This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0658
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on guidelines for trans-European energy infrastructure and repealing Decision No 1364/2006/EC
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG
/* COM/2011/0658 definitief - 2011/0300 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG /* COM/2011/0658 definitief - 2011/0300 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Redenen voor en doelstellingen van het
voorstel Om de centrale doelstellingen van het
energiebeleid van de Unie, namelijk concurrentievermogen, duurzaamheid en
energievoorzieningszekerheid, te verwezenlijken, zijn er grote inspanningen
vereist om Europa's energie-infrastructuur te moderniseren en uit te breiden en
de netwerken over de grenzen heen met elkaar te verbinden (interconnectie). In haar mededeling betreffende prioriteiten
voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder[1], vastgesteld op 17 november
2010, heeft de Commissie daarom opgeroepen een nieuw
EU-energie-infrastructuurbeleid ten uitvoer te leggen om de netwerkontwikkeling
op continentale schaal te coördineren en optimaliseren. Daarbij werd met name
de noodzaak bevestigd van een vernieuwd beleid en financieringskader voor de
bestaande trans-Europese netwerken voor energie (TEN-E). Zoals beklemtoond op de Europese Raad van 4
februari 2011 is een dergelijk nieuw beleid cruciaal om te waarborgen dat de
solidariteit tussen de lidstaten effectief wordt, dat de interne markt voor
energie wordt voltooid en geïsoleerde regio's worden verbonden, dat
alternatieve voorzieningsbronnen en transmissieroutes worden aangeboord respectievelijk
aangelegd en dat hernieuwbare energiebronnen zich kunnen ontwikkelen en met de
traditionele bronnen kunnen concurreren. Op 29 juni 2011 heeft de Commissie een
mededeling aangenomen, "Een begroting voor Europa 2020" betreffende
het komende meerjarig financieel kader (2014-2020)[2], waarin de oprichting wordt
voorgesteld van een nieuwe financieringsfaciliteit, de "Connecting
Europe Facility", ter bevordering van de voltooiing van prioritaire infrastructuur
op het gebied van energie, vervoer en digitale netwerken, met één fonds van
40 miljard euro, waarvan 9,1 miljard euro bestemd is voor energie[3]. Bij het huidige voorstel worden regels
vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en interoperabiliteit van
trans-Europese energienetwerken teneinde de doelstellingen van het energiebeleid
overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te
verwezenlijken, meer bepaald de goede functionering van de interne
energiemarkt, het waarborgen van de energievoorzieningszekerheid in de Unie, de
bevordering van de energie-efficiëntie en de ontwikkeling van nieuwe en
betrouwbare vormen van energie en, ten slotte, de bevordering van de
interconnectie van energienetwerken. Meer in het bijzonder heeft deze verordening
de volledige integratie van de interne energiemarkt ten doel, onder meer door
ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat afgesloten is van het Europese
netwerk. Voorts draagt de verordening bij tot duurzame
ontwikkeling en bescherming van het milieu door het voor de Unie mogelijk te
maken de beoogde vermindering van de broeikasgasemissies met 20%[4],
verhoging van de energie-efficiëntie met 20% en gebruik van 20% hernieuwbare
energie in het eindenergieverbruik tegen 2020 te verwezenlijken, en daarnaast
te zorgen voor energievoorzieningszekerheid van en solidariteit tussen de
lidstaten. Door deze doelstellingen na te streven draagt
dit voorstel bij tot slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten
voor het geheel van de Europese Unie op het gebied van concurrentievermogen en
economische, maatschappelijke en territoriale cohesie. Met deze doelstellingen voor ogen worden in
het kader van dit initiatief voor de periode tot 2020 en verder een beperkt
aantal prioritaire trans-Europese corridors en gebieden vastgesteld met
betrekking tot de elektriciteits‑ en gasnetwerken en de infrastructuur
voor het transport van olie en kooldioxide, waarvoor actie van de Europese Unie
het meest gerechtvaardigd is. Doel van dit initiatief is dan deze prioriteiten
ten uitvoer te leggen door: –
de vergunningverleningsprocedures te stroomlijnen
door, voor projecten van gemeenschappelijk belang, de duur ervan aanzienlijk te
verkorten en de inspraak van het publiek te versterken en zo de aanvaarding van
dergelijke projecten te vergroten; –
de behandeling op regelgevingsgebied van projecten
van gemeenschappelijk belang in de elektriciteits‑ en gassector te
vergemakkelijken door een toewijzing van de kosten naargelang de ontvangen
baten en door ervoor te zorgen dat de opbrengst van een project in verhouding
staat tot de genomen risico's; –
te zorgen voor de tenuitvoerlegging van projecten
van gemeenschappelijk belang door het verstrekken van de nodige marktgebaseerde
en directe financiële steun van de EU. In dat verband legt
de voorgestelde verordening de basis voor het in aanmerking nemen van projecten
van gemeenschappelijk belang voor financiële steun van de EU in het kader van
de Connecting Europe-faciliteit waarvoor een afzonderlijk
wetgevingsvoorstel wordt uitgewerkt. Het voorstel is een
strategische prioriteit in het werkprogramma van de Commissie voor 2011. Algemene context De uitdaging om onze energie-infrastructuur aaneen
te sluiten en aan te passen aan de nieuwe behoeften is groot en urgent, en
heeft betrekking op alle energiesectoren. De elektriciteitsnetten moeten worden
gemoderniseerd opdat zij de toenemende elektriciteitsvraag ten gevolge van de
grote verschuiving van de totale energiewaardeketen en energiemix aankunnen. De
netten moeten ook dringend worden uitgebreid en gemoderniseerd, onder meer door
de aanleg van elektriciteitssnelwegen, teneinde de marktintegratie te
bevorderen en de bestaande niveaus van systeemveiligheid te handhaven, maar in
het bijzonder om elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, waarvan het
volume in de periode 2007-2020 naar verwachting zal verdubbelen, te
transporteren en meer in evenwicht te brengen. Bovendien is het onmogelijk de
2020-streefcijfers van de EU inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie
te bereiken zonder meer innovatie en intelligentie te brengen in de netwerken
op zowel transmissie‑ als distributieniveau, met name door gebruik te
maken van informatie- en communicatietechnologieën. Op voorwaarde dat de voorziening is veilig
gesteld, zal aardgas in de komende decennia een zeer belangrijke rol blijven
spelen in de energiemix van de EU; de rol ervan wordt zelfs nog belangrijker
aangezien aardgas de back-upbrandstof wordt bij variabele elektriciteitsproductie.
Aangezien de inheemse conventionele aardgasbronnen stilaan uitgeput geraken,
ontstaat op middellange termijn de behoefte aan aanvullende en meer
gediversifieerde invoer. De gasnetwerken moeten ook voldoen aan grotere
flexibiliteitseisen in het systeem, de behoefte aan bidirectionele
pijpleidingen, een grotere opslagcapaciteit en flexibele aanvoer, met inbegrip
van vloeibaar aardgas (LNG) en gecomprimeerd aardgas (CNG). Gezien de belangrijke rol van olie in de
energiemix van de komende decennia is de handhaving van een ononderbroken
voorziening in ruwe aardolie voor niet aan zee grenzende EU-landen in
middenoostelijk Europa, die momenteel slechts over een beperkt aantal voorzieningsroutes
beschikken, van kapitaal strategisch belang. Tot slot kunnen technologieën voor
koolstofafvang en -opslag (carbon capture and storage - CCS) zorgen voor een
grootschalige vermindering van de kooldioxide-emissies en het zo mogelijk maken
fossiele brandstoffen te blijven gebruiken, die de komende decennia een
belangrijke bron voor elektriciteitsproductie zullen blijven. Om in de toekomst
een grensoverschrijdend netwerk voor kooldioxidetransport te kunnen
ontwikkelen, moeten er nu maatregelen worden genomen voor
infrastructuurplanning en ‑ontwikkeling op Europees niveau. In haar verslag voor de Energieraad van juni 2011[5] heeft de Commissie de totale
investeringsbehoeften voor energie-infrastructuur van Europees belang voor de
periode tot 2020 geraamd op ongeveer 200 miljard euro: –
ongeveer 140 miljard euro voor hoogspannings-elektriciteitstransmissiesystemen,
zowel onshore als offshore, opslag, en toepassingen van slimme netwerken op
transmissie‑ en distributieniveau; –
ongeveer 70 miljard euro gastransmissiepijpleidingen
onder hoge druk (naar de EU en tussen EU-lidstaten), opslag, terminals voor
vloeibaar/gecomprimeerd aardgas (LNG/CNG) en infrastructuur voor bidirectionele
stromen; –
ongeveer 2,5 miljard euro voor infrastructuur
voor kooldioxidetransport. De investeringsvolumes voor de periode 2011-2020
zullen met 30% toenemen voor gas en met maximaal 100% voor elektriciteit ten
opzichte van de huidige niveaus. Deze investeringsuitdaging en ‑urgentie
maakt van energie-infrastructuur wezenlijk een andere zaak dan infrastructuur
in andere sectoren aangezien energienetwerken een fundamentele voorwaarde zijn
voor het bereiken van de energie‑ en klimaatdoelstellingen voor 2020 en
van de klimaatdoelstellingen voor de langere termijn. De voornaamste vastgestelde hinderpalen die de
hierboven genoemde investeringen in een business-as-usual-scenario belemmeren
of vertragen tot ver voorbij de 2020-termijn, zijn problemen met betrekking tot
de vergunningverlening (tijdrovende en ondoeltreffende vergunningverleningsprocedures
en weerstand bij het publiek), de regulering (kader is niet afgestemd op de
tenuitvoerlegging en verwezenlijking van Europese infrastructuurprioriteiten) en
de financiering (beperkte financiële capaciteit van netwerkbeheerders, gebrek
aan aangepaste financieringsinstrumenten en gebrek aan de nodige ondersteuning). Bestaande bepalingen Het TEN-E-kader is in de jaren 1990 uitgewerkt
en vorm gegeven via opeenvolgende TEN-E-richtsnoeren en de desbetreffende
financieringsverordening. In de 2006-richtsnoeren voor trans-Europese
energienetwerken[6]
werden ongeveer 550 projecten genoemd die in aanmerking komen voor financiële
steun van de Gemeenschap, ingedeeld in de volgende drie categorieën: projecten
van Europees belang (42 in het totaal); prioritaire projecten; projecten van
gemeenschappelijk belang. Deze projecten betreffen uitsluitend de
elektriciteits‑ en gasinfrastructuur. In het in april 2010 gepubliceerde
verslag over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het TEN-E-kader in de
periode 2007-2009[7]
werd geconcludeerd dat het bij het beleid, dat weliswaar een positieve bijdrage
voor de realisatie van de geselecteerde projecten leverde door hun een grotere
politieke zichtbaarheid te geven, ontbreekt aan focus, flexibiliteit en een
top-down-aanpak om de vastgestelde leemten in de infrastructuur te vullen. In de op 20 juni 2007 vastgestelde
TEN-financieringsverordening[8]
zijn de voorwaarden neergelegd voor medefinanciering van TEN-E-projecten, met
een begroting voor de periode 2007-2013 van 155 miljoen euro. De
financiële middelen voor het TEN-programma en de structuur van het programma
zijn echter inadequaat gebleken in het licht van de paradigmaverschuiving naar
een koolstofarm energiesysteem en de daaruit voortvloeiende belangrijke
ontwikkelingen en investeringsbehoeften op het gebied van de
energie-infrastructuur in de komende jaren (beperkte begroting, geen
instrumenten ter matiging van de risico's, geen financiering buiten de EU, onvoldoende
synergieën met andere EU-fondsen). In het in de context van
de financiële en economische crisis vastgestelde Europees programma voor
economisch herstel[9] zijn,
voor de eerste maal aanzienlijke eenmalige bedragen (ongeveer 3,85 miljard
euro) ter beschikking gesteld voor een beperkt aantal in aanmerking komende
projecten op het gebied van elektriciteits‑ en gasinfrastructuur,
offshore-windenergie en CCS-demonstratie. Samenhang met andere beleidsgebieden en
doelstellingen van de EU Dit initiatief is
verankerd in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei[10], waarin energie-infrastructuur voorop staat als
onderdeel van het vlaggenschipinitiatief "Een hulpbronnenefficiënt Europa".
In dat verband werd de noodzaak onderstreept van een snelle modernisering van
Europa's netwerken met het oog op de ontwikkeling van een Europees "slim supernetwerk"
waarin de netwerken onderling op continentaal niveau zijn gekoppeld, met name
om hernieuwbare energiebronnen te integreren. De in het kader van dit
initiatief vastgestelde prioriteiten en voorgestelde maatregelen met betrekking
tot vergunningverlening, regulering en financiering sporen volledig met deze
doelstellingen. Het voorstel heeft tot
doel de bestaande TEN-E-richtsnoeren te vervangen en vormt een logisch pakket samen
met de Connecting Europe-faciliteit (CEF) die wordt opgezet met het oog
op de vervanging van de huidige TEN-financieringsverordening. Dit initiatief vormt ook
een belangrijke bijdrage tot de kosteneffectieve verwezenlijking van de twee
bindende doelstellingen, namelijk 20% energie uit hernieuwbare bronnen en 20%[11] vermindering van
broeikasgasemissies tegen 2020, en is bedoeld om te sporen met het groeipad dat
is uiteengezet in de mededeling van de Commissie 'Een routekaart naar een concurrerende
koolstofarme economie in 2050' en de langetermijndoelstelling van de EU van een
vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 80-95% in 2050 ten opzichte
van de 1990-niveaus[12]. In overeenstemming met
artikel 11 VWEU integreert het voorstel de bestaande milieubeschermingseisen
in de context van de energie-infrastructuur. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging, gegevensverzameling en
benutting van deskundigheid Dit voorstel is uitgewerkt op basis van een
groot aantal bijdragen van de lidstaten en betrokken partijen, geleverd bij
talrijke gelegenheden (conferenties op hoog niveau, workshops, marktonderzoek),
inclusief twee openbare raadplegingen inzake vergunningverlening en het
gebruik van projectobligaties voor infrastructuurprojecten[13]. De effecten van de diverse
voorgestelde beleidsopties zijn geanalyseerd in twee in 2010 en 2011
uitgevoerde effectbeoordelingsstudies waarbij de resultaten van de
verschillende modellen en van talrijke studies werden gebruikt, waarvan drie
speciaal waren gericht op de aspecten investeringsbehoeften, vergunningverlening
en financiering. In beide effectbeoordelingen werden ook de economische,
maatschappelijke en ecologische effecten van de verschillende opties bestudeerd
en werd rekening gehouden met het subsidiariteits‑ en het evenredigheidsbeginsel. Effectbeoordeling De eerste effectbeoordeling van 2010 was in
het bijzonder gericht op de werkingssfeer van het nieuwe initiatief, met
onderzoek naar de energiesectoren waarop het initiatief betrekking moet hebben,
de opzet ervan met de vaststelling van de prioriteiten en de selectie van
projecten van gemeenschappelijk belang, de vorm van de regionale coördinatie en
samenwerking en de algemene beginselen voor de vergunningverlening. Gebaseerd op deze eerste analyse werd in de
effectbeoordeling van 2011 nader ingegaan op de beleidsopties op het gebied van
vergunningverlening en openbare raadpleging, regulering en financiering voor de
projecten van gemeenschappelijk belang die worden geselecteerd voor de
tenuitvoerlegging van de vooraf geïdentificeerde infrastructuurprioriteiten. Voor
elk van de verschillende vastgestelde hinderpalen werden effectieve en
kostenefficiënte oplossingen gezocht. Vergunningverlening en raadpleging van het
publiek In de analyse werden drie opties vergeleken: de
invoering van een 'stelsel van gemeenschappelijk belang'; regels betreffende de
organisatie en duur van het vergunningverleningsproces, met name een volledige one-stop
shop en een tijdslimiet; een combinatie van de twee vorige opties. Wat de maatregelen met betrekking tot de habitatrichtlijn
betreft, wordt het effect van het stelsel van gemeenschappelijk Europees belang
op de lokale flora en fauna ingeschat als zijnde relevant voor slechts een zeer
beperkt aantal projecten van gemeenschappelijk belang waarbij eventueel een
conflict zou kunnen rijzen met Natura 2000-gebieden, maar die cruciaal
zijn voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de
Unie. Van de laatste beleidsoptie wordt het totale
effect als het meest positieve van de drie opties beoordeeld aangezien deze
optie kan leiden tot een tijdige voltooiing van haast alle vereiste projecten
van gemeenschappelijk belang tegen 2020, op voorwaarde dat de nodige
maatregelen op het gebied van regulering en financiering genomen zijn. Bij
keuze voor deze optie worden de milieueffecten, de maatschappelijke effecten
met betrekking tot de werkgelegenheid en de economische effecten op het BBP
ingeschat als sterker dan bij de andere opties aangezien alle projecten van
gemeenschappelijk belang zouden worden afgerond, terwijl de administratieve kostenbesparing
aanzienlijk zou zijn Reguleringskwesties In de analyse worden drie opties vergeleken:
grensoverschrijdende kostentoewijzing; investeringsstimulansen; een combinatie
van beide opties. Uit de analyse blijkt dat zowel een mechanisme
voor de voorafgaande grensoverschrijdende kostentoewijzing als stimulansen die
evenredig zijn met de gelopen risico's vereist zijn om de tenuitvoerlegging te
waarborgen van projecten van gemeenschappelijk belang waarvan de
levensvatbaarheid onzeker is. De totale economische, maatschappelijke en
ecologische effecten ervan zijn groot en positief. Financiering Om alle mogelijke maatregelen met betrekking
tot infrastructuurontwikkeling te kunnen beoordelen, werden in de analyse vier
financieringsmechanismen afgewogen, ook al zal de vertaling daarvan in
beleidsopties slechts plaatsvinden in de Connecting Europe-faciliteit: gebruik
van risicospreidingsinstrumenten (met inbegrip van projectobligaties en
waarborgen); gebruik van risicokapitaalinstrumenten (inclusief deelname in het aandelenkapitaal);
gebruik van subsidies voor projectstudies en bouw; een combinatie van subsidies,
risicospreidingsinstrumenten en risicokapitaalinstrumenten. De laatste beleidoptie geeft het meest
positieve totale effect, aangezien die optie de positieve effecten van de
afzonderlijke opties cumuleert en een flexibel instrumentarium met
marktgebaseerde instrumenten en directe financiële steun oplevert, wat
resulteert in synergieën en efficiëntiewinsten door de meest kosteneffectieve
oplossing voor specifieke projectrisico's aan te bieden. Deze beleidsoptie
spoort ook met de maatregelen die worden voorgesteld in het kader van de Connecting
Europe-faciliteit. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Samenvatting van de voorgestelde actie Bij de voorgestelde verordening wordt
prioriteit verleend aan 12 strategische corridors en gebieden van de trans-Europese
energie-infrastructuur. Er worden regels vastgesteld voor de identificatie,
binnen een reeks goed omschreven categorieën van energie-infrastructuur, van projecten
van gemeenschappelijk belang (PGB's) die noodzakelijk zijn voor de
tenuitvoerlegging van deze prioriteiten. Daartoe wordt een selectieproces
vastgelegd dat gebaseerd is op regionale groepen van deskundigen en het advies
van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) voor
elektriciteit en gas. Het definitieve, om de twee jaar te actualiseren besluit
betreffende een de gehele Unie omvattende lijst van projecten van
gemeenschappelijk belang wordt uiteindelijk genomen door de Commissie. De
regionale deskundigengroepen en het Agentschap voor de samenwerking tussen
energieregulators worden belast met de monitoring en evaluatie van de
uitvoering van de PGB's. De Commissie kan Europese coördinatoren aanwijzen voor
PGB's die moeilijkheden ondervinden. Bij het voorstel wordt een stelsel van
gemeenschappelijk belang ingesteld voor PGB's, waarbij specifieke
verantwoordelijkheden worden toegewezen aan één nationale bevoegde instantie
binnen elke lidstaat om het vergunningverleningsproces voor PGB's te
coördineren en te monitoren, minimumnormen voor transparantie en inspraak van
het publiek vast te leggen en de maximale toegestane duur van het vergunningverleningsproces
vast te stellen. Het voorstel verduidelijkt ook dat PGB's onder bepaalde
voorwaarden ten uitvoer kunnen worden gelegd om "dwingende redenen van
groot openbaar belang" als omschreven in Richtlijn 92/43/EG en Richtlijn 2000/60/EG.
Deze maatregelen voldoen aan het evenredigheidsbeginsel aangezien zij een
minimale harmonisatie van nationale administratieve procedures tot doel hebben
die noodzakelijk is om de uitvoering van ‑ doorgaans
grensoverschrijdende ‑ PGB's te vergemakkelijken. Bij hun
werkzaamheden om te voldoen aan de eisen van deze verordening staat het de
lidstaten vrij om hun eigen specifieke interne procedures vast te leggen, in
lijn met hun eigen nationale wetgeving. De voorgestelde verordening biedt een methodologie
en een proces voor het opmaken van een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor
het gehele energiesysteem voor PGB's op het gebied van elektriciteit en gas. Op
basis van deze methodologie is het krachtens deze verordening aan de nationale
regulerende instanties en het ACER om de kosten van grensoverschrijdende PGB's
in deze sectoren te verdelen overeenkomstig de baten die zij opleveren voor de
direct of indirect bij deze PGB's betrokken lidstaten. De nationale regulerende
instanties moeten via tarieven ook toereikende stimulansen bieden voor de
tenuitvoerlegging van PGB's waaraan om gerechtvaardigde
redenen grotere risico's verbonden zijn. Bij de verordening worden ten slotte ook de
voorwaarden bepaald waaronder PGB's in aanmerking komen
voor financiële bijstand van de Unie in het kader van de Connecting Europe-faciliteit,
voor zowel studies (toegankelijk voor alle PGB's met uitzondering van projecten
in de oliesector) als werkzaamheden (toegankelijk voor alle PGB's in de sector
van de slimme netwerken en in de kooldioxidesector, en voor projecten op het
gebied van elektriciteit en gas die aan bepaalde voorwaarden voldoen, meer
bepaald dat er een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostenverdeling
voor is vastgesteld). Rechtsgrondslag Dit voorstel is gebaseerd op artikel 172 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 171,
lid 1, "stelt de Unie een geheel van richtsnoeren op betreffende de
doelstellingen, prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van
trans-Europese netwerken overwogen maatregelen; in deze richtsnoeren worden
projecten van gemeenschappelijk belang aangegeven". In artikel 172
wordt gespecificeerd dat de in artikel 171, lid 1, bedoelde
richtsnoeren en andere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de
medebeslissingsprocedure. Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing
op dit voorstel voor zover het energiebeleid niet valt onder de exclusieve
bevoegdheid van de Unie. De infrastructuur voor energietransmissie is van
trans-Europese of ten minste grensoverschrijdende aard en heeft trans-Europese
of grensoverschrijdende effecten. Regulering op het niveau van de lidstaten is
niet geschikt en de afzonderlijke nationale administraties hebben niet de bevoegdheid
om op te treden op het gebied van dergelijke infrastructuur in haar totaliteit.
Uit economisch oogpunt kan de ontwikkeling van energienetwerken het best worden
gewaarborgd wanneer die vanuit een Europees perspectief wordt gestuurd, met
actie zowel op EU- als op lidstaatniveau met inachtneming van de desbetreffende
respectieve bevoegdheden. De voorgestelde verordening voldoet derhalve aan het
subsidiariteitsbeginsel. Evenredigheidsbeginsel en keuze van het
wetgevingsinstrument Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is
om de doelstellingen ervan te verwezenlijken, gezien de op het niveau van de
Unie vastgestelde beleidsdoelstellingen op energie‑ en klimaatgebied en
de hinderpalen die de ontwikkeling van een toereikende energie-infrastructuur
in de weg staan. Het gekozen wetgevingsinstrument is een verordening, die
rechtstreeks toepasselijk en in al haar onderdelen verbindend is. Een
dergelijke maatregel is noodzakelijk om een tijdige tenuitvoerlegging van de
energie-infrastructuurprioriteiten in de periode tot 2020 te waarborgen. Meer in het bijzonder is de vaststelling van
een vergunningverleningskader, met bevoegde instanties op nationaal niveau en
duidelijke termijnen waarbinnen het vergunningverleningsproces overeenkomstig
de nationale specificiteit ten einde kan worden gebracht, evenredig met de
doelstelling van versnelling van het vergunningverleningsproces. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Alle gevolgen van dit voorstel voor de
begroting worden behandeld overeenkomstig het financieel memorandum van het
Voorstel voor een verordening tot oprichting van de Connecting Europe-faciliteit. 5. FACULTATIEVE ELEMENTEN Intrekking van bestaande wetgeving De vaststelling van het voorstel zal de
intrekking tot gevolg hebben van Beschikking nr. 1364/2006/EG per 1 januari
2014. Dit zal echter geen effect hebben op de verlening, voortzetting of
wijziging van financiële steun die door de Commissie is toegekend op basis van
uitnodigingen tot het indienen van voorstellen welke zijn gepubliceerd in het
kader van de bestaande verordening voor de TEN-financiering voor de projecten
waarop deze beschikking betrekking heeft of voor TEN-E-projecten die steun
krijgen uit de structuurfondsen. Europese economische ruimte (EER) Het voorstel heeft betrekking op een
EER-aangelegenheid en moet dan ook op de EER van toepassing zijn. 2011/0300 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende richtsnoeren voor de
trans-Europese energie-infrastructuur en houdende intrekking van Beschikking
nr. 1364/2006/EG (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 172, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[14],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[15],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Op 26 maart 2010 heeft de Europese Raad ingestemd
met het voorstel van de Commissie voor een nieuwe "Europa 2020"-strategie.
Eén van de prioriteiten van de Europa 2020-strategie[16] is duurzame groei die moet
worden bereikt door de bevordering van een hulpbronnenefficiëntere, groenere en
meer concurrerende economie. In deze strategie wordt energie-infrastructuur centraal gesteld als onderdeel van het
vlaggenschipinitiatief "Efficiënt gebruik van hulpbronnen", waarbij
de noodzaak werd onderstreept van een urgente modernisering van Europa's
netwerken door die op continentaal niveau onderling aan elkaar te koppelen,
meer in het bijzonder met het oog op de integratie van hernieuwbare
energiebronnen. (2)
In de mededeling van de Commissie "Prioriteiten
voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder - Een blauwdruk voor
een Europees geïntegreerd energienetwerk"[17],
gevolgd door de Conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van
28 februari 2011 en de resolutie van het Europees Parlement van
6 juli 2011, wordt de Commissie verzocht een nieuw
energie-infrastructuurbeleid uit te werken om de netwerkontwikkeling op
Europees niveau voor de periode tot 2020 en verder te optimaliseren en het zo
voor de Unie mogelijk te maken haar cruciale beleidsdoelstellingen inzake
concurrentiekracht, duurzaamheid en energievoorzieningszekerheid te verwezenlijken. (3)
Op de Europese Raad van 4 februari 2011 wordt
de noodzaak beklemtoond van een modernisering en uitbreiding van Europa's
energie-infrastructuur en van een interconnectie van de netwerken over de
grenzen heen teneinde solidariteit tussen de lidstaten mogelijk te maken,
alternatieve voorzienings‑ of doorvoerroutes te openen en hernieuwbare
energiebronnen te ontwikkelen in concurrentie met traditionele energiebronnen.
De Raad heeft daarbij beklemtoond dat geen EU-lidstaat na 2015 nog geïsoleerd
mag zijn van de Europese gas‑ en elektriciteitsnetwerken of zijn
energievoorziening in gevaar mag zien komen doordat het ontbreekt aan de nodige
geschikte interconnecties. (4)
Bij Beschikking nr. 1364/2006/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 zijn richtsnoeren
vastgesteld voor trans-Europese netwerken in de energiesector[18]. Deze richtsnoeren (TEN-E) hebben
tot doel de voltooiing van de interne energiemarkt van de Unie te ondersteunen
en een rationele productie, een rationeel transport, een rationele distributie
en een rationeel gebruik van energie te bevorderen, het isolement van minder
welvarende en eilandregio's te verminderen, de energievoorziening veilig te stellen
en te diversifiëren, ook door samenwerking met derde landen, en bij te dragen
tot duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu. (5)
Een evaluatie van het huidige TEN-E-kader heeft
duidelijk aangetoond dat dit beleid, hoewel het een positieve bijdrage levert
tot de geselecteerde projecten door deze een grotere politieke zichtbaarheid te
geven, onvoldoende visie, focus en flexibiliteit heeft om de leemten op het
gebied van de infrastructuur te vullen. (6)
Een versnelling van de modernisering van bestaande
en de ontwikkeling van nieuwe energie-infrastructuur is van essentieel belang om
de energie‑ en klimaatdoelstellingen van het EU-beleid te verwezenlijken,
meer bepaald voltooiing van de interne energiemarkt, waarborgen van de
energievoorzieningszekerheid, met name inzake gas en olie, vermindering van de
uitstoot van broeikasgassen met 20%[19],
toename van het aandeel van hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik met
20%[20]
en toename van de energie-efficiëntie met 20% tegen 2020. Bovendien moet de
Unie ervoor zorgen dat haar infrastructuur klaar is voor een koolstofarmer
energiesysteem op de langere termijn, namelijk tegen 2050. (7)
De interne energiemarkt, als omschreven in
Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009
betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit[21] en Richtlijn 2009/73/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas[22], bestaat weliswaar, maar
blijft versnipperd ten gevolge van ontoereikende interconnecties tussen de
nationale energienetwerken. Geïntegreerde netwerken die zich over de hele Unie
uitstrekken, zijn echter van levensbelang om een concurrerende
en goed functionerende geïntegreerde markt te waarborgen die groei,
werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling bevordert. (8)
De energie-infrastructuur van
de Unie moet worden gemoderniseerd teneinde door de mens veroorzaakte rampen,
negatieve effecten van de klimaatverandering en bedreigingen voor de veiligheid,
met name voor de Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de
identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van
infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de
noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren[23], te voorkomen en er beter
weerstand aan te kunnen bieden. (9)
Het belang van slimme netwerken voor het bereiken
van de energiedoelstellingen van de Unie is erkend in de mededeling van de
Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en
Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Slimme netwerken: van
innovatie tot invoering"[24]. (10)
In haar mededeling "Het energiebeleid van de EU: verbintenissen met partners buiten
onze grenzen"[25]
heeft de Commissie beklemtoond dat de Unie de bevordering van de ontwikkeling
van energie-infrastructuur moet opnemen in haar externe betrekkingen met het
oog op de ondersteuning van de sociaaleconomische ontwikkeling buiten de
grenzen van de Unie. De Unie moet de uitvoering faciliteren van infrastructuurprojecten
die de energienetwerken van de Unie koppelen aan die van derde landen, meer in
het bijzonder in nabuurlanden en in landen waarmee de Unie een specifieke
samenwerking op energiegebied heeft gesloten. (11)
De investeringsbehoeften op het
gebied van de elektriciteits‑ en gastransmissie-infrastructuur van
Europees belang in de periode tot 2020 zijn geraamd op 200 miljard euro.
De aanzienlijke toename van de investeringsvolumes in vergelijking met het
verleden en de urgentie van de tenuitvoerlegging van nieuwe prioriteiten qua
energie-infrastructuur vergen een nieuwe aanpak voor de
regulering en financiering van die infrastructuur, met name bij
grensoverschrijdende projecten. (12)
In het aan de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van
10 juni 2011 gerichte werkdocument van de Commissie "Investeringsbehoeften
en investeringseisen voor de energie-infrastructuur"[26] werd beklemtoond
dat ongeveer de helft van de totale investeringen die vereist zijn in het
decennium tot 2020 wellicht niet of niet tijdig zullen gebeuren ten gevolge van
belemmeringen bij de vergunningverlening, regulering en financiering. (13)
Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor
de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van trans-Europese
energienetwerken met het oog op de verwezenlijking van de in het Verdrag
geformuleerde energiedoelstellingen van de Unie, namelijk een goede werking van
de interne energiemarkt en continuïteit van de voorziening van de Unie, bevordering
van energie-efficiëntie en ‑besparing en ontwikkeling van nieuwe en
hernieuwbare vormen van energie, alsook bevordering van de onderlinge koppeling
van energienetwerken. Door deze doelstellingen na te streven, draagt dit voorstel
bij tot slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten voor de gehele
Unie op het gebied van concurrentievermogen en economische, maatschappelijke en
territoriale cohesie. (14)
Na grondige raadpleging van
alle lidstaten en belanghebbenden heeft de Commissie 12 strategische
trans-Europese energie-infrastructuurprioriteiten geïdentificeerd waarvan de
uitvoering tegen 2020 essentieel is voor de verwezenlijking van de energie‑
en klimaatdoelstellingen van de Unie. Deze prioriteiten hebben betrekking op
verschillende geografische regio's of thema's op het gebied van elektriciteitstransmissie
en ‑opslag, gastransmissie, aardgasopslag en infrastructuur voor
vloeibaar of gecomprimeerd aardgas, transport van kooldioxide en
olie-infrastructuur. (15)
De projecten van
gemeenschappelijk belang moeten worden geïdentificeerd op basis van gemeenschappelijke,
transparante en objectieve criteria met het oog op de bijdrage ervan tot de
doelstellingen van het energiebeleid. Voor elektriciteit en gas moeten de
voorgestelde projecten deel uitmaken van het laatste beschikbare tienjarige
netwerkontwikkelingsplan. In dit plan moet met name rekening worden gehouden
met de conclusies van de Europese Raad van 4 februari inzake de noodzaak
van integratie van de perifere energiemarkten. (16)
Teneinde te voldoen aan het
bepaalde in artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie moeten er regionale groepen worden opgericht die als taak hebben
projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen die door de lidstaten
worden goedgekeurd. Om een brede consensus te waarborgen, moeten deze regionale
groepen een nauwe samenwerking aangaan met lidstaten, nationale regulerende
instanties, projectpromotoren en belanghebbenden. De samenwerking moet zoveel
mogelijk gebaseerd zijn op bestaande structuren voor regionale samenwerking
tussen de nationale regulerende instanties en transmissiesysteembeheerders en andere door de lidstaten en de Commissie opgerichte structuren. (17)
De Uniebrede lijst van
projecten van gemeenschappelijk belang moet beperkt worden tot die projecten
welke het meest bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de strategische
prioritaire corridors en gebieden van de energie-infrastructuur. Dit maakt het
noodzakelijk dat beslissingen over de lijst worden genomen door de Commissie,
met inachtneming van het recht van de lidstaten om hun goedkeuring te hechten
aan projecten van gemeenschappelijk op hun grondgebied. Overeenkomstig de in
het kader van de begeleidende effectbeoordeling uitgevoerde analyse wordt het
aantal van dergelijke projecten geraamd op ongeveer 100 op elektriciteitsgebied
en 50 op het gebied van gas. (18)
Projecten van gemeenschappelijk
belang moeten zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd en daarbij moeten zij
van nabij worden gemonitord en geëvalueerd en moet de administratieve belasting
voor de projectpromotoren maximaal worden beperkt. De Commissie moet Europese
coördinatoren aanwijzen voor projecten die specifieke moeilijkheden ondervinden. (19)
De vergunningsprocedures mogen niet leiden tot een
administratieve belasting die niet in verhouding staat tot de omvang of
complexiteit van een project, noch mogen zij de ontwikkeling van trans-Europese
netwerken en de markttoegang belemmeren. De Europese Raad van 19 februari 2009
heeft de noodzaak onderstreept van het opsporen en uit de weg ruimen van belemmeringen
voor investeringen, onder meer door een stroomlijning van de plannings‑
en raadplegingsprocedures. Deze conclusies werden versterkt door de Europese
Raad van 4 februari 2011 waarop opnieuw het belang werd onderstreept van
een stroomlijning en verbetering van de vergunningsprocedures met inachtneming
van de nationale bevoegdheden. (20)
Om een snelle administratieve behandeling te
waarborgen, moeten projecten van gemeenschappelijk belang een "prioriteitsstatus"
krijgen op nationaal niveau. Projecten van gemeenschappelijk belang moeten door
de bevoegde instanties als projecten van openbaar belang worden beschouwd. Er
moet vergunning worden verleend, om dwingende redenen van groot openbaar
belang, aan projecten die een negatief effect hebben op het milieu wanneer is
voldaan aan de voorwaarden van de Richtlijnen 92/43/EG en 2000/60/EG. (21)
De oprichting van één bevoegde instantie op
nationaal niveau die alle vergunningverleningprocedures bundelt of coördineert
("one-stop shop") moet de complexiteit verminderen, de efficiëntie en
transparantie vergroten en de samenwerking tussen de lidstaten versterken. (22)
Hoewel er duidelijke normen bestaan voor de inspraak
van het publiek in de procedures voor besluitvorming op milieugebied, zijn er
aanvullende maatregelen nodig om de hoogst mogelijke normen voor transparantie
en inspraak van het publiek te waarborgen bij alle relevante kwesties tijdens het
vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang. (23)
Een correcte en gecoördineerde tenuitvoerlegging
van Richtlijn 85/337/EG van de Raad, als gewijzigd, en de Espoo-verdragen
moet de harmonisatie waarborgen van de voornaamste beginselen voor de evaluatie
van de milieueffecten, inclusief in een grensoverschrijdende context. De
lidstaten moeten hun evaluaties voor projecten van gemeenschappelijk belang
coördineren en moeten, waar mogelijk, zorgen voor gezamenlijke evaluaties. (24)
Gezien de urgentie van de ontwikkeling van de
energie-infrastructuur moet een vereenvoudiging van de vergunningverleningsprocedures
vergezeld gaan van een duidelijke uiterste termijn voor de door de bevoegde
instanties te nemen besluiten met betrekking tot de bouw/aanleg van een
project. Deze uiterste termijn moet een stimulans vormen voor een efficiëntere
omschrijving en afhandeling van procedures en mag onder geen omstandigheden het
hoge niveau van de normen voor milieubescherming en inspraak van het publiek in
het gedrang brengen. (25)
De verordening, met name de bepalingen betreffende
vergunningverlening, inspraak van het publiek en tenuitvoerlegging van
projecten van gemeenschappelijk belang, moet worden toegepast onverminderd de
toepassing van de internationale wetgeving en de wetgeving van de Unie,
inclusief de bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid en
het bepaalde in het kader van het gemeenschappelijk maritiem en visserijbeleid. (26)
Het vertrekpunt voor de discussie betreffende een
passende kostentoewijzing is de evaluatie van de kosten en baten van een
infrastructuurproject op basis van een geharmoniseerde methodologie voor de analyse
van het gehele energiesysteem, in het kader van de tienjarige
netwerkontwikkelingsplannen, opgesteld door de Europese netwerken van
transmissiesysteembeheerders overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG)
nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009
betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende
handel in elektriciteit[27]
en Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de
Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot
aardgastransmissienetten[28],
en herzien door het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad
van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen
energieregulators[29]. (27)
In een steeds meer geïntegreerde
interne energiemarkt zijn duidelijke en transparante regels voor de verdeling
van de kosten over de grenzen heen noodzakelijk teneinde investeringen in
grensoverschrijdende infrastructuur te vergemakkelijken en te versnellen. Op de Europese Raad van 4 februari 2011 is herinnerd aan het
belang van de bevordering van een reguleringskader dat aantrekkelijk is voor investeringen
in netwerken, met tarieven waarvan het niveau consistent is met de financieringsbehoeften en met een passende
kostentoewijzing voor grensoverschrijdende investeringen, waarbij de
mededinging en het concurrentievermogen, met name van de betrokken Europese
industrie, worden bevorderd en rekening wordt gehouden met het effect op de
consument. (28)
Overeenkomstig de bestaande wetgeving betreffende
de interne energiemarkt moeten de tarieven voor toegang tot de gas‑ en
elektriciteitsnetten de nodige investeringsstimulansen bieden. Wanneer zij de
wetgeving betreffende de interne energiemarkt toepassen, moeten de nationale
regulerende instanties ervoor zorgen dat de stimulansen voor projecten van
gemeenschappelijk belang, inclusief de stimulansen voor de lange termijn,
evenredig zijn met het specifieke risiconiveau van het project. Dit geldt met
name voor innovatieve elektriciteitstransmissietechnologieën met het oog op een
brede integratie van hernieuwbare energiebronnen, een meer decentrale
energieproductie en een soepele vraag binnen geïnterconnecteerde netwerken, alsook
voor gastransmissie-infrastructuur die een geavanceerde capaciteit of extra
flexibiliteit biedt voor de markt teneinde kortetermijntransacties
of back-uplevering in het geval van verstoring van de voorziening mogelijk te
maken. (29)
Het Europees energieprogramma voor herstel[30] heeft de toegevoegde waarde
aangetoond van voldoende financiële steun van de Unie om particuliere
investeringen te activeren voor de uitvoering van projecten van Europees belang.
Op de Europese Raad van 4 februari 2011 werd erkend dat bepaalde
energie-infrastructuurprojecten een beperkte openbare financiering kunnen
vergen om grotere investeringen door de particuliere sector los te maken. In
het licht van de economische en financiële crisis en de begrotingsbeperkingen
moet gerichte steun, via subsidies en financiële instrumenten, worden
ontwikkeld in het kader van het meerjarig financieel kader dat het mogelijk
maakt nieuwe investeerders in de prioritaire corridors en gebieden van de
energie-infrastructuur aan te trekken en daarbij de financiële bijdrage van de
Unie tot een minimum te beperken. (30)
Projecten van gemeenschappelijk belang op het
gebied van elektriciteit, gas en kooldioxide moeten in aanmerking komen voor
financiële steun van de Unie voor studies en, onder bepaalde voorwaarden, werkzaamheden
in het kader van de voorgestelde verordening voor een Connecting Europe-faciliteit
(de "CEF-verordening"), hetzij in de vorm van subsidies, hetzij in de
vorm van innovatieve financiële instrumenten. Dit zal ervoor zorgen dat op maat
gesneden steun kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die
niet levensvatbaar zijn in het kader van het bestaande reguleringskader en de
vigerende marktomstandigheden. Een dergelijke financiële steun moet de vereiste
synergieën waarborgen met financiering uit instrumenten van andere
beleidstakken van de Unie. Met name zal de Connecting Europe-faciliteit
energie-infrastructuur van Europees belang financieren terwijl de Structuurfondsen
subsidies zullen verlenen voor slimme energiedistributienetwerken van lokaal
of regionaal belang. De twee financieringsbronnen vullen elkaar daarbij aan. (31)
Beschikking nr. 1364/2006/EG moet derhalve
worden ingetrokken. (32)
Aangezien het doel van deze verordening, namelijk
de ontwikkeling en interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken en de
onderlinge koppeling van dergelijke netwerken, niet op afdoende wijze door de
lidstaten kan worden bereikt en derhalve beter op het niveau van de Unie kan
worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen, in overeenstemming met het
subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel
neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat
nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I – ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied 1. Bij deze verordening worden
richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit
van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de
trans-Europese energie-infrastructuur. 2. Met name worden/wordt bij
deze verordening: (a)
regels vastgelegd om de projecten van gemeenschappelijk
belang te selecteren die vereist zijn om deze prioritaire corridors en gebieden
ten uitvoer te leggen en die vallen binnen de categorieën van energie-infrastructuur
op het gebied van elektriciteit, gas en kooldioxide als omschreven in
bijlage II; (b)
de tijdige uitvoering van projecten van
gemeenschappelijk belang vergemakkelijkt door de vergunningverlening te
versnellen en de inspraak van het publiek te verbeteren; (c)
regels vastgesteld voor de grensoverschrijdende
toewijzing van kosten bij en aan de risico's gerelateerde stimulansen voor
projecten van gemeenschappelijk belang; (d)
voorwaarden vastgesteld voor het in aanmerking
komen van projecten van gemeenschappelijk belang voor financiële bijstand van
de Unie overeenkomstig [de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot
oprichting van de Connecting Europe-faciliteit]. Artikel 2
Definities Voor de doeleinden van deze verordening
gelden, naast de definities van de Richtlijnen 2009/28/EG, 2009/72/EG en
2009/73/EG en van Verordeningen (EG) nr. 713/2009, 714/2009 en
715/2009, de volgende definities: 1. 'energie-infrastructuur',
elke fysieke uitrusting die ontworpen is om de transmissie en distributie van
elektriciteit of gas, het transport van olie of kooldioxide, of de opslag van
elektriciteit of gas mogelijk te maken, die gelegen is binnen de Unie of die de
Unie verbindt met één of meer derde landen; 2. 'raambesluit', een door de
bevoegde instantie genomen besluit om vergunning te verlenen of te weigeren
voor de bouw van de energie-infrastructuur met betrekking tot een project, onverminderd
alle daaropvolgende besluiten die worden genomen in de context van het verlenen
van toegang tot eigendom of latere administratieve of gerechtelijke procedures; 3. 'project', één of verscheidene
hoogspanningslijnen, pijpleidingen, faciliteiten, uitrustingen, installaties en
daarmee verband houdende infrastructuurcategorieën als omschreven in
bijlage II, bedoeld voor de aanleg/bouw van nieuwe energie-infrastructuur,
dan wel de versterking of renovatie van bestaande energie-infrastructuur; 4. 'project van
gemeenschappelijk belang', een project dat vereist is om de in bijlage I
genoemde prioritaire corridors en gebieden van
de energie-infrastructuur ten uitvoer te
leggen; 5. 'projectpromotor': (a)
een transmissie‑ of distributiesysteembeheerder
of een andere exploitant of investeerder die een project van gemeenschappelijk
belang ontwikkelt; of (b)
als er verscheidene transmissiesysteembeheerders,
distributiesysteembeheerders, andere exploitanten, investeerders, of
groeperingen daarvan bestaan, de entiteit met rechtspersoonlijkheid
overeenkomstig de geldende nationale wetgeving die bij contract onder hen is gekozen
en die de capaciteit heeft om namens de partijen bij de contractuele
overeenkomst wettelijke verplichtingen en financiële aansprakelijkheid aan te
gaan. HOOFDSTUK II – PROJECTEN VAN
GEMEENSCHAPPELIJK BELANG Artikel 3
Identificatie van projecten van gemeenschappelijk belang 1. De Commissie stelt voor het
geheel van de Unie een lijst van projecten van gemeenschappelijk belang vast. Deze
lijst wordt elke twee jaar opnieuw geëvalueerd en zo nodig aangepast. De eerste
lijst wordt uiterlijk op 31 juli 2013 vastgesteld. 2. Met het oog op de identificatie
van projecten van gemeenschappelijk belang richt de Commissie een regionale
groep (hierna de "groep") op als omschreven in bijlage III,
onder punt 1, gebaseerd op elke prioritaire corridor of prioritair gebied
en het desbetreffende geografische bereik als genoemd in bijlage I. 3. Overeenkomstig
de procedure van bijlage III, onder punt 2, stelt elke groep zijn
voorgestelde lijst van projecten van gemeenschappelijk belang op, waarbij de
projecten worden gerangschikt naargelang van hun bijdrage aan de
tenuitvoerlegging van de prioritaire corridors en gebieden van de
energie-infrastructuur als genoemd in bijlage I en naargelang zij voldoen
aan de criteria van Artikel 4. Elk voorstel voor een project van gemeenschappelijk belang vergt de
goedkeuring van de lidstaat of de lidstaten op het grondgebied waarvan het
project betrekking heeft. 4. Bij elektriciteits‑ en
gasprojecten die vallen binnen de in bijlage II,
onder punt 1 en 2, genoemde categorieën, dient elke groep uiterlijk zes maanden
vóór de datum van vaststelling van de in lid 1
bedoelde lijst voor het geheel van de Unie zijn voorgestelde lijst met
projecten van gemeenschappelijk belang in bij het
Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna
"het Agentschap"). Bij olieprojecten en projecten voor het transport
van kooldioxide die vallen binnen de in bijlage II,
onder punt 3 en 4, genoemde categorieën, dient elke groep uiterlijk zes
maanden vóór de datum van vaststelling van de in
lid 1 bedoelde lijst voor het geheel van de Unie zijn voorgestelde lijst
met projecten van gemeenschappelijk belang in bij de Commissie. 5. Bij elektriciteits‑ en
gasprojecten die vallen binnen de in bijlage II,
onder punt 1 en 2, genoemde categorieën, brengt het Agentschap binnen een
termijn van twee maanden na de datum van ontvangst van de voorgestelde lijst
van projecten van gemeenschappelijk belang, als bedoeld in lid 4, eerste
alinea, advies uit bij de Commissie over
de voorgestelde lijst van projecten van gemeenschappelijk belang, waarbij met
name rekening is gehouden met de samenhangende toepassing over de groepen heen
van de criteria van Artikel 4 en met de resultaten van de door de ENTSB's voor elektriciteit en gas
overeenkomstig punt 2(6) van bijlage III uitgevoerde analyse. 6. Bij
olieprojecten en projecten voor het transport van kooldioxide die vallen binnen
de in bijlage II, onder punt 3 en 4, genoemde
categorieën, evalueert de Commissie de inachtneming van de criteria van Artikel 4. Voor kooldioxideprojecten
die vallen binnen de categorie bijlage II, punt 4, houdt de Commissie
tevens rekening met het potentieel voor toekomstige uitbreiding met nieuwe
lidstaten. 7. Na vaststelling van het in
lid 1 bedoelde besluit van de Commissie worden de projecten van
gemeenschappelijk belang een integrerend onderdeel van de desbetreffende
regionale investeringsplannen overeenkomstig artikel 12
van de Verordeningen (EG) nr. 714/2009 en nr. 715/2009 en van de
desbetreffende nationale tienjarige netwerkontwikkelingsplannen
overeenkomstig artikel 22 van de Richtlijnen 72/2009/EG en 73/2009/EG
en andere nationale infrastructuurontwikkelingsplannen naargelang passend. Aan
bedoelde projecten wordt binnen elk van die plannen de hoogst mogelijke
prioriteit toegekend. Artikel 4
Criteria voor projecten van gemeenschappelijk belang 1. Projecten van
gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan de volgende algemene criteria: (a)
het project is noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging
van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de
energie-infrastructuur; en (b)
het project is levensvatbaar op economisch,
maatschappelijk en milieugebied; en (c)
bij het project zijn minimaal twee lidstaten
betrokken, hetzij doordat het op directe wijze de grens van één of meer
lidstaten overschrijdt, hetzij doordat het gelegen is op het grondgebied van
één lidstaat maar een aanzienlijk grensoverschrijdend effect heeft zoals
bedoeld in bijlage IV, punt 1. 2. Aanvullend zijn de volgende
specifieke criteria van toepassing op projecten van gemeenschappelijk belang die
vallen binnen specifieke categorieën energie-infrastructuur: (a)
wat projecten betreft voor elektriciteitstransmissie
en -opslag die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d):
het project draagt aanzienlijk bij tot minimaal één van de volgende specifieke
criteria: –
marktintegratie, mededinging en
systeemflexibiliteit; –
duurzaamheid, onder meer door de transmissie van
hernieuwbare energie naar belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten; –
interoperabiliteit en veilige exploitatie van het
systeem; (b)
wat gasprojecten betreft die vallen binnen de
categorieën van bijlage II, punt 2: het project draagt aanzienlijk
bij tot minimaal één van de volgende specifieke criteria: –
marktintegratie, interoperabiliteit en
systeemflexibiliteit; –
energievoorzieningszekerheid, onder meer door
diversificatie van leveringsbronnen, tegenpartijen voor levering en
leveringsroutes; –
mededinging, onder meer door diversificatie van
leveringsbronnen, tegenpartijen voor levering en leveringsroutes; –
duurzaamheid; (c)
wat projecten betreft voor slimme
elektriciteitsnetwerken die vallen binnen de categorie van bijlage II, onder
punt 1(e): het project draagt aanzienlijk bij tot de volgende specifieke
functies: –
integratie van netwerkgebruikers en betrokkenheid
van die gebruikers bij nieuwe technische eisen met betrekking tot hun
elektriciteitsvoorziening en ‑vraag; –
efficiëntie en interoperabiliteit van
elektriciteitstransmissie en ‑distributie bij dagelijkse
netwerkexploitatie; –
netwerkveiligheid, toezicht op het systeem en
kwaliteit van de voorziening; –
geoptimaliseerde planning van toekomstige
kosteneffectieve netwerkinvesteringen; –
marktwerking en klantendiensten; –
betrokkenheid van de klanten bij energieverbruik en
‑beheer; (d)
wat projecten voor het transport van olie betreft
die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 3: het
project draagt aanzienlijk bij tot de volgende drie specifieke criteria: –
energievoorzieningszekerheid door vermindering van
de afhankelijkheid van één leverancier of route; –
efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen door
beperking van de risico's voor het milieu; –
interoperabiliteit; (e)
wat projecten voor het transport van kooldioxide
betreft die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 4:
het project draagt aanzienlijk bij tot de volgende drie specifieke criteria: –
vermijden van kooldioxide-emissies tegen lage kosten
en zonder afbreuk te doen aan de energievoorzieningszekerheid; –
vergroten van de veerkracht en veiligheid van het kooldioxidetransport; –
efficiënt gebruik van hulpbronnen, door het
mogelijk te maken meerdere CO2-bronnen en opslaglocaties onderling
te koppelen via een gemeenschappelijke infrastructuur met minimalisering van
milieurisico's en ‑belasting. 3. Wat de projecten betreft die
vallen binnen de categorieën van bijlage II, punt 1 t/m 3, worden
de in dit artikel genoemde criteria beoordeeld overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV,
onder punt 2 t/m 5. 4. Bij de rangschikking van
projecten die bijdragen tot de tenuitvoerlegging van eenzelfde prioriteit, moet
ook worden gekeken naar de urgentie van elk voorgesteld project om te kunnen voldoen
aan de energiebeleidsdoelstellingen van marktintegratie en mededinging, duurzaamheid
en energievoorzieningszekerheid, het aantal lidstaten dat de invloed van elk project
ondergaat en de complementariteit van het project ten aanzien van andere
voorgestelde projecten. Bij projecten die vallen binnen de categorie van bijlage II, onder punt 1(e), moet ook worden gekeken naar het
aantal gebruikers dat de invloed van het project ondergaat, het jaarlijkse
energieverbruik en het aandeel van elektriciteitsproductie uit niet-aan/uitschakelbare
energiebronnen in het gebied waarin deze gebruikers vertoeven. Artikel 5
Tenuitvoerlegging en monitoring 1. De projectpromotoren leggen
projecten van gemeenschappelijk belang ten uitvoer overeenkomstig het tenuitvoerleggingsplan
met inbegrip van een tijdschema voor de haalbaarheids‑ en ontwerpstudies,
de goedkeuring door de regulatoren, de bouw en de oplevering, en het schema
voor het vergunningverleningsproces als omschreven in Artikel 11, lid 3. De transmissiesysteembeheerders,
distributiesysteembeheerders en andere exploitanten leggen de projecten van
gemeenschappelijk belang ten uitvoer in hun gebied. 2. Het Agentschap en de groepen
monitoren de bij de tenuitvoerlegging van de projecten van gemeenschappelijk
belang geboekte vooruitgang. De groepen kunnen verzoeken aanvullende informatie
toe te zenden overeenkomstig de leden 3, 4 en 5, kunnen de
verstrekte informatie ter plaatse verifiëren en kunnen vergaderingen
samenroepen met de relevante betrokken partijen. De
groepen kunnen het Agentschap ook verzoeken om maatregelen te treffen om de
tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang te
vergemakkelijken. 3. Uiterlijk op 31 maart van elk
jaar volgend op het jaar van selectie van een project van gemeenschappelijk
belang overeenkomstig artikel 4, dienen de projectpromotoren,
voor elk project dat valt binnen de categorieën van bijlage II, onder
punt 1 en 2, een jaarverslag in bij het Agentschap of, wanneer het project
valt binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 3 en 4, bij de
respectieve groep. In dit verslag wordt nader ingegaan op: (a)
de voortgang bij de ontwikkeling, bouw/aanleg en
oplevering van het project, met name wat vergunningverlenings‑ en
raadplegingsprocedures betreft; (b)
wanneer relevant, de vertraging die is opgelopen
ten opzichte van het tenuitvoerleggingsplan, alsook de andere moeilijkheden. 4. Binnen drie maanden na
ontvangst van de jaarverslagen dient het Agentschap bij de groepen een
geconsolideerd verslag in met betrekking tot de projecten van gemeenschappelijk
belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1
en 2, met een evaluatie van de geboekte vooruitgang en met, wanneer passend,
voorstellen voor maatregelen om vertragingen goed te maken en problemen op te
lossen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6,
onder 8) en 9), van Verordening (EG) nr. 713/2009 heeft die
evaluatie ook betrekking op de samenhangende uitvoering van de
netwerkontwikkelingsplannen voor het geheel van de Unie met betrekking tot de in
bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de
energie-infrastructuur. 5. Elk jaar brengen de in
artikel 9 bedoelde bevoegde instanties op de vergadering die volgt op de
ontvangst van de in lid 3 bedoelde jaarverslagen, bij de respectieve groep
verslag uit over de stand van en, wanneer relevant, de vertraging bij de
tenuitvoerlegging van de projecten van gemeenschappelijk belang op hun
grondgebied. 6. Wanneer de oplevering van een
project van gemeenschappelijk belang zonder afdoende rechtvaardiging meer dan
twee jaar vertraging oploopt ten opzichte van het tenuitvoerleggingsplan: (a)
aanvaardt de promotor van dat project investeringen
door één of meer andere netwerkbeheerders of investeerders met het oog op de
tenuitvoerlegging van het project. De systeembeheerder op het gebied waarvan de
investering gelokaliseerd is, verstrekt de bij de tenuitvoerlegging betrokken
beheerder(s) of investeerder(s) alle informatie die nodig is om de investering
te realiseren, verbindt de nieuwe activa aan het transmissienetwerk en doet in
het algemeen alle mogelijke inspanningen om de tenuitvoerlegging van de
investering en de exploitatie en het veilige, betrouwbare en efficiënte onderhoud
van het project van gemeenschappelijk belang te vergemakkelijken; (b)
kan de Commissie een uitnodiging tot het indienen
van voorstellen bekendmaken, die open staat voor elke projectpromotor, teneinde
het project overeenkomstig het overeengekomen tijdschema uit te voeren. 7. Een project van
gemeenschappelijk belang kan overeenkomstig de procedure van artikel 3,
lid 1, tweede zin, worden verwijderd van de lijst van projecten van
gemeenschappelijk belang wanneer: (a)
de door de ENTSB's overeenkomstig bijlage III,
punt 6, uitgevoerde kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem
geen positief resultaat oplevert voor het project; (b)
het project niet langer is opgenomen in het
tienjarig netwerkontwikkelingsplan; (c)
de opname in de in artikel 3, lid 1,
bedoelde lijst gebaseerd is op incorrecte informatie die een bepalend element
was bij het besluit; (d)
het project niet in overeenstemming is met de
bestaande wetgeving van de Unie. Projecten die van de lijst voor de gehele Unie
zijn verwijderd, verliezen alle rechten en verplichtingen die voor projecten
van gemeenschappelijk belang voortvloeien uit deze verordening. Dit artikel
laat elke financiering door de Unie die voor het project is uitbetaald vóór het
besluit om het van de lijst te verwijderen, onverlet. Artikel 6
Europese coördinatoren 1. Wanneer een project van
gemeenschappelijk belang aanzienlijke vertraging oploopt of
uitvoeringsmoeilijkheden kent, kan de Commissie voor een periode van maximaal
één jaar, twee keer hernieuwbaar, een Europese coördinator aanwijzen. 2. De Europese coördinator heeft
de volgende taken: (a)
het/de project(en) waarvoor hij als Europees
coördinator is aangewezen, en de grensoverschrijdende dialoog tussen de projectpromotoren
en de betrokken partijen bevorderen; (b)
alle partijen waar nodig bijstaan bij de raadpleging
van de betrokken partijen en bij het verkrijgen van de vergunningen voor het/de
project(en); (c)
ervoor zorgen dat de betrokken lidstaten de nodige
steun en strategische leiding verlenen voor de voorbereiding en uitvoering van het/de
project(en); (d)
ieder jaar een verslag indienen bij de Commissie
over de bij de uitvoering van het/de project(en) geboekte vooruitgang en over
alle moeilijkheden en hinderpalen die de oplevering van het/de project(en) naar
verwachting aanzienlijk kunnen vertragen. De Commissie stuurt dit verslag door
naar de betrokken groepen en zendt het toe aan het Europees Parlement. 3. De Europese coördinator wordt
gekozen op basis van zijn ervaring met betrekking tot de aan hem toegewezen
specifieke taken voor het/de project(en) in kwestie. 4. In het besluit houdende
aanwijzing van een Europese coördinator wordt de opdracht omschreven, meer
bepaald de duur van het mandaat, de specifieke taken en de desbetreffende
termijnen en de te hanteren methodologie. De coördinatie-inspanning is
evenredig met de complexiteit en de geraamde kosten van het/de project(en). 5. De betrokken lidstaten werken
samen met de Europese coördinator bij de uitvoering van zijn in de leden 2 en 4
omschreven taken. HOOFDSTUK III – Vergunningverlening en inspraak van het publiek Artikel 7
Stelsel van gemeenschappelijk belang 1. Teneinde het
vergunningverleningsprocedures te versnellen en de inspraak van het publiek te
vergroten, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op alle
projecten van gemeenschappelijk belang. Artikel 8
'Prioriteitsstatus' van projecten van
gemeenschappelijk belang 1. Projecten van gemeenschappelijk
belang krijgen de status van grootst nationaal belang mogelijk en worden als
zodanig behandeld in de vergunningverleningsprocedures, waar en in de wijze
waarop in een dergelijke behandeling is voorzien in de voor het desbetreffende
type energie-infrastructuur geldende nationale wetgeving. 2. Door de vaststelling van een
lijst van projecten van gemeenschappelijk belang voor het geheel van de Unie
worden het openbaar belang en de noodzaak van deze projecten binnen de
betrokken lidstaten beklemtoond en worden dat belang en die noodzaak door alle
betrokken partijen erkend. 3. Om een efficiënte
administratieve afhandeling van de dossiers met betrekking tot projecten van
gemeenschappelijk belang te waarborgen, zorgen projectpromotoren en alle
betrokken autoriteiten ervoor dat de meest preferentiële behandeling mogelijk
wordt gegeven aan deze dossiers wat de toewijzing van middelen betreft. 4. Met het oog op de
inachtneming van de in Artikel
11 omschreven termijnen en de
vermindering van de administratieve lasten voor de voltooiing van projecten van
gemeenschappelijk belang nemen de lidstaten, binnen een periode van negen
maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, maatregelen om de
procedures voor de milieueffectbeoordeling te stroomlijnen. Deze maatregelen
laten de verplichtingen uit hoofde van de wetgeving van de Unie onverlet. Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van
deze verordening maakt de Commissie richtsnoeren bekend om de lidstaten te
helpen bij de vaststelling van adequate maatregelen en om een samenhangende
toepassing van de procedures voor de milieueffectbeoordeling, vereist
overeenkomstig de EU-wetgeving voor projecten van gemeenschappelijk belang, te
waarborgen. 5. Met betrekking tot in
artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EG en artikel 4,
lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde milieueffecten worden
projecten van gemeenschappelijk belang beschouwd als zijnde van openbaar belang
en kan worden geoordeeld dat zij, op voorwaarde dat aan alle in bovenstaande
richtlijnen vervatte voorwaarden is voldaan, om "dwingende redenen van
groot openbaar belang" moeten worden gerealiseerd. Wanneer het advies van de Commissie overeenkomstig
Richtlijn 92/43/EG vereist is, waken de Commissie en de in artikel 9
bedoelde bevoegde instantie erover dat het besluit betreffende de
"dwingende redenen van groot openbaar belang" inzake een project
wordt genomen binnen de in artikel 11, lid 1, genoemde termijn. Artikel 9
Organisatie van het vergunningverleningsproces 1. Binnen een termijn van zes
maanden na de inwerkingtreding van deze verordening wijst elke lidstaat een
nationale bevoegde instantie aan die verantwoordelijk wordt voor het
vergemakkelijken en coördineren van het vergunningverleningsproces voor projecten
van gemeenschappelijk belang en voor de tenuitvoerlegging van de relevante
taken met betrekking tot het vergunningverleningsproces als omschreven in dit
hoofdstuk. 2. De bevoegde instantie stelt, onverminderd
de relevante eisen krachtens de wetgeving van de Unie en de internationale
wetgeving, het raambesluit vast binnen het tijdsbestek als aangegeven in Artikel 11, lid 1, en wel overeenkomstig één van de volgende regelingen: (a)
geïntegreerde regeling: het door de bevoegde
instantie vastgestelde raambesluit is het enige juridisch bindende besluit dat
resulteert uit de wettelijk voorgeschreven vergunningverleningsprocedure. Wanneer
ook andere autoriteiten bij de zaak betrokken zijn, kunnen zij overeenkomstig
de nationale wetgeving hun advies uitbrengen als input voor de procedure, en met
dit advies wordt rekening gehouden door de bevoegde instantie; (b)
gecoördineerde regeling: het raambesluit kan
meerdere, elk afzonderlijk juridisch bindende door de bevoegde instantie en
andere betrokken autoriteiten vastgestelde besluiten omvatten. De bevoegde
instantie stelt geval per geval een redelijke termijn vast waarbinnen de
afzonderlijke besluiten moeten worden vastgesteld. De bevoegde instantie kan
een afzonderlijk besluit vaststellen namens een andere betrokken autoriteit
wanneer het door die autoriteit vast te stellen besluit niet binnen de
vastgelegde termijn is genomen en de vertraging niet afdoende kan worden
gerechtvaardigd. De bevoegde instantie kan een afzonderlijk besluit van een
andere nationale autoriteit annuleren wanneer zij oordeelt dat de door die
autoriteit gebruikte argumenten een onvoldoende grondslag vormen voor dit
besluit. De bevoegde instantie zorgt ervoor dat de relevante eisen
overeenkomstig de internationale wetgeving en de wetgeving van de Unie in acht
worden genomen en rechtvaardigt haar besluit. 3. Wanneer er voor een project
van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden
genomen, nemen de respectieve bevoegde instanties alle nodige maatregelen voor
een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie, met
inbegrip van inachtneming van het Espoo-verdrag en de in artikel 11,
lid 3, bedoelde bepalingen. De lidstaten spannen zich in om te komen tot
gezamenlijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten. 4. De lidstaten spannen zich in
om te waarborgen dat wanneer beroep wordt aangetekend tegen de inhoudelijke of
procedurele wettelijkheid van een raambesluit, dit beroep op de meest
efficiënte wijze mogelijk wordt afgehandeld. Artikel 10
Transparantie en inspraak van het publiek 1. Om de transparantie voor alle
betrokken partijen te vergroten, publiceert de bevoegde instantie binnen negen
maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een handleiding van
procedures voor het proces van vergunningverlening voor projecten van
gemeenschappelijk belang. Deze handleiding wordt wanneer nodig geactualiseerd
en wordt beschikbaar gesteld aan het publiek. De handleiding omvat minimaal de
in punt 1 van bijlage VI gespecificeerde informatie. 2. Onverminderd de eisen
overeenkomstig het Verdrag van Aarhus en het Verdrag van Espoo en de relevante
wetgeving van de Unie, nemen alle bij het vergunningverleningsproces betrokken
partijen de beginselen voor inspraak van het publiek in acht als uiteengezet in
punt 2 van bijlage VI. 3. Binnen een termijn van drie
maanden na de start van het vergunningverleningsproces overeenkomstig
artikel 11, lid 1, onder (a), werkt de projectpromotor een ontwerp
betreffende de inspraak van het publiek uit en dient dit in bij de bevoegde
instantie. De bevoegde instantie verzoekt om wijziging van dit ontwerp voor inspraak
van het publiek, of aanvaardt het binnen een termijn van één maand. Het ontwerp
omvat minimaal de in punt 3 van bijlage VI gespecificeerde informatie. 4. De projectpromotor of,
wanneer zulks bij nationale wetgeving wordt voorgeschreven, de bevoegde
instantie organiseert minimaal één openbare raadpleging voordat het
aanvraagdossier overeenkomstig Artikel 11,
lid 1, onder (a), wordt ingediend bij de bevoegde instantie. In het kader
van de openbare raadpleging worden de in bijlage VI, onder punt 2(a),
bedoelde belanghebbenden in een vroeg stadium over het project geïnformeerd en wordt
de meest geschikte locatie of het meest geschikte traject bepaald, alsmede alle
relevante kwesties die in het aanvraagdossier moeten worden behandeld. De
minimumelementen van deze openbare raadpleging zijn gespecificeerd in
punt 4 van bijlage VI. De projectpromotor stelt een verslag op met
een overzicht van de resultaten van de activiteiten die tot doel hadden het
publiek vóór de indiening van het aanvraagdossier bij de zaak te betrekken; dit
verslag wordt samen met het aanvraagdossier ingediend bij de bevoegde instantie
die bij de vaststelling van haar raambesluit rekening houdt met deze resultaten. 5. Bij projecten waarbij de
grens van twee of meer lidstaten wordt overschreden, vinden de openbare raadplegingen
overeenkomstig lid 4 in elk van de betrokken lidstaten plaats binnen een
termijn van maximaal twee maanden na de startdatum van de eerste openbare
raadpleging in één van deze lidstaten. 6. Bij projecten die
waarschijnlijk aanzienlijke grensoverschrijdende effecten zullen hebben in één
of meer aangrenzende lidstaten, waarbij artikel 7 van
Richtlijn 85/337/EEG en het Espoo-verdrag van toepassing zijn, wordt de relevante
informatie beschikbaar gesteld aan de bevoegde instantie van de aangrenzende
lidstaten. De bevoegde instanties van de aangrenzende lidstaten geven aan of
zij willen deelnemen aan de desbetreffende procedures van openbare raadpleging. 7. De projectpromotor of,
wanneer zulks bij nationale wetgeving wordt voorgeschreven, de bevoegde
instantie opent een aan de website van de Commissie gekoppelde projectwebsite
om relevante informatie over het project, die voldoet aan de in punt 5 van
bijlage VI gespecificeerde eisen, te publiceren en op gezette tijden te
actualiseren. Commercieel gevoelige informatie wordt
vertrouwelijk gehouden. Projectpromotoren publiceren deze informatie
voorts via andere geschikte publicatiekanalen die openbaar zijn voor het
publiek. Artikel 11
Duur en verloop van het vergunningverleningsproces 1. Het
vergunningverleningsproces bestaat uit twee fasen en neemt maximaal drie jaar
in beslag: (a)
de procedure vóór het indienen van de aanvraag,
namelijk de periode tussen de start van het vergunningverleningsproces en de
aanvaarding van het aanvraagdossier door de bevoegde instantie, mag niet langer
duren dan twee jaar. Om de start van het vergunningverleningsproces
vast te leggen, melden de projectpromotoren het project schriftelijk aan bij de
bevoegde instanties van de betrokken lidstaten en laten de desbetreffende
kennisgeving vergezeld gaan van een redelijk gedetailleerde schets van het
project. Niet later dan twee weken volgend op de ontvangst van de kennisgeving
bevestigt de bevoegde instantie schriftelijk de kennisgeving of, wanneer zij
van oordeel is dat het project onvoldoende is gerijpt om het vergunningverleningsproces
op te starten, weigert zij de kennisgeving. Bij een weigering rechtvaardigt de
bevoegde instantie haar besluit. De datum van ondertekening van de aanvaarding
van de kennisgeving door de bevoegde instantie dient als startdatum van vergunningverleningsproces.
Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, dient de datum van aanvaarding
van de kennisgeving van de laatste bevoegde instantie als startdatum van het
vergunningverleningsproces. (b)
de wettelijk voorgeschreven
vergunningverleningsprocedure, namelijk de periode die ingaat bij de
aanvaarding van het ingediende aanvraagdossier en eindigt bij de vaststelling
van het raambesluit door de bevoegde instantie, mag niet langer duren dan één
jaar. Wanneer zij dit passend achten, mogen de lidstaten een korter tijdsbestek
voorschrijven. 2. Binnen één maand na de start
van het vergunningverleningsproces overeenkomstig lid 1, onder (a), omschrijft
de bevoegde instantie in nauwe samenwerking met de andere betrokken
autoriteiten de inhoud en het niveau van detail van de informatie die als
onderdeel van het aanvraagdossier door de projectpromotor moet worden ingediend
om het raambesluit aan te vragen. De in punt 1(e) van bijlage VI
bedoelde checklist dient als basis voor deze omschrijving. In dat verband vindt
ten minste één vergadering plaats tussen de bevoegde instantie en de
projectpromotor en, wanneer dit door de bevoegde instantie passend wordt
geacht, andere betrokken autoriteiten en belanghebbenden. Uiterlijk één maand
na deze vergadering wordt een gedetailleerde schets van de aanvraag, met
daarbij ook de resultaten van de vergadering, aan de projectpromotor
toegezonden en publiek bekend gemaakt. 3. Binnen een termijn van drie
maanden na de start van het vergunningverleningsproces overeenkomstig lid 1,
onder (a), werkt de bevoegde instantie, in nauwe samenwerking met de
projectpromotor en de andere betrokken autoriteiten en rekening houdend met de
resultaten van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde activiteiten, een
gedetailleerd schema voor het vergunningverleningsproces uit, dat minimaal de
volgende elementen omvat: (a)
de vast te stellen besluiten en in te winnen
adviezen; (b)
de waarschijnlijk bij de zaak betrokken
autoriteiten, belanghebbenden en bevolking; (c)
de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan; (d)
de belangrijkste mijlpalen en de desbetreffende
termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit; (e)
de door de autoriteiten voorziene middelen en de
eventuele behoefte aan extra middelen. Bij projecten waarbij de grens van twee of meer
lidstaten wordt overschreden, passen de bevoegde instanties van de betrokken
lidstaten hun tijdschema's onderling aan en stellen zij een gemeenschappelijk
schema op. 4. De projectpromotor zorgt
ervoor dat het aanvraagdossier volledig en van toereikende kwaliteit is en wint
in dat verband in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure vóór het
indienen van de aanvraag het advies in van de bevoegde instantie. De projectpromotor
werkt samen met de bevoegde instantie teneinde de termijnen in acht te nemen en
te voldoen aan het gedetailleerde schema als omschreven in lid 3. 5. Binnen een termijn van één
maand na de ontvangst van het aanvraagdossier verzoekt de bevoegde instantie
wanneer nodig de projectpromotor om eventuele ontbrekende informatie ‑ uitsluitend
betreffende in de gedetailleerde schets van de aanvraag omschreven
thema's ‑ toe te zenden. Binnen een termijn van één maand na de
ontvangst van het volledige aanvraagdossier aanvaardt de bevoegde instantie schriftelijk
de aanvraag. Vervolgens mogen uitsluitend nog verzoeken om aanvullende
informatie worden geformuleerd wanneer dit gerechtvaardigd is door nieuwe
omstandigheden en wanneer dit door de bevoegde instantie naar behoren wordt
gemotiveerd. 6. Wanneer de tijdslimiet voor
vaststelling van het raambesluit is verstreken, geeft de bevoegde instantie aan
de bevoegde groep een overzicht van de genomen of te nemen maatregelen om het
vergunningverleningsproces met zo weinig mogelijk vertraging af te ronden. De
groep kan de bevoegde instantie verzoeken regelmatig verslag uit te brengen
over de in dat verband geboekte vooruitgang. 7. De in de bovenstaande
bepalingen bedoelde termijnen laten de uit de internationale wetgeving en de
wetgeving van de Unie voortvloeiende verplichtingen onverlet. HOOFDSTUK IV – Behandeling op reguleringsgebied Artikel 12
Kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem 1. Binnen een termijn van één
maand na de inwerkingtreding van deze verordening zenden het ENTSB voor
elektriciteit en het ENTSB voor gas het Agentschap en de Commissie hun
methodologieën, inclusief inzake netwerk‑ en marktmodellering, toe voor
een geharmoniseerde kosten-batenanalyse voor het gehele energiesysteem van de
Unie voor projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën
van bijlage II, onder punt 1(a)-(d) en punt 2. Deze methodologieën
worden uitgewerkt overeenkomstig de in bijlage V omschreven beginselen. 2. Binnen een termijn van drie
maanden na de dag van ontvangst van de methodologieën, brengt het Agentschap,
na formele raadpleging van de organisaties die alle relevante belanghebbenden
vertegenwoordigen, bij de Commissie advies uit over de methodologieën. 3. Binnen een termijn van drie
maanden na ontvangst van het advies van het Agentschap brengt de Commissie haar
advies over de methodologieën uit. 4. Binnen een termijn van drie
maanden na de dag van ontvangst van het advies van de Commissie passen het
ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas hun methodologie
dienovereenkomstig aan en dienen deze vervolgens ter goedkeuring in bij de
Commissie. 5. Binnen een termijn van twee
weken na de goedkeuring door de Commissie publiceren het ENTSB voor
elektriciteit en het ENTSB voor gas hun methodologie op hun websites. Op
verzoek zenden zij de Commissie en het Agentschap de desbetreffende
inputgegevensverzamelingen, als omschreven in punt 1 van bijlage V en
andere relevante netwerk‑, load flow‑ en marktgegevens met
voldoende nauwkeurigheid en met inachtneming van hun nationale wetgevingen en
de desbetreffende vertrouwelijkheidsovereenkomsten toe. De gegevens moeten
geldig zijn op de datum van het verzoek. De Commissie en het Agentschap
waarborgen de vertrouwelijke behandeling van de ontvangen gegevens, zowel door
henzelf als door elke partij die op basis van deze gegevens voor hen analyseactiviteiten
uitvoeren. 6. De methodologie wordt op
gezette tijden geactualiseerd en verbeterd overeenkomstig de in de leden 1
tot en met 5 omschreven procedure. Mits zij daartoe een passende
rechtvaardiging en een tijdsschema geven, kunnen het Agentschap, na formele
raadpleging van de organisaties die alle belanghebbenden vertegenwoordigen, en
de Commissie verzoeken om dergelijke actualiseringen en verbeteringen te
verstrekken. 7. De methodologie wordt
gebruikt voor de kosten-batenanalyse voor alle daaropvolgende tienjarige
netwerkontwikkelingsplannen voor elektriciteit en gas uitgewerkt door de
ENTSB's voor elektriciteit en gas overeenkomstig artikel 8 van
Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009. 8. Uiterlijk op 31 december 2016
dienen het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas gezamenlijk bij de
Commissie en het Agentschap een gemeenschappelijk elektriciteits‑ en gasmarkt‑
en ‑netwerkmodel in, dat zowel betrekking heeft op elektriciteits‑
en gastransmissie als op opslag en dat betrekking heeft op de prioritaire in
bijlage I genoemde corridors en gebieden en wordt uitgewerkt in
overeenstemming met de in bijlage V omschreven beginselen. Na goedkeuring
van dit model door de Commissie overeenkomstig de in de leden 2 tot en met
4 omschreven procedure wordt dit model geïntegreerd in de methodologie. Artikel 13
Vergemakkelijken van investeringen met grensoverschrijdende effecten 1. De investeringskosten met
betrekking tot een project van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de
categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d) en punt 2, worden
gedragen door de transmissiesysteembeheerders(s) van de lidstaat/lidstaten
waarvoor het project een netto positief effect heeft en worden via de tarieven
voor netwerktoegang betaald door de gebruikers. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing
op projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor een ontheffing is verleend
uit hoofde van artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG
of artikel 17 van Verordening (EG) nr. 714/2009. 2. Bij de vaststelling of
goedkeuring van tarieven overeenkomstig het bepaalde in artikel 37,
lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/72/EG en artikel 41,
lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/73/EG houden de nationale
regulerende instanties rekening met de feitelijke kosten die door een
transmissiesysteembeheerder of een andere projectpromotor zijn gemaakt ten
gevolge van de in lid 3 bedoelde investeringen en de grensoverschrijdende
toewijzing van de desbetreffende kosten, voor zover deze kosten overeenstemmen
met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare systeembeheerder. 3. Onverminderd de bij
wederzijdse overeenkomst tussen de betrokken transmissiesysteembeheerders
uitgevoerde investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang, keuren de
nationale regulerende instanties gezamenlijk investeringen goed en nemen zij
een besluit over de grensoverschrijdende toewijzing van de desbetreffende kosten
voor projecten van gemeenschappelijk belang of pakketten daarvan, alsook over
de verwerking van die investeringskosten in de transmissietarieven. 4. De promotoren van een project
van gemeenschappelijk belang dat valt binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d) en punt 2, informeren
alle betrokken nationale regulerende instanties op gezette tijden over de
voortgang van het project en de desbetreffende kosten en effecten. Zodra een
project van gemeenschappelijk belang, geselecteerd overeenkomstig
Artikel 3 en vallend binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d) en
punt 2, voldoende tot rijpheid is gekomen, dient de projectpromotor
bij de desbetreffende nationale regulerende instanties een investeringsverzoek
met een grensoverschrijdende kostenverdeling in, vergezeld van: (a)
een kosten-batenanalyse op basis van de
overeenkomstig Artikel 12
uitgewerkte methodologie; en (b)
een ondernemingsplan met een evaluatie van de
levensvatbaarheid van het project, inclusief de gekozen financiële oplossing
en, voor projecten van gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorie
van bijlage II, punt 2, de
resultaten van het marktonderzoek. Wanneer een project door verschillende
exploitanten en investeerders wordt ondersteund, dienen zij dit verzoek
gezamenlijk in. Voor projecten die zijn opgenomen in de eerste
lijst van projecten van gemeenschappelijk belang voor het geheel van de Unie, dienen
de projectpromotoren hun verzoek uiterlijk op 30 september 2013 in. Ter informatie sturen de nationale regulerende
instanties het Agentschap onverwijld een afschrift van elk investeringsverzoek
toe na ontvangst daarvan. De nationale regulerende instanties en het
Agentschap nemen de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie in
acht. 5. Binnen een termijn van zes
maanden na de datum waarop het laatste investeringsverzoek door de laatste
betrokken nationale regulerende instantie is ontvangen, nemen de nationale
regulerende instanties, na raadpleging van de betrokken projectpromotor(en) een
gezamenlijk besluit inzake de toewijzing van de door elke systeembeheerder voor
het project in kwestie te dragen kosten, alsmede over de verwerking daarvan in
de netwerktarieven. De nationale regulerende instanties kunnen beslissen
slechts een deel van de kosten toe te wijzen of kosten toe te wijzen binnen een
pakket van verschillende projecten van gemeenschappelijk belang. Bij de besluitvorming over de grensoverschrijdende
toewijzing van kosten wordt rekening gehouden met de economische,
maatschappelijke en ecologische kosten en baten van het/de project(en) in de
betrokken lidstaten en de eventuele behoefte aan financiële ondersteuning. Het toewijzingsbesluit wordt door de nationale
regulerende instanties onverwijld ter kennis gebracht van het Agentschap, samen
met alle relevante informatie met betrekking tot dit besluit. Deze informatie
behelst met name gedetailleerde redenen voor de kostenverdeling tussen de
lidstaten, zoals onder meer: (a)
een evaluatie van de vastgestelde effecten, inclusief
met betrekking tot netwerktarieven, voor elk van de betrokken lidstaten; (b)
een evaluatie van het in lid 4, onder (b),
bedoelde ondernemingsplan; (c)
regionale of voor de gehele Unie geldende
externaliteiten die door het project kunnen worden veroorzaakt; (d)
de resultaten van het raadpleging van de betrokken projectpromotor(en). Het toewijzingsbesluit wordt gepubliceerd. 6. Wanneer de nationale
regulerende instanties geen overeenkomst betreffende het investeringsverzoek
hebben bereikt binnen een termijn van drie maanden na de datum waarop het
verzoek door de laatste van de betrokken nationale regulerende instanties is
ontvangen, stellen zij het Agentschap daarvan onverwijld in kennis. In een dergelijk geval of op gezamenlijk verzoek
van de betrokken nationale regulerende instanties wordt het besluit betreffende
het investeringsverzoek, inclusief de in lid 4 bedoelde
grensoverschrijdende toewijzing van de kosten alsook de wijze waarop de
investeringskosten worden verwerkt in de tarieven, binnen een termijn van drie
maanden nadat het verzoek naar het Agentschap is verwezen, door het Agentschap
vastgesteld. Alvorens een dergelijk besluit vast te stellen, raadpleegt
het Agentschap de betrokken nationale regulerende instanties en de projectpromotor(en).
De in de tweede alinea bedoelde termijn van drie maanden kan worden verlengd
met een extra periode van twee maanden waarbinnen het Agentschap verdere
informatie inwint. Deze extra periode begint op de dag volgende op de datum van
ontvangst van de volledige informatie. Het toewijzingsbesluit wordt gepubliceerd. 7. Het Agentschap zendt de
Commissie onverwijld een afschrift toe van alle besluiten, met inbegrip van
alle relevante informatie in verband met elk besluit. Deze informatie kan in
samengevoegde vorm worden verstrekt. De Commissie neemt de vertrouwelijkheid
van commercieel gevoelige informatie in acht. 8. Deze kostentoewijzing doet
geen afbreuk aan het recht van de transmissiesysteembeheerders en van de
nationale regulerende instanties om heffingen voor toegang tot het netwerk
overeenkomstig het bepaalde in artikel 32 van Richtlijn 2009/72/EG en
van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 14 van Verordening (EG)
nr. 714/2009 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009
toe te passen, respectievelijk goed te keuren. Artikel 14
Stimulansen 1. Wanneer een projectpromotor zich
blootstelt aan grotere risico's bij de ontwikkeling, bouw/aanleg of exploitatie
of bij het onderhoud van een binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1
en 2, vallend project van gemeenschappelijk belang, met uitzondering van
projecten voor de pompopslag van elektriciteit, in vergelijking met de normale
risico's van een infrastructuurproject en wanneer dergelijke risico's niet
vallen onder een ontheffingsregeling overeenkomstig artikel 36
van Richtlijn 2009/73/EG of artikel 17 van Verordening (EG)
nr. 714/2009, zorgen de nationale regulerende instanties ervoor dat bij de
toepassing van artikel 37, lid 8, van Richtlijn 2009/72/EG, artikel 41,
lid 8, van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 14 van Verordening (EG)
nr. 714/2009 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009
passende stimulansen voor het desbetreffende project worden verleend. 2. In het besluit van de
nationale regulerende instanties om dergelijke stimulansen te verlenen wordt
rekening gehouden met de resultaten van de kosten-batenanalyse op basis van de
overeenkomstig Artikel 12 uitgewerkte
methodologie en met name de regionale of voor de gehele Unie geldende positieve
externaliteiten dankzij het project. De nationale regulerende instanties
analyseren verder de specifieke risico's waaraan de projectpromotoren zich
blootstellen, de getroffen maatregelen om die risico's te matigen en de
rechtvaardiging van het risicoprofiel in het licht van de netto positieve
effecten van het project in vergelijking met een risicoarmer alternatief. Tot
de in aanmerking komende risico's behoren onder meer risico's in verband met
nieuwe transmissietechnologieën, zowel onshore als offshore, risico's met
betrekking tot een ontoereikende terugwinning van de kosten en
ontwikkelingsrisico's. 3. De overeenkomstig deze
verordening verleende stimulansen houden rekening met de specifieke aard van
het opgelopen risico en omvatten: (a)
regels voor anticiperende investeringen; of (b)
regels voor de erkenning van op efficiënte wijze
gemaakte kosten voordat het project wordt opgeleverd; of (c)
regels om een extra return op het voor het project
geïnvesteerde kapitaal te waarborgen; of (d)
elke andere maatregel die noodzakelijk en passend
wordt geacht. 4. Tegen 31 december 2013 brengt
het Agentschap overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG)
nr. 713/2009 richtsnoeren uit betreffende: (a)
de in lid 1 bedoelde stimulansen op basis van
een benchmarking van de beste praktijken onder de nationale regulerende
instanties; (b)
een gemeenschappelijke methodologie om de opgelopen
grotere risico's van investeringen in elektriciteits‑ en gasprojecten te
evalueren. 5. Tegen 31 juli 2013 maakt elke
nationale regulerende instantie haar methodologie bekend, alsook de criteria die
zij gebruikt om investeringen in elektriciteits‑ en
gastransmissieprojecten en de daarbij behorende grotere risico's te evalueren. 6. De Commissie kan richtsnoeren
betreffende in dit artikel bedoelde stimulansen publiceren overeenkomstig het
bepaalde in artikel 18, lid 1 tot en met 3, van Verordening (EG)
nr. 714/2009 en artikel 23, lid 1, van Verordening (EG)
nr. 715/2009. HOOFDSTUK V
– Financiering Artikel 15
Projecten die in aanmerking komen voor financiële steun van de Unie 1. Projecten van
gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II,
onder de punten 1, 2 en 4, komen in aanmerking voor
financiële steun van de Unie in de vorm van subsidies voor
studies en financiële instrumenten overeenkomstig het bepaalde in [de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting
van een Connecting Europe-faciliteit]. 2. Projecten van
gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder
punt 1(a)-(d) en punt 2, met uitzondering van
projecten voor pompopslag van elektriciteit, komen ook in aanmerking voor
financiële steun van de Unie in de vorm van subsidies voor
werkzaamheden overeenkomstig het bepaalde in [de verordening
van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Connecting
Europe-faciliteit], op voorwaarde dat zij worden
uitgevoerd overeenkomstig de procedure van artikel 5, lid 6, onder
(b), of aan de volgende criteria voldoen: (a)
uit de projectspecifieke kosten-batenanalyse overeenkomstig
artikel 13, lid 4, onder (a), blijkt duidelijk dat het project
aanzienlijke positieve externaliteiten biedt, zoals
energievoorzieningszekerheid, solidariteit of innovatie; en (b)
uit het ondernemingsplan en andere uitgevoerde
evaluaties, met name door potentiële investeerders of crediteurs, blijkt dat
het project commercieel niet levensvatbaar is. Wanneer de commerciële
levensvatbaarheid van het project wordt afgewogen wordt rekening gehouden met
het besluit inzake de stimulansen en de rechtvaardiging daarvan overeenkomstig Artikel 14, lid 3; en (c)
met betrekking tot het project is een besluit
betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing overeenkomstig artikel 13
vastgesteld of, bij projecten waarvoor een ontheffing overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG of artikel 17
van Verordening (EG) nr. 714/2009 is verleend, de bevoegde nationale
regulerende instanties en het Agentschap hebben een advies uitgebracht over de commerciële
levensvatbaarheid van het project. 3. Projecten van
gemeenschappelijk belang die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder
punt 1(e) en punt 4, komen ook in aanmerking voor financiële steun van de Unie in de vorm
van subsidies voor werkzaamheden overeenkomstig het
bepaalde in [de verordening van het Europees Parlement en de
Raad tot oprichting van een Connecting Europe-faciliteit], op voorwaarde dat de betrokken projectpromotoren duidelijk de
aanzienlijke positieve externaliteiten ten gevolge van de projecten en het
gebrek aan commerciële levensvatbaarheid daarvan kunnen aantonen. HOOFDSTUK VI – Slotbepalingen Artikel 16
Rapportering en evaluatie Uiterlijk in 2017
publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging van de projecten
van gemeenschappelijk belang. In dit verslag wordt een
evaluatie gegeven van: (a)
de voortgang die is bereikt bij de ontwikkeling,
bouw/aanleg en oplevering van de overeenkomstig artikel 3 geselecteerde
projecten van gemeenschappelijk belang en, wanneer relevant, de eventuele
vertragingen bij de tenuitvoerlegging en de andere ondervonden moeilijkheden; (b)
de financiële middelen die voor projecten van
gemeenschappelijk belang door de Unie zijn vastgelegd en uitgekeerd overeenkomstig het bepaalde in [de verordening van
het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Connecting Europe-faciliteit],
afgemeten aan de totale waarde van de gefinancierde projecten van
gemeenschappelijk belang; (c)
wat de elektriciteits‑ en gassector betreft,
de ontwikkeling van het interconnectieniveau tussen de lidstaten, de daarmee
verband houdende ontwikkeling van de energietarieven, alsook het aantal keren
dat het netwerksysteem heeft gefaald, de redenen daarvan en de desbetreffende
economische kosten; (d)
wat de vergunningverlening en inspraak van het
publiek betreft: –
de gemiddelde en maximale totale duur van de
vergunningsprocedures voor projecten van gemeenschappelijk belang, met inbegrip
van de duur voor elke stap van de vergunningsprocedure, vergeleken met het
tijdschema dat voorzien was in het oorspronkelijke schema van grote mijlpalen
als bedoeld in Artikel 11, lid 3; –
het niveau van de tegenstand tegen projecten van
gemeenschappelijk belang (met name het aantal ingediende bezwaarschriften
gedurende het openbare raadplegingsproces, het aantal wettelijke
beroepsprocedures, enz.); (e)
wat de behandeling op regelgevingsgebied betreft: –
het aantal projecten van gemeenschappelijk belang
waarvoor een besluit betreffende de grensoverschrijdende kostentoewijzing
overeenkomstig Artikel 13 is vastgesteld; –
het aantal en het type projecten van
gemeenschappelijk belang waarvoor specifieke stimulansen overeenkomstig Artikel
14 zijn verleend. Artikel 17
Informatie en publiciteit De Commissie richt een infrastructuurtransparantieplatform
op met laagdrempelige toegang voor het grote publiek. Dit platform biedt de
volgende informatie: (a)
algemene, op gezette tijden geactualiseerde
informatie, inclusief geografische informatie, in verband met elk project van
gemeenschappelijk belang; (b)
het tenuitvoerleggingsplan voor elk project van
gemeenschappelijk belang; (c)
de voornaamste resultaten van de kosten-batenanalyse
op basis van de overeenkomstig Artikel 12 uitgewerkte methodologie voor de
betrokken projecten van gemeenschappelijk belang, exclusief alle commercieel
gevoelige informatie. Artikel 18
Overgangsbepalingen Deze verordening heeft geen invloed op de verlening,
voortzetting of wijziging van financiële steun die door de Commissie op basis
van uitnodiging tot het indienen van voorstellen uit hoofde van Verordening (EG)
nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad[31] is toegezegd aan de in de
bijlagen I en III bij Beschikking nr. 1364/2006/EG genoemde projecten
of die in het licht van de streefcijfers is gebaseerd op de desbetreffende uitgavencategorieën
voor TEN-E als omschreven in Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de
Raad[32]. Artikel 19
Intrekking Beschikking nr. 1364/2006/EG wordt
hierbij met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken. Deze verordening brengt geen
rechten voort voor de in de bijlagen I en III van Beschikking nr. 1364/2006/EG
genoemde projecten. Artikel 20
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van
1 januari 2013. Deze
richtlijn is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk
in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De Voorzitter De
Voorzitter BIJLAGE I PRIORITAIRE
CORRIDORS EN GEBIEDEN VAN DE ENERGIE-INFRASTRUCTUUR Deze verordening is van toepassing op de
volgende prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese
energie-infrastructuur:
1.
Prioritaire elektriciteitscorridors
(1)
Offshore-elektriciteitsnetwerk in de noordelijke
zeeën ("NSOG"): geïntegreerd
offshore-elektriciteitsnetwerk in de Noordzee, de Ierse Zee, het Kanaal, de
Oostzee en de naburige wateren om elektriciteit te transporteren van
hernieuwbare offshore-energiebronnen naar centra van verbruik en opslag en om
de grensoverschrijdende uitwisseling van elektriciteit te bevorderen. Betrokken lidstaten: België, Denemarken, Frankrijk,
Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk. (2)
Noord-zuid elektriciteitsinterconnecties in West-Europa
("NSI-West Electricity"): interconnecties tussen
lidstaten van de regio onderling en met mediterrane derde landen, met name met
het oog op de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Betrokken lidstaten: België, Frankrijk, Duitsland,
Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Malta, Portugal, Spanje, het Verenigd
Koninkrijk. (3)
Noord-zuid elektriciteitsinterconnecties in middenoostelijk
en zuidoostelijk Europa ("NSI–East Electricity"): interconnecties en interne lijnen in de richtingen noord-zuid en oost-west
met het oog op de voltooiing van de interne markt en de integratie van uit
hernieuwbare bronnen opgewekte elektriciteit. Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Bulgarije, Tsjechië,
Cyprus, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië. (4)
Interconnectieplan voor de energiemarkt in het
Oostzeegebied voor elektriciteit ("BEMIP Electricity"): interconnecties tussen lidstaten in de Oostzeeregio en
dienovereenkomstige versterking van de interne netwerkinfrastructuur teneinde
het isolement van de Oostzeelanden te beëindigen en de marktintegratie in de
regio te bevorderen. Betrokken lidstaten: Denemarken, Estland, Finland,
Duitsland, Letland, Litouwen, Polen, Zweden.
2.
Prioritaire gascorridors
(5)
Noord-zuid gasinterconnecties in West-Europa
("NSI-West Gas"): interconnectiecapaciteit
voor noord-zuid-gasstromen in West-Europa met het oog op een verdere diversificatie
van voorzieningsroutes en de versterking van de leverbaarheid van gas op korte
termijn. Betrokken lidstaten: België, Frankrijk, Duitsland,
Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Portugal, Spanje, het Verenigd
Koninkrijk. (6)
Noord-zuid gasinterconnecties in middenoostelijk
en zuidoostelijk Europa ("NSI-East Gas"): regionale
gasverbindingen tussen de Oostzeeregio, de Adriatische en Egeïsche Zee en de
Zwarte Zee, met name om de diversificatie en de zekerheid van de gasvoorziening
te versterken. Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Bulgarije, Cyprus,
Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije,
Slovenië. (7)
Zuidelijke gascorridor ("SGC"): transmissie van gas van het Kaspische Zeebekken, Centraal-Azië, het
Midden-Oosten en het bekken van de oostelijke Middellandse Zee naar de Unie teneinde
de diversificatie van de gasvoorziening te versterken. Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Bulgarije, Tsjechië,
Cyprus, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Griekenland, Italië, Polen, Roemenië, Slowakije,
Slovenië. (8)
Interconnectieplan voor de energiemarkt in het
Oostzeegebied voor gas ("BEMIP Gas"): infrastructuur
teneinde het isolement van de drie Oostzeelanden en Finland, alsook hun
afhankelijkheid van één leverancier, te beëindigen en de diversificatie van de
voorziening in de Oostzeeregio te vergroten. Betrokken lidstaten: Denemarken, Estland, Finland,
Duitsland, Letland, Litouwen, Polen, Zweden.
3.
Prioritaire oliecorridor
(9)
Olievoorzieningsverbindingen in middenoostelijk
Europa ("OSC"): interoperabiliteit van het
oliepijpleidingsnetwerk in middenoostelijk Europa teneinde de voorzieningszekerheid
te versterken en de milieurisico's te verminderen. Betrokken lidstaten: Oostenrijk, Tsjechië, Duitsland,
Hongarije, Polen, Slowakije.
4.
Prioritaire thematische gebieden
(10)
Uitrol van slimme netwerken: invoering van technologieën voor slimme netwerken in het geheel van de
Unie teneinde het gedrag en de acties van alle met het netwerk verbonden
gebruikers op efficiënte wijze te integreren, met name de opwekking van grote hoeveelheden
elektriciteit uit hernieuwbare of gedecentraliseerde energiebronnen en
vraagrespons van klanten. Betrokken lidstaten: alle. (11)
Elektriciteitssnelwegen: eerste elektriciteitssnelwegen tegen 2020 met het oogmerk een
elektriciteitssnelwegsysteem in het geheel van de Unie uit te bouwen. Betrokken lidstaten: alle. (12)
Grensoverschrijdend kooldioxidenetwerk: ontwikkeling van een infrastructuur voor het transport van kooldioxide
tussen lidstaten onderling en met naburige derde landen met het oog op de
tenuitvoerlegging van kooldioxideafvang en -opslag. Betrokken lidstaten: alle. BIJLAGE II CATEGORIEËN
ENERGIE-INFRASTRUCTUUR De categorieën van energie-infrastructuur die
moet worden ontwikkeld om de in bijlage I genoemde prioriteiten qua energie-infrastructuur
ten uitvoer te leggen, zijn de volgende: (1)
Elektriciteit: (a)
bovengrondse hoogspanningstransmissielijnen, mits
zij zijn ontworpen voor een spanning van 220 kV of meer, en ondergrondse of
onder de zee lopende transmissiekabels, mits zij zijn ontworpen voor een spanning
van 150 kV of meer; (b)
wat met name elektriciteitssnelwegen betreft, alle
fysieke uitrusting die is ontworpen om het transport van elektriciteit over het
hoogspannings- of ultrahoogspanningsnet mogelijk te maken met het oog op de
verbinding van grote hoeveelheden elektriciteit, opgewekt of opgeslagen in
verscheidene lidstaten of derde landen, met grootschalig elektriciteitsverbruik
in één of meer andere lidstaten; (c)
elektriciteitsopslagfaciliteiten gebruikt voor de permanente
of tijdelijke opslag van elektriciteit in boven‑ of ondergrondse
infrastructuur of geologische locaties, mits zij direct zijn verbonden met
hoogspanningstransmissielijnen ontworpen voor een spanning van 110 kV of meer; (d)
elke uitrusting of installatie die essentieel is om
ervoor te zorgen dat de in (a) t/m (c) omschreven systemen op een veilige,
beveiligde en efficiënte wijze kunnen functioneren, met inbegrip van
beschermings‑, monitorings‑ en toezichtssystemen op alle
spanningsniveaus; (e)
elke uitrusting of installatie, zowel op transmissie‑
als op middenspanningsdistributieniveau, waarmee digitale
tweewegscommunicatie, real-time of bijna real-time, interactieve en intelligente
monitoring en sturing van elektriciteitsproductie, ‑transmissie, ‑distributie
en ‑verbruik binnen een elektriciteitsnetwerk wordt beoogd met het oog
op de ontwikkeling van een netwerk dat op een efficiënte wijze het gedrag en de
acties van alle met het netwerk verbonden gebruikers – producenten, consumenten
en die welke beide doen – integreert om zo een economisch efficiënt en duurzaam
elektriciteitssysteem tot stand te brengen met slechts beperkte verliezen, van
hoge kwaliteit, met grote voorzieningszekerheid en goed beveiligd. (2)
Gas: (a)
transmissiepijpleidingen voor het transport van
aardgas en biogas die deel uitmaken van een netwerk dat grotendeels bestaat uit
hogedrukpijpleidingen, exclusief hogedrukpijpleidingen die worden gebruikt voor
de upstream- of lokale distributie van aardgas; (b)
met de hierboven bedoelde hogedrukgaspijpleidingen
verbonden ondergrondse opslagfaciliteiten; (c)
faciliteiten voor de ontvangst, opslag en
hervergassing of decompressie van vloeibaar gemaakt aardgas (LNG) of
gecomprimeerd aardgas (CNG); (d)
elke uitrusting of installatie die essentieel is
voor een veilige, beveiligde en efficiënte exploitatie van het systeem of om
een bidirectionele capaciteit mogelijk te maken. (3)
Olie: (a)
pijpleidingen gebruikt voor het transport van ruwe
aardolie; (b)
pompstations en opslagfaciliteiten die vereist zijn
voor de exploitatie van pijpleidingen voor ruwe aardolie; (c)
elke uitrusting of installatie die essentieel is om
het mogelijk te maken dat het systeem in kwestie op een behoorlijke, veilige en
efficiënte wijze functioneert, met inbegrip van beschermings‑, monitorings‑
en toezichtssystemen en reverse-flow-apparatuur. (4)
Kooldioxide: (a)
specifieke pijpleidingen, die niet tot het
upstream-pijpleidingsnet behoren, gebruikt voor het transport van kooldioxide
van menselijke oorsprong uit meer dan één bron, d.w.z. industriële installaties
(inclusief elektriciteitscentrales) die kooldioxidegas produceren ten gevolge
van verbranding of andere chemische reacties waarbij verbindingen betrokken
zijn die koolstof van al dan niet fossiele aard bevatten, met het oog op de
permanente geologische opslag van die kooldioxide overeenkomstig
Richtlijn 2009/31/EG; (b)
faciliteiten voor het vloeibaar maken en voor de
bufferopslag van kooldioxide met het oog op het verdere transport ervan. Dit
omvat niet de infrastructuur binnen een geologische formatie die wordt gebruikt
voor de permanente geologische opslag van kooldioxide overeenkomstig
Richtlijn 2009/31/EG en de daarmee verband houdende injectiefaciliteiten
en andere faciliteiten aan de oppervlakte; (c)
elke uitrusting of installatie die essentieel is om
het mogelijk te maken dat het systeem in kwestie op een behoorlijke, veilige en
efficiënte wijze functioneert, met inbegrip van beschermings‑,
monitorings‑ en toezichtssystemen. BIJLAGE III REGIONALE IDENTIFICATIE
VAN PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG
1.
Regels voor regionale groepen
(1)
In het geval van elektriciteitsprojecten die vallen
binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1, wordt elke groep
samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, nationale regulerende
instanties, transmissiesysteembeheerders die hun verplichting in acht nemen om
op regionaal niveau samen te werken overeenkomstig artikel 6 van
Richtlijn 2009/72/EG en artikel 12 van Verordening (EG)
nr. 714/2009 en projectpromotoren die betrokken zijn bij elk van de in bijlage I
genoemde prioriteiten, alsmede van de Commissie, het Agentschap en het ENTSB voor
elektriciteit. In het geval van gasprojecten die vallen binnen de
categorieën van bijlage II, onder punt 2, wordt elke groep samengesteld
uit vertegenwoordigers van de lidstaten, nationale regulerende instanties,
transmissiesysteembeheerders die hun verplichting in acht nemen om op regionaal
niveau samen te werken overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2009/73/EG
en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 715/2009 en
projectpromotoren die betrokken zijn bij elk van de in bijlage I genoemde
prioriteiten, alsmede van de Commissie, het Agentschap en het ENTSB voor gas. In het geval van projecten voor het transport van
olie en kooldioxide die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder
punt 3 en 4, wordt elke groep samengesteld uit vertegenwoordigers van de
lidstaten, projectpromotoren die betrokken zijn bij elk van de in bijlage I
genoemde prioriteiten en de Commissie. (2)
Elke groep organiseert zijn opdracht in lijn met
regionale samenwerkingsinspanningen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2009/72/EG,
artikel 7 van Richtlijn 2009/73/EG, artikel 12 van Verordening (EG)
nr. 714/2009 en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 715/2009
en andere bestaande regionale samenwerkingsverbanden. (3)
Elke groep nodigt, naargelang dit nuttig is voor de
tenuitvoerlegging van de in bijlage I vastgestelde relevante prioriteiten,
vertegenwoordigers uit van nationale administraties, regulerende instanties, projectpromotoren
en transmissiesysteembeheerders van EU-kandidaat-lidstaten en potentiële
kandidaten, lidstaten van de Europese economische ruimte en de Europese
Vrijhandelsassociatie, instellingen en lichamen van de Energiegemeenschap, landen
die vallen onder het Europese nabuurschapsbeleid en landen waarmee de Unie een
specifieke samenwerking op energiegebied heeft opgezet. (4)
Elke groep raadpleegt de organisaties die de
relevante belanghebbenden vertegenwoordigen, onder meer producenten, distributiesysteembeheerders,
leveranciers en consumenten en, voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde
taken, organisaties voor de bescherming van het milieu. Wanneer dat nuttig is
voor de verwezenlijking van zijn opdracht kan de groep hoorzittingen of
raadplegingsrondes opzetten.
2.
Proces van identificatie op regionaal niveau
(1)
Elke projectpromotor dient bij de leden van de
respectieve groep een aanvraag in voor selectie als project van
gemeenschappelijk belang, met inbegrip van een beoordeling van het/de
project(en) uit het oogpunt van zijn/hun bijdrage tot de tenuitvoerlegging van
de in bijlage I genoemde prioriteiten, een evaluatie van de wijze waarop
is voldaan aan de in artikel 6 omschreven relevante criteria en alle andere
relevante informatie voor de beoordeling van het project. (2)
Alle begunstigden nemen de vertrouwelijkheid
van commercieel gevoelige informatie in acht. (3)
Voorgestelde elektriciteitstransmissie‑ en ‑opslagprojecten
die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d),
vormen een onderdeel van het laatste beschikbare tienjarige
netwerkontwikkelingsplan voor elektriciteit, vastgesteld door het ENTSB voor
elektriciteit overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 714/2009. (4)
Voor alle na 1 augustus 2013 vastgestelde
lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang voor het geheel van de Unie vormen
de binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 2, vallende
gastransmissie‑ en ‑opslagprojecten een onderdeel van het laatste beschikbare
tienjarige netwerkontwikkelingsplan voor gas, vastgesteld door het ENTSB voor
gas overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 715/2009. (5)
Voorgestelde projecten voor het transport van
kooldioxide die vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder
punt 4, worden ingediend als onderdeel van een door meer dan twee
lidstaten uitgewerkt plan voor de ontwikkeling van grensoverschrijdend
transport en grensoverschrijdende opslag van kooldioxide, bij de Commissie in
te dienen door de betrokken lidstaten of door die lidstaten aangewezen
entiteiten. (6)
Bij de evaluatie van voorgestelde elektriciteits‑
en gasprojecten die vallen binnen de categorieën van bijlage II,
onder punt 1(a)-(d) en punt 2, houdt elke groep, onverminderd de
bepalingen van punt 4, rekening
met de analyse die, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12,
lid 7, in verband met voorgestelde elektriciteits‑ en gasprojecten welke
vallen binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d)
en punt 2, is gemaakt in het laatste beschikbare tienjarige netwerkontwikkelingsplan voor gas en elektriciteit, vastgesteld
door de ENTSB's voor elektriciteit en gas overeenkomstig artikel 8 van
Verordening (EG) nr. 714/2009 en Verordening (EG) nr. 715/2009. BIJLAGE IV REGELS EN
INDICATOREN BETREFFENDE CRITERIA VOOR PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG (1)
Een project met een aanzienlijk grensoverschrijdend
effect is een op het grondgebied van een lidstaat uit te voeren project dat
voldoet aan de volgende voorwaarden: (a)
bij elektriciteitstransmissie: het project wijzigt
de transmissiecapaciteit van het net aan de grens van die lidstaat met één of
meer andere lidstaten of aan elke relevante dwarsdoorsnede van diezelfde
transmissiecorridor met minimaal 500 MW ten opzichte van de situatie zonder uitvoering
van het project; (b)
bij elektriciteitsopslag: het project voorziet in
een opslagcapaciteit die een jaarlijkse elektriciteitsopwekking van ten minste 500
gigawattuur mogelijk maakt; (c)
bij gastransmissie: het project betreft een
investering in bidirectionele capaciteit of een wijziging van de
capaciteit om gas te transporteren over de grenzen van de betrokken lidstaat heen
met minimaal 10% ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de uitvoering van
het project; (d)
bij gasopslag of vloeibaar/gecomprimeerd aardgas: het
project heeft tot doel om op directe of indirecte wijze ten minste twee
lidstaten van gas te voorzien of om te voldoen aan de infrastructuurnorm (de
"N-1-regel") op regionaal niveau overeenkomstig artikel 6,
lid 3, van Verordening (EU) nr. 994/2010; (e)
bij slimme netwerken: het project is ontworpen voor
apparatuur en installaties op hoogspannings‑ en middenspanningsniveau
ontworpen voor een spanning van minimaal 10kV. Bij het project zijn transmissie‑
en distributiesysteembeheerders van ten minste twee lidstaten betrokken, die
minimaal 100 000 gebruikers bedienen die elektriciteit opwekken of verbruiken
of die beide doen in een verbruiksgebied van minimaal 300 Gigawattuur/jaar en waarvan
ten minste 20% wordt opgewekt door niet-aan/uitschakelbare bronnen. (2)
Wat projecten betreft die vallen binnen de
categorieën van bijlage II, onder punt 1(a)-(d), worden de criteria
van Artikel 4 als
volgt gehanteerd: (a)
de marktintegratie, mededinging en
systeemflexibiliteit worden bepaald in lijn met de in het laatste beschikbare tienjarige
netwerkontwikkelingsplan voor elektriciteit gemaakte analyse, meer bepaald door: –
berekening, voor grensoverschrijdende projecten,
van het effect van de netwerktransmissiecapaciteit in beide stroomrichtingen,
gemeten als hoeveelheid vermogen (in megawatt) of, voor projecten met
aanzienlijke grensoverschrijdende effecten, van het effect op de
netwerktransmissiecapaciteit aan de grenzen tussen de betrokken lidstaten, tussen
betrokken lidstaten en derde landen of binnen de betrokken lidstaten en het
effect op de vraag-aanbodbalancering en de netwerkoperaties in de betrokken
lidstaten; –
evaluatie van het effect, voor het analysegebied
als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V, in termen van de opwekkings‑
en transmissiekosten voor het gehele energiesysteem en de ontwikkeling van de
markttarieven ten gevolge van een project overeenkomstig verschillende
planningsscenario's, in het bijzonder rekening houdend met de variatie die
wordt teweeggebracht op de 'merit order' (rangorde van in te zetten capaciteit). (b)
de transmissie van hernieuwbare energie naar
belangrijke verbruikscentra en opslagfaciliteiten wordt afgewogen in lijn met
de in het laatste beschikbare tienjarige netwerkontwikkelingsplan voor
elektriciteit gemaakte analyse, met name: –
bij elektriciteitstransmissie: door raming van de
capaciteit voor opwekking uit hernieuwbare energiebronnen (per technologie, in
megawatt) die dankzij het project met het netwerk is verbonden en wordt getransporteerd,
in vergelijking met de hoeveelheid geplande totale opwekkingscapaciteit uit
deze types van hernieuwbare energiebronnen in de betrokken lidstaat in 2020 overeenkomstig
de nationale actieplannen voor hernieuwbare energie als gedefinieerd in artikel 4
van Richtlijn 2009/28/EG. –
bij elektriciteitsopslag: door vergelijking van de
door het project geleverde nieuwe capaciteit met de totale capaciteit voor
dezelfde opslagtechnologie binnen het analysegebied als gedefinieerd in punt 10
van bijlage V. (c)
de interoperabiliteit en de veilige exploitatie van
het systeem worden afgewogen in lijn met de in het laatste beschikbare
tienjarige netwerkontwikkelingsplan voor elektriciteit gemaakte analyse, met
name door evaluatie van de effecten van het project op de
Loss-of-Load-Expectation (de probabiliteit dat niet aan de vraag kan worden
voldaan) voor het analysegebied als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V
in termen van adequaatheid van opwekking en transmissie voor een reeks karakteristieke
belastingsperiodes, rekening houdend met de verwachte wijzigingen op het gebied
van klimaatgerelateerde extreme weersomstandigheden en het effect daarvan op de
veerkracht van de infrastructuur. Bij de berekening van deze indicatoren wordt
rekening gehouden met de totale uitgaven voor het project gedurende de gehele
technische levensloop ervan. (3)
Wat projecten betreft die vallen binnen de
categorieën van bijlage II, onder punt 2, worden de criteria van Artikel 4 als volgt gehanteerd: (a)
de marktintegratie en de interoperabiliteit worden bepaald
door berekening van de aanvullende waarde van het project voor de integratie
van marktgebieden en de tariefconvergentie, alsook voor de algemene
flexibiliteit van het systeem, inclusief het aangeboden niveau van capaciteit
voor bidirectionele stromen bij diverse scenario's. (b)
de mededinging wordt gemeten aan de hand van de
diversificatie, met inbegrip van de vergemakkelijking van de toegang tot
inheemse voorzieningsbronnen, rekening houdend achtereenvolgens met de
diversificatie van de bronnen, tegenpartijen en routes en het effect van de
nieuwe capaciteit op de HHI-index berekend op capaciteitsniveau voor het analysegebied
als gedefinieerd in punt 10 van bijlage V. (c)
de gasvoorzieningszekerheid wordt bepaald door berekening
van de extra waarde van het project voor de korte‑ en
langetermijnveerkracht van het systeem en voor de versterking van de resterende
flexibiliteit van het systeem om het hoofd te bieden aan onderbrekingen van de voorziening
in diverse scenario's, alsmede de extra capaciteit die dankzij het project
wordt geboden wanneer wordt gekeken naar de infrastructuurnorm (de
"N-1-regel") op regionaal niveau overeenkomstig artikel 6,
lid 3 van Verordening (EU) nr. 994/2010. (d)
de duurzaamheid wordt gemeten als de bijdrage van
een project aan de vermindering van de emissies, de ondersteuning van de back-up
van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of het transport van elektriciteit-naar-gas
en biogas, rekening houdend met de verwachte wijziging van de klimatologische
omstandigheden. (4)
Wat projecten betreft die vallen binnen de
categorie van bijlage II, onder punt 1(e), wordt elke in Artikel 4 genoemde functie
afgemeten aan de volgende criteria: (a)
duurzaamheidsniveau: de inachtneming van dit
criterium wordt gemeten door evaluatie van de vermindering van de uitstoot van
broeikasgassen en evaluatie van de milieueffecten van de
elektriciteitsnetwerkinfrastructuur; (b)
capaciteit van de transmissie‑ en
distributienetten om te koppelen met en elektriciteit te brengen naar en van de
gebruiker: dit criterium wordt gemeten door een raming te maken van de
geïnstalleerde capaciteit van verspreide energiebronnen in de
distributienetwerken, de toegestane maximale injectie van elektriciteit zonder
het risico te lopen van congestie in de transmissienetten, en de energie die
niet uit de hernieuwbare bronnen kan worden gehaald ten gevolge van congestie‑
en/of veiligheidsrisico's; (c)
netwerkconnectiviteit en toegang tot alle
categorieën van netwerkgebruikers: dit criterium wordt afgewogen door een
evaluatie van de methoden die zijn vastgesteld om heffingen en tarieven te
berekenen, en door een evaluatie van hun structuur, voor producenten,
consumenten en personen die beide doen, en van de operationele flexibiliteit
die wordt verkregen dankzij dynamische balancering van elektriciteit in het
netwerk; (d)
veiligheid en kwaliteit van de voorziening: dit
criterium wordt afgewogen door evaluatie van de verhouding van de betrouwbare
beschikbare opwekkingscapaciteit ten opzichte van de piekvraag, het aandeel
van uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit, de stabiliteit
van het elektriciteitssysteem, de duur en frequentie van stroomonderbrekingen
per klant, inclusief klimaatgerelateerde storingen, en de prestaties op het
gebied van de kwaliteit van de spanning; (e)
efficiëntie en kwaliteit van de dienst bij
elektriciteitsvoorziening en exploitatie van het net: dit criterium wordt
gemeten door een evaluatie te maken van de verliezen in de transmissie‑
en distributienetwerken, de verhouding tussen minimum- en maximumelektriciteitsvraag
binnen een bepaald tijdsbestek, de door de vraag gestuurde deelname aan de
elektriciteitsmarkten en aan energie-efficiëntiemaatregelen, het percentage gebruik
(d.w.z. de gemiddelde belasting) van elektriciteitsnetwerkcomponenten, de
beschikbaarheid van netwerkcomponenten (gerelateerd aan al dan niet geplande
onderhoudswerkzaamheden) en het effect daarvan op de netwerkprestaties, en de
feitelijke beschikbaarheid van de netwerkcapaciteit ten opzichte van de
standaardwaarde daarvoor; (f)
bijdrage tot grensoverschrijdende
elektriciteitsmarkten door load-flow-controle teneinde loop-flows
te voorkomen en de interconnectiecapaciteit te vergroten: dit criterium wordt
gemeten door een raming te maken van de verhouding tussen de
interconnectiecapaciteit van een lidstaat en de elektriciteitsvraag daarvan, de
exploitatie van de interconnectiecapaciteit en de congestieheffingen bij de
relevante interconnecties. (5)
Wat olietransportprojecten betreft die vallen
binnen de categorieën van bijlage II, onder punt 3, worden de criteria
van Artikel 4 als
volgt gemeten: (a)
de olievoorzieningszekerheid wordt bepaald via een
evaluatie van de extra waarde van de nieuwe door het project geleverde
capaciteit voor de veerkracht op korte en lange termijn van het systeem en de
resterende flexibiliteit van het systeem om het hoofd te bieden aan
onderbrekingen van de voorziening in diverse scenario's; (b)
de interoperabiliteit wordt gemeten door een
evaluatie te maken van de mate waarin het project de functionering van het
olienetwerk verbetert, met name door te voorzien in de mogelijkheid van
bidirectionele stromen; (c)
het efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen
wordt geëvalueerd door een evaluatie te maken van de mate waarin het project
gebruik maakt van reeds bestaande infrastructuur en bijdraagt tot een
minimalisering van de milieubelasting, de klimaatverandering en de
desbetreffende risico's. BIJLAGE V KOSTEN-BATENANALYSE
VOOR HET GEHELE ENERGIESYSTEEM De methodologie voor een geharmoniseerde kosten-batenanalyse
voor het gehele energiesysteem voor projecten van gemeenschappelijk belang moet
voldoen aan de in deze bijlage opgenomen beginselen. (1)
De methodologie is gebaseerd op een
gemeenschappelijke gegevensverzameling met betrekking tot de elektriciteits‑
en gassystemen van de Unie in de jaren n+5, n+10, n+15 en n+20, waarbij n het
jaar is waarin de analyse is uitgevoerd. Bedoelde gegevensverzameling omvat
minimaal: (a)
voor de elektriciteitssector: scenario's voor de
vraag, de productiecapaciteit per brandstoftype (biomassa, geothermisch, waterkracht,
gas, kernenergie, olie, vaste brandstoffen, wind, fotovoltaïsch, geconcentreerde
zonne-energie, ander hernieuwbare energiebronnen) en de geografische spreiding
ervan, brandstofprijzen (inclusief voor biomassa, steenkool, gas en olie), kooldioxidetarieven,
de samenstelling van het transmissie‑ en, wanneer relevant, het
distributienet en de ontwikkeling daarvan, rekening houdend met alle nieuwe
belangrijke projecten voor opwekking (inclusief capaciteit toegerust voor de afvang
van kooldioxide), opslag en transmissie waarvoor een definitief
investeringsbesluit genomen is en die zullen worden opgeleverd tegen eind van
het jaar n+5; (b)
voor de gassector: scenario's voor de vraag,
invoer, brandstofprijzen (inclusief kolen, gas en olie), kooldioxidetarieven,
de samenstelling van het transmissienetwerk en de ontwikkeling daarvan,
rekening houdend met alle nieuwe projecten waarvoor een definitief
investeringsbesluit genomen is en die zullen worden opgeleverd tegen eind van
het jaar n+5; (2)
De gegevensverzameling vormt een weerspiegeling van
de wetgeving van de Unie en de nationale wetgevingen die van kracht zijn op de
datum van de analyse. De voor elektriciteit, respectievelijk gas, gebruikte
gegevensverzamelingen moeten vergelijkbaar zijn, in het bijzonder wat de
aannamen betreft inzake tarieven en volumes op elke markt. De
gegevensverzameling wordt uitgewerkt na formele raadpleging van de lidstaten en
de organisaties die de relevante belanghebbenden vertegenwoordigen. De
Commissie en het Agentschap waarborgen de toegang tot de eventueel vereiste
commerciële gegevens van derde partijen. (3)
De methodologie vormt een leidraad voor de
ontwikkeling en het gebruik van de voor de kosten-batenanalyse vereiste netwerk‑
en marktmodellering. (4)
De kosten-batenanalyse wordt gebaseerd op een
geharmoniseerde evaluatie van de kosten en baten van de verschillende
categorieën projecten en heeft minimaal betrekking op de in punt 1
bedoelde periode. (5)
In de kosten-batenanalyse wordt minimaal rekening
gehouden met de volgende kosten: kapitaaluitgaven, operationele en
onderhoudskosten gedurende de hele levensloop van het project en, wanneer van
toepassing, ontmantelings‑ en afvalbeheerkosten. De methodologie vormt
een leidraad voor de bij de berekeningen te gebruiken discontovoeten. (6)
Bij elektriciteitstransmissie en ‑opslag
wordt in de kosten-batenanalyse minimaal rekening gehouden met de effecten op
de in bijlage III omschreven indicatoren. Sporend met de methoden die zijn
gebruikt bij de uitwerking van het laatste beschikbare tienjarige
netwerkontwikkelingsplan voor elektriciteit, wordt met name rekening gehouden
met de effecten van het project op de volgende terreinen: (a)
mededinging in termen van marktmacht van de
verschillende marktdeelnemers en de convergentie van de tarieven tussen
verschillende lidstaten; (b)
kosten van de productie, transmissie en distributie
van elektriciteit, inclusief de kosten voor het eigen verbruik van de elektriciteitscentrale
en die met betrekking tot broeikasgasemissies en transmissieverliezen, over de
technische levensloop van het project; (c)
toekomstige kosten van investeringen voor productie
en transmissie over de technische levensloop van het project; (d)
operationele flexibiliteit, inclusief
optimalisering van de regulering van het vermogen en bijkomende diensten; (e)
veerkracht van het systeem, met inbegrip van bestandheid
tegen rampen en klimaatomstandigheden, en systeemveiligheid, met name voor
Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG. (7)
Voor de gassector wordt bij de kosten-batenanalyse minimaal
rekening gehouden met de marktonderzoeken, zoals 'open seasons', het effect op
de in bijlage III omschreven indicatoren en de volgende effecten: (a)
mededinging in termen van marktmacht van de
verschillende marktdeelnemers en convergentie van de tarieven tussen
verschillende lidstaten; (b)
veerkracht van het systeem, met inbegrip van bestandheid
tegen rampen en klimaatomstandigheden, en systeemveiligheid, met name voor
Europese kritische infrastructuur als omschreven in Richtlijn 2008/114/EG; (c)
probabiliteit en hoeveelheid van niet-geleverde
energie en versterking van de energievoorzieningszekerheid en ‑kwaliteit; (d)
bijdrage tot de integratie van de diverse
gasmarktzones; (e)
flexibiliteit van en congestie op het gasnetwerk. (8)
Bij slimme netwerken wordt in de kosten-batenanalyse
rekening gehouden met de effecten op de in bijlage III omschreven
indicatoren. (9)
De gedetailleerde methode die wordt gebruikt om
rekening te houden met de in de punten 6 t/m 8 bedoelde indicatoren wordt
uitgewerkt na formele raadpleging van de organisaties die alle relevante
belanghebbenden vertegenwoordigen. (10)
In de methodologie wordt een analysegebied
afgebakend voor de kosten-batenanalyse van elk afzonderlijk project, alsmede
een gebied voor de analyse op het niveau van de regio of de gehele Unie. Het
analysegebied van een specifiek project omvat alle lidstaten en derde landen op
het grondgebied waarvan het project wordt uitgevoerd, alle directe naburige
lidstaten en alle andere lidstaten die op aanzienlijke wijze de effecten van
het project voelen. (11)
In de methodologie wordt de uit te voeren, op de
relevante gegevensverzameling te baseren analyse omschreven die moet bestaan
uit een berekening van de resultaten van de kosten-batenanalyse met en zonder
het project. Uit de analyse moet blijken op welke lidstaten het project een
positieve impact heeft (begunstigden) en op welke lidstaten het project een
negatieve impact heeft (kostendragers). Elke kosten-batenanalyse omvat
gevoeligheidsanalyses inzake de inputgegevensverzameling, de opleveringsdatum
van verschillende projecten in hetzelfde analysegebied en andere relevante parameters. (12)
De transmissie‑ en
distributiesysteembeheerders wisselen de informatie uit die vereist is voor de uitwerking
van de methodologie, met inbegrip van de relevante netwerk‑ en
marktmodellering. Elke transmissie‑ of distributiesysteembeheerder die
informatie verzamelt namens andere transmissie‑ of
distributiesysteembeheerders verstrekt de deelnemende transmissie‑ en
distributiesysteembeheerders de resultaten met betrekking tot de
gegevensverzameling. Voor de interne markt voor
elektriciteit en gas en het in Artikel 12, lid 8, bedoelde netwerkmodel heeft de in punt 1 bedoelde
inputgegevensverzameling betrekking op de jaren n+10, n+20 en n+30 en maakt het model een volledige beoordeling mogelijk van de
economische, maatschappelijke en milieueffecten, in het bijzonder door opname
van de externe kosten zoals die in verband met de uitstoot van broeikasgassen
en conventionele verontreinigende stoffen of de voorzieningszekerheid. BIJLAGE VI RICHTSNOEREN
VOOR TRANSPARANTIE EN INSPRAAK VAN HET PUBLIEK (1)
In de handleiding betreffende de procedures worden
minimaal de volgende elementen gespecificeerd: (a)
de desbetreffende wetgeving waarop de besluiten en
adviezen zijn gebaseerd voor de verschillende types projecten van
gemeenschappelijk belang, met inbegrip van de milieuwetgeving; (b)
de desbetreffende besluiten en in te winnen
adviezen; (c)
de namen en contactgegevens van de bevoegde
instantie, andere autoriteiten en voornaamste betrokken partijen; (d)
de work flow, met een overzicht van alle fasen van
het proces, met inbegrip van een indicatief tijdschema; (e)
informatie over de omvang, structuur en
gedetailleerdheid van de documenten die samen met de aanvragen voor besluiten
moeten worden ingediend, inclusief een checklist; (f)
de fasen en middelen voor het grote publiek om deel
te nemen aan het proces. (2)
Om de inspraak van het publiek aan het vergunningverleningsproces
te vergroten worden de volgende beginselen toegepast: (a)
De bij een project van gemeenschappelijk belang
betrokken partijen, inclusief de betrokken autoriteiten, landbezitters en in de
omgeving van het project wonende burgers, het algemene publiek en de
associaties, organisaties of groepen daarvan worden in elke fase van het
project uitvoerig geïnformeerd en geraadpleegd op een open en transparante
manier. Wanneer van toepassing ondersteunt de bevoegde instantie op actieve wijze
de door de projectpromotor opgezette activiteiten. (b)
De bevoegde instanties waken erover dat de openbare
raadplegingsprocedures voor projecten van gemeenschappelijk belang zo mogelijk
worden geconcentreerd. Elke openbare raadpleging moet betrekking hebben op alle
aspecten die relevant zijn voor de desbetreffende specifieke fase van de
procedure. Een aspect dat relevant is voor een specifieke fase van het project
wordt niet behandeld in meer dan één openbare raadpleging. In de kennisgeving
van openbare raadpleging worden de bij die raadpleging behandelde aspecten
duidelijk omschreven. (c)
Opmerkingen en bezwaren worden uitsluitend
ingewonnen van bij het begin van de openbare raadpleging tot het verstrijken
van de vastgestelde termijn. (3)
Het ontwerp met betrekking tot de inspraak van het
publiek bevat minimaal informatie over: (a)
de bij de zaak te betrekken belanghebbenden; (b)
de geplande maatregelen; (c)
de tijdlijn; (d)
de personele middelen die voor de respectieve taken
worden vrijgemaakt. (4)
In de context van de openbare raadpleging die moet
plaatsvinden voordat het aanvraagdossier wordt ingediend, doen de betrokken
partijen minimaal het volgende: (a)
zij publiceren een informatiefolder van maximaal 15
bladzijden waarin op een duidelijke en beknopte wijze een overzicht wordt
gegeven van het doel van het project, met een voorlopig tijdschema voor de
uitvoering, miniaal drie bestudeerde alternatieve routes, de verwachte
effecten, inclusief van grensoverschrijdende aard, en eventuele
matigingsmaatregelen; (b)
zij informeren alle betrokken belanghebbenden over
het project via de in Artikel 10,
lid 7, bedoelde website en andere geschikte informatiebronnen; (c)
zij nodigen de betrokken belanghebbenden
schriftelijk uit op specifieke bijeenkomsten waarop de bekommernissen van die
belanghebbenden worden besproken. (5)
Op de website van het project wordt minimaal de
volgende informatie verstrekt: (a)
een niet-technische en op gezette tijden
geactualiseerde samenvatting van maximaal 50 bladzijden, met een beeld van de
huidige stand van het project en, in het geval van een actualisering, een
overzicht van de wijzigingen ten opzichte van de vorige versies; (b)
de planning voor het project en voor de openbare
raadpleging, met duidelijke opgave van datum en plaats van openbare
raadplegingen en hoorzittingen; (c)
contactgegevens met het oog op het verkrijgen van
het volledige stel aanvraagdocumenten; (d)
contactgegevens met het oog op het toezenden van
opmerkingen en bezwaren tijdens de openbare raadplegingen; (e)
de handleiding van procedures overeenkomstig Artikel 10, lid 1. [1] COM(2010) 677. [2] COM(2011)
500/I definitief en COM(2011) 500/II definitief (Beleidsfiches). [3] Alle bedragen in bedragen van 2011. [4] 30% als aan de nodige voorwaarden is voldaan. [5] SEC(2011) 755. [6] Beschikking
nr. 1364/2006/EG. [7] COM(2010) 203 en SEC(2010) 505. [8] Verordening (EG)
nr. 680/2007. [9] Verordening (EG)
nr. 663/2009. [10] COM(2010)
2020. [11] 30% als aan de nodige voorwaarden is voldaan. [12] COM(2011)
112 in combinatie met SEC(2011) 288. [13] Zie
punt 1.2.1 van de begeleidende effectbeoordeling. [14] PB C , , blz. . [15] PB C , , blz. . [16] COM(2010) 2020. [17] COM(2010) 677. [18] PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1. [19] 30% als aan de nodige voorwaarden is voldaan. [20] Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
bronnen, PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16. [21] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55. [22] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94. [23] PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75. [24] COM(2011) 202 definitief. [25] COM (2011) 539. [26] SEC(2011) 755. [27] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15. [28] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36. [29] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1. [30] PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31. [31] PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1. [32] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.