Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOL_2009_088_R_0209_01

    2009/225/EG: Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2008 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006
    Resolutie van het Europees Parlement van 22 april 2008 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006

    PB L 88 van 31.3.2009, p. 209–215 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    31.3.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 88/209


    BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 22 april 2008

    over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006

    (2009/225/EG)

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006 (1),

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006, tezamen met de antwoorden van het bureau (2),

    gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2008 (5843/2008 — C6-0084/2008),

    gelet op het EG-Verdrag, en met name artikel 276,

    gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

    gelet op Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (4), en met name artikel 39,

    gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name artikel 94,

    gelet op artikel 71 en bijlage V van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0123/2008),

    1.

    verleent de directeur van het Europees Spoorwegbureau kwijting voor de uitvoering van de begroting van het bureau voor het begrotingsjaar 2006;

    2.

    formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

    3.

    verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Spoorwegbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

    De voorzitter

    Hans-Gert PÖTTERING

    De secretaris-generaal

    Harald RØMER


    (1)  PB C 261 van 31.10.2007, blz. 54.

    (2)  PB C 309 van 19.12.2007, blz. 67.

    (3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (4)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3.

    (5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


    RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 22 april 2008

    met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006 (1),

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de definitieve jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau voor het begrotingsjaar 2006, tezamen met de antwoorden van het bureau (2),

    gezien de aanbeveling van de Raad van 12 februari 2008 (5843/2008 — C6-0084/2008),

    gelet op het EG-Verdrag, en met name artikel 276,

    gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3), en met name artikel 185,

    gelet op Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (4), en met name artikel 39,

    gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name artikel 94,

    gelet op artikel 71 en bijlage V van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0123/2008),

    A.

    overwegende dat de Rekenkamer verklaart redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de rekeningen betreffende het begrotingsjaar 2006 betrouwbaar zijn en de onderliggende verrichtingen op één uitzondering na wettig en regelmatig,

    B.

    overwegende dat 2006 het eerste jaar was waarin het Agentschap over financiële autonomie beschikte,

    Algemene punten die betrekking hebben op horizontale kwesties in verband met de EU-agentschappen en daardoor ook van belang zijn voor de kwijtingsprocedure voor elk agentschap afzonderlijk

    1.

    merkt op dat de begrotingen van de 24 agentschappen en andere satellietorganen die door de Rekenkamer worden gecontroleerd in 2006 in totaal 1 080,5 miljoen EUR bedroegen (de hoogste begroting is die van het Europees Bureau voor wederopbouw met 271 miljoen EUR en de laagste die van de Europese Politieacademie (CEPOL) met 5 miljoen EUR);

    2.

    merkt op dat de reeks externe EU-organen die onderworpen zijn aan boekhoudkundige controle en kwijting thans niet alleen de traditionele regelgevende agentschappen omvat, maar ook uitvoeringsagentschappen doe zijn opgericht om uitvoering te geven aan specifieke programma’s, en dat hieronder in de toekomst ook gemeenschappelijke ondernemingen zullen vallen, die zijn opgezet in de vorm van publiek-private partnerschappen (gezamenlijke technologie-initiatieven);

    3.

    merkt op dat het aantal agentschappen waarvoor kwijting moet worden verleend, zich wat het Parlement betreft als volgt heeft ontwikkeld: begrotingsjaar 2000: 8; 2001: 10; 2002: 11; 2003: 14; 2004: 14; 2005: 16; 2006: 20 regelgevende agentschappen en 2 uitvoerende agentschappen (2 agentschappen die onderworpen worden aan een audit door de Rekenkamer, maar waarvoor een interne kwijtingsprocedure geldt niet meegerekend);

    4.

    komt daarom tot de conclusie dat de audit- en kwijtingprocedure te log is geworden en niet afgestemd is op de omvang van de begrotingen van de verschillende agentschappen en satellietorganen; verzoekt zijn ter zake bevoegde commissie om een breed opgezet onderzoek te doen naar de kwijtingsprocedure voor de agentschappen en satellietorganen, met het doel om een eenvoudiger en rationeler aanpak te ontwerpen, gelet op het steeds toenemende aantal lichamen waarvoor in toekomstige jaren een afzonderlijk kwijtingverslag zal moeten worden opgesteld;

    Principiële overwegingen

    5.

    verzoekt de Commissie duidelijke uitleg te verstrekken over de volgende punten, alvorens zij overgaat tot de oprichting van een nieuw agentschap of de hervorming van een bestaand agentschap: type agentschap, doelstellingen van het agentschap, interne bestuurstructuur, producten, diensten, belangrijkste procedures, doelgroep, cliënten en stakeholders van het agentschap, officiële betrekkingen met externe actoren, budgettaire verantwoordelijkheid, financiële planning, personeelsbeleid en personeelsomvang;

    6.

    verlangt dat er voor elk agentschap een jaarlijkse prestatieovereenkomst wordt gesloten, die door dat agentschap en het bevoegde DG wordt opgesteld en die de belangrijkste doelstellingen voor het komende jaar, een financieel kader en duidelijke indicatoren om de prestaties te meten moet omvatten;

    7.

    dringt erop aan dat de resultaten die de agentschappen boeken regelmatig (en op ad hoc-basis) door de Europese Rekenkamer of een andere onafhankelijke auditinstantie worden gecontroleerd; is van oordeel dat deze zich niet zouden moeten beperken tot de traditionele elementen van financieel beheer en juiste besteding van openbare middelen, maar ook de administratieve efficiency en de doelmatigheid moeten omvatten, alsook een beoordeling van het financieel beheer van elk agentschap;

    8.

    is van oordeel dat bij agentschappen die hun begrotingsbehoeften permanent overschatten een technische korting moet worden toegepast op basis van de vacatures; denkt dat dit op den duur tot lagere bestemmingsontvangsten en daarmee tot lagere administratieve kosten voor de agentschappen zal leiden;

    9.

    beschouwt het als een ernstig probleem dat een aantal agentschappen kritiek hebben gekregen omdat ze zich niet aan de aanbestedingsregels, het Financieel Reglement, het ambtenarenstatuut enz. hebben gehouden; stelt dat de voornaamste oorzaak hiervan gelegen is in het feit dat de meeste regelingen en het Financieel Reglement opgesteld zijn voor de grotere instellingen en dat de meeste kleine agentschappen niet de minimaal vereiste omvang hebben om met deze regelgevingsvereisten om te kunnen gaan; verzoekt de Commissie daarom met spoed een oplossing hiervoor te zoeken teneinde de effectiviteit te bevorderen door de beheersfuncties van verscheidene agentschappen te bundelen zodat deze minimaal vereiste omvang wel bereikt wordt (met inachtneming van de noodzakelijke wijzigingen in de basisverordeningen voor de agentschappen en hun budgettaire onafhankelijkheid), danwel met spoed specifieke regels voor de agentschappen te formuleren (met name uitvoeringsvoorschriften voor de agentschappen) zodat ze zich wel aan alle voorschriften kunnen houden;

    10.

    dringt erop aan dat de Commissie bij de opstelling van het voorlopig voorontwerp van begroting rekening houdt met de bestedingsresultaten van de verschillende agentschappen in de jaren daarvoor, met name het jaar n-1, en de door elk agentschap verlangde begroting dienovereenkomstig aanpast; verzoekt zijn ter zake bevoegde commissie deze aanpassing intact te laten en, mocht de Commissie in gebreke zijn gebleven, zelf de desbetreffende begroting bij te stellen tot een realistisch niveau dat op de absorptie- en bestedingscapaciteit van het desbetreffende agentschap afgestemd is;

    11.

    verwijst naar zijn kwijtingsbesluit voor het jaar 2005, waarin het de Commissie verzocht eens in de vijf jaar een onderzoek naar de toegevoegde waarde van elk bestaand agentschap te publiceren; verzoekt alle betrokken instellingen om in geval van een negatief oordeel over de toegevoegde waarde van een agentschap de noodzakelijke stappen te zetten om het mandaat van dat agentschap te herzien of het agentschap te sluiten; stelt vast dat de Commissie in 2007 niet één evaluatie heeft uitgevoerd; dringt er bij de Commissie op aan dat zij vóór het kwijtingsbesluit over 2007 ten minste vijf evaluaties voorlegt, te beginnen met de oudste agentschappen;

    12.

    is van oordeel dat de aanbevelingen van de Rekenkamer onverwijld moeten worden opgevolgd en dat de omvang van de subsidie aan de agentschap op hun reële financiële behoeften moet worden afgestemd; is voorts van oordeel dat wijzigingen in het Financieel Reglement ook in het financiële kaderreglement en de verschillende specifieke financiële reglementen moeten worden aangebracht;

    Presentatie van de rapporteringsdata

    13.

    merkt op dat de agentschappen geen standaardaanpak hanteren ten aanzien van de presentatie van hun activiteiten tijdens het desbetreffende begrotingsjaar, hun rekeningen en hun verslagen over hun budgettair en financieel beheer en de vraag of de verklaring van verzekering moet worden opgesteld door de directeur van het agentschap; merkt op dat niet alle agentschappen een duidelijk onderscheid maken tussen a) de presentatie van hun werk aan het publiek en b) de technische rapportering over hun budgettair en financieel beheer;

    14.

    merkt op dat de permanente instructies van de Commissie voor de voorbereiding van activiteitenverslagen weliswaar niet expliciet verlangen dat een agentschap een verklaring van verzekering opstelt, maar dat vele directeuren dat voor 2006 wel hebben gedaan, waarbij in één geval een belangrijk voorbehoud werd opgenomen;

    15.

    herinnert aan zijn resolutie van 12 april 2005 (6), waarin het de directeuren van de agentschappen verzoekt om met ingang van heden hun jaarlijkse activiteitenverslag, dat samen met financiële en beheersgegevens wordt gepresenteerd, vergezeld te doen gaan van een betrouwbaarheidsverklaring ten aanzien van de wettigheid en de regelmatigheid van de handelingen, analoog aan de verklaringen die de directeuren-generaal van de Commissie ondertekenen;

    16.

    verzoekt de Commissie haar permanente instructies aan de agentschappen in die zin te amenderen;

    17.

    stelt bovendien voor dat de Commissie tezamen met de agentschappen moet werken aan een geharmoniseerd model dat van toepassing is op alle agentschappen en satellietorganen, en waarin onderscheid wordt gemaakt tussen:

    een jaarverslag bestemd voor een breed publiek over de operaties en werkzaamheden van het orgaan en de bereikte resultaten;

    de financiële staten en een verslag over de uitvoering van de begroting;

    een activiteitenverslag naar het voorbeeld van de activiteitenverslagen van de directeuren — generaal van de Commissie;

    een verklaring van verzekering, ondertekend door de directeur van het orgaan, tezamen met eventuele voorbehouden en opmerkingen waarvan hij het wenselijk acht dat zij onder de aandacht van de kwijtingsautoriteit worden gebracht;

    Algemene conclusies van de Rekenkamer

    18.

    wijst op de conclusie van de Rekenkamer (Jaarverslag paragraaf 10.29 (7)) dat de betaling van subsidies uit de communautaire begroting door de Commissie niet berust op voldoende onderbouwde ramingen van de behoeften aan kasmiddelen van de agentschappen en dat dit in combinatie met de omvang van de overdrachten met zich meebrengt dat ze over aanzienlijke kassaldi beschikken wijst voorts op de aanbeveling van de Rekenkamer dat het niveau van de aan de agentschappen betaalde subsidies moet worden afgestemd op hun werkelijke behoeften aan kasmiddelen;

    19.

    merkt op dat 14 agentschappen het ABAC boekhoudingsysteem nog moesten invoeren eind 2006 (jaarverslag, voetnoot bij paragraaf 10.31);

    20.

    neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer (jaarverslag, paragraaf 1.25) over de opgelopen financiële lasten voor niet-opgenomen verlof die bij sommige agentschappen worden geboekt; wijst erop dat de Rekenkamer opmerkingen plaatst bij zijn betrouwbaarheidsverklaring voor drie agentschappen (Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding (Cedefop), CEPOL en het Europees Spoorwegbureau) voor het begrotingsjaar 2006 (2005: het Cedefop, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en het Europees Bureau voor wederopbouw);

    Interne audit

    21.

    herinnert eraan dat de interne financieel controleur van de Commissie volgens artikel 185, lid 3 van het Financieel Reglement ook de intern financieel controleur is van de reguleringsagentschappen die geld ontvangen uit de EU-begroting; wijst erop dat de interne financieel controleur verslag uitbrengt aan de raad van bestuur en de directeur van elk agentschap;

    22.

    vestigt de aandacht op het volgende voorbehoud dat is opgenomen in het jaarlijkse activiteitenverslag van de intern controleur voor 2006:

    „De intern financieel controleur van de Commissie is niet in staat om te voldoen aan de verplichting die hem in artikel 185 van het Financieel Reglement is opgelegd om als intern financieel controleur van de communautaire organen te fungeren, omdat het hem ontbreekt aan de personele middelen daarvoor”;

    23.

    wijst evenwel op de opmerking van de intern controleur in zijn activiteitenverslag 2006 dat de financiën van alle werkzame regelgevende agentschappen vanaf 2007 op jaarbasis gecontroleerd zullen worden, nu de Commissie de Interne Accountantsdienst (IAS) extra personeel ter beschikking heeft gesteld;

    24.

    stelt vast dat het aantal regelgevende en uitvoerende agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen die krachtens artikel 185 van het Financieel Reglement door de IAS gecontroleerd moeten worden, steeds verder toeneemt; verzoekt de Commissie zijn bevoegde commissie mede te delen of de IAS over voldoende personeel zal beschikken om de financiën van al deze organen de komende jaren jaarlijks te kunnen controleren;

    25.

    merkt op dat artikel 72, lid 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 bepaalt dat alle agentschappen de kwijtingsautoriteit en de Commissie ieder jaar een verslag moeten voorleggen dat is opgesteld door hun directeur en waarin een samenvatting wordt gegeven van het aantal en de soort interne audits die door de intern financieel controleur zijn uitgevoerd, de aanbevelingen die daarin werden gedaan en het gevolg dat aan deze aanbevelingen is gegeven; verzoekt de agentschappen mede te delen of dit ook is gebeurd en, zo ja, op welke wijze;

    26.

    neemt ten aanzien van het vermogen van de interne accountantsdienst om met name de kleinere agentschappen te controleren, nota van een voorstel dat de intern controleur op 14 september 2006 voor de bevoegde commissie van het Parlement heeft gedaan, namelijk om toe te staan dat de kleinere agentschappen gebruik kunnen maken van particuliere accountantsdiensten;

    Beoordeling van de agentschappen

    27.

    herinnert aan de gemeenschappelijke verklaring waar het Parlement, de Raad en de Commissie (8) het over eens zijn geworden bij het overleg vóór de Ecofin-begrotingsraad van 13 juli 2007 en waarin wordt opgeroepen een lijst op te stellen van i) de agentschappen die de Commissie wil beoordelen, en ii) de agentschappen die reeds zijn beoordeeld met een samenvatting van de voornaamste bevindingen;

    Tuchtprocedures

    28.

    wijst erop dat afzonderlijke agentschappen vanwege hun geringe omvang moeite hebben om tuchtcommissies bestaande uit personeel met een passende rang samen te stellen en dat het Bureau voor onderzoek en discipline van de Commissie (IDO) niet bevoegd is voor de agentschappen; verzoekt de agentschappen om de oprichting te overwegen van een gemeenschappelijke tuchtraad voor de verschillende agentschappen;

    Ontwerp van interinstitutioneel akkoord

    29.

    herinnert aan het ontwerp van de Commissie voor een interinstitutioneel akkoord voor een operationeel kader voor de Europese regelgevende agentschappen (COM(2005) 59), dat de oprichting beoogt van een horizontaal kader voor de oprichting, structuur, werkwijze, evaluatie en controle van de Europese regelgevende agentschappen; merkt op dat dit ontwerp een nuttig initiatief vormt in het streven naar rationalisering van de oprichting en exploitatie van de agentschappen; neemt nota van de opmerking van de Commissie in haar syntheseverslag 2006 (paragraaf 3.1, COM(2007) 274) dat hoewel er na de publicatie van het voorstel aanvankelijk weinig schot zat in de onderhandelingen, de inhoudelijke discussie eind 2006 weer is begonnen in de Raad; betreurt het dat het niet mogelijk is geweest de aanneming ervan dichterbij te brengen;

    30.

    begroet dan ook de toezegging van de Commissie dat zij in de loop van 2008 een mededeling over de toekomst van de regelgevende agentschappen zal voorleggen;

    Agentschappen met eigen financiering

    31.

    wijst erop dat voor de twee agentschappen met eigen financiering aan de directeur kwijting wordt verleend door de raad van bestuur; stelt vast dat beide aanzienlijke overschotten hebben opgebouwd, die afkomstig zijn uit voorgaande jaren:

    Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), kasmiddelen en equivalenten daarvan: 281 miljoen EUR (9);

    Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO), kasmiddelen en equivalenten daarvan: 18 miljoen EUR (10);

    Specifieke punten

    32.

    is verheugd over het feit dat de rekeningen van het Spoorwegbureau over 2006 volgens de Rekenkamer in alle materiële opzichten betrouwbaar zijn;

    33.

    betreurt evenwel dat het gebruik van vervallen contracten en de onregelmatige verlenging van bestaande contracten betekent dat niet kan worden verklaard dat alle onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

    34.

    wijst erop dat het agentschap in 2006 kon beschikken over 14,4 miljoen EUR vastleggingskredieten en 14,4 miljoen EUR betalingskredieten uit de begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006;

    35.

    wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat het Spoorwegbureau in het eerste jaar dat het financieel autonoom was, 72 % van zijn vastleggingskredieten heeft uitgevoerd, maar dat het percentage kredietoverdrachten 37,5 % voor administratieve uitgaven (titel II) en 85 % voor beleidsuitgaven (titel III) bedroeg;

    36.

    geeft uiting aan zijn verontrusting over de tekortkomingen in het internecontrolesysteem en over het feit dat de verlening van subdelegaties niet volgens de regels geschiedde; er was sprake van inconsistenties tussen delegatiebesluiten en toegangsrechten tot het begrotingsbeheersysteem SI2; wijst op de bevinding van de Rekenkamer dat het Spoorwegbureau geen uitvoeringsvoorschriften voor zijn financiële regeling heeft vastgesteld;

    37.

    heeft evenwel begrip voor het antwoord van het Spoorwegbureau dat de geprogrammeerde werkzaamheden in 2006 niet geheel ten uitvoer werden gelegd, daar het Spoorwegbureau zich nog in de startfase bevond, en dat het in 2007 een aanvang zal maken met een diepgaande analyse van de programmering van zijn activiteiten, de hiervoor benodigde hulpmiddelen en de hiervoor aan te wijzen begroting en met een schema voor uitschrijvingen van openbare aanbestedingen;

    38.

    maakt uit de jaarrekeningen van het Spoorwegbureau op dat de raad van bestuur een gunstig advies over de rekeningen van het Spoorwegbureau over 2006 heeft uitgebracht;

    39.

    maakt uit het jaarverslag van het Spoorwegbureau over 2006 op dat de directeur in zijn hoedanigheid van ordonnateur een betrouwbaarheidsverklaring zonder voorbehoud heeft afgegeven;

    40.

    maakt uit het jaarverslag van het Spoorwegbureau op dat het Spoorwegbureau na een controle van de internecontroledienst (IAS) een actieplan heeft goedgekeurd dat beoogt in het begin van 2008 24 internecontrolenormen te realiseren;

    41.

    neemt kennis van de moeilijkheden die het Spoorwegbureau ondervindt bij de werving van technisch personeel met voldoende kwalificaties, gelet op de salarisniveaus, de standplaats van het Spoorwegbureau en de contracten die het kan aanbieden; beseft dat personeelsgebrek de voornaamste oorzaak van de beperkte besteding van het budget van het Spoorwegbureau was;

    42.

    is ingenomen met de mededeling van het Spoorwegbureau dat er inmiddels een aanbestedingsmedewerker en een interne auditor zijn aangesteld om de aanbestedingsfunctie te versterken.


    (1)  PB C 261 van 31.10.2007, blz. 54.

    (2)  PB C 309 van 19.12.2007, blz. 67.

    (3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (4)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3.

    (5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

    (6)  Alle resoluties over de agentschappen zijn gepubliceerd in PB L 196 van 27.7.2005.

    (7)  PB C 273 van 15.11.2007, blz. 1.

    (8)  Raadsdocument DS 605/1/07 Rev. 1.

    (9)  Bron: Verslag over de jaarrekening van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt betreffende het begrotingsjaar 2006, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (PB C 309 van 19.12.2007, blz. 141).

    (10)  Bron: Verslag over de jaarrekening van het Communautair Bureau voor plantenrassen betreffende het begrotingsjaar 2006, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (PB C 309 van 19.12.2007, blz. 135).


    Top