdstip waarop zij deze toelichting heeft ontvangen.

92.

In dit verband zij evenwel opgemerkt dat de algemene verplichting van nationale rechterlijke instanties om de rechten van particulieren uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te beschermen, ook geldt gedurende de periode waarin de Autoriteit haar advies opstelt. De verplichting van de nationale rechterlijke instanties om de rechten van particulieren uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst te beschermen, geldt immers, zoals in punt 59 is uiteengezet, ongeacht of er nog een standpunt van de Autoriteit wordt verwacht of niet (127).

93.

Zoals in punt 77 van dit hoofdstuk reeds is opgemerkt, zal de Autoriteit de partijen niet horen voordat zij advies uitbrengt aan de nationale rechter. De behandeling van het advies van de Autoriteit in het kader van de nationale procedure is onderworpen aan de toepasselijke nationale procesrechtelijke bepalingen, die de algemene beginselen van het EER-recht moeten eerbiedigen.

2.3.   Praktische kwesties

94.

Nationale rechterlijke instanties kunnen al hun verzoeken om bijstand van de Autoriteit overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2 van dit hoofdstuk, en alle andere schriftelijke of mondelinge vragen over het staatssteunbeleid die tijdens hun dagelijkse werkzaamheden rijzen, stellen aan:

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Belliardstraat 35

1040 Brussel

België

Tel.: +32 228-61811

Fax: +32 228-61800

E-mail: registry@eftasurv.int

95.

De Autoriteit zal in haar jaarlijkse verslag een overzicht geven van haar samenwerking met de nationale rechterlijke instanties overeenkomstig deze mededeling. Verder kan zij haar adviezen en opmerkingen op haar website beschikbaar stellen.

3.   SLOTBEPALINGEN

96.

Dit hoofdstuk is bedoeld om de nationale rechterlijke instanties bij te staan bij de toepassing van de staatssteunregels. Het bindt de nationale rechterlijke instanties niet en laat hun onafhankelijkheid onverlet. Dit hoofdstuk laat tevens de rechten en verplichtingen van de EVA-Staten en van natuurlijke personen of rechtspersonen uit hoofde van het EER-recht onverlet.

97.

Deze mededeling vervangt het bestaande hoofdstuk van de richtsnoeren van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de samenwerking van nationale rechterlijke instanties en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op het gebied van steunmaatregelen van de staten.

98.

De Autoriteit is voornemens dit hoofdstuk vijf jaar na de aanneming ervan opnieuw te bezien.


(1)  Dit hoofdstuk is gebaseerd op de mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties (PB C 85 van 9.4.2009, blz. 1) en vervangt het bestaande hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op het gebied van steunmaatregelen van de staten (PB L 274 van 26.10.2000, blz. 19 en EER-Supplement nr. 48 van 26.10.2000, blz. 33).

(2)  Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties, PB C 85 van 9.4.2009, blz. 1.

(3)  Dat hoofdstuk stemde overeen met de bekendmaking van de Commissie betreffende samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Commissie op het gebied van steunmaatregelen van de Staten (PB C 312 van 23.11.1995, blz. 8), en introduceerde mechanismen voor de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de Autoriteit en de nationale rechterlijke instanties.

(4)  Arrest van 29 april 2004, zaak C-308/01, GIL Insurance Ltd e.a. / Commissioners of Customs & Excise, Jurispr. 2004, blz. I-4777, punt 69; arrest van 15 maart 1994, C-387/92, Banco de Credito Industrial SA, thans Banco Exterior de España / Ayuntamiento de Valencia, Jurispr. 1994, blz. I-877, punt 13; arrest van 17 juni 1999, zaak C-295/97, Industrie Aeronautiche e Meccaniche Rinaldo Piaggio SpA / International Factors Italia SpA (Ifitalia), Dornier Luftfahrt GmbH en Ministero della Difesa, Jurispr. 1999, blz. I-3735, punt 34; arrest van 11 juli 1996, zaak C-39/94, Syndicat français de l'Express international (SFEI) e.a. / La Poste e.a., Jurispr. 1996, blz. I-3547, punt 58; arrest van 23 maart 2006, zaak C-237/04, Enirisorse SpA / Sotacarbo SpA, Jurispr. 2006, blz. I-2843, punt 42, en arrest van 15 december 2005, zaak C-66/02, Italië/Commissie, Jurispr. 2005, blz. I-10901, punt 77.

(5)  Zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 23 maart 1994 in de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punt 28: dat staatssteun wordt verleend „telkens wanneer een lidstaat aan een onderneming geld ter beschikking stelt dat een particuliere investeerder die gewone commerciële criteria hanteert en andere overwegingen van sociale, politieke of filantropische aard buiten beschouwing laat, normaliter niet zou verstrekken”.

(6)  Arrest van 30 januari 1985, zaak 290/83, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1985, blz. 439, punt 14 en arrest van 16 mei 2002, zaak C-482/99, Frankrijk/ Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397, punten 36-42.

(7)  Een duidelijke analyse van dit onderscheid is te vinden in de conclusie van advocaat-generaal Darmon van 17 maart 1992 in de gevoegde zaken C-72/91 en C-73/91, Firma Sloman Neptun Schiffahrts AG / Seebetriebsrat Bodo Ziesemer der Sloman Neptun Schiffahrts AG, Jurispr. 1993, blz. I-887. Zie ook het arrest van 21 juli 2005, gevoegde zaken E-5/04, E-6/04 en E-7/04, Fesil ASA en Finnfjord Smelteverk AS e.a. / Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2005, blz. 121, punten 76-87, en het arrest van 20 mei 1999, zaak E-6/98, Noorwegen / Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 1999, blz. 74, punten 33-38.

(8)  Zie het arrest-Fesil ASA en Finnfjord Smelteverk AS, reeds aangehaald, punten 93-102. Zie voorts het arrest van 15 juni 2006, gevoegde zaken C-393/04 en C-41/05, Air Liquide Industries Belgium SA / Ville de Seraing en Province de Liège, Jurispr. 2006, blz. I-5293, punten 33-36; arrest van 10 januari 2006, zaak C-222/04, Ministero dell’Economia e delle Finanze / Cassa di Risparmio di Firenze SpA, Fondazione Cassa di Risparmio di San Miniato en Cassa di Risparmio di San Miniato SpA, Jurispr. 2006, blz. I-289, punten 139-141, en arrest van 7 maart 2002, zaak C-310/99, Italië/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-2289, punten 84, 85 en 86.

(9)  Een goed voorbeeld is het arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg / Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, Jurispr. 2003, blz. I-7747. Zie bv. ook het arrest-Fesil ASA en Finnfjord Smelteverk AS, reeds aangehaald, punten 76-87.

(10)  Zie, wat het beginsel van de particuliere investeerder in het algemeen betreft, arrest van 21 maart 1990, zaak C-142/87, België/Commissie („Tubemeuse”), Jurispr. 1990, blz. I-959; arrest van 21 maart 1991, zaak C-305/89, Italië/Commissie („Alfa Romeo”), Jurispr. 1991, blz. I-1603, punten 19 en 20. Zie, voor de uitvoerige motivering, arrest van 6 maart 2003, Westdeutsche Landesbank Girozentrale en Land Nordrhein-Westfalen / Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-435, punt 245 e.v. Zie ook het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over overheidsparticipaties (PB L 231 van 3.9.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1). Dat hoofdstuk is gebaseerd op de mededeling betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag op openbare bedrijven (Bulletin EEG 9-1984), dat in punt 9 van Bijlage XV bij de EER-Overeenkomst is opgenomen. Zie ook het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de toepassing van de bepalingen betreffende staatssteun op openbare bedrijven in de industriesector (PB L 231 van 3.9.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1). Dat hoofdstuk stemt overeen met de mededeling van de Commissie aan de lidstaten - Toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag en van artikel 5 van Richtlijn 80/723/EEG op openbare bedrijven in de industriesector (PB C 307 van 13.11.1993, blz. 3). Zie, wat de toepassing van dit beginsel op de financiering van luchthavens betreft, ook het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven (PB L 62 van 6.3.2008, blz. 30 en EER-Supplement nr. 12 van 6.3.2008, blz. 3). Dat hoofdstuk stemt overeen met de communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven (PB C 312 van 9.12.2005, blz. 1, punten 42-52).

(11)  Arrest van 29 april 1999, zaak C-342/96, Spanje/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-2459, punt 34, arrest van 29 juni 1999, zaak C-256/97, Déménagements-Manutention Transport SA (DMT), Jurispr. 1999, blz. I-3913, punt 25.

(12)  Hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende staatsgaranties (nog niet bekendgemaakt). Dat hoofdstuk is gebaseerd op de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10).

(13)  Hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PB L 137 van 8.6.2000, blz. 28 en EER-Supplement nr. 26 van 8.6.2000, blz. 19). Dat hoofdstuk stemt overeen met de mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3).

(14)  Hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende kortlopende exportkredietverzekering (PB L 120 van 23.4.1998, blz. 27 en EER-Supplement nr. 16 van 23.4.1998, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 95/06/COL (PB L 324 van 23.11.2006, blz. 38 en EER-Supplement nr. 57 van 23.11.2006, blz. 28). Dat hoofdstuk stemt overeen met de mededeling van de Commissie aan de lidstaten ingevolge artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag inzake de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op kortlopende exportkredietverzekering (PB C 281 van 17.9.1997, blz. 4), laatstelijk gewijzigd bij de mededeling van de Commissie aan de lidstaten tot wijziging van de mededeling ingevolge artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag inzake de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op kortlopende exportkredietverzekering (PB C 325 van 22.12.2005, blz. 22).

(15)  Hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de toepassing van de regels betreffende overheidssteun op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB L 137 van 8.6.2000, blz. 20 en EER-Supplement nr. 26 van 8.6.2000, blz. 10). Dat hoofdstuk stemt overeen met de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3).

(16)  Hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (nog niet bekendgemaakt). Dat hoofdstuk stemt overeen met de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2).

(17)  Hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (nog niet bekendgemaakt). Dat hoofdstuk is gebaseerd op de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5), in de EER-Overeenkomst opgenomen in punt 1ea van Bijlage XV bij de EER-Overeenkomst bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 29/2007 (PB L 209 van 9.8.2007, blz. 52 en EER-Supplement nr. 38 van 9.8.2007, blz. 34).

(19)  Deze standstill-verplichting wordt herhaald in artikel 3 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, dat een afspiegeling is van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag („de procedureverordening”) (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1). Verordening (EG) nr. 659/1999 is voorts opgenomen in Protocol nr. 26 bij de EER-Overeenkomst bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 164/2001 (PB L 65 van 7.3.2002, blz. 46 en EER-Supplement nr. 13 van 7.3.2002, blz. 26). Wat betreft het precieze tijdstip van de steunverlening, zie overweging 10 bij Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5). Die verordening is in de EER-Overeenkomst opgenomen in punt 1ea van Bijlage XV bij de EER-Overeenkomst bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 29/2007 (PB L 209 van 9.8.2007, blz. 52 en EER-Supplement nr. 38 van 9.8.2007, blz. 34).

(20)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3), in de EER-Overeenkomst opgenomen in punt 1j van Bijlage XV bij de EER-Overeenkomst bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 120/2008 (PB L 339 van 18.12.2008, blz. 111 en EER-Supplement nr. 79 van 18.12.2008, blz. 20). De regels inzake de overgang naar de nieuwe regeling zijn opgenomen in artikel 44 van de genoemde verordening. De algemene groepsvrijstellingsverordening heeft de volgende verordeningen vervangen: Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20); Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33); Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3) en Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op nationale regionale investeringssteun (PB L 302 van 1.11.2006, blz. 29).

(21)  Zie artike1 1, onder b), van deel II bij Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst.

(22)  Dit geldt niet voor steunregelingen waarin voor bepaalde soorten steun een verplichting tot afzonderlijke aanmelding is vastgelegd. Zie, voor het begrip „bestaande steun”, ook arrest van 9 augustus 1994, zaak C-44/93, Namur-Les assurances du crédit SA / Office national du ducroire en Belgische Staat, Jurispr. 1994, blz. I-3829, punten 28 tot 34 en arrest-Fesil ASA en Finnfjord Smelteverk AS, reeds aangehaald, punt 157

(23)  Zie punt 17.

(24)  Voor terugvorderingsbeschikkingen, zie punten 53-57 van het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare staatssteun.

(25)  Arrest van 9 maart 1994, zaak C-188/92, TWD Textilwerke Deggendorf / Duitsland, Jurispr. 1994, blz. I-833, punten 17, 25 en 26; zie ook arrest 23 februari 2006, gevoegde zaken C-346/03 en C-529/03, Giuseppe Atzeni e.a. / Regione autonoma della Sardegna, Jurispr. 2006, blz. I-1875, punt 31, en arrest van 5 oktober 2006, zaak C-232/05, Commissie/Frankrijk („Scott”), Jurispr. 2006, blz. I-10071, punt 59.

(26)  Arrest van 5 oktober 2006, zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich GmbH e.a. / Finanzlandesdirektion für Tirol e.a., Jurispr. 2006, blz. I-9957, punt 37; arrest van 21 oktober 2003, gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Belgische Staat / Eugène van Calster en Felix Cleeren en Openbaar Slachthuis NV, Jurispr. 2003, blz. I-12249, punt 74, en zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 41.

(27)  Arrest van 12 februari 2008, zaak C-199/06, Centre d'exportation du livre français (CELF) en Ministre de la Culture et de la Communication / Société internationale de diffusion et d'édition (SIDE), Jurispr. 2008, blz. I-469, punt 38; arrest van 16 december 1992, zaak C-17/91, Georges Lornoy en Zonen NV e.a. / Belgische Staat, Jurispr. 1992, blz. I-6523, punt 30, en arrest van 21 november 1991, zaak C-354/90, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon / Frankrijk, Jurispr. 1991, blz. I-5505, punt 14.

(28)  Dit kunnen nationale, regionale of lokale overheden zijn.

(29)  Zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punten 38 en 44; gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster en Cleeren, reeds aangehaald, punt 75, en zaak C-295/97, Piaggio, reeds aangehaald, punt 31.

(30)  Arrest van 15 juli 1964, zaak 6/64, Flaminio Costa / ENEL, Jurispr. 1964, blz. 1203; arrest van 11 december 1973, zaak 120-73, Gebrüder Lorenz GmbH / Bondsrepubliek Duitsland en het Land Rheinland/Pfalz, Jurispr. 1973, blz. 1471, punt 8, en zaak C-354/90, Fédération Nationale du Commerce Extérieur des Produits Alimentaires, reeds aangehaald, punt 11.

(31)  Zie in dit verband ook de preambule van de Toezichtovereenkomst, die verklaart dat „de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-Overeenkomst, met volledige eerbiediging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties, streven naar een uniforme uitlegging en toepassing van de EER-Overeenkomst en van die bepalingen van de communautaire wetgeving die in hoofdzaak in die Overeenkomst zijn overgenomen, en te komen tot een gelijke behandeling van personen en ondernemingen wat betreft de vier vrijheden en de mededingingsvoorwaarden”. In de preambule staat voorts dat „bij de toepassing van de Protocollen 1 tot en met 4 bij deze Overeenkomst rekening zal worden gehouden met de vóór de inwerkingtreding van deze Overeenkomst bestaande wettelijke en administratieve gebruiken van de Commissie van de Europese Gemeenschappen”.

(32)  Arrest van 16 december 1994, zaak E-1/94 Ravintoloitsijain Liiton Kustannus Oy Restamark, Jurispr. van het EVA-Hof 1994-1995, blz. 15, punt 77.

(33)  De standstill-bepaling is in IJsland tot uitvoering gebracht bij artikel 30 van wet nr. 44/2005, de Mededingingswet (Samkeppnislög), als gewijzigd, (Stjórnartíðindi, deel A, van 20.5.2005). In Noorwegen is de bepaling tot uitvoering gebracht bij lid 1 van besluit nr. 198 van 21 februari 2003 (Forskrift om gjennomføring av EØS-avtalens vedlegg til Protokoll 3 om nærmere regler for anvendelsen av EF-traktatens artikkel 93 (prosedyreforordningen)), vastgesteld bij het koninklijk besluit van 21 februari 2003 ingevolge wet nr. 117 van 27 november 1992 betreffende staatssteun (cf. artikel 61 van de EER-Overeenkomst). Besluit nr. 198 is laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 277 van 3 maart 2006, vastgesteld bij koninklijk besluit van diezelfde dag. Daar Liechtenstein een monistisch systeem heeft, is de standstill-bepaling rechtstreeks in de interne rechtsorde van Liechtenstein opgenomen (Liechtensteinisches Landesgesetzblatt, jaargang 1995, nr. 72 van 28.4.1995).

(34)  Hoewel dit in overeenstemming is met het in artikel 3, lid 1, van de EER-Overeenkomst uiteengezette beginsel, moet echter volgens de nationale rechtsorde van iedere EVA-Staat worden bepaald langs welke weg dit resultaat rechtens dient te worden bereikt; zie zaak 120/73, Gebr. Lorenz GmbH, reeds aangehaald, punt 9.

(35)  Arrest van 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie („Boussac”), Jurispr. 1990, blz. I-307, en zaak C-142/87, Tubemeuse, reeds aangehaald.

(36)  Zaak C-301/87, Boussac, reeds aangehaald, punten 17-23; zaak C-142/87, Tubemeuse, reeds aangehaald, punten 15-19; zaak C-354/90, Fédération Nationale du Commerce Extérieur des Produits Alimentaires, reeds aangehaald, punt 14, en zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punt 38.

(37)  Cf. artikel 11, lid 2, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst, waarin wordt gesteld dat er geen twijfel mag bestaan omtrent de steunverlenende aard van de maatregel, dat er dringend moet worden opgetreden en dat er een ernstig gevaar bestaat dat een concurrent aanzienlijke en onherstelbare schade oploopt.

(38)  Zaak C-354/90, Fédération Nationale du Commerce Extérieur des Produits Alimentaires, reeds aangehaald, punt 12; zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 40; zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 47, en zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punt 41.

(39)  Zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punten 38 en 44; gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster en Cleeren, reeds aangehaald, punt 75, en zaak C-295/97 Piaggio, reeds aangehaald, punt 31.

(40)  Zie, met betrekking tot de ongeldigheid van het steunverleningsbesluit in gevallen waarin de lidstaat artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag heeft geschonden, zaak C-354/90, Fédération Nationale du Commerce Extérieur des Produits Alimentaires, reeds aangehaald, punt 12; zie ook bij wijze van voorbeeld de arresten van het Duitse Bundesgerichtshof, van 4 april 2003, zaak V ZR 314/02, VIZ 2003, 340, en van 20 januari 2004, zaak XI ZR 53/03, NVwZ 2004, 636.

(41)  Arrest van 21 juli 2005, zaak C-71/04, Administración del Estado / Xunta de Galicia, Jurispr. 2005, I-7419, punt 49; zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punten 40 en 68, en zaak C-354/90, Fédération Nationale du Commerce Extérieur des Produits Alimentaires, reeds aangehaald, punt 12.

(42)  Die moet nagaan of de maatregel verenigbaar is alvorens de terugvordering ervan te gelasten.

(43)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punten 70 en 71, waarin wordt verwezen naar de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in deze zaak, punten 73-75; zie tevens arrest van 24 november 1987, zaak 223/85, Rijn-Schelde-Verolme (RSV) Machinefabrieken en Scheepswerven NV / Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4617, punt 17, en arrest van 20 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, I-3437, punt 16.

(44)  Wat de in dit verband toepasselijke norm betreft, zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 75.

(45)  Artikel 14 voorziet alleen in vrijstelling van de terugvorderingsverplichting van de Autoriteit indien terugvordering in strijd zou zijn met algemene beginselen van het EER-recht. Een EVA-Staat kan slechts dan van de tenuitvoerlegging van een door de Autoriteit gegeven terugvorderingsbeschikking afzien wanneer de terugvordering objectief gezien onmogelijk is; cf. punt 17 van het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare staatssteun (nog niet bekendgemaakt). Dat hoofdstuk is gebaseerd op de bekendmaking van de Commissie Naar een doelmatige [immo: daadwerkelijke] tenuitvoerlegging van beschikkingen van de Autoriteit waarbij lidstaten wordt gelast onrechtmatige en onverenigbare steun terug te vorderen (PB C 272 van 15.11.2007, blz. 4). Zie ook arrest van 20 september 2007, zaak C-177/06, Commissie/Spanje, Jurispr. 2007, blz. I-7689, punt 46.

(46)  Arrest-Fesil ASA en Finnfjord Smelteverk AS, reeds aangehaald, punt 171, en arrest van 24 november 2005, zaak E-2/05, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA / IJsland, Jurispr. EVA-Hof 2005, p. 205, punt 26. Zie ook zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 14; arrest van 14 januari 1997, zaak C-169/95, Spanje/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-135, punt 51, en arrest van 15 december 2005, zaak C-148/04, Unicredito Italiano SpA / Agenzia delle Entrate, Ufficio Genova 1, Jurispr. 2005, blz. I-11137, punt 104.

(47)  Zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 14; arrest van 20 maart 1997, zaak C-24/95, Land Rheinland-Pfalz / Alcan Deutschland GmbH, Jurispr. 1997, blz. I-1591, punt 25, en gevoegde zaken C-346/03 en C-529/03, Atzeni e.a., reeds aangehaald, punt 64.

(48)  Zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 73, en zaak 223/85, RSV/Commissie, reeds aangehaald, punt 17.

(49)  Arrest van 22 juni 2006, gevoegde zaken C-182/03 en C-217/03, België en Forum 187 / Commissie, Jurispr. 2006, blz. I-5479, punt 147.

(50)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 45, 46 en 55, en arrest van 11 december 2008, zaak C-384/07, Wienstrom GmbH tegen Bundesminister für Wirtschaft und Arbeit (nog niet bekendgemaakt in de Jurisprudentie), punt 28.

(51)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punt 49.

(52)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punt 41.

(53)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 53 en 55.

(54)  Artikel 9 van het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 (PB L 139 van 25.5.2006, blz. 37 en EER-Supplement nr. 26 van 25.5.2006, blz. 1), gewijzigd bij Besluit nr. 789/08/COL van 17 december 2008 (nog niet bekendgemaakt).

(55)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 50, 51 en 52 en 55.

(56)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 50, 51 en 52 en 55.

(57)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 52 en 55.

(58)  Zie punt 35. Over het nominale steunbedrag betaalde belasting kan bij terugvordering in mindering worden gebracht; zie arrest van 8 juni 1995, zaak T-459/93, Siemens/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-1675, punt 83.

(59)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 52 en 55.

(60)  Zie de artikelen 9, 10 en 11 van het besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 195/04/COL van 14 juli 2004, gewijzigd bij Besluit nr. 789/08/COL van 17 december 2008.

(61)  Zie voetnoot 54.

(62)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punt 69.

(63)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 53 en 55; zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 56; en arrest van 11 december 2008, zaak C-334/07 P, Commissie/Freistaat hsen (nog niet bekendgemaakt in de Jurispr.) punt 54.

(64)  Arrest van 10 december 1998, zaak E-9/97, Erla María Sveinbjörnsdóttir / IJsland, Jurispr. EVA-Hof 1998, blz. 95, punten 59-63, 66-69, en arrest van 30 mei 2002, zaak E-4/01, Karl K. Karlsson hf. / IJsland, Jurispr. EVA-Hof 2002, blz. 240, punten 32, 37-38, 40, 47.

(65)  Zaak E-4/01, Karl K. Karlsson hf., reeds aangehaald, punt 32.

(66)  Zie zaak E-9/97, Erla María Sveinbjörnsdóttir, reeds aangehaald, punt 66, en zaak E-4/01, Karl K. Karlsson hf., reeds aangehaald, punt 32. Zie ook arrest van 13 juni 2006, zaak C-173/03, Traghetti del Mediterraneo SpA / Italië, Jurispr. 2006, blz. I-5177, punt 45.

(67)  Zaak E-1/94, Ravintoloitsijain Liiton Kustannus Oy Restamark, reeds aangehaald, punt 77.

(68)  Zaak E-9/97, Erla María Sveinbjörnsdóttir, reeds aangehaald, punten 68-69 en zaak E-4/01, Karl K. Karlsson, reeds aangehaald, punt 38. Over de invloed van de omvang van de beoordelingsmarge waarover de betrokken autoriteiten beschikken, zie ook arrest van 5 maart 1996, gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur SA / Duitsland en The Queen / Secretary of State for Transport, ex parte: Factortame Ltd e.a., Jurispr. 1996, blz. I-1029, punt 55; arrest van 25 januari 2007, zaak C-278/05, Carol Marilyn Robins e.a. / Secretary of State for Work and Pensions, Jurispr. 2007, blz. I-1053, punt 71; arrest van 4 juli 2000, zaak C-424/97, Salomone Haim / Kassenzahnärztliche Vereinigung Nordrhein, Jurispr. 2000, blz. I-5123, punt 38, en arrest van 23 mei 1996, zaak C-5/94, The Queen / Ministry of Agriculture, Fisheries and Food, ex parte: Hedley Lomas (Ireland) Ltd, Jurispr. 1996, blz. I-2553, punt 28.

(69)  Zaak E-9/97, Erla María Sveinbjörnsdóttir, reeds aangehaald, punten 69 en zaak E-4/01, Karl K. Karlsson, reeds aangehaald, punt 38. Zie ook arrest van 5 maart 1996, gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur, reeds aangehaald, punt 56.

(70)  Alhoewel schendingen van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de EER-Overeenkomst daarom over het algemeen als voldoende gekwalificeerd moeten worden beschouwd, kunnen er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een schuldvordering in de weg staan. In dit geval kan aan de voorwaarde van een voldoende gekwalificeerde schending niet worden voldaan. Zie punten 31 en 32.

(71)  Zie punt 1.4.1.

(72)  Gevoegde zaken C-46/93 en C-48/93, Brasserie du Pêcheur, reeds aangehaald, punten 87 en 90.

(73)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 44.

(74)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 53 en 55.

(75)  Zie punt 1.4.1.

(76)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punten 72, 73 en 74.

(77)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 75.

(78)  Zaak C-354/90, Fédération Nationale du Commerce Extérieur des Produits Alimentaires, reeds aangehaald, punt 12; zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 52, en zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 46.

(79)  Zie punt 1.2.1.

(80)  Zie punt 1.4.1.

(81)  Zie ook zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 52, en zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 46.

(82)  Zie punt 1.4.1.

(83)  Zie, voor aanwijzingen betreffende voorlopige maatregelen in terugvorderingszaken, punt 1.3.1.

(84)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 44.

(85)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 46 en 55.

(86)  Zie punt 34.

(87)  Zaak C-199/06, CELF, reeds aangehaald, punten 52 en 55.

(88)  Zaak C-232/05, Scott, reeds aangehaald, punten 49-53.

(89)  Nog niet bekendgemaakt. Dat hoofdstuk is gebaseerd op de bekendmaking van de Commissie Naar een doelmatige [immo: daadwerkelijke] tenuitvoerlegging van beschikkingen van de Commissie waarbij lidstaten wordt gelast onrechtmatige en onverenigbare steun terug te vorderen (PB C 272 van 15.11.2007, blz. 4).-.

(90)  Zie de verwijzingen in voetnoot 25.

(91)  Zaak C-232/05, Scott, reeds aangehaald, punten 59 en 60.

(92)  Arrest van 21 februari 1991, gevoegde zaken C-143/88 en C-92/8, Zuckerfabrik Süderdithmarschen AG / Hauptzollamt Itzehoe en Zuckerfabrik Soest GmbH / Hauptzollamt Paderborn, Jurispr. 1991, blz. I-415, punt 33.

(93)  Arrest van 9 november 1995, zaak C-465/93, Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. / Bundesamt für Ernährung und Forstwirtschaft, Jurispr. 1995, blz. I-3761, punt 51.

(94)  Zie, voor verdere aanwijzingen, het hoofdstuk van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende de terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare staatssteun, punt 57.

(95)  Zaak E-9/97, Erla María Sveinbjörnsdóttir, reeds aangehaald, punten 59-63, 66-69 en zaak E-4/01, Karl K. Karlsson, reeds aangehaald, punt 32, 37-38, 40, 47.

(96)  Zie punt 1.2.4.

(97)  Zie de punten 46-49.

(98)  Zie ook zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 45; en arrest van 7 september 2006, zaak C-526/04, Laboratoires Boiron SA / Union de recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d'allocations familiales (Urssaf) de Lyon, Jurispr. 2006, blz. I-7529, punt 51.

(99)  Zaak E-4/01, Karl K. Karlsson, reeds aangehaald, punt 33. Zie ook zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 45; arrest van 19 september 2006, gevoegde zaken C-392/04 en C-422/04, i-21 Germany GmbH en Arcor AG & Co KG / Duitsland, Jurispr. 2006, blz. I-8559, punt 57, en arrest van 16 december 1976, zaak 33/76, Rewe-Zentralfinanz eG en Rewe-Zentral AG / Landwirtschaftskammer für das Saarland, Jurispr. 1976, blz. 1989, punt 5.

(100)  Zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, reeds aangehaald, punt 45; arrest van 13 januari 2005, zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant / Staatssecretaris van Financiën, Jurispr. 2005, blz. I-85, punt 18, en zaak 33/76, Rewe, reeds aangehaald, punt 5.

(101)  Zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, reeds aangehaald, punt 18.

(102)  Zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, reeds aangehaald, punten 14-21.

(103)  Zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, reeds aangehaald, punt 19.

(104)  Het opleggen van een buitengewone heffing aan specifieke sectoren of producenten kan eveneens neerkomen op staatssteun ten behoeve van andere ondernemingen, zie arrest van 22 december 2008, zaak C-487/06 P, British Aggregates Association / Commissie en Verenigd Koninkrijk (nog niet bekendgemaakt in de Jurispr.), punten 81-86.

(105)  Zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, reeds aangehaald, punt 19.

(106)  Gevoegde zaken C-393/04 en C-41/05, Air Liquide, reeds aangehaald, punt 46; arrest van 27 oktober 2005, gevoegde zaken C-266/04 tot en met C-270/04, C-276/04 en C-321/04 tot en met C-325/04, Nazairdis SAS, thans Distribution Casino France SAS e.a. / Caisse nationale de l'organisation autonome d'assurance vieillesse des travailleurs non salariés des professions industrielles et commerciales (Organic), Jurispr. 2005, blz. I-9481, punt 40, en zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, punt 26.

(107)  Gevoegde zaken C-393/04 en C-41/05, Air Liquide, reeds aangehaald, punt 48; gevoegde zaken C-266/04 tot en met C-270/04, C-276/04 en C-321/04 tot en met C-325/04, Casino France, reeds aangehaald, punten 43 en 44.

(108)  Gevoegde zaken C-393/04 en C-41/05, Air Liquide, reeds aangehaald, punt 45.

(109)  Zaak C-526/04, Laboratoires Boiron, reeds aangehaald, punten 55 en 57.

(110)  Zie in dit verband ook artikel 2 van de Toezichtovereenkomst, naar luid waarvan „[d]e EVA-Staten alle algemene of bijzondere maatregelen [treffen] welke geschikt zijn om de nakoming van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst in gevaar kunnen brengen.”

(111)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 50; beschikking van 13 juli 1990 in zaak C-2/88, J. J. Zwartveld e.a., Jurispr. 1990, blz. I-3365, punten 16-22, en arrest van 28 februari 1991, zaak C-234/89, Stergios Delimitis / Henninger Bräu AG, Jurispr. 1991, blz. I-935, punt 53.

(112)  Arrest van 22 oktober 2002, zaak C-94/00, Roquette Frères SA / Directeur général de la concurrence, de la consommation et de la répression des fraudes, Jurispr. 2002, blz. I-9011, punt 31.

(113)  PB L 274 van 26.10.2000, blz. 19 en EER-Supplement nr. 48 van 26.10.2000, blz. 33. Dat hoofdstuk stemde overeen met de bekendmaking van de Commissie betreffende samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Commissie op het gebied van steunmaatregelen van de Staten (PB C 312 van 23.11.1995, blz. 8).

(114)  PB C 305 van 14.12.2006, blz. 19 en EER-Supplement nr. 62 van 14.12.2006, blz. 21, punten 15-30. Dat hoofdstuk stemt overeen met de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB C 101 van 27.4.2004, blz. 54.-

(115)  Beschikking van 6 december 1990 in zaak C-2/88, J. J. Zwartveld e.a.., reeds aangehaald, punten 10 en 11, en arrest van 18 september 1996, zaak T-353/94, Postbank NV / Commissie, Jurispr. 1996, blz. II-921, punt 93.

(116)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 50; beschikking van 13 juli 1990 in zaak C-2/88, J. J. Zwartveld e.a., reeds aangehaald, punten 17-22; zaak C-234/89, Delimitis, reeds aangehaald, punt 53, en zaak T-353/94, Postbank, reeds aangehaald, punten 64 en 65.

(117)  Na ontvangst van deze inlichtingen kunnen de nationale rechterlijke instanties verzoeken om regelmatig over de actuele stand van zaken te worden geïnformeerd.

(118)  Zaak T-353/94, Postbank, reeds aangehaald, punt 91.

(119)  Zaak C-234/89, Delimitis, reeds aangehaald, punt 53, en zaak T-353/94, Postbank, reeds aangehaald, punt 90.

(120)  Zaak T-353/94, Postbank, reeds aangehaald, punt 64, en beschikking van 13 juli 1990 in zaak C-2/88, J. J. Zwartveld e.a., reeds aangehaald, punten 16-22.

(121)  Zaak T-353/94, Postbank, reeds aangehaald, punt 93, en beschikking van 6 december 1990 in zaak, J. J. Zwartveld e.a., reeds aangehaald, punten 10 en 11.

(122)  Beschikking van 6 december 1990 in zaak C-2/88, J. J. Zwartveld e.a., reeds aangehaald, punt 11; arrest van 26 november 2002, Commissie / First NV en Franex NV, Jurispr. 2002, blz. I-10943, punt 49, en zaak T-353/94, Postbank, reeds aangehaald, punt 93.

(123)  Zie zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punt 50.

(124)  Zie echter punt 89.

(125)  Zaak C-39/94, SFEI, reeds aangehaald, punten 70 en 71, verwijzend naar de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in deze zaak, reeds aangehaald, punten 73, 74 en 75; zie ook zaak 223/85, RSV, reeds aangehaald, punt 17, en zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 16.

(126)  Zie punt 80.

(127)  Dit kan, zoals in punt 1.2.6 is uiteengezet, voorlopige maatregelen omvatten.


Top