Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOL_2010_039_R_0019_01

    Besluit 2010/88/GBVB/JBZ van de Raad van 30 november 2009 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken
    Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken

    PB L 39 van 12.2.2010, p. 19–35 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.2.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 39/19


    BESLUIT 2010/88/GBVB/JBZ VAN DE RAAD

    van 30 november 2009

    betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op de artikelen 24 en 38,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Raad heeft op 26-27 februari 2009 besloten het voorzitterschap, bijgestaan door de Commissie, te machtigen onderhandelingen te openen met het oog op een Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Die onderhandelingen waren succesvol en er is een overeenkomst opgesteld.

    (2)

    Aangezien er tussen de lidstaten en Japan geen bilaterale verdragen betreffende wederzijdse rechtshulp bestaan, streeft de Europese Unie ernaar een efficiëntere samenwerking tot stand te brengen tussen haar lidstaten en Japan op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

    (3)

    De overeenkomst dient te worden ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    De ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken wordt hierbij namens de Europese Unie goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting van deze overeenkomst.

    De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

    Artikel 2

    De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om namens de Europese Unie de overeenkomst, onder voorbehoud van sluiting van de overeenkomst, te ondertekenen.

    Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

    Voor de Raad

    De voorzitster

    B. ASK


    VERTALING

    OVEREENKOMST

    tussen de Europese Unie en Japan betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken

    DE EUROPESE UNIE,

    en

    JAPAN,

    WENSEND een doeltreffender samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie en Japan op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken tot stand te brengen,

    WENSEND dat deze samenwerking bijdraagt tot de bestrijding van misdaad,

    DE WAARDE BEVESTIGEND die zij hechten aan rechtvaardigheid, de principes van de rechtsstaat en de democratie, en aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    Artikel 1

    Voorwerp en doel

    1.   De aangezochte staat verleent, op verzoek van de verzoekende staat, wederzijdse rechtshulp (hierna „rechtshulp” genoemd) ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek, vervolging of andere procedures, waaronder gerechtelijke procedures, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst.

    2.   Deze overeenkomst is niet van toepassing op uitlevering, overdracht van strafvervolging, en tenuitvoerlegging van vonnissen op andere gebieden dan confiscatie in de zin van artikel 25.

    Artikel 2

    Definities

    In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    a)

    „overeenkomstsluitende partijen”, de Europese Unie en Japan;

    b)

    „lidstaat”, een lidstaat van de Europese Unie;

    c)

    „staat”, een lidstaat of Japan;

    d)

    „voorwerpen”, documenten, dossiers en andere stukken van overtuiging;

    e)

    „goederen”, alle soorten activa, stoffelijk of onstoffelijk, roerend of onroerend, tastbaar of ontastbaar, en rechtsbescheiden waaruit rechten op of andere belangen bij deze activa blijken;

    f)

    „hulpmiddelen”, alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om een strafbaar feit te begaan;

    g)

    „opbrengsten”, alle goederen afkomstig van of verkregen door, direct of indirect, het plegen van een strafbaar feit;

    h)

    „bevriezing of inbeslagneming”, het tijdelijk verbieden van de overdracht, omzetting, vervreemding of verplaatsing van goederen of het tijdelijk aanvaarden van het beheer van of zeggenschap over goederen op basis van een door de rechter of andere bevoegde autoriteit afgegeven bevel;

    i)

    „confiscatie”, waaronder in voorkomend geval ook verbeurdverklaring wordt verstaan, een straf of maatregel, opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, die leidt tot het blijvend ontnemen van voorwerpen.

    Artikel 3

    Reikwijdte van de rechtshulp

    De rechtshulp omvat onder meer:

    a)

    het afnemen van getuigenverklaringen of verklaringen;

    b)

    het mogelijk maken van verhoor per videoconferentie;

    c)

    het verkrijgen van voorwerpen, onder meer door middel van huiszoeking en inbeslagneming;

    d)

    het verkrijgen van afschriften, bescheiden en rapporten betreffende bankrekeningen;

    e)

    het onderzoeken van personen, voorwerpen of plaatsen;

    f)

    het opsporen van de verblijfplaats en het identificeren van personen, voorwerpen of plaatsen;

    g)

    het verstrekken van voorwerpen die in het bezit zijn van wetgevende, bestuurlijke of gerechtelijke autoriteiten van de aangezochte staat en de lokale autoriteiten van deze staat;

    h)

    het betekenen van stukken en het meedelen aan een persoon van een verzoek om in de verzoekende staat te verschijnen;

    i)

    de tijdelijke overbrenging van een gedetineerde voor het afleggen van een getuigenverklaring of voor andere vormen van bewijsgaring;

    j)

    het verlenen van hulp in procedures betreffende het bevriezen of het in beslag nemen en confisqueren van opbrengsten of hulpmiddelen, en

    k)

    alle andere rechtshulp die volgens het recht van de aangezochte staat is toegestaan en waarover tussen de lidstaat en Japan overeenstemming bestaat.

    Artikel 4

    Aanwijzing en bevoegdheden van centrale autoriteiten

    Iedere staat wijst zijn centrale autoriteit aan, zijnde de autoriteit die bevoegd is om verzoeken om rechtshulp toe te zenden, in ontvangst te nemen, alsmede om deze uit te voeren of door te sturen naar de autoriteiten die volgens het recht van de betrokken staat voor de uitvoering ervan bevoegd zijn. De centrale autoriteiten zijn de in de bijlage I bij deze overeenkomst opgesomde autoriteiten.

    Artikel 5

    Communicatie tussen de centrale autoriteiten

    1.   Het verzoek om rechtshulp in de zin van deze overeenkomst wordt door de centrale autoriteit van de verzoekende staat aan de centrale autoriteit van de aangezochte staat gezonden.

    2.   De centrale autoriteiten van de lidstaten en van Japan onderhouden over deze overeenkomst rechtstreekse contacten.

    Artikel 6

    Autoriteiten die bevoegd zijn om een verzoek te doen uitgaan

    De autoriteiten die volgens het recht van de staten bevoegd zijn om op basis van deze overeenkomst rechtshulpverzoeken te doen, staan opgesomd in bijlage II.

    Artikel 7

    Authenticatie

    Overeenkomstig deze overeenkomst door een staat toegezonden stukken die zijn voorzien van de handtekening of het zegel van een bevoegde autoriteit of de centrale autoriteit van de staat, behoeven niet te worden gelegaliseerd.

    Artikel 8

    Verzoek om rechtshulp

    1.   De verzoekende staat doet het verzoek schriftelijk.

    2.   De verzoekende staat kan in spoedeisende gevallen, na contact met de aangezochte staat een verzoek indienen via een ander betrouwbaar communicatiemiddel, daaronder begrepen fax of elektronische post. In dat geval verstrekt de verzoekende staat, indien de aangezochte staat zulks verlangt, spoedig daarna een aanvullende schriftelijke bevestiging van het verzoek.

    3.   Het verzoek om rechtshulp bevat:

    a)

    de naam van de bevoegde autoriteit die met het onderzoek, de vervolging of een andere procedure, waaronder gerechtelijke procedure, is belast;

    b)

    de feiten die het voorwerp uitmaken van het onderzoek, de vervolging of andere procedure, waaronder gerechtelijke procedure;

    c)

    de aard en de fase van het onderzoek, de vervolging of andere procedure, waaronder gerechtelijke procedure;

    d)

    de tekst van of een verklaring over de toepasselijke wetgeving, waaronder de in de verzoekende staat toepasselijke straffen;

    e)

    een beschrijving van de rechtshulp waarom wordt verzocht, en

    f)

    een beschrijving van het doel van de rechtshulp waarom wordt verzocht.

    4.   Het verzoek om rechtshulp bevat tevens, voor zover mogelijk en bij de gevraagde rechtshulp ter zake dienend:

    a)

    de personalia en gegevens over de plaats van verblijf van eenieder van wie een getuigenis, een verklaring of een voorwerp wordt verlangd;

    b)

    een lijst van de aan de persoon van wie een getuigenis of verklaring wordt verlangd te stellen vragen;

    c)

    een nauwkeurige beschrijving van de personen en plaatsen die respectievelijk moeten worden gefouilleerd en doorzocht, alsmede van de voorwerpen waarnaar moet worden gezocht;

    d)

    een opgave van de redenen waarom de verzoekende staat van oordeel is dat afschriften van en bescheiden en rapporten betreffende bankrekeningen van belang en noodzakelijk zijn voor het onderzoek betreffende het strafbare feit, alsmede andere gegevens die de uitvoering van het verzoek vergemakkelijken;

    e)

    gegevens over personen, voorwerpen en plaatsen die moeten worden onderzocht;

    f)

    gegevens over op te sporen of te identificeren personen, voorwerpen en plaatsen;

    g)

    gegevens over de identiteit en de verblijfplaats van een te dagvaarden of op te roepen persoon, de betrokkenheid van die persoon bij de procedure en de wijze waarop de betekening moet plaatsvinden;

    h)

    gegevens betreffende de toelagen en onkostenvergoedingen waarop degene die in de verzoekende staat voor de bevoegde autoriteit verschijnt, aanspraak kan maken;

    i)

    een nauwkeurige beschrijving van de opbrengsten of hulpmiddelen, de plaats waar deze zich bevinden en de identiteit van de eigenaar ervan.

    5.   Het verzoek omvat voorts, voor zover noodzakelijk, het volgende:

    a)

    een beschrijving van de eisen waaraan bij de uitvoering van het verzoek dient te worden voldaan en de procedures die daarbij in acht moeten worden genomen;

    b)

    een beschrijving van de redenen voor de eventuele vertrouwelijkheid van het verzoek, en

    c)

    andere gegevens die ter kennis van de aangezochte staat dienen te worden gebracht teneinde de uitvoering van het verzoek te vergemakkelijken.

    6.   Indien de aangezochte staat van oordeel is dat de in het verzoek opgenomen gegevens niet voldoende zijn voor de uitvoering van het verzoek overeenkomstig deze overeenkomst, kan die staat om aanvullende inlichtingen verzoeken.

    Artikel 9

    Taal

    Het verzoek en begeleidende bescheiden gaan altijd vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte staat, of, in spoedeisende gevallen in een in bijlage II genoemde taal.

    Artikel 10

    Uitvoering van het verzoek

    1.   De aangezochte staat voert het verzoek onverwijld uit met in achtneming van de desbetreffende bepalingen van de overeenkomst. De bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat doen er alles aan dat het verzoek wordt uitgevoerd.

    2.   Aan het verzoek wordt gevolg gegeven door middel van maatregelen die in overeenstemming zijn met de wetgeving van de aangezochte staat. De in het verzoek vermelde bijzondere werkwijze of procedure, bedoeld in artikel 8, lid 4, onder g), en lid 5, onder a), wordt in acht genomen voor zover dit niet in strijd is met de wetgeving van de verzoekende staat en praktisch mogelijk is. De aangezochte staat pleegt overleg met de verzoekende staat, indien de uitvoering van het verzoek, op de wijze en volgens de procedure die in het verzoek zijn omschreven, een praktisch probleem oplevert, teneinde dat probleem op te lossen.

    3.   Indien aannemelijk is dat de uitvoering van het verzoek een lopend onderzoek, een lopende vervolging of andere procedure, waaronder gerechtelijke procedure, in de aangezochte staat zal verstoren, kan de aangezochte staat de uitvoering ervan uitstellen. De aangezochte staat stelt de verzoekende lidstaat in kennis van de redenen voor het uitstel en pleegt met hem overleg over de verdere procedure. In plaats van de uitvoering uit te stellen, kan de aangezochte staat, na overleg met de verzoekende staat, aan de uitvoering noodzakelijk geachte voorwaarden verbinden. Indien de verzoekende staat deze voorwaarden aanvaardt, dient hij deze in acht te nemen.

    4.   De aangezochte staat stelt alles in het werk om het feit dat een verzoek is ingediend, de inhoud en het resultaat van de uitvoering ervan en andere gegevens betreffende de uitvoering vertrouwelijk te houden, indien de verzoekende staat om geheimhouding heeft verzocht. Indien het verzoek niet kan worden uitgevoerd zonder deze gegevens bekend te maken, deelt de aangezochte staat dit mee aan de verzoekende staat, die beslist of het verzoek desondanks moet worden uitgevoerd.

    5.   De aangezochte staat beantwoordt redelijke vragen van de verzoekende staat over de stand van de uitvoering van het verzoek.

    6.   De aangezochte staat stelt de verzoekende staat onverwijld in kennis van het resultaat van de uitvoering van het verzoek en verstrekt de verzoekende staat de getuigenissen, verklaringen en voorwerpen die de uitvoering heeft opgeleverd, met inbegrip van een beroep van de persoon van wie een getuigenis, verklaring of voorwerp wordt gevraagd op immuniteit, onbekwaamheid of voorrecht volgens de wetgeving van de verzoekende staat. De aangezochte staat verstrekt de originelen of, indien daarvoor goede redenen zijn, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dossiers of stukken. Indien het verzoek niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, stelt de aangezochte staat de verzoekende staat in kennis van de redenen daarvoor.

    Artikel 11

    Gronden voor het weigeren van rechtshulp

    1.   Rechtshulp kan worden geweigerd indien de aangezochte staat van oordeel is dat:

    a)

    het verzoek betrekking heeft op een politiek delict of een met een politiek delict samenhangend delict;

    b)

    de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot een aantasting van zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde, of andere wezenlijke belangen. Voor de toepassing van deze bepaling kan de aangezochte staat tot het oordeel komen dat de uitvoering van een verzoek betreffende een feit waarop volgens de wetgeving van de verzoekende staat de doodstraf staat, of, in de betrekkingen tussen een van de in bijlage IV vermelde lidstaten en Japen, een feit waarop volgens de wetgeving van de verzoekende staat levenslange gevangenisstraf staat, afbreuk zou kunnen doen aan de essentiële belangen van de aangezochte staat, tenzij de aangezochte en de verzoekende staat overeenkomen onder welke voorwaarden het verzoek kan worden uitgevoerd;

    c)

    er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat het verzoek om rechtshulp is gedaan met het oog op de vervolging of bestraffing van een persoon op grond van diens ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afstamming, politieke overtuiging of geslacht, of dat de positie van de betrokken persoon om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed;

    d)

    dat de persoon tegen wie het strafrechtelijk onderzoek, de strafvervolging of een andere procedure, waaronder een gerechtelijke procedure, waarvoor om rechtshulp wordt verzocht, in de verzoekende staat in een ander lidstaat of in Japan reeds voor dezelfde feiten onherroepelijk is veroordeeld of vrijgesproken, of

    e)

    het verzoek niet voldoet aan de vereisten van deze overeenkomst.

    2.   De aangezochte staat kan rechtshulp die krachtens zijn wetgeving de toepassing van dwangmiddelen vereist, weigeren, indien hij van oordeel is dat de feiten die ten grondslag liggen aan het onderzoek, de vervolging of andere procedures, waaronder een gerechtelijke procedure, niet strafbaar zijn volgens de wetgeving van de verzoekende staat. In de betrekkingen tussen Japan en twee in bijlage IV vermelde lidstaten kan rechtshulp worden geweigerd indien de aangezochte staat van oordeel is dat de feiten die in de aangezochte staat het voorwerp uitmaken van het strafrechtelijk onderzoek, de strafvervolging of een andere procedure, waaronder een gerechtelijke procedure, volgens de wetgeving van de aangezochte staat niet strafbaar zijn.

    3.   Rechtshulp kan niet worden geweigerd op grond van het bankgeheim.

    4.   Voordat een verzoek om rechtshulp krachtens dit artikel wordt geweigerd, pleegt de aangezochte staat, indien hij van mening is dat de rechtshulp onder bepaalde voorwaarden kan worden verleend, overleg met de verzoekende staat. Indien de verzoekende staat deze voorwaarden aanvaardt, dient hij zich daaraan te houden.

    5.   Indien rechtshulp wordt geweigerd, stelt de aangezochte staat de verzoekende staat in kennis van de redenen voor de weigering.

    Artikel 12

    Kosten

    1.   De aangezochte staat draagt alle kosten van de uitvoering van een verzoek, tenzij tussen de verzoekende staat en de aangezochte staat anders is overeengekomen:

    2.   Onverminderd lid 1, draagt de verzoekende staat, de volgende kosten:

    a)

    vergoedingen van getuigen-deskundigen;

    b)

    kosten van vertaling, vertolking en het maken van schriftelijke kopieën;

    c)

    vergoedingen en reiskosten van de personen, bedoeld in de artikelen 22 en 24;

    d)

    kosten van het tot stand brengen van een videoverbinding en het functioneren van de verbinding in de aangezochte staat, en

    e)

    buitengewone kosten.

    3.   Indien de uitvoering van het verzoek buitengewone kosten meebrengt, voeren de verzoekende en de aangezochte staat onderling overleg over de wijze waarop het verzoek zal worden uitgevoerd.

    Artikel 13

    Beperkingen aan het gebruik van getuigenissen, verklaringen, voorwerpen en gegevens

    1.   De verzoekende staat gebruikt de op basis van deze overeenkomst verstrekte getuigenverklaringen, verklaringen, voorwerpen en andere gegevens niet voor andere doeleinden dan het onderzoek, de strafvervolging of andere procedure, waaronder gerechtelijke procedure, vermeld in het verzoek, zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte staat. De aangezochte staat kan aan zijn toestemming de door hem wenselijk geachte voorwaarden verbinden.

    2.   De aangezochte staat kan verlangen dat de op basis van deze overeenkomst verstrekte getuigenverklaringen, verklaringen, voorwerpen en andere gegevens, waaronder persoonsgegevens, vertrouwelijk blijven of alleen worden gebruikt met inachtneming van de andere voorwaarden die hij oplegt. Indien de verzoekende staat de vertrouwelijkheid aanvaardt of instemt met de voorwaarden, dient hij zich daaraan te houden.

    3.   In uitzonderlijke omstandigheden kan een staat bij het verstrekken van getuigenverklaringen, verklaringen, voorwerpen of gegevens, waaronder persoonsgegevens, verlangen dat de ontvangende staat inlichtingen verstrekt over het gebruik dat ervan is gemaakt.

    Artikel 14

    Vervoer, onderhoud en teruggave van voorwerpen

    1.   De aangezochte staat kan verlangen dat de verzoekende staat voorwerpen die op basis van deze overeenkomst zijn versterkt, worden vervoerd en bewaard overeenkomstig de door de aangezochte staat vastgestelde voorwaarden, waaronder de voorwaarden die noodzakelijk worden geacht ter bescherming van het belang van derden bij de over te dragen voorwerpen.

    2.   De aangezochte staat kan van de verzoekende staat verlangen dat de op basis van deze overeenkomst verstrekte voorwerpen, met inachtneming van de daarbij gestelde voorwaarden, worden teruggezonden nadat deze voor de in het verzoek vermelde doeleinden zijn gebruikt.

    3.   De verzoekende staat geeft gehoor aan de in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken. Indien daarom is verzocht, onderzoekt de verzoekende staat de voorwerpen niet zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte staat indien dat de voorwerpen door dat onderzoek kunnen worden beschadigd of zullen worden beschadigd.

    Artikel 15

    Afnemen van getuigenissen en verklaringen

    1.   De aangezochte staat neemt getuigenisverklaringen of verklaringen af. Indien nodig gebruikt de aangezochte staat daartoe dwangmiddelen, indien de verzoekende staat de aangezochte staat gegevens verstrekt waaruit blijkt dat het gebruik van die dwangmaatregelen is toegestaan volgens de wetgeving van de aangezochte staat.

    2.   De aangezochte staat stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de in het verzoek genoemde personen aanwezig kunnen zijn bij het afnemen van getuigenverklaringen of verklaringen en om hen in staat te stellen de persoon wiens verklaring wordt gewenst, te ondervragen. Indien rechtstreekse ondervraging niet is toegestaan, wordt hun de mogelijkheid geboden vragen voor degene van wie een getuigenis of verklaring wordt gewenst, in te dienen.

    3.   Indien de persoon van wie een getuigenverklaring of verklaring als bedoeld in dit artikel wordt verlangd, zich op een immuniteit, onbekwaamheid of voorrecht krachtens de wetgeving van de verzoekende staat beroept, kan toch een getuigenis of verklaring worden afgenomen, tenzij in het verzoek is verklaard dat die mogelijkheid in geval van een beroep op de immuniteit, de onbekwaamheid of het voorrecht is uitgesloten.

    Artikel 16

    Verhoor per videoconferentie

    1.   De aangezochte staat kan zijn bevoegde autoriteiten in staat stellen de getuigenverklaring of de verklaring van de aldaar verblijvende persoon die als getuige of deskundige moet worden gehoord, per videoconferentie af te nemen, indien dit met het oog op de procedure in de verzoekende staat noodzakelijk is. De verzoekende en de aangezochte staat plegen zo nodig overleg om een oplossing te vinden voor de juridische, technische en logistieke problemen bij de uitvoering van het verzoek.

    2.   Bij het verhoor per videoconferentie wordt als volgt te werk gegaan, tenzij de verzoekende en de aangezochte staat anders zijn overeengekomen:

    a)

    de autoriteit van de aangezochte staat stelt de identiteit vast van de te horen persoon die in het verzoek is genoemd;

    b)

    het verhoor wordt rechtstreeks door, of onder leiding van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat afgenomen, met inachtneming van zijn nationaal recht en van de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat;

    c)

    bij het verhoor is de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat als waarnemer aanwezig, indien nodig bijgestaan door een tolk. Indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat van oordeel is dat de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat tijdens het verhoor worden geschonden, treft hij onverwijld de nodige maatregelen opdat het verhoor met inachtneming van deze beginselen wordt voortgezet;

    d)

    de aangezochte staat zorgt ervoor dat, op verzoek van de verzoekende staat of de te verhoren persoon, deze door een tolk wordt bijgestaan;

    e)

    de te verhoren persoon kan zich beroepen op het verschoningsrecht dat hij volgens de wetgeving van de verzoekende staat of de aangezochte staat zou hebben. Voorts worden de door de autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte staat overeengekomen maatregelen ter bescherming van de betrokkenen getroffen.

    Artikel 17

    Verkrijging van voorwerpen

    1.   De aangezochte staat verkrijgt voorwerpen. Indien nodig gebruikt hij daartoe dwangmiddelen, waaronder huiszoeking en inbeslagneming. De verzoekende staat verstrekt de aangezochte staat gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van die middelen krachtens de wetgeving van de aangezochte staat is toegestaan.

    2.   De aangezochte staat stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de personen, genoemd in het verzoek tot het verkrijgen van voorwerpen, tijdens de uitvoering van het verzoek aanwezig kunnen zijn.

    Artikel 18

    Bankrekeningen

    1.   De aangezochte staat bevestigt of een natuurlijk of rechtspersoon tegen wie een strafrechtelijke procedure is ingesteld, één of meer rekeningen in de in het verzoek aangegeven banken bezit of controleert.

    2.   De aangezochte staat verstrekt afschriften, bescheiden en rapporten van de in het verzoek aangeduide rekeningen, afschriften van banktransacties die gedurende een bepaalde periode via de in het verzoek aangeduide of overeenkomstig lid 1 bepaalde rekeningen zijn verricht, alsmede in het verzoek aangeduide afschriften, bescheiden en verslagen van rekeningen van rekeningen van herkomst of bestemming.

    3.   De in dit artikel neergelegde verplichtingen zijn alleen van toepassing voor zover de gegevens in het bezit zijn van de bank die de rekening onder zich heeft.

    4.   De aangezochte staat kan aan de uitvoering van de in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken dezelfde voorwaarden verbinden als bij verzoek tot verkrijging van voorwerpen.

    Artikel 19

    Onderzoek van personen, voorwerpen en plaatsen

    1.   De aangezochte staat onderzoekt personen, voorwerpen en plaatsen. Indien nodig maakt hij daartoe gebruik van dwangmiddelen. De verzoekende staat verstrekt de aangezochte staat de gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van die middelen krachtens de wetgeving van de aangezochte staat is toegestaan.

    2.   De aangezochte staat stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de personen, genoemd in het verzoek tot onderzoek van personen, voorwerpen en plaatsen, tijdens de uitvoering van het verzoek aanwezig kunnen zijn.

    Artikel 20

    Vaststelling van de verblijfplaats en de identiteit van personen, voorwerpen of plaatsen

    De aangezochte staat stelt alles in het werk met het oog op de vaststelling van verblijfplaats en de identificatie van personen, voorwerpen of plaatsen.

    Artikel 21

    Verstrekken van voorwerpen die in het bezit zijn van wetgevende, bestuurlijke, gerechtelijke of lokale autoriteiten

    1.   De aangezochte staat verstrekt de verzoekende staat voorwerpen die in het bezit zijn van wetgevende, bestuurlijke of gerechtelijke autoriteiten van de aangezochte staat, alsmede van de lokale autoriteiten van deze staat, en voor eenieder toegankelijk zijn.

    2.   De aangezochte staat stelt alles in het werk om voorwerpen, waaronder strafregisters, die in het bezit zijn van wetgevende, bestuurlijke of gerechtelijke autoriteiten van de aangezochte staat, alsmede van de lokale autoriteiten van die staat, en die niet voor eenieder toegankelijk zijn, aan de verzoekende staat te verstrekken in de mate waaronder deze voorwerpen aan zijn eigen met onderzoek en vervolging belaste autoriteiten beschikbaar kunnen worden gesteld.

    Artikel 22

    Betekening en kennisgeving van stukken en oproeping van personen

    1.   De aangezochte staat zorgt voor de betekening van stukken, waaronder dagvaardingen en andere bescheiden waarin een persoon in de aangezochte staat wordt opgeroepen door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat. De aangezochte staat stelt een persoon die op zijn grondgebied verblijft in kennis van een uitnodiging om voor de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat te verschijnen.

    2.   Indien het verzoek betrekking heeft op de betekening van een stuk waarbij een persoon door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat wordt opgeroepen, moet de centrale autoriteit van de aangezochte staat het verzoek uiterlijk vijftig (50) dagen voor de datum waarop de betrokkene moet verschijnen, ontvangen hebben. In spoedeisende gevallen kan de aangezochte staat ontheffing verlenen van dit voorschrift.

    3.   Indien het de verzoekende staat bekend is dat de geadresseerde de taal waarin het overeenkomstig lid 1 betekende of toegestuurde stuk is gesteld of vertaald, niet beheerst, tracht de verzoekende staat de stukken te laten vertalen, of laat hij althans de essentie ervan vertalen in de taal die de geadresseerde verstaat.

    4.   Bij de in lid 1 bedoelde stukken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de bevoegde autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij andere autoriteiten van de verzoekende staat in voorkomend geval inlichtingen kan inwinnen over zijn belangrijkste rechten en plichten met betrekking tot het stuk.

    5.   Bij de kennisgeving van het resultaat van de uitvoering van het verzoek, zoals bedoeld in artikel 10, lid 6, staaft de verzoekende staat de betekening door middel van een door de geadresseerde gedateerd en ondertekend ontvangstbewijs, of door middel van een verklaring dat de betekening is geschied, met vermelding van datum, plaats en wijze. Op verzoek van de verzoekende staat stelt de aangezochte staat deze, indien mogelijk, onverwijld in kennis van het antwoord van de persoon die overeenkomstig lid 1 door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat is gedagvaard.

    6.   De persoon die overeenkomstig lid 1 door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat is opgeroepen of gedagvaard, en niet verschijnt, wordt in de verzoekende staat wegens het niet verschijnen niet aan een sanctie of dwangmaatregel onderworpen, ongeacht andersluidende bepalingen in het verzoek of de betekende of toegezonden stukken.

    Artikel 23

    Vrijgeleide

    1.   Degene die overeenkomstig artikel 22, lid 1, door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat wordt gedagvaard of opgeroepen:

    a)

    wordt op het grondgebied van deze staat niet aangehouden of aan enige beperking van zijn persoonlijke vrijheid onderworpen wegens feiten of veroordelingen die hebben plaatsgevonden voor zijn vertrek uit de aangezochte staat, en

    b)

    wordt niet verplicht te getuigen of hulp te verlenen bij een onderzoek, een strafvervolging of een andere procedure, waaronder gerechtelijke procedure, welke niet in het verzoek is vermeld.

    2.   Indien het in lid 1 bedoelde vrijgeleide niet kan worden verstrekt, vermeldt de verzoekende staat dit in het verzoek of in de te betekenen stukken, opdat de betrokkene daarvan in kennis wordt gesteld en in staat wordt gesteld te beslissen al dan niet voor de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat te verschijnen.

    3.   Het in lid 1 bedoelde vrijgeleide eindigt wanneer:

    a)

    de betrokkene vijftien (15) opeenvolgende dagen, te rekenen vanaf de datum waarop zijn aanwezigheid door de bevoegde autoriteit niet langer wordt vereist, of vanaf de datum waarop hij verzuimd heeft voor de bevoegde autoriteit te verschijnen, de tijd heeft gehad de verzoekende staat te verlaten, maar daar toch vrijwillig is gebleven;

    b)

    de betrokkene, na de verzoekende staat te hebben verlaten, er vrijwillig terugkeert.

    4.   Wanneer het de verzoekende staat bekend wordt dat het in lid 1 bedoelde vrijgeleide overeenkomstig lid 3, onder a) en b), is vervallen, stelt hij de aangezochte staat daarvan onverwijld in kennis, indien de aangezochte staat hierom heeft verzocht en het door de verzoekende noodzakelijk wordt geacht.

    Artikel 24

    Tijdelijke overbrenging van gedetineerden

    1.   De in de aangezochte lidstaat gedetineerde persoon wiens aanwezigheid in de verzoekende staat noodzakelijk is met het oog op een getuigenverklaring of anderszins ten behoeve van bewijsgaring, wordt daartoe tijdelijk overgebracht naar de verzoekende staat, indien hij hiermee instemt, de verzoekende en de aangezochte staat hierover overeenstemming hebben bereikt en de wetgeving van de aangezochte staat het toelaat.

    2.   De verzoekende staat houdt de krachtens lid 1 overgebrachte persoon in hechtenis, tenzij de aangezochte staat hem toestaat anders te handelen.

    3.   De verzoekende staat brengt de overgedragen persoon onverwijld terug naar de aangezochte staat, zoals dat vooraf of anderszins is afgesproken tussen de verzoekende en de aangezochte staat.

    4.   De tijd die de overgebrachte persoon in de verzoekende staat in hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsbeneming die hij in de aangezochte staat ondergaat.

    5.   Degene die overeenkomstig dit artikel naar de verzoekende staat is overgebracht, krijgt het in artikel 23, lid 1, bedoelde vrijgeleide in de verzoekende staat totdat hij naar de aangezochte staat terugkeert, tenzij hij ermee instemt te getuigen of hulp te verlenen bij een onderzoek, een strafvervolging of een andere, met name gerechtelijke procedure, welke niet in het verzoek is aangeduid, en de verzoekende en de aangezochte staat het daarmee eens.

    6.   Degene die niet instemt met de overdracht in de zin van dit artikel mag niet om die reden in de verzoekende staat aan een straf worden blootgesteld of aan een dwangmiddel worden onderworpen, ongeacht of in het verzoek het tegendeel is gesteld.

    Artikel 25

    Bevriezing of inbeslagneming en confiscatie van voorwerpen en hulpmiddelen

    1.   De aangezochte staat verleent, voor zover zijn wetgeving dit toestaat, rechtshulp in procedures betreffende het bevriezen of de inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten en hulpmiddelen.

    2.   Het verzoek tot confiscatie in de zin van lid 1 gaat vergezeld van een bevel van een rechter of justitiële autoriteit, houdende confiscatie.

    3.   De aangezochte staat die de opbrengsten en hulpmiddelen onder zijn hoede heeft, kan deze, binnen de grenzen van het nationale recht en onder de door hem passend geachte voorwaarden, geheel of ten dele aan de verzoekende staat overdragen.

    4.   Bij de toepassing van dit artikel worden de legitieme rechten en belangen van derden te goeder trouw geëerbiedigd, overeenkomstig de wetgeving van de aangezochte staat.

    Artikel 26

    Uitwisseling van gegevens op eigen initiatief

    1.   De lidstaten en Japan kunnen elkaar binnen de grenzen van het nationale recht zonder voorafgaand verzoek gegevens verstrekken over strafzaken.

    2.   De staat die de gegevens verstrekt, kan voorwaarden verbinden aan het gebruik van die gegevens door de ontvangende staat. In dat geval stelt de staat die de gegevens verstrekt de staat die de gegevens ontvangt vooraf in kennis van de aard van de te verstrekken gegevens en van de voorwaarden die eraan verbonden zijn. De staat die de gegevens ontvangt, is aan de voorwaarden gebonden indien hij met die voorwaarden heeft ingestemd.

    Artikel 27

    Verhouding tot andere regelgeving

    1.   Niets in deze overeenkomst belet een staat om rechtshulp te vragen of te verlenen overeenkomstig andere toepasselijke internationale overeenkomsten of interne wetgeving.

    2.   Niets in deze overeenkomst belet een lidstaat en Japan internationale overeenkomsten te sluiten ter bevestiging, aanvulling, uitbreiding of verruiming van de bepalingen van deze overeenkomst.

    Artikel 28

    Overleg

    1.   De centrale autoriteiten van de lidstaten en van Japan plegen zo nodig overleg over problemen bij de uitvoering van een verzoek en teneinde snelle en doeltreffende rechtshulp volgens deze overeenkomst te bevorderen, en kunnen de daarvoor noodzakelijke maatregelen treffen.

    2.   De overeenkomstsluitende partijen plegen voor zover nodig overleg over alle aangelegenheden die aan de orde kunnen komen bij de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst.

    Artikel 29

    Territoriale toepassing

    1.   Deze overeenkomst is van toepassing op het grondgebied van Japan en, wat de Europese Unie betreft:

    a)

    op het grondgebied van de lidstaten, en

    b)

    op gebiedsdelen ten aanzien waarvan een lidstaat verantwoordelijk is voor de externe betrekkingen, of landen die geen lidstaat zijn en ten aanzien waarvan een lidstaat andere taken heeft op het gebied van de externe betrekkingen en die door de overeenkomstsluitende partijen via een diplomatieke notawisseling zijn overeengekomen welke naar behoren bevestigd is door de betrokken lidstaat.

    2.   De uitbreiding tot enig gebiedsdeel of land van de toepassing van deze overeenkomst overeenkomstig lid 1, onder b), kan door elke overeenkomstsluitende partij met inachtneming van een termijn van zes maanden worden beëindigd door middel van een schriftelijke kennisgeving langs diplomatieke weg die naar behoren tussen de betrokken lidstaat en Japan is bevestigd.

    Artikel 30

    Status van de bijlagen

    De bijlagen van deze overeenkomst maken integraal deel uit van deze overeenkomst. De bijlagen I, II en III kunnen met wederzijdse schriftelijke instemming van de overeenkomstsluitende partijen worden gewijzigd zonder dat deze overeenkomst wordt gewijzigd.

    Artikel 31

    Inwerkingtreding en opzegging

    1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de dertigste dag volgend op de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen elkaar door middel van een diplomatieke notawisseling in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun respectieve interne procedures voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst.

    2.   De overeenkomst is van toepassing op elk verzoek dat is ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst, ongeacht of de feiten waarop het verzoek betrekking heeft voor, op of na deze datum zijn gepleegd.

    3.   Elk van de overeenkomstsluitende partijen kan deze overeenkomst te allen tijde beëindigen door de andere overeenkomstsluitende partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De opzegging wordt zes maanden na de datum van die kennisgeving van kracht.

    TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden deze overeenkomst hebben ondertekend.

    GEDAAN te Brussel, de dertigste dag van november 2009, in twee originele, in de Engels en de Japanse taal gestelde exemplaren, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek. Deze overeenkomst wordt tevens opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal; deze talenversies door de overeenkomstsluitende partijen authentiek verklaard door middel van een diplomatieke notawisseling.

    Voor de Europese Unie

    Voor Japan

    BIJLAGE I

    DE CENTRALE AUTORITEITEN

    De Centrale Autoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen zijn:

     

    het Koninkrijk België: de Federale Overheidsdienst Justitie, Internationale Strafrechtelijke Samenwerking;

     

    de Republiek Bulgarije: het ministerie van Justitie;

     

    de Tsjechische Republiek:

    voordat de zaak bij een rechtbank aanhangig is gemaakt (d.w.z. procedure vóór het proces): het bureau van de hoogste openbare aanklager, en

    nadat de zaak bij een rechtbank aanhangig is gemaakt (in de procesfase van de strafprocedure) het ministerie van Justitie;

     

    het Koninkrijk Denemarken: het ministerie van Justitie;

     

    de Bondsrepubliek Duitsland: het ministerie van Justitie;

     

    de Republiek Estland: het ministerie van Justitie;

     

    Ierland: de minister van Justitie, Gelijke Kansen en Hervorming van de Wetgeving of een door de minister aangewezen persoon;

     

    de Helleense Republiek: het ministerie van Justitie, Transparantie en Mensenrechten;

     

    het Koninkrijk Spanje: het ministerie van Justitie, subdirectoraat-generaal voor internationale justitiële samenwerking;

     

    de Franse Republiek: het ministerie van Justitie, bureau voor internationale wederzijdse bijstand in strafzaken, directoraat voor strafzaken en gratieverlening;

     

    de Italiaanse Republiek: het ministerie van Justitie, afdeling gerechtelijke zaken — directoraat-generaal strafzaken;

     

    de Republiek Cyprus: ministerie van Justitie en Openbare Orde;

     

    de Republiek Letland:

    tijdens het onderzoek vóór het proces tot aan de vervolging: staatspolitie,

    tijdens het onderzoek vóór het proces tot aan de aanhangigmaking bij de rechtbank: het bureau van de procureur-generaal, en

    tijdens het proces: het ministerie van Justitie;

     

    de Republiek Litouwen:

    het ministerie van Justitie, en

    het bureau van de procureur-generaal;

     

    het Groothertogdom Luxemburg: de procureur-generaal;

     

    de Republiek Hongarije:

    het ministerie van Justitie en Politie, en

    het bureau van de procureur-generaal;

     

    de Republiek Malta: het bureau van de procureur-generaal;

     

    het Koninkrijk der Nederlanden: het ministerie van Justitie in Den Haag;

     

    de Republiek Oostenrijk: het ministerie van Justitie;

     

    de Republiek Polen:

    in de fase vóór het proces: het bureau van de procureur-generaal,

    tijdens het proces: het ministerie van Justitie;

     

    de Portugese Republiek: het bureau van de procureur-generaal;

     

    Roemenië: het ministerie van Justitie en Burgervrijheden, directoraat-generaal voor samenwerking, directoraat voor internationaal recht en verdragen, afdeling internationale justitiële samenwerking in strafzaken;

     

    de Republiek Slovenië: het ministerie van Justitie, directoraat voor internationale samenwerking en internationale gerechtelijke bijstand;

     

    de Slowaakse Republiek:

    in de procedure vóór het proces: het bureau van de procureur-generaal,

    in de procesfase: het ministerie van Justitie, en

    voor ontvangst: het ministerie van Justitie;

     

    de Republiek Finland: het ministerie van Justitie;

     

    het Koninkrijk Zweden: het ministerie van Justitie;

     

    het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: de UK Central Authority, Her Majesty’s Revenue and Customs, Crown Office and Procurator Fiscal Service;

     

    Japan: de minister van Justitie en de National Public Safety Commission of de door hen aangewezen personen.

    BIJLAGE II

    Met betrekking tot artikel 6 van deze overeenkomst zijn de onderstaande autoriteiten op grond van de wetten van de staten bevoegd om een verzoek om bijstand in het kader van deze overeenkomst te doen:

     

    het Koninkrijk België: de gerechtelijke autoriteiten; hieronder worden verstaan de leden van de rechterlijke macht die verantwoordelijk zijn voor de rechtsbedeling, onderzoeksrechters en leden van het Openbaar Ministerie;

     

    de Republiek Bulgarije: het bureau van de procureur van het hoogste cassatiehof voorafgaand aan de procesfase van strafzaken, en de rechtbanken voor lopende zaken in de procesfase van strafzaken;

     

    de Tsjechische Republiek: officieren van justitie en rechtbanken;

     

    het Koninkrijk Denemarken:

    de districtsrechtbanken, de gerechtshoven en het hooggerechtshof,

    het Openbaar Ministerie, dat het volgende omvat:

    het ministerie van Justitie,

    de directeur van het Openbaar Ministerie,

    de officier van justitie, en

    de commissarissen van politie;

     

    de Bondsrepubliek Duitsland:

    het federaal ministerie van Justitie;

    het federale gerechtshof, Karlsruhe;

    de procureur-generaal van het federale gerechtshof, Karlsruhe;

    de federale dienst justitie;

    het ministerie van Justitie van Baden-Württemberg, Stuttgart;

    het Beierse ministerie van Justitie en Consumentenbescherming, München;

    het senaatsdepartement van Justitie, Berlijn;

    het ministerie van Justitie van Brandenburg, Potsdam;

    de senator van Justitie en Grondwet van de vrije Hanzestad Bremen, Bremen;

    de justitieautoriteit van de vrije Hanzestad Hamburg, Hamburg;

    het ministerie van Justitie, Integratie en Europa van Hessen, Wiesbaden;

    het ministerie van Justitie van Mecklenburg-Voor-Pommeren, Schwerin;

    het ministerie van Justitie van Nedersaksen, Hannover;

    het ministerie van Justitie van Noord-Rijn-Westfalen, Düsseldorf;

    het ministerie van Rijnland-Palts, Mainz;

    het ministerie van Justitie van Saarland, Saarbrücken;

    het ministerie van Justitie en Europa van Saksen, Dresden;

    het ministerie van Justitie van Saksen-Anhalt, Magdeburg;

    het ministerie van Justitie, Gelijkheid en Integratie van Sleeswijk-Holstein, Kiel;

    het ministerie van Justitie van Thüringen, Erfurt;

    de hogere regionale gerechten;

    de deelstaatgerechten;

    de arrondissementsgerechten;

    de procureurs-generaal bij de hogere regionale rechtbanken;

    de officieren van justitie bij de arrondissementsgerechten;

    het centraal bureau van de gerechtelijke deelstaatadministraties voor onderzoek naar nationaal-socialistische misdrijven, Ludwigsburg;

    de federale recherche-informatiedienst;

    het centraal bureau van de douanerecherchedienst;

     

    de Republiek Estland: rechters en officieren van justitie;

     

    Ierland: de directeur van het Openbaar Ministerie;

     

    de Helleense Republiek: het bureau van de openbare aanklager bij het hof van beroep;

     

    het Koninkrijk Spanje: magistraten en rechters bij de strafrechtbanken, en officieren van justitie;

     

    de Franse Republiek:

    eerste presidenten, presidenten, raden en rechters bij strafrechtbanken;

    onderzoeksrechters bij die rechtbanken;

    leden van het openbaar ministerie bij die rechtbanken, namelijk:

    procureurs-generaal en advocaten-generaal;

    substituut-procureurs-generaal;

    substituut;

    officieren en substituut-officieren van justitie;

    vertegenwoordigers van officieren van justitie bij politierechtbanken, en

    officieren van justitie bij militaire rechtbanken;

     

    de Italiaanse Republiek:

     

    openbaar aanklagers:

    directeur van het Openbaar Ministerie;

    assistent-officier van justitie;

    directeur van het Openbaar Ministerie voor militaire zaken;

    assistent-officier van justitie militaire zaken;

    procureur-generaal;

    assistent-procureur-generaal;

    procureur-generaal militaire zaken;

    assistent-procureur-generaal militaire zaken;

     

    rechters:

    vrederechter;

    onderzoeksrechter;

    vooronderzoeksrechter;

    gewone rechtbank;

    militaire rechtbank;

    juryrechtbank;

    hof van beroep;

    juryhof van beroep;

    militair hof van beroep;

    hof van cassatie;

     

    de Republiek Cyprus:

    procureur-generaal van de republiek;

    het hoofd van politie;

    de directeur douane en accijnzen;

    leden van de eenheid ter bestrijding van witwassen (MOKAS), en

    elke andere autoriteit of persoon die gemachtigd is onderzoeken en vervolgingen (verwijderingen) in te stellen in de republiek en elke gelijkaardige autoriteit van een ander land met de desbetreffende bevoegdheden;

     

    de Republiek Letland: onderzoekers, officieren van justitie en rechters;

     

    de Republiek Litouwen: rechters en officieren van justitie;

     

    het Groothertogdom Luxemburg: de gerechtelijke autoriteiten, op te vatten als de leden van het gerechtelijk apparaat die verantwoordelijk zijn voor de rechtsbedeling, onderzoeksmagistraten en leden van het Openbaar Ministerie;

     

    de Republiek Hongarije: parketten en rechtbanken;

     

    de Republiek Malta:

    de correctionele rechtbank;

    de jeugdrechtbank;

    de strafrechtbank en het hof van beroep voor strafzaken;

    de procureur-generaal;

    de plaatsvervangend procureur-generaal;

    de juridisch medewerkers bij het bureau van de procureur-generaal, en

    de rechters;

     

    het Koninkrijk der Nederlanden: leden van het gerechtelijk apparaat die verantwoordelijk zijn voor de rechtsbedeling, onderzoeksmagistraten en leden van het Openbaar Ministerie;

     

    de Republiek Oostenrijk: rechtbanken en parketten;

     

    de Republiek Polen: parketten en rechtbanken;

     

    de Portugese Republiek: parketdiensten in de onderzoeksfase, onderzoeksrechters en procesrechters;

     

    Roemenië: rechtbanken en de parketten bij de rechtbanken;

     

    de Republiek Slovenië:

    rechters bij lokale rechtbanken;

    onderzoeksrechters;

    rechters bij districtsrechtbanken;

    rechters bij gerechtshoven;

    rechters bij het hooggerechtshof;

    rechters bij het constitutionele hof;

    officieren van justitie bij districtsrechtbanken;

    officieren van justitie bij gerechtshoven;

    officieren van justitie bij het hooggerechtshof;

     

    de Slowaakse Republiek: rechters en officieren van justitie;

     

    de Republiek Finland:

    het ministerie van Justitie;

    de gerechten van eerste aanleg, de hoven van beroep en het hooggerechtshof;

    de officieren van justitie;

    de politieautoriteiten, de douaneautoriteiten, en de grensbewakingsfunctionarissen in hun hoedanigheid van autoriteiten die strafrechtelijke vooronderzoeken in strafzaken verrichten uit hoofde van de wet inzake strafrechtelijke vooronderzoeken;

     

    het Koninkrijk Zweden: rechters en officieren van justitie;

     

    het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: rechters en officieren van justitie;

     

    Japan: rechtbanken, voorzittende rechters, rechters, officieren van justitie, assistent-officieren van justitie en functionarissen van de gerechtelijke politie.

    BIJLAGE III

    Met betrekking tot artikel 9 van deze overeenkomst aanvaarden de lidstaten en Japan de volgende talen:

     

    het Koninkrijk België: Nederlands, Frans en Duits in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Bulgarije: Bulgaars in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Tsjechische Republiek: Tsjechisch in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    het Koninkrijk Denemarken: Deens in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Bondsrepubliek Duitsland: Duits in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Estland: Ests en Engels in alle gevallen;

     

    Ierland: Engels en Iers in alle gevallen;

     

    de Helleense Republiek: Grieks in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    het Koninkrijk Spanje: Spaans in alle gevallen;

     

    de Franse Republiek: Frans in alle gevallen;

     

    de Italiaanse Republiek: Italiaans in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Cyprus: Grieks en Engels in alle gevallen;

     

    de Republiek Letland: Lets in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Litouwen: Litouws in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    het Groothertogdom Luxemburg: Frans en Duits in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Hongarije: Hongaars in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Malta: Maltees in alle gevallen;

     

    het Koninkrijk der Nederlanden: Nederlands in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Oostenrijk: Duits in alle gevallen en Engels in dringende gevallen;

     

    de Republiek Polen: Pools in alle gevallen;

     

    de Portugese Republiek: Portugees in alle gevallen en Engels of Frans in dringende gevallen;

     

    Roemenië: Roemeens, Engels of Frans in alle gevallen. Wat langere documenten betreft, behoudt Roemenië zich het recht voor in een specifiek geval een Roemeense vertaling te vragen of er een te laten maken ten laste van de verzoekende staat;

     

    de Republiek Slovenië: Sloveens en Engels in alle gevallen;

     

    de Slowaakse Republiek: Slowaaks in alle gevallen;

     

    de Republiek Finland: Fins, Zweeds en Engels in alle gevallen;

     

    het Koninkrijk Zweden: Zweeds, Deens of Noors in alle gevallen, tenzij de autoriteit die de aanvraag behandelt in een individueel geval anderszins toestemming geeft;

     

    het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: Engels in alle gevallen;

     

    Japan: Japans in alle gevallen en Engels in dringende gevallen

    BIJLAGE IV

    Wat betreft artikel 11, lid 1, onder b), van deze overeenkomst wordt in dit punt met „een van de in bijlage IV vermelde lidstaten” de Portugese Republiek bedoeld.

    Wat betreft artikel 11, lid 2, van deze overeenkomst worden in dit lid met „twee in bijlage IV vermelde lidstaten” de Republiek Oostenrijk en de Republiek Hongarije bedoeld.


    Top