This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 0a16b0fb-3ef9-11eb-b27b-01aa75ed71a1
Commission Decision of 5 June 2014 establishing the ecological criteria for the award of the EU Ecolabel for textile products (notified under document C(2014) 3677) (Text with EEA relevance) (2014/350/EU)Text with EEA relevance
Consolidated text: Besluit van de Commissie van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3677) (Voor de EER relevante tekst) (2014/350/EU)Voor de EER relevante tekst
Besluit van de Commissie van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3677) (Voor de EER relevante tekst) (2014/350/EU)Voor de EER relevante tekst
02014D0350 — NL — 01.12.2020 — 002.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3677) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 45) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
BESLUIT (EU) 2017/1392 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 25 juli 2017 |
L 195 |
36 |
27.7.2017 |
|
BESLUIT (EU) 2020/1805 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 27 november 2020 |
L 402 |
89 |
1.12.2020 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 5 juni 2014
tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3677)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/350/EU)
Artikel 1
De productengroep „textielproducten” omvat:
uit textiel bestaande kleding en accessoires: kleding en accessoires die voor ten minste 80 gewichtspercenten uit textielvezel bestaan, in geweven, non-woven of gebreide vorm;
interieurtextiel: textielproducten die bestemd zijn voor binnenhuistoepassingen en die voor ten minste 80 gewichtspercenten uit textielvezel bestaan, in geweven, non-woven of gebreide vorm;
textielvezels, garens, weefsels en breiwerk: tussenproducten bestemd voor gebruik in uit textiel bestaande kleding en accessoires en interieurtextiel, met inbegrip van meubelstoffen en matrassentijk, vóór het aanbrengen van de rug en vóór behandelingen die verband houden met het eindproduct;
elementen die niet uit vezels bestaan: tussenproducten die deel uitmaken van uit textiel bestaande kleding en accessoires en interieurtextiel, met inbegrip van ritsen, knopen en andere accessoires en membranen, coatings en laminaten;
schoonmaakmaterialen: geweven en non-woven producten gemaakt van textielvezels en bestemd voor natte of chemische reiniging van oppervlakken en het drogen van keukengerei.
De productengroep „textielproducten” omvat niet:
producten bestemd om na eenmalig gebruik te worden weggegooid;
vloerbedekking die valt onder Beschikking 2009/967/EG van de Commissie ( 1 );
weefsels die deel uitmaken van structuren bestemd om buitenshuis te worden gebruikt.
Kledingstukken, weefsels en vezels die het onderstaande bevatten, zijn van de productengroep uitgesloten:
elektrische apparaten of apparaten die integraal deel uitmaken van een elektrisch circuit;
apparaten of geïmpregneerde substanties die zijn ontworpen om veranderingen van omgevingsfactoren waar te nemen of erop te reageren.
Artikel 2
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
„textielvezels”: natuurlijke vezels, synthetische vezels en synthetische cellulosevezels;
„natuurlijke vezels”: katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels, vlas en andere bastvezels, wol en andere keratinevezels;
„synthetische vezels”: acryl, elastaan, polyamide, polyester en polypropyleen;
„synthetische cellulosevezels”: lyocell, modal en viscose.
Artikel 3
Voor „uit textiel bestaande kleding en accessoires” en voor „interieurtextiel” hoeft voor de berekening van het percentage textielvezels geen rekening te worden gehouden met vulstoffen, voeringen, opvulmateriaal, membranen en coatings gemaakt van tot het toepassingsgebied van dit besluit behorende vezels.
Artikel 4
Vulmateriaal dat niet is gemaakt van textielvezels moet voldoen aan de in criterium 10 van de bijlage opgenomen beperkingen ten aanzien van hulpstoffen, oppervlakteactieve stoffen, biociden en formaldehyde.
Artikel 5
Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur moet een product behorend tot de productengroep „textielproducten” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit voldoen aan de criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle die zijn uiteengezet in de bijlage.
Artikel 6
De milieucriteria voor de productgroep “textielproducten”, alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle, zijn geldig tot en met 31 december 2025.
Artikel 7
Het voor administratieve doeleinden aan de productengroep „textielproducten” toegekende codenummer is „016”.
Artikel 8
Beschikking 2009/567/EG wordt ingetrokken.
Artikel 9
Artikel 10
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE
De criteria voor het toekennen van de EU-milieukeur aan textielproducten en de subcategorieën waar ze onder vallen, zijn als volgt:
Textielvezels
Katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels
Vlas en andere bastvezels
Wol en andere keratinevezels
Acryl
Elastaan
Polyamide
Polyester
Polypropeen
Synthetische cellulosevezels (lyocell, modal en viscose)
Componenten en accessoires
Vulstoffen
Coatings, laminaten en membranen
Accessoires
Chemische stoffen en processen
Lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen (Restricted Substance List, RSL)
Vervanging van gevaarlijke stoffen in verven, bedrukken en afwerken
Energie-efficiëntie bij het wassen, drogen en uitharden
De aanpak van uitstoot in de lucht en lozing in het water
Gebruiksgeschiktheid
Verandering van de afmetingen bij wassen en drogen
Kleurvastheid bij wassen
Kleurvastheid bij transpiratie (zuur en alkalisch)
Kleurvastheid bij nat wrijven
Kleurvastheid bij droog wrijven
Kleurvastheid ten opzichte van licht
Wasbestendigheid van reinigingsmiddelen
Stofbestendigheid tegen pluizen en slijtage
Functieduurzaamheid
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Grondbeginselen en grondrechten op het werk
Beperking op het zandstralen van denim
Ondersteunende informatie
28. Informatie op de milieukeur
Het bijgevoegde aanhangsel 1 bevat de lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen (RSL) uit criterium 13. Hierin staan de beperkingen vermeld met betrekking tot gevaarlijke stoffen die gebruikt mogen worden voor de vervaardiging van textielproducten en die aanwezig kunnen zijn in het eindproduct.
De criteria voor de milieukeur weerspiegelen de producten die vanuit milieuoogpunt het best presteren binnen de textielmarkt. Hoewel het gebruik van chemische producten en het vrijkomen van verontreinigende stoffen onderdeel van het productieproces is, garandeert een product dat voorzien is van de EU-milieukeur aan de consument dat het gebruik van dergelijke stoffen, voor zover technisch mogelijk, is beperkt zonder afbreuk te doen aan de gebruiksgeschiktheid.
Waar mogelijk sluiten de criteria het gehalte (dat nodig is voor het verschaffen van specifieke functies en eigenschappen) van een aantal stoffen die gevaarlijk of potentieel gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu en die gebruikt kunnen worden om textiel te vervaardigen, uit of beperken deze tot een minimum. Alleen wanneer een stof nodig is om aan de prestatieverwachtingen van consumenten of aan productvoorschriften (bijvoorbeeld vlamvertragende werking) te voldoen en wanneer er geen toegepaste en geteste alternatieven beschikbaar zijn, wordt een ontheffing voor het gebruik van een dergelijke stof in de milieukeur verleend.
Afwijkingen worden geëvalueerd op basis van het voorzorgsbeginsel en wetenschappelijk en technisch bewijs, vooral als er veiligere producten beschikbaar zijn op de markt.
Producten moeten op aan beperkingen onderworpen gevaarlijke stoffen worden gecontroleerd om de consument een hoge mate van zekerheid te bieden. Ook worden er strikte voorwaarden opgelegd aan de productieprocessen voor textiel om de vervuiling van water en lucht en de blootstelling van de werknemers zoveel mogelijk te beperken. De controle op naleving van de criteria is dusdanig geformuleerd dat het een hoge mate van zekerheid biedt aan de consument, de praktische mogelijkheden weergeeft voor het verkrijgen van informatie over de toeleveringsketen en de mogelijkheid tot „meeliftgedrag” door aanvragers uitsluit.
Om aan te tonen dat de criteria worden nageleefd, dient de aanvrager de volgende informatie over het product en de toeleveringsketen te tonen:
Tabel 1
Overzicht van de eisen inzake beoordeling en controle
Vastgestelde criteria |
Bronnenonderzoek |
a) Criteria voor textielvezels: de volledige materiaalsamenstelling van het product of de producten, waaruit blijkt dat aan de criteria voor textielvezels, componenten en accessoires is voldaan. |
De vezel- en componentfabrikanten, hun grondstoffen, leveranciers van chemicaliën en testlaboratoria die in overeenstemming met de gespecificeerde testmethoden werken. |
b) Chemische stoffen en processen: de stoffen, productierecepten en technologieën die worden gebruikt voor het vervaardigen van het product en die het product specifieke kenmerken en functies geven tijdens de verschillende fasen waaronder het spinnen, het voorbehandelen, het verven, het bedrukken en het afwerken, en voor de aanpak van luchtverontreiniging en de uitstoot van afvalwater; |
De productielocaties, hun leveranciers van chemicaliën en testlaboratoria die in overeenstemming met de gespecificeerde testmethoden werken. Indien vereist, moet het product tijdens de vergunningsperiode jaarlijks worden onderworpen aan een analytische test, die bij de daartoe bevoegde instantie ter controle moet worden ingediend. |
c) Gebruiksgeschiktheid: de prestaties van het product zoals gedefinieerd door specifieke testprocedures die de kleurvastheid onder specifieke omstandigheden, de bestendigheid tegen pluizen en slijtage, en de duurzaamheid van functies als waterafstotendheid, onderhoudsgemak en vlamvertraging testen; |
Testlaboratoria werken volgens bepaalde testmethoden. |
d) Maatschappelijk verantwoord ondernemen: naleving van de door de aanvrager gekozen leveranciers voor het snijden, vervaardigen en bekleden van de vastgestelde IAO-normen. |
Onafhankelijke controleurs of bewijsstukken van de controle van productielocaties voor het snijden, vervaardigen of bewerken. |
Elk criterium bevat gedetailleerde controle-eisen die de aanvrager verplichten verklaringen, documentatie, analyses, testverslagen en ander bewijs met betrekking tot het product en de toeleveringsketen op te stellen.
De geldigheid van de vergunning is gebaseerd op de controle bij de aanvraag en, indien omschreven in criterium 13, op het testen van het product dat ter controle aan de bevoegde instanties wordt voorgelegd. Veranderingen in leveranciers en productielocaties met betrekking tot producten onder licentie moeten worden gemeld aan de bevoegde instanties, alsmede ondersteunende informatie waaruit blijkt dat de vergunningsvoorwaarden nog altijd worden nageleefd.
De bevoegde instanties erkennen bij voorkeur testen door laboratoria die zijn geaccrediteerd volgens ISO 17025 en controles die worden uitgevoerd door instanties die volgens de norm EN 45011 of een gelijkwaardige internationale norm zijn geaccrediteerd.
De functionele eenheid waartoe de diverse in- en outputs moeten worden herleid, is 1 kg textielproduct in normale omstandigheden (65 % ± 4 % relatieve vochtigheid en 20 °C ± 2 °C; deze standaardomstandigheden worden gespecificeerd in ISO 139 Textiel — Standaardatmosferen voor het conditioneren en de beproeving).
Indien de aanvrager een certificeringssysteem gebruikt voor de uitvoering van onafhankelijke controles, moet het gekozen systeem en de systemen die samenhangen met de accreditatie van controleurs voldoen aan de algemene voorwaarden van EN 45011 en ISO 17065. Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie verlangen en onafhankelijke controles en locatiebezoeken uitvoeren.
De bevoegde instanties wordt aangeraden bij de beoordeling van aanvragen en het toezicht op de inachtneming van de criteria rekening te houden met de toepassing van erkende milieuzorgsystemen, zoals EMAS, ISO 14001 en ISO 50001 (opmerking: de invoering van dergelijke zorgsystemen is niet verplicht).
CRITERIA VOOR DE EU-MILIEUKEUR
Aanvragers moeten aantonen de criteria na te leven met betrekking tot de samenstelling van het materiaal, de chemische formuleringen, de productielocaties en de gebruiksgeschiktheid van de producten waaraan zij de milieukeur toegekend willen hebben.
1. CRITERIA VOOR TEXTIELVEZELS
In deze rubriek worden de vezelspecifieke criteria vermeld voor de volgende vezelsoorten:
natuurlijke vezels: katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels, vlas en andere bastvezels, wol en andere keratinevezels;
synthetische vezels: acryl, elastaan, polyamide, polyester and polypropeen;
synthetische cellulosevezels: lyocell, modal en viscose.
Alle vezels, inclusief de hierboven genoemde, die minder dan 5 % van het totale gewicht van het product uitmaken of die worden gebruikt als opvulmateriaal of voering, mogen worden gebruikt zonder dat zij hoeven te voldoen aan de criteria voor textielvezels. Met uitzondering van polyamide en polyester hoeven de criteria voor textielvezels niet te worden nageleefd:
door het gehele product wanneer de vezels gerecycleerd materiaal bevatten dat ten minste 70 % van het gewicht van alle vezels in het product vertegenwoordigt,
door afzonderlijke vezels in het product met milieukeur als het soort vezel voor ten minste 70 % uit gerecycleerd materiaal bestaat.
Voor de berekening van het percentage katoen in een product dat moet voldoen aan criterium 1a) of 1b) wordt het gehalte aan gerecycleerde katoenvezel afgetrokken van de vereiste minimumpercentages, behalve in het geval van kleding voor kinderen jonger dan 3 jaar.
In dit verband worden vezels die gerecycleerd materiaal bevatten gedefinieerd als vezels die afkomstig zijn van afval vóór consumptie (met inbegrip van polymeer- en vezelproductieafval, snijdsels van textiel- en kledingfabrikanten) en van afval na consumptie (textiel en allerlei vezel- en textielproducten, evenals niet-textiel afval waaronder petflessen en visnetten).
Gerecycleerd materiaal moet, met uitzondering van petflessen die gebruikt worden om polyester te fabriceren, voldoen aan de eisen van de in criterium 13 bedoelde RSL. Hieronder vallen ook jaarlijkse, willekeurige analytische testen voor gespecificeerde stofgroepen.
: gerecycleerd materiaal moet helemaal tot aan het recycleproces van de grondstoffen traceerbaar zijn. Dit moet worden gecontroleerd door de certificering door een onafhankelijke derde partij in de controleketen of door documentatie die door grondstofleveranciers en -recyclers wordt verstrekt. Indien vereist in criterium 13, moeten verklaringen en testresultaten vanuit laboratoria door vezelfabrikanten en grondstofleveranciers worden ingediend.
Criterium 1. Katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels (met inbegrip van kapok)
Katoen en andere natuurlijke cellulose-zaadvezels (hierna „katoen” genoemd) bevatten een minimale hoeveelheid van ofwel biologisch geteeld katoen (zie criterium 1. a) ofwel katoen met geïntegreerde plaagbestrijding (zie criterium 1. b). Voorts moeten de volgende voorschriften worden nageleefd:
Voor producten die aan specifieke drempels voor percentages aan biologisch geteeld katoen of katoen met geïntegreerde plaagbestrijding voldoen, mag hierover extra informatie naast de milieukeur worden geplaatst. Criterium 28 biedt hier richtsnoeren voor.
1. a) Biologische productienorm
Met uitzondering van de hieronder genoemde producten moet ten minste 10 % van het katoen worden geteeld volgens de eisen zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 834/2007 ( 2 ), het Amerikaanse National Organic Programme (NOP) of gelijkwaardige wettelijke verplichtingen die door handelspartners van de EU zijn vastgesteld. Het biologisch katoengehalte kan zowel biologisch geteeld katoen als biologisch overgangskatoen betreffen.
Het katoengehalte van de volgende producten moet ten minste voor 95 % uit biologisch katoen bestaan: T-shirts, topjes voor vrouwen, vrijetijdsoverhemden, spijkerbroeken, pyjama's en nachtkleding, ondergoed en sokken.
: biologisch materiaal moet door een onafhankelijk controleorgaan worden gecertificeerd indien het voldoet aan de productie- en inspectievoorschriften zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 834/2007, het Amerikaanse National Organic Programme (NOP) of aan de voorschriften die door andere handelspartners zijn vastgesteld. In elk land van herkomst zullen er jaarlijks controles plaatsvinden.
Voor conventioneel geteeld katoen en katoen met geïntegreerde plaagbestrijding dat is gemengd met biologisch geteeld katoen, wordt een kwalitatieve screeningtest op gangbare genetische modificaties volgens de EU-referentiemethoden voor ggo-analyse ( 3 ) en een ggo-vrij resultaat als bewijs van naleving aanvaard. De tests moeten op monsters van het ruwe katoen uit elk land van herkomst worden uitgevoerd voordat er enige natte bewerking heeft plaatsgevonden. Certificering in het kader van controlesystemen die genetisch gemodificeerd katoen uitsluiten, worden geaccepteerd als bewijs van naleving van katoen met geïntegreerde plaagbestrijding.
1. b) Katoenproductie volgens de beginselen van geïntegreerde plaagbestrijding
Ten minste 20 % van het katoen wordt geteeld volgens de beginselen voor geïntegreerde plaagbestrijding zoals vastgesteld in het programma geïntegreerde plaagbestrijding door de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de VN, of systemen voor geïntegreerde gewasbescherming die de beginselen van geïntegreerde plaagbestrijding integreren, en moet voldoen aan de beperkingen op bestrijdingsmiddelen in criterium 1. c).
Voor de volgende producten geldt dat het minimumpercentage van het katoen dat volgens bovenstaande beginselen voor geïntegreerde plaagbestrijding is geteeld, 60 % bedraagt: T-shirts, topjes voor vrouwen, vrijetijdsoverhemden, spijkerbroeken, pyjama's en nachtkleding, ondergoed en sokken.
►M1 Controle wordt ofwel op jaarbasis voor elk land van herkomst uitgevoerd, ofwel op basis van certificeringen voor alle IPM-katoen die voor de vervaardiging van het product wordt ingekocht. ◄
: de aanvrager moet aantonen dat het katoen is geteeld door landbouwers die hebben deelgenomen aan officiële opleidingsprogramma's van de FAO van de VN of aan regeringsprogramma's in het kader van geïntegreerde plaagbestrijding en geïntegreerde gewasbescherming en/of zijn gecontroleerd als onderdeel van een gecertificeerd systeem voor geïntegreerde plaagbestrijding door een derde partij.Naleving van de beperking op bestrijdingsmiddelen is niet vereist voor systemen die het gebruik van de in criterium 1. c) vermelde stoffen verbieden en die ofwel zijn getest, ofwel beschikken over verklaringen van landbouwers en/of groepen landbouwers dat de stoffen niet zijn gebruikt en die worden gecontroleerd door middel van bezoeken ter plaatse door controle-instanties die geaccrediteerd zijn door nationale overheden of erkende certificeringssystemen voor biologisch of geïntegreerde plaagbestrijding.
▼M1 —————
1. c) Beperkingen op bestrijdingsmiddelen met betrekking tot conventioneel geteeld katoen en katoen met geïntegreerde plaagbestrijding.
Alle katoen dat in textielproducten met een milieukeur wordt gebruikt, met uitzondering van biologisch katoen en katoen uit de in 1. b) vrijgestelde systemen voor geïntegreerde plaagbestrijding, moeten worden geteeld zonder gebruik te maken van een van de volgende stoffen:
Aldicarb, aldrin, camfechloor (toxafeen), captafol, chloordaan, 2,4,5-T, chloordimeform, cypermethrin, DDT, dieldrin, dinoseb en de zouten daarvan, endosulfan, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen, hexachloorcyclohexaan (alle isomeren samen), methamidofos, methylparathion, monocrotofos, neonicotinoïden (clothianidin, imidacloprid, thiametoxam), parathion, pentachloorfenol.
De som van de vermelde bestrijdingsmiddelen die bij het testen van het katoen worden gedetecteerd, mag niet groter zijn dan 0,5 ppm.
:
katoen wordt getest op de vermelde stoffen. Er moet een testverslag worden verstrekt op basis van de volgende testmethoden:
De testen moeten op monsters van het ruwe katoen voor elk land van herkomst worden uitgevoerd, voordat er enige natte bewerking plaatsvindt. Voor elk land van herkomst worden testen op basis van onderstaande punten uitgevoerd:
indien slechts één partij katoen per jaar wordt gebruikt, wordt er een monster genomen uit een willekeurig geselecteerde baal;
indien twee of meer partijen katoen per jaar worden gebruikt, worden samengestelde monsters genomen van 5 % van de balen.
Katoen hoeft niet verplicht getest te worden indien het gecertificeerd is door een systeem voor geïntegreerde plaagbestrijding dat het gebruik van genoemde stoffen verbiedt.
1. d) Traceerbaarheidseisen met betrekking tot biologisch geteeld katoen en katoen met geïntegreerde plaagbestrijding
Alle katoen dat volgens de productienormen voor biologisch geteeld katoen en katoen met geïntegreerde plaagbestrijding geteeld is en wordt gebruikt voor de vervaardiging van een textielproduct met een milieukeur moet traceerbaar zijn vanaf het moment dat de productienorm wordt gecontroleerd tot aan ten minste de productie van ongebleekte stoffen.
:
de aanvrager moet aantonen aan de minimumeisen voor het katoengehalte te voldoen, hetzij voor de hoeveelheid gekocht katoen op jaarbasis, hetzij voor de katoenmix die gebruikt is voor de vervaardiging van de eindproducten en voor elke productlijn geldt:
op jaarbasis: transactiegegevens en/of facturen moeten worden ingediend die de op jaarbasis van landbouwers of telersverenigingen gekochte hoeveelheid katoen documenteren, en/of het totale gewicht aan gecertificeerd katoen, tot aan de productie van ongebleekte stoffen.
op basis van het eindproduct: de hoeveelheid katoen die bij de spin- en/of stofproductiefasen in elk eindproduct is gebruikt, moet worden gedocumenteerd. Alle documentatie moet verwijzen naar de toezichthoudende instantie of de certificeerder van de verschillende katoensoorten.
Criterium 2. Vlas en andere bastvezels (met inbegrip van hennep, jute en ramee)
2. a) |
Vlas en andere bastvezels moeten onder omgevingsomstandigheden en zonder thermische energie-input worden geroot. : de aanvrager moet een verklaring indienen van de rootmethode die door de landbouwers en/of zwingelmolens als leveranciers van de vezels wordt gebruikt. |
2. b) |
Indien roten in water wordt toegepast, moet het afvalwater uit de rootputten op een zodanige wijze worden behandeld dat het CZV of TOC wordt verminderd met ten minste 75 % voor hennepvezels en met ten minste 95 % voor vlas en de andere bastvezels. : indien roten in water wordt toegepast, moet de aanvrager een testverslag indienen waarbij de volgende testmethode wordt gebruikt: ISO 6060 (CZV). |
Criterium 3. Wol en andere keratinevezels (met inbegrip van wol van schapen en lammeren, en haar van kamelen, alpaca's en geiten)
3. a) |
De opgetelde totalen in tabel 2 mogen niet worden overschreden door de concentraties ectoparasiticiden op ruwe wol vóór ontvetting. Deze eisen zijn niet van toepassing indien aan de hand van documenten de identiteit kan worden aangetoond van de landbouwers die ten minste 75 % van de betrokken wol of keratinevezels hebben geproduceerd, samen met een verklaring van die landbouwers dat bovengenoemde stoffen niet op de betrokken weilanden of dieren werden gebruikt.
Tabel 2 Volledig overzicht van de beperkingen voor concentraties ectoparasiticiden in wol
Fabrieken waar wolontvetting plaatsvindt en die gebruikmaken van de riolering mogen, indien ze geen afvalwater lozen en bovengenoemde ectoparasiticiden afbreken die door verbranding in ontvettingsresten en slib aanwezig kunnen zijn, afwijken van de eis voor het testen van wol, maar moeten ten minste aan twee van de maatregelen in 3c) voldoen. : aanvragers moeten bovengenoemde documentatie indienen of testverslagen opstellen waarbij de IWTO-ontwerptestmethode 59 wordt gebruikt. De testen moeten worden uitgevoerd op teelt- of verkooppartijen van ruwe wol, naar land van herkomst (indien gemengd) en voordat er enige natte bewerking heeft plaatsgevonden. Uit elk land van herkomst moet ten minste één uit diverse teelt- of verkooppartijen samengesteld monster per verwerkingspartij worden getest. Een samengesteld monster moet bestaan uit:
i)
wolvezels van ten minste tien willekeurig geselecteerde teelt- of verkooppartijen (per land van herkomst) wanneer de desbetreffende verwerkingspartij meer dan tien verkooppartijen uit dat land van herkomst bevat,
ii)
één monster per verkooppartij (of teeltpartij, indien deze kleiner is) wanneer de desbetreffende verwerkingspartij minder dan tien verkooppartijen uit dat land van herkomst bevat. Als alternatief mogen ook testverslagen voor alle teelt- of verkooppartijen binnen een verwerkingspartij worden ingediend. Wanneer er sprake is van een afwijking, moet de aanvrager bewijs inzake de structuur van de fabriek waar de ontvetting plaatsvindt, indienen en aan de hand van laboratoriumtestverslagen aantonen dat de ectoparasiticiden die aanwezig kunnen zijn in ontvettingsresten en slib, worden afgebroken. |
3. b) |
Behandelingen voor wolontvetting moeten de CZV-lozing minimaliseren door de verwijdering van vuildeeltjes en de terugwinning van vet te maximaliseren, gevolgd door een behandeling volgens de waarde zoals gespecificeerd in tabel 3, al dan niet ter plaatse. De volgende CZV-beperkingen gelden voor de ontvetting van grove en fijne zweetwol. Fijne wol wordt gedefinieerd als merinowol van ≤ 23,5 micron in diameter.
Tabel 3 CZV-waarden voor de definitieve lozing van afvalwater afkomstig uit het ontvetten van wol
: de aanvrager moet de desbetreffende gegevens indienen en testverslagen met betrekking tot dit criterium waarbij de volgende testmethode wordt gebruikt: ISO 6060. De gegevens moeten aantonen dat de fabriek waar de wolontvetting plaatsvindt of, als het afvalwater buiten de fabriek wordt gezuiverd, het bedrijf dat het afvalwater zuivert, aan de criteria voldoet. Dit criterium moet op basis van maandelijkse gemiddelden tijdens de zes maanden voorafgaand aan de aanvraag worden nageleefd. |
3. c) |
Fabrieken waar wolontvetting plaatsvindt, moeten ten minste een van onderstaande maatregelen invoeren voor terugwinning uit geoxideerd vet, vezel, wolvet of slib afkomstig van de fabriek waar de ontvetting plaatsvindt voor de wolproducten met de milieukeur:
i)
terugwinning voor de verkoop als chemische grondstof,
ii)
de productie van compost of vloeibare meststof,
iii)
de vervaardiging van producten zoals bouwmaterialen,
iv)
behandeling en energieterugwinning door anaerobe vergisting of verbranding. : de aanvrager moet een verslag indienen en gegevens over afvaloverslag over het soort en het aandeel teruggewonnen afval en de toegepaste methode. |
Criterium 4. Acryl
4. a) |
Het jaargemiddelde van de uitstoot van acrylonitril in de lucht (gedurende de polymerisatie en tot het stadium van de spinklare oplossing) moet lager zijn dan 1,0 g/kg geproduceerde vezel. : de aanvrager moet gedetailleerde documentatie en/of testverslagen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, alsmede een verklaring van de vezelfabrikant dat aan dit criterium is voldaan. |
4. b) |
De uitstoot van N,N-dimethylacetamide (127-19-5) in de lucht op de werkplek gedurende de polymerisatie en het spinnen mag niet meer dan een indicatieve grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling van 10,0 ppm bedragen. : emissiewaarden worden gemeten tijdens de procesfasen waarin de stoffen worden gebruikt, uitgedrukt als gemiddelde waarde over 8 uur (gemiddelde shiftwaarde). De aanvrager moet testverslagen en controlegegevens van de vezelfabrikant indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan. |
Criterium 5. Elastaan
5. a) |
Organische tinverbindingen mogen niet worden gebruikt voor de vervaardiging van vezels. : de aanvrager moet een verklaring van de vezelfabrikant indienen dat deze stoffen niet zijn gebruikt. |
5. b) |
De uitstoot vande onderstaande stoffen in de lucht op de werkplek gedurende de polymerisatie en het spinnen mag niet meer dan de volgende indicatieve grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling bedragen:
i)
difenylmethaan-4,4'-diisocyanaat (101-68-8) 0,005 ppm;
ii)
tolueen-2,4-diisocyanaat (584-84-9) 0,005 ppm;
iii)
N,N-dimethylacetamide (127-19-5) 10,0 ppm. : emissiewaarden worden gemeten tijdens de procesfasen waarin de stoffen worden gebruikt, uitgedrukt als gemiddelde waarde over 8 uur (gemiddelde shiftwaarde). De aanvrager moet testverslagen en controlegegevens van de vezelfabrikant indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan. |
Criterium 6. Polyamide (of nylon)
Polyamideproducten moeten ten minste aan een van de onder subcriterium 6. a) en 6. b) vermelde productienormen voldoen.
Voor elk product dat aan de minimale drempelwaarde voor gerecycleerd materiaal voldoet, mag hierover extra informatie naast de milieukeur worden vermeld. Criterium 28 biedt hier richtsnoeren voor.
6. a) |
Productienorm 1: minimale hoeveelheid gerecycleerd materiaal. Vezels moeten voor ten minste 20 % zijn vervaardigd uit nylon dat afkomstig is van gerecycleerd afval vóór of na consumptie. : gerecycleerd materiaal moet tot het stadium van de grondstofrecycling traceerbaar zijn. Dit moet worden gecontroleerd aan de hand van een onafhankelijke certificering van de controleketen of door documentatie die door leveranciers en verwerkingsbedrijven wordt verstrekt. |
6. b) |
Productienorm 2: N2O-uitstoot van de productie van monomeer. Het jaargemiddelde van de uitstoot van N2O in de lucht tijdens de productie van het monomeer nylon mag niet hoger zijn dan 9,0 g N2O/kg caprolactam (voor nylon 6) of adipinezuur (voor nylon 6,6). : de aanvrager moet documentatie of testverslagen met controlegegevens, alsmede een verklaring van de vezelfabrikant(en) en hun grondstofleverancier indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan. |
Criterium 7. Polyester
Textielproducten die vooral bestemd zijn voor de verkoop aan consumenten moeten voldoen aan subcriterium a) en b). Textielproducten die vooral bestemd zijn voor de verkoop aan klanten binnen de commerciële of publieke sector moeten voldoen aan subcriterium a), alsook aan subcriterium b) of c).
Voor elk product dat aan de minimale drempelwaarde voor gerecycleerd materiaal voldoet, mag hierover extra informatie naast de milieukeur worden vermeld. Criterium 28 biedt hier richtsnoeren voor.
7. a) |
De hoeveelheid antimoon in de polyestervezels mag niet groter zijn dan 260 ppm. Polyestervezels die van gerecycleerde petflessen zijn gemaakt, zijn vrijgesteld van deze eis. : de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze stoffen niet zijn gebruikt, of een testverslag waarbij de volgende testmethoden worden gebruikt: directe bepaling door middel van atoomabsorptiespectrometrie of massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-MS). De test moet op een samengesteld monster van ruwe vezels worden uitgevoerd voordat er enige natte bewerking plaatsvindt. Voor vezels die van gerecycleerde petflessen zijn vervaardigd, moet een verklaring worden ingediend. |
7. b) |
Vezels moeten worden vervaardigd met een minimumgehalte aan pet dat afkomstig is van gerecycleerd afval vóór of na consumptie. Stapelvezels mogen een minimumgehalte van 50 % hebben en filamentvezels van 20 %. Microvezels zijn vrijgesteld van deze eis en moeten in plaats daarvan voldoen aan c). : gerecycleerd materiaal moet tot het stadium van de grondstofrecycling traceerbaar zijn. Dit moet worden gecontroleerd aan de hand van een onafhankelijke certificering van de controleketen of door documentatie die door leveranciers en verwerkingsbedrijven wordt verstrekt. |
7. c) |
Het jaargemiddelde van de uitstoot van VOS gedurende de productie van polyester, met inbegrip van beide puntbronnen en vluchtige emissies, mag niet hoger zijn dan 1,2 g/kg voor PET-snippers en 10,3 g/kg voor filamentvezel. : de aanvrager moet controlegegevens en/of testverlagen indienen waaruit blijkt dat aan de norm EN 12619 of normen met een gelijkwaardige testmethode is voldaan. Gedurende minimaal zes maanden voorafgaand aan de aanvraag moeten er maandelijkse gemiddelden worden ingediend van de totale uitstoot van organische verbindingen voor producten met de milieukeur. |
Criterium 8. Polypropeen
Pigmenten op loodbasis mogen niet worden gebruikt.
: de aanvrager moet een verklaring indienen dat deze stoffen niet zijn gebruikt.
Criterium 9. Synthetische cellulosevezels (met inbegrip van viscose, modal en lyocell)
Subcriteria pulpproductie
9. a) |
Ten minste 25 % van de pulpvezels moet worden vervaardigd van hout dat is geteeld volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals gedefinieerd door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. De resterende hoeveelheid van de pulpvezels moet van pulp afkomstig van legale bosbouw en plantages zijn. : de aanvrager moet van de vezelfabrikanten geldige, onafhankelijke certificeringen van controleketens ontvangen waaruit blijkt dat de houtvezels volgens de beginselen van duurzaam bosbeheer zijn geteeld en/of van legale bronnen afkomstig zijn. FSC, PEFC of gelijkwaardige systemen worden als onafhankelijke certificering geaccepteerd. De vezelfabrikant moet aantonen dat de „due diligence”-processen zoals gespecificeerd in Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) zijn opgevolgd ter garantie dat hout legaal is geoogst. Geldige FLEGT-vergunningen (wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw) van de EU of Cites-vergunningen (de Conventie inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten) van de VN en certificering door derde partijen gelden als bewijs van legale bevoorrading. |
9. b) |
Pulp uit katoenlinters moet ten minste voldoen aan de eisen van criterium 1. a) of 1. b) voor katoen. : zoals vermeld bij de desbetreffende criteria |
9. c) |
Pulp die voor de vervaardiging van vezels wordt gebruikt, moet zonder het gebruik van elementaire chloor worden gebleekt. De hieruit voortvloeiende totale hoeveelheid chloor en organisch gebonden chloor in de afgewerkte vezels (OX) mag niet hoger zijn dan 150 ppm of in het afvalwater van de pulpproductie (AOX) niet meer dan 0,170 kg/ADt pulp bedragen. : de aanvrager moet een testverslag indienen waaruit blijkt dat aan de OX- of AOX-eisen wordt voldaan, waarbij de juiste testmethode wordt gebruikt: OX: ISO 11480 (gecontroleerde verbranding en microcoulometrie). AOX: ISO 9562 |
9. d) |
Ten minste 50 % van de pulp die wordt gebruikt voor de vervaardiging van vezels moet afkomstig zijn van fabrieken die pulp oplossen en die aan terugwinning doen uit hun verbruikte procesvloeistoffen door:
i)
het genereren van electriciteit en stoom ter plaatse;
ii)
het vervaardigen van chemische bijproducten. : de aanvrager moet een lijst indienen van de leveranciers van de grondstoffen die zijn gebruikt om de vezels te vervaardigen en het percentage pulp dat ze hebben geleverd. Documentatie en bewijs moeten worden ingediend waaruit blijkt dat het vereiste percentage aan leveranciers beschikt over de juiste energieproducerende apparatuur en/of systemen voor de terugwinning van bijproducten en productiesystemen die op de betreffende productielocaties zijn geïnstalleerd. |
Subcriteria vezelproductie
9. e) |
oor viscose- en modalvezels mag het jaargemiddelde van het zwavelgehalte van de uitstoot van zwavelverbindingen in de lucht ten gevolge van de vezelproductie niet hoger zijn dan de volgende prestatiewaarden in tabel 4.
Tabel 4 Uitstoot zwavelgehalte voor viscose- en modalvezels
: de aanvrager moet gedetailleerde documentatie en/of testverslagen, alsmede een verklaring indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan. |
2. CRITERIA VOOR COMPONENTEN EN ACCESSOIRES
In deze rubriek worden de componenten en accessoires vermeld die onderdeel uitmaken van een eindproduct.
Criterium 10. Vulstoffen
10. a) |
Vulmateriaal dat uit textielvezels bestaat, moet voldoen aan de criteria voor textielvezels (1-9) voor zover deze van toepassing zijn. |
10. b) |
Vulmateriaal moet voldoen aan de RSL-textieleisen voor biociden en formaldehyde (zie aanhangsel 1). |
10. c) |
Detergenten en andere chemische stoffen die voor het wassen van vulstoffen (dons, veren, natuurlijke of synthetische vezels) worden gebruikt, moeten voldoen aan de RSL-textieleisen voor alle chemische stoffen en preparaten en voor detergenten, wasverzachters en complexvormers (zie aanhangsel 1). |
: zoals vermeld bij de desbetreffende criteria
Criterium 11. Coatings, laminaten en membranen
11. a) |
Van polyurethaan vervaardigde producten moeten voldoen aan het textielvezelcriterium 5. a) betreffende organisch tin en 5. b) met betrekking tot blootstelling op de werkplek aan aromatische diisocyanaten en DAMc. |
11. b) |
Van polyester vervaardigde producten moeten voldoen aan textielvezelcriterium 7. a) en 7. c) betreffende het antimoongehalte en de uitstoot van VOS gedurende de polymerisatie. |
11. c) |
Polymeren moeten voldoen aan beperking g v) van de RSL in aanhangsel 1 bij dit besluit. |
: zoals vermeld bij de desbetreffende criteria en/of in aanhangsel 1 bij dit besluit.
Criterium 12. Accessoires
Metalen en kunststofcomponenten zoals ritsen, knopen en sluitingen moeten voldoen aan de RSL-eisen voor accessoires (zie aanhangsel 1).
: zoals vermeld bij de desbetreffende criteria.
3. CRITERIA VOOR CHEMISCHE STOFFEN EN PROCESSEN
De criteria in deze rubriek zijn, waar aangegeven, van toepassing op de volgende productiefasen:
spinnen,
maken van weefsel,
voorbehandelen,
verven,
bedrukken,
appreteren,
snijden, vervaardigen, bekleden.
Tenzij anders bepaald zijn deze criteria, met inbegrip van de eisen voor willekeurig testen, ook van toepassing op vezels die gerecycleerd materiaal bevatten.
Criterium 13. Lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen (Restricted Substance List, RSL)
13. a) Algemene voorwaarden
Ter vervaardiging van het eindproduct mag het gehalte in de recepten van het eindproduct en de productie van een op de lijst van aan beperkingen onderworpen stoffen voorkomende gevaarlijke stof niet gelijk zijn aan of hoger zijn dan de aangegeven concentratiegrenzen of volgens de aangegeven beperkingen. De RSL is opgenomen in aanhangsel 1. De beperkingen in de RSL hebben voorrang op de in criterium 14, tabel 6, opgesomde afwijkingen.
De RSL wordt gecommuniceerd aan leveranciers en tussenpersonen die verantwoordelijk zijn voor de productiefasen, namelijk het spinnen, het verven, het bedrukken en het afwerken. De controle- en testeisen staan voor elke productiefase en voor het eindproduct in de RSL gespecificeerd.
Indien vereist, moeten steekproefsgewijze laboratoriumtesten voor elke productlijn worden uitgevoerd. Testen worden jaarlijks tijdens de vergunningsperiode uitgevoerd om aan te tonen dat de RSL voortdurend wordt nageleefd.
5 ) (Richtsnoeren voor de samenstelling van veiligheidsinformatiebladen (SDS)) worden ingevuld. Onvolledige veiligheidsinformatiebladen moeten worden aangevuld met verklaringen van leveranciers van chemicaliën.
: de aanvrager moet een verklaring van conformiteit met de RSL indienen, alsmede bewijsmateriaal van toepassing op de stoffen en productierecepten die zijn gebruikt om het eindproduct te vervaardigen. De eisen zijn vermeld in de RSL en omvatten verklaringen die zijn verkregen van degenen die verantwoordelijk zijn voor verwante productiefasen, verklaringen van leveranciers van chemicaliën en testresultaten van de laboratoriumanalyses van monsters van het eindproduct. Verklaringen over productiefasen moeten worden ondersteund door veiligheidsinformatiebladen (SDS) voor de productierecepten en, waar nodig, verklaringen van leveranciers van chemicaliën. Veiligheidsinformatiebladen moeten overeenkomstig de richtsnoeren in hoofdstuk 2, 3, 9, 10, 11 en 12 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (Laboratoriumanalyse van het eindproduct wordt op representatieve wijze voor de in licentie gegeven productlijnen uitgevoerd, indien voorgeschreven in de RSL en volgens de genoemde testmethoden. De testen worden, indien vereist, op verzoek en vervolgens steekproefsgewijs eenmaal per jaar voor iedere productlijn uitgevoerd, waarna de resultaten aan de relevante bevoegde instantie worden meegedeeld. Testgegevens verkregen met het oog op de naleving van de RSL's en andere regelingen in de industrie worden aanvaard indien de testmethoden gelijkwaardig zijn en op een representatief monster van het eindproduct zijn uitgevoerd.
Indien de testresultaten tijdens de vergunningsperiode negatief uitpakken, moet er opnieuw worden getest voor de specifieke productlijn. Als de tweede test ook mislukt, wordt de vergunning voor de specifieke productlijn opgeschort. Er zullen dan herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd om de vergunning opnieuw van kracht te laten worden.
13. b) Zeer zorgwekkende stoffen
Het eindproduct inclusief alle onderdelen en hulpstukken mag geen, tenzij specifiek vrijgestelde, stoffen bevatten die:
aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voldoen;
volgens de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 beschreven procedure zijn aangemerkt als stoffen die in aanmerking komen om te worden opgenomen in de lijst van zeer zorgwekkende stoffen.
Dit geldt voor stoffen die een functie aan het eindproduct geven en voor stoffen die opzettelijk zijn gebruikt in de productieformules.
Er wordt geen vrijstelling gegeven voor zeer zorgwekkende stoffen die aanwezig zijn in een textielproduct, of in een homogeen onderdeel van een complex textielproduct, in concentraties hoger dan 0,10 % (gewichtsprocent).
: stoffen en recepten die tijdens elke productiefase worden gebruikt, worden aan de hand van de meest recente versie van de door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) gepubliceerde lijst van in aanmerking komende stoffen streng onderzocht. De aanvrager moet voor elke productiefase een verklaring opstellen dat aan de criteria is voldaan, en dit aan de hand van screeningsdocumenten ondersteunen.
Als er een vrijstelling is verleend, moet de aanvrager aantonen dat het gebruik van die stof in overeenstemming is met de grenswaarden van de concentratie en de vrijstellingsvoorwaarden die in de RSL staan vermeld.
Criterium 14. Vervanging van gevaarlijke stoffen en mengsels die gebruikt worden bij het verven, bedrukken en afwerken
Stoffen en mengsels die tijdens het proces van verven, bedrukken en afwerken op weefsels en breiwerk worden toegepast en op het eindproduct nog aanwezig zijn en die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) voldoen aan de criteria voor indeling in de gevarenklassen of waarschuwingszinnen van tabel 5, mogen niet worden gebruikt, tenzij ze uitdrukkelijk zijn vrijgesteld. Deze beperkingen gelden ook voor functionele stoffen die tijdens de vervaardiging in synthetische vezels of kunstmatige cellulosevezels zijn verwerkt. Dit criterium geldt voor bij de productie gebruikte chemische stoffen in de vorm waarin ze op het product zijn toegepast, hetzij als stoffen of mengsels.
14. a) Beperkingen voor gevarenaanduidingen
Tabel 5 bevat beperkingen voor gevarenaanduidingen. De meest recente indelingsregels die de Europese Unie heeft aangenomen, hebben voorrang op de lijst met gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen. Aanvragers moeten er daarom voor zorgen dat aanduidingen altijd gebaseerd zijn op de meest recente indelingsregels.
Stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen bij verwerking zodanig wijzigen (die bijvoorbeeld niet langer biologisch beschikbaar zijn of een wijziging van de chemische samenstelling ondergaan) dat het geïdentificeerde gevaar niet langer van toepassing is, zijn vrijgesteld van de bovenstaande eis. Dit is ook van toepassing op polymeren die zijn aangepast om een functie in te bouwen en op monomeren of additieven die op covalente wijze aan polymeren zijn gebonden.
Tabel 5
Aan beperkingen onderhevige gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen en hun CLP-aanduiding
Acute toxiciteit |
|
Categorie 1 en 2 |
Categorie 3 |
H300 Dodelijk bij inslikken (R28) |
H301 Giftig bij inslikken (R25) |
H310 Dodelijk bij contact met de huid (R27) |
H311 Giftig bij contact met de huid (R24) |
H330 Dodelijk bij inademing (R23/26) |
H331 Giftig bij inademing (R23) |
H304 Kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt (R65) |
EUH070 Giftig bij oogcontact (R39/41) |
Specifieke doelorgaantoxiciteit |
|
Categorie 1 |
Categorie 2 |
H370 Veroorzaakt schade aan organen (R39/23, R39/24, R39/25, R39/26, R39/27, R39/28) |
H371 Kan schade aan organen veroorzaken (R68/20, R68/21, R68/22) |
H372 Veroorzaakt schade aan organen bij langdurige of herhaalde blootstelling (R48/25, R48/24, R48/23) |
H373 Kan schade aan organen veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling (R48/20, R48/21, R48/22) |
Sensibilisatie van de luchtwegen of van de huid |
|
Categorie 1A |
Categorie 1B |
H317: Kan een allergische huidreactie veroorzaken (R43) |
H317: Kan een allergische huidreactie veroorzaken (R43) |
H334: Kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken (R42) |
H334: Kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken (R42) |
Kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting |
|
Categorie 1A en 1B |
Categorie 2 |
H340 Kan genetische schade veroorzaken (R46) |
H341 Verdacht van het veroorzaken van genetische schade (R68) |
H350 Kan kanker veroorzaken (R45) |
H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker (R40) |
H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing (R49) |
|
H360F Kan de vruchtbaarheid schaden (R60) |
H361f Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden (R62) |
H360D Kan het ongeboren kind schaden (R61) |
H361d Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden (R63) |
H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden (R60, R60/61) |
H361fd Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden (R62/63) |
H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Verdacht van het schaden van het ongeboren kind (R60/63) |
H362 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding (R64) |
H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Verdacht van het verminderen van de vruchtbaarheid (R61/62) |
|
Gevaar voor het aquatisch milieu |
|
Categorie 1 en 2 |
Categorie 3 en 4 |
H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen (R50) |
H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen (R52/53) |
H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen (R50/53) |
H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben (R53) |
H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen (R51/53) |
|
Gevaarlijk voor de ozonlaag |
|
EUH059 Gevaarlijk voor de ozonlaag (R59) |
|
14. b) Afwijkingen voor textielstoffen
In overeenstemming met artikel 6, lid 7, van Verordening (EG) nr. 66/2010 zijn de stofgroepen in tabel 6 uitdrukkelijk vrijgesteld van de eisen in criterium 14. a), en in overeenstemming met de in tabel 6 genoemde voorwaarden voor afwijking van de gevarenaanduiding. Voor elke stofgroep staan alle voorwaarden voor afwijking van de gespecificeerde gevarenaanduidingen vermeld. Deze afwijkingen gelden ook voor stoffen die tijdens de vervaardiging aan kunstmatige en synthetische vezels (al dan niet van cellulose) zijn toegevoegd.
Tabel 6
Afwijkende gevarenaanduiding per stofgroep
Stoffen die een functie vervullen voor het eindproduct |
||
Stofgroep |
Afwijkende gevarenaanduiding |
Voorwaarden voor de afwijking |
i) Kleurstoffen voor verven en ongepigmenteerd bedrukken |
H301, H311, H331, H317, H334 |
Stofvrije kleurstofformuleringen of automatische dosering en toevoer van kleurstoffen moeten door ververijen en printers worden gebruikt om blootstelling van de werknemer te minimaliseren; |
H411, H412, H413 |
Verfprocessen waarbij gebruik wordt gemaakt van reactieve, directe, kuip- of zwavelkleurstoffen met deze aanduidingen moeten minimaal aan een van de volgende voorwaarden voldoen: — gebruik van kleurstoffen met een hoge affiniteit, — verwezenlijking van een uitvalpercentage van minder dan 3,0 %, — gebruik van instrumentatie voor kleuraanpassing, — invoering van operationele standaardprocedures voor het verfproces, — toepassing van kleurverwijdering om afvalwater in overeenstemming met criterium 16. a) te behandelen) Het gebruik van kleuroplossingen en/of digitale drukprocessen zijn van deze voorwaarden vrijgesteld. |
|
ii) Vlamvertragers |
H317 (1B), H373, H411, H412, H413 |
— Het product moet bestemd zijn voor gebruik in toepassingen waarbij voldaan moet worden aan de eisen voor brandbeveiliging in aanbestedingsnormen en -voorschriften van ISO, EN, lidstaat of publieke sector. — Het product moet voldoen aan de eisen van de functieduurzaamheid (zie criterium 25) |
H351 is vrijgesteld van de toepassing van de synergist antimoontrioxide als backcoat van interieurtextiel. |
— Het product moet bestemd zijn voor gebruik in toepassingen waarbij voldaan moet worden aan de eisen voor brandbeveiliging in aanbestedingsnormen en -voorschriften van ISO, EN, lidstaat of publieke sector. — De uitstoot in de lucht op de werkplek waar de vlamvertrager op het textielproduct wordt aangebracht, mag niet hoger zijn dan de grenswaarde voor een acht uur durende beroepsmatige blootstelling van 0,50 mg/m3. |
|
iii) Optische witmakers |
H411, H412, H413 |
Optische witmakers mogen alleen in onderstaande gevallen worden gebruikt: — bij witte bedrukking, — om de helderheid van uniformen en werkkleding te verbeteren, — als additieven tijdens de productie van polyamide en polyester met gerecycleerd materiaal. |
iv) Water-, vuil- en vlekafstotende middelen |
H413 |
Het afstotende middel en de afbraakproducten ervan moeten ofwel: — gemakkelijk en/of inherent biologisch afbreekbaar zijn, ofwel — niet bioaccumulerend zijn in aquatische omgevingen, met inbegrip van aquatisch sediment. — Het product moet voldoen aan de eisen van de functieduurzaamheid (zie criterium 25). |
Andere residustoffen die in het eindproduct aanwezig kunnen zijn |
||
v) Hulpstoffen, waaronder: draagstoffen, egalisatiemiddelen, dispergeermiddelen, oppervlakteactieve stoffen, verdikkingsmiddelen, bindmiddelen. |
H301, H311, H331, H371, H373, H317 (1B), H334, H411, H412, H413, EUH070 |
Recepten moeten met behulp van automatische doseersystemen worden geformuleerd, en processen moeten de standaardpraktijkvoorschriften volgen. Stoffen die de aanduiding H311, H331, H317 (1B) dragen, mogen niet in een hogere concentratie dan 1,0 % g/g op het eindproduct voorkomen. |
:
de aanvrager moet voor elke productielocatie bestemd voor verven, bedrukken en afwerken en, indien nodig, voor hun leveranciers van chemicaliën, over verklaringen beschikken. Hierin moet staan dat de volgende stoffen, inclusief eventueel aanvullende functionele stoffen die op het eindproduct aanwezig kunnen zijn, bij gebruik ervan in productierecepten niet voldoen aan de classificatiecriteria voor een of meer van de gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen in tabel 5:
Voor stoffen waarvoor in tabel 6 afwijkigen gelden, moet de verklaring een gedetailleerde beschrijving van deze stoffen bevatten en ondersteunende documentatie verschaffen waaruit blijkt op welke wijze aan de voorwaarden voor afwijking wordt voldaan.
Indien de productieformules hulpstoffen bevatten met een in afwijking v) vermelde gevarenindeling moeten ofwel de eind- of tussenproducten middels laboratoriumonderzoek op die stoffen worden gecontroleerd, ofwel moet worden berekend in welke mate de ingedeelde hulpstoffen tijdens de productieprocessen op het eindproduct worden overgedragen.
De volgende technische informatie wordt verstrekt ter ondersteuning van de verklaring van de indeling of niet-indeling voor elke stof:
voor stoffen die niet op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd staan of die nog geen geharmoniseerde CLP-indeling hebben: informatie die voldoet aan de in bijlage VII bij de verordening opgenomen eisen;
voor stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd staan en die niet voldoen aan de eisen voor een CLP-indeling: informatie op basis van het REACH -registratiedossier waaruit blijkt dat de stof niet is ingedeeld;
voor stoffen die over een geharmoniseerde indeling beschikken of zelf zijn ingedeeld: veiligheidsinformatieblad indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn of de stof zelf is ingedeeld, dan wordt informatie verstrekt die relevant is voor de gevarenindeling van de stof overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;
in het geval van mengsels: veiligheidsinformatiebladen indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn, wordt de berekening van de indeling van het mengsel overgelegd in overeenstemming met de in Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde voorschriften, samen met informatie die relevant is voor de gevarenindeling van het mengsel, overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.
Veiligheidsinformatiebladen moeten worden ingevuld in overeenstemming met de richtsnoeren in de rubrieken 2, 3, 9, 10, 11 en 12 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (eisen voor het opstellen van veiligheidsinformatiebladen). Onvolledige veiligheidsinformatiebladen moeten worden aangevuld met verklaringen van de leveranciers van chemicaliën.
Criterium 15. Energie-efficiëntie bij het wassen, drogen en uitharden
De aanvrager moet aantonen dat de energie die nodig is voor het wassen, drogen en uitharden tijdens het verf-, druk- en afwerkproces van producten met de milieukeur wordt gemeten en getoetst als onderdeel van beheerssysteem voor de uitstoot van energie of kooldioxide.
Daarnaast moet de aanvrager aantonen dat de productielocatie een minimum aantal van de beste beschikbare technieken (BBT) heeft ingevoerd met betrekking tot energie-efficiëntietechnieken zoals omschreven in tabel 7 en vermeld in aanhangsel 3 bij dit besluit.
Tabel 7
Energie-efficiëntietechnieken bij het wassen, spoelen en drogen
Onderwerpen met betrekking tot BBT |
Productieomvang |
|
< 10 ton/dag |
> 10 ton/dag |
|
1. Algemeen energiebeheer |
Twee technieken |
Drie technieken |
2. Was- en spoelprocessen |
Eén techniek |
Twee technieken |
3. Drogen en uitharden met behulp van spanramen |
Eén techniek |
Twee technieken |
: de aanvrager moet voor elke productielocatie die bestemd is voor verven, bedrukken en afwerken verslagen opstellen van de energiebeheerssystemen. ISO 50001 of vergelijkbare systemen voor energie of de uitstoot van koolstofdioxide worden aanvaard als bewijs voor de energiebeheerssystemen.
Het benodigde bewijs van de invoering van de beste beschikbare technieken omvat minimaal foto's van de locatie, technische beschrijvingen van elke techniek en evaluaties van de behaalde energiebesparing.
Criterium 16. De aanpak van uitstoot in de lucht en lozing in het water
16. a) Lozing van afvalwater van natte processen
Bij het lozen van afvalwater in het milieu mag de CZV niet meer dan 20 g/kg verwerkt textiel zijn. Deze eis is van toepassing op weef-, kleur-, druk- en afwerkingsprocessen die worden gebruikt voor de vervaardiging van het product (de producten). De eis wordt gemeten stroomafwaarts van de op het terrein aanwezige afvalwaterzuiveringsinstallatie en/of de afvalwaterzuiveringsinstallatie die zich elders bevindt en die het afvalwater van deze verwerkingslocaties ontvangt.
Indien het afvalwater ter plekke wordt behandeld en direct wordt geloosd in het oppervlaktewater, moet ook worden voldaan aan de volgende eisen:
pH tussen 6,0 en 9,0 (tenzij de pH van het water waarop wordt geloosd, buiten dit interval ligt);
temperatuur moet lager zijn dan 35 °C (tenzij de temperatuur van het water waarop wordt geloosd, hoger is dan deze waarde).
Wanneer overeenkomstig een afwijkingsvoorwaarde in criterium 14 kleurverwijdering vereist is, dan moet worden voldaan aan de volgende spectrale absorptiecoëfficiënten:
436 nm (geel) 7 m-1;
525 nm (rood) 5 m-1;
620 nm (blauw) 3 m-1.
: de aanvrager moet aan de hand van gedetailleerde documentatie en testverslagen, waarbij ISO 6060 en ISO 7887 zijn gebruikt, aantonen dat aan dit criterium is voldaan op basis van de maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden voorafgaand aan de aanvraag, alsmede aan de hand van een verklaring. Uit de gegevens blijkt de naleving door de productielocatie of, indien het afvalwater elders wordt behandeld, door de exploitant van de afvalwaterzuivering.
16. b) Uitstoot in de lucht tijdens het bedrukken en afwerken
De totale uitstoot van organische verbindingen, zoals gedefinieerd in Richtlijn 1999/13/EG van de Raad ( 7 ), van productielocaties waar textiel wordt bedrukt en afgewerkt die wordt gebruikt voor de vervaardiging van producten met de milieukeur mogen niet hoger zijn dan 100,0 mg C/Nm3.
Voor coating- en droogprocessen van textiel waarbij oplosmiddelen worden teruggewonnen en hergebruikt geldt een emissiegrenswaarde van 150,0 mg C/Nm3.
Onder afwerkingsprocessen vallen het thermoharden, de thermosoling, het coaten en het impregneren van textielen met inbegrip van hun respectieve (spanraam) droogmogelijkheden.
: de aanvrager moet aantonen EN 12619 of andere vergelijkbare standaarden na te leven. Ook berekeningen van de uitstoot van organische verbindingen worden aanvaard, mits deze gebaseerd zijn op de methode zoals beschreven in het meest recente referentiedocument van de Europese Commissie voor de beste beschikbare technieken voor de textielindustrie. In de zes maanden voorafgaand aan de aanvraag moeten er maandelijkse gemiddelden worden ingediend van de totale uitstoot van organische verbindingen op productielocaties. Als er oplosmiddelen worden teruggewonnen en hergebruikt, moeten controlegegevens worden ingediend om de werking van deze systemen aan te tonen.
4. CRITERIA VOOR GEBRUIKSGESCHIKTHEID
De criteria in deze paragraaf gelden voor intermediaire en gebreide stof en voor het eindproduct.
Criterium 17. Verandering van de afmetingen bij wassen en drogen
Bij de veranderingen in de afmetingen na wassen en drogen bij zowel huishoudelijk als industrieel wassen mogen de temperaturen en omstandigheden niet boven de in tabel 8 vermelde waarden uitkomen.
Tabel 8
Toleranties voor veranderingen in de afmetingen na wassen en drogen
Textielproduct of materiaalsoort |
Verandering van de afmetingen bij wassen en drogen |
Gebreide stoffen |
± 4,0 % |
Grove breisels |
± 6,0 % |
Interlock |
± 5,0 % |
Geweven stoffen: |
|
— Katoen en katoenmix — Wolmix — Synthetische vezels |
± 3,0 % ± 2,0 % ± 2,0 % |
Sokken en beenmode |
± 8,0 % |
Badkamerlinnen, including lussenweefsel en fijn geribde stoffen |
± 8,0 % |
Was- en afneembare geweven bekleding — Gordijn- en meubelstoffen |
± 2,0 % |
— Matrastijk |
± 3,0 % |
Vliesstoffen |
|
— Matrastijk — Alle andere stoffen |
± 5,0 % ± 6,0 % |
Dit criterium geldt niet voor:
vezels of garens,
producten met een etiket waarop duidelijk wordt vermeld dat zij alleen chemisch mogen worden gereinigd („dry clean only”) of een soortgelijke vermelding,
meubelstoffen die niet kunnen worden verwijderd en gewassen.
: de aanvrager moet testverslagen indienen waaruit de op het product van toepassing zijnde normen blijken.
Voor huishoudelijk wassen moet EN ISO 6330 in combinatie met EN ISO 5077 als volgt worden gebruikt: drie wasbeurten bij de op het product aangegeven temperatuur, met drogen in een droogtrommel na elke wasbeurt.
Voor commercieel wassen in industriële wasserijen moet ISO 15797 in combinatie met EN ISO 5077 worden gebruikt bij een minimum van 75 °C of zoals aangegeven in de norm voor de vezel- en bleekcombinatie. Drogen moet volgens de instructies op het etiket.
Voor afneembare en wasbare matrastijk kan als alternatief EN ISO 6330 in combinatie met EN 25077 worden gebruikt. De standaardvoorwaarden zijn wassen 3A (60 °C) en drogen C (plat drogen), tenzij anders vermeld op het etiket.
Criterium 18. Kleurvastheid bij wassen
De kleurvastheid bij wassen moet voor kleurverandering en voor vlekken ten minste op niveau 3-4 liggen.
Dit criterium geldt niet voor producten met een etiket waarop wordt vermeld dat zij alleen chemisch mogen worden gereinigd („dry clean only” of een soortgelijke vermelding, voor zover het gebruikelijk is dat dergelijke producten op die manier worden geëtiketteerd), voor witte producten of producten die niet geverfd of bedrukt zijn, of voor meubelstoffen die niet kunnen worden gewassen.
: voor huishoudelijk wassen moet de aanvrager verslagen indienen waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende testmethode: ISO 105 C06 (één wasbeurt bij de op het product aangegeven temperatuur met perboraatpoeder).
Voor commercieel wassen in industriële wasserijen moet ISO 15797 in combinatie met ISO 105 C06 worden gebruikt bij een minimum van 75 °C of zoals aangegeven in de norm voor de combinatie vezel en bleken.
Criterium 19. Kleurvastheid bij transpiratie (zuur en alkalisch)
De kleurvastheid bij transpiratie (zuur en alkalisch) moet ten minste op niveau 3-4 (kleurverandering en vlekken) liggen. Niveau 3 is echter toegestaan wanneer het weefsel zowel donker gekleurd is (standaarddiepte > 1/1) als gemaakt is van geregenereerde wol. Dit criterium geldt niet voor witte producten, producten die niet geverfd of bedrukt zijn, en voor meubelstoffen, gordijnen of soortgelijke textielproducten voor binnenhuisdecoratie.
: aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de volgende testmethode is toegepast: ISO 105 E04 (zuur en alkalisch, vergelijking met een multivezelweefsel).
Criterium 20. Kleurvastheid bij nat wrijven
De kleurvastheid bij nat wrijven moet ten minste op niveau 2-3 liggen. Niveau 2 is toegestaan voor donker gekleurd denim en niveau 1 is toegestaan voor alle andere tinten denim.
Dit criterium geldt niet voor witte producten of producten die niet geverfd of bedrukt zijn.
: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de volgende testmethode is toegepast: ISO 105 X12.
Criterium 21. Kleurvastheid bij droog wrijven
De kleurvastheid bij droog wrijven moet ten minste op niveau 4 liggen. Niveau 3-4 is toegestaan voor donker gekleurd denim en niveau 2-3 is toegestaan voor alle andere tinten denim.
Dit criterium geldt niet voor witte producten, producten die niet geverfd of bedrukt zijn, of voor gordijnen of soortgelijke textielproducten voor binnenhuisdecoratie.
: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de volgende testmethode is toegepast: ISO 105 X12.
Criterium 22. Kleurvastheid ten opzichte van licht
Voor weefsels die bestemd zijn voor meubelstoffen, gordijnen of draperieën, moet de kleurvastheid ten opzichte van licht ten minste op niveau 5 liggen. Voor alle andere producten moet de kleurvastheid ten opzichte van licht ten minste op niveau 4 liggen.
Niveau 4 is echter toegestaan wanneer weefsels die bestemd zijn voor meubelstoffen, gordijnen of draperieën, licht gekleurd zijn (standaarddiepte < 1/12) en tevens gemaakt zijn van meer dan 20 % wol of andere keratinevezels, of meer dan 20 % zijde, of meer dan 20 % linnen of andere bastvezels.
Deze eis geldt niet voor matrassentijk, matrassenbescherming of onderkleding.
: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de volgende testmethode is toegepast: ISO 105 B02.
Criterium 23. Wasbestendigheid van reinigingsmiddelen
Reinigingsmiddelen moeten waterbestendig zijn en over absorberend vermogen beschikken overeenkomstig de in tabel 9 en 10 relevante en vastgestelde testparameters. Het testen op absorptievermogen geldt niet voor producten met gedraaide garens.
Tabel 9
Waarden en parameters voor de wasresistentie van reinigingsmiddelen
Textielreinigingsproduct of materiaalsoort |
Aantal wasbeurten |
Temperatuur |
EN ISO 6630 referentietest |
Geweven en non-woven producten voor natte reiniging |
80 |
40 °C |
Procedure 4N |
Microvezelproducten voor afstoffen |
200 |
40 °C |
Procedure 4N |
Producten afkomstig van gerecycleerde textielvezels |
20 |
30 °C |
Procedure 3G |
Zwabbers om vloeren te reinigen |
200 |
60 °C |
Procedure 6N |
Dweilen om vloeren te reinigen |
5 |
30 °C |
Procedure 3G |
Tabel 10
Waarden en parameters voor het absorberend vermogen van reinigingsmiddelen
Textielreinigingsproduct of materiaalsoort |
Vloeistofabsorptietijd |
Producten afkomstig van gerecycleerde textielvezels |
≤ 10 seconden |
Microvezelproducten voor oppervlakte- en vloerreiniging |
≤ 10 seconden |
Geweven en non-woven producten voor natte reiniging |
≤ 10 seconden |
Producten om vloeren te reinigen |
≤ 10 seconden |
: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de, voor zover relevant, volgende testmethoden zijn gebruikt: EN ISO 6330 en EN ISO 9073-6. Testen volgens EN ISO 6330 worden voor alle producten en materialen met behulp van wasmachine type A uitgevoerd.
Criterium 24. Stofbestendigheid tegen pluizen en slijtage
Niet-geweven en gebreide kledingstukken, accessoires en dekens gemaakt van wol, wolmix en polyester (inclusief fleece), moeten minimaal een 3 scoren voor pluisbestendigheid.
Geweven katoenen stoffen gebruikt voor kleding moeten minimaal een 3 scoren voor pluisbestendigheid. Polyamide panty's en leggings moeten minimaal een 2 scoren voor pluisbestendigheid.
:
de aanvrager moet testverslagen indienen die al naar gelang van het substraat zijn uitgevoerd:
Criterium 25. Functieduurzaamheid
Afwerkingen, behandelingen en additieven die het textielproduct tijdens het gebruik water-, olie-en vuilafstotend, vlamvertragend en onderhoudsvriendelijk maken (ook wel aangeduid als onkreukbaar of kreukvrij), moeten volgens de in subcriteria 25, onder a), b) en c), aangegeven waarden en parameters duurzaam zijn.
Voor water-, olie- en vlekafstotende middelen worden de consumenten voorzien van richtsnoeren over hoe de functionaliteit van de op het product aangebrachte afwerking behouden moet worden.
Textielvezels, stoffen en membranen die het eindproduct intrinsieke functionele eigenschappen toekennen, zijn vrijgesteld van deze eisen.
: voor producten met intrinsieke eigenschappen moet de aanvrager testverslagen indienen die een vergelijkbare of verbeterde prestatie aantonen in vergelijking met alternatieven die als afwerking aangebracht kunnen worden.
25. a) Water-, olie- en vlekafstotende functies
Waterafstotende middelen moeten na 20 huishoudelijke was- en droogbeurten in een droogtrommel op 40 °C, of na 10 industriële was- en droogbeurten op minimaal 75 °C een functionaliteit van 80 uit 90 hebben behouden.
Olieafstotende middelen moeten na 20 huishoudelijke was- en droogbeurten in een droogtrommel op 40 °C, of na 10 industriële was- en droogbeurten op minimaal 75 °C een functionaliteit van 3,5 uit 4,0 hebben behouden.
Vlekafstotende middelen moeten na 20 huishoudelijke was- en droogbeurten in een droogtrommel op 40 °C, of na 10 industriële was- en droogbeurten op minimaal 75 °C een functionaliteit van 3,0 uit 5,0 hebben behouden.
De temperaturen voor industrieel wassen mogen voor kledingstukken met getapete naden naar 60 °C worden verlaagd.
: de aanvrager moet testverslagen indienen die volgens de volgende normen zijn uitgevoerd, voor zover nodig voor het product:
Voor alle producten huishoudelijke wasbeurten ISO 6330 of industriële wasbeurten ISO 15797 in combinatie met:
25. b) Vlamvertragende functies
Wasbare producten moeten hun functionaliteit behouden na 50 industriële wasbeurten en droogbeurten in een droogtrommel op minimaal 75 °C. Niet-wasbare producten moeten na een warmtestuwproef hun functionaliteit hebben behouden.
: de aanvrager moet testverslagen indienen die volgens onderstaande normen zijn uitgevoerd, voor zover nodig voor het product:
Voor huishoudelijke wasbeurten ISO 6330 of commerciële wasbeurten EN ISO 10528 allebei in combinatie met EN ISO 12138. Indien het textiel niet verwijderbaar is, kan BS 5651 of een soortgelijke norm worden gebruikt.
25. c) Onderhoudsvriendelijk (ook wel aangeduid als onkreukbaar of kreukvrij)
Natuurlijke vezelproducten moeten een SA-3 als cijfer behalen voor de gladheid van de stof en gemengde producten van natuurlijke en synthetische vezels een SA-4 na 10 huishoudelijke was-en droogbeurten in een droomgtrommel bij 40 °C.
: de aanvrager moet testverslagen indienen die zijn uitgevoerd volgens de testmethode ISO 7768 voor de beoordeling van de gladheid van stoffen na het wassen.
5. CRITERIA VOOR MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN
De criteria 26 en 27 hebben betrekking op de arbeidsvoorwaarden van werknemers en mensenrechten op het werk. Criterium 26 is van toepassing op de productiefasen van het snijden, het vervaardigen en het bekleden van textielproducten, terwijl criterium 27 specifiek van toepassing is op de productie van denim.
Criterium 26. Grondbeginselen en grondrechten op het werk
Aanvrager zorgt ervoor dat de fundamentele principes en rechten op het werk, zoals beschreven in de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de UN Global Compact en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, worden nageleefd door alle productielocaties die worden gebruikt voor het snijden, het vervaardigen en het bekleden van het/de in licentie vervaardigde product(en). Ten behoeve van de controle moet er worden verwezen naar de volgende fundamentele arbeidsnormen van de ILO:
029 |
Dwangarbeid |
087 |
Vrijheid van vereniging en de bescherming van het recht op vereniging |
098 |
Recht op vereniging en collectieve onderhandelingen |
100 |
Gelijke beloning |
105 |
Afschaffing van dwangarbeid |
111 |
Discriminatie (in beroep en beroepsuitoefening) |
155 |
Veiligheid en gezondheid op het werk |
138 |
Conventie inzake de minimumleeftijd |
182 |
Uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid |
Deze normen worden meegedeeld aan productielocaties die worden gebruikt voor het snijden, het vervaardigen en het bekleden van het eindproduct.
: de aanvrager moet aantonen dat deze criteria worden nageleefd aan de hand van een controle door een derde partij, met behulp van onafhankelijke controle- of bewijsstukken, met inbegrip van bezoeken ter plaatse door auditeurs tijdens het controleproces voor de milieukeur van productielocaties in de toeleveringsketen die worden gebruikt voor het snijden, vervaardigen en bekleden van de producten onder licentie. Dit moet op het moment van aanvraag gebeuren en vervolgens tijdens de licentieperiode als nieuwe productieplaatsen in gebruik worden genomen.
In landen die Verdrag nr. 81 van de IAO betreffende arbeidsinspectie (1947) hebben geratificeerd en waar uit toezicht van de IAO blijkt dat het nationale systeem voor de arbeidsinspectie doeltreffend is en het controlesysteem de hierboven genoemde gebieden dekt ( 8 ), is controle door van overheidswege aangestelde arbeidsinspecteurs aanvaardbaar.
Criterium 27. Beperking op het zandstralen van denim
Het gebruik van handmatige en mechanische zandstralen om denim een afgedragen afwerking te geven, is niet toegestaan.
: de aanvrager moet gedetailleerde informatie geven over alle productielocaties die worden ingezet om denimproducten met de milieukeur te maken, alsmede documentatie en fotografisch bewijsmateriaal van de alternatieve processen die worden ingezet om denim een afgedragen afwerking te geven.
Criterium 28. Informatie op de milieukeur
Voor de tekst in het facultatieve label met tekstruimte mag worden gekozen uit:
Tabel 11
Tekst die naast de milieukeur opgenomen kan worden afhankelijk van de inhoud van het product
Verwerkte vezels |
Productiespecificatie |
Tekst die kan worden weergegeven |
Katoenvezels |
Gehalte aan biologisch katoen hoger dan 50 % |
Gemaakt van xx % biologisch katoen Alleen ggo-vrij katoen gebruikt |
Gehalte aan biologisch katoen hoger dan 95 % |
Gemaakt van biologisch katoen Alleen ggo-vrij katoen gebruikt |
|
IPM-gehalte hoger dan 70 % |
Katoenteelt met minder pesticiden |
|
Synthetische cellulosevezels |
Gehalte aan gecertificeerde duurzame pulp hoger dan 25 % |
Gemaakt van xx % hout afkomstig uit duurzaam beheerde bossen |
Gehalte aan gecertificeerde duurzame pulp hoger dan 95 % |
Gemaakt van hout afkomstig uit duurzaam beheerde bossen |
|
Polyamide |
Gehalte aan gerecycleerd nylon hoger dan 20 % |
Gemaakt van xx % gerecycleerd nylon |
Gehalte aan gerecycleerd nylon hoger dan 95 % |
Gemaakt van gerecycleerd nylon |
|
Polyester |
Gehalte aan gerecycleerd polyester hoger dan 50 % |
Gemaakt van xx % gerecycleerd polyester |
Gehalte aan gerecycleerd polyester hoger dan 95 % |
Gemaakt van gerecycleerd polyester |
: de aanvrager moet een monster van de verpakking van het product met het label indienen, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.
Aanhangsel 1
DE BEPERKTE STOFFENLIJST (RSL) VOOR DE EU-MILIEUKEUR VOOR TEXTIELPRODUCTEN
De RSL van de EU-milieukeur bevat beperkingen die van toepassing zijn op de volgende productiefasen in de toeleveringsketen voor textiel:
spinnen van vezels en garens,
bleken en voorbehandelen,
ververijen,
drukprocessen,
afwerkingsprocessen,
alle productiefasen,
het eindproduct.
Een aantal beperkingen onder g) is ook van toepassing op het eindproduct, waarvoor analytische testen vereist kunnen zijn.
a) Beperkingen voor het spinnen van vezels en garens en het weven
Stofgroep |
Werkingssfeer van de beperking |
Grenswaarden |
Controle-eisen |
i) Voorbereidingen met betrekking tot de afmeting van vezels en garens Toepasbaarheid: Spinprocessen |
Ten minste 95 % (drooggewicht) van de componenten dient gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn. In alle gevallen moet het totaal van elke component in acht worden genomen. |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar: 70 % afbraak van opgeloste organische koolstof binnen 28 dagen of 60 % van de theoretische maximum zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming binnen 28 dagen. |
Controle: Verklaring van de leverancier van chemicaliën ondersteund door OESO- of ISO-testresultaten Testmethode: OESO 301 A, ISO 7827 OESO 301 B, ISO 9439 OESO 301 C, (2) OESO301 D, ISO 10708 OESO 301 E, OESO 301 F, ISO 9408, |
ii) Additieven voor de spinoplossing, spinadditieven en prepareermiddelen (met inbegrip van kaardolie, spinolie en smeermiddelen): Toepasbaarheid: Primaire spinprocessen |
Ten minste 90 % (drooggewicht) van de componenten dient gemakkelijk of inherent biologisch afbreekbaar of in waterzuiveringsinstallaties verwijderbaar te zijn. In alle gevallen moet het totaal van elke component in aanmerking worden genomen. |
Gemakkelijk biologisch afbreekbaar: zie definitie onder a), ii). Inherent biologisch afbreekbaar: 70 % afbraak van opgeloste organische koolstof binnen 28 dagen of 60 % van de theoretische maximum zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming binnen 28 dagen. Verwijderbaarheid: 80 % afbraak van opgeloste organische koolstof binnen 28 dagen |
Controle: verklaring van de leverancier van chemicaliën ondersteund door OESO- of ISO-testresultaten Testmethode: Zie a), ii), voor testen op gemakkelijke biologische afbreekbaarheid. Geaccepteerde testen op inherente biologische afbreekbaarheid: ISO 14593 OESO 302 A, ISO 9887, OESO 302 B, ISO 9888 OESO 302 C, Testen op verwijderbaarheid: OESO 303A/B ISO 11733 |
b) Beperkingen voor het bleken
Stofgroep |
Werkingssfeer van de beperking |
Grenswaarden |
Controle-eisen |
i) Het bleken van garens, weefsels en eindproducten Toepasbaarheid: Alle vezelsoorten |
Gechloreerde middelen mogen niet worden gebruikt voor het bleken van garens, weefsels, breiwerk en eindproducten met uitzondering van synthetische cellulosevezels. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring per productiefase dat deze stoffen niet zijn gebruikt |
c) Beperkingen voor ververijen
Stofgroep |
Werkingssfeer van de beperking |
Grenswaarden |
Controle-eisen |
i) Gehalogeneerde carriers Toepasbaarheid: Polyester, polyester-wolmix, acryl en polyamide als er disperse kleurstoffen zijn gebruikt. |
Gehalogeneerde verfversnellers (carriers) mogen niet worden gebruikt om synthetische vezels en stoffen of polyster-wolmix te verven. Voorbeelden van acrriers zijn onder andere 1,2-dichloorbenzeen, 1,2,4-trichloorbenzeen, chloorfenoxyethanol. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de leverancier van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen. |
ii) Azokleurstoffen Toepasbaarheid: De toepassing van kleuren van aanhangsel 2 van acryl, katoen, polyamide, wolvezels, breisels en weefsels. |
Er mogen geen azokleurstoffen worden gebruikt waaruit bij ontleding aromatische amines kunnen worden gevormd en waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend zijn. Aanhangsel 2 bevat een lijst van verboden arylamines en een indicatieve lijst van azokleurstoffen waaruit bij ontleding arylamines kunnen worden gevormd. Deze laatste dient als leidraad voor kleurstoffen die niet mogen worden gebruikt. De grenswaarde voor arylamines zijn van toepassing op het eindproduct. |
30 mg/kg voor elke amine (1) |
Controle: Controle van het eindproduct moet als volgt worden uitgevoerd. Testmethode: EN 14362-1 en 3. |
iii) CMR-kleurstoffen Toepasbaarheid: Alle producten. |
Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of toxisch voor de voortplanting zijn, mogen niet worden gebruikt. Aanhangsel 2 bevat een lijst van CMR-kleurstoffen die niet gebruikt mogen worden. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de leverancier van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen. |
iv) Potentieel sensibiliserende kleurstoffen Toepasbaarheid: polyester, — acryl, — polyamide Elastisch of rekbare kleding of ondergoed die met de huid in contact komen |
Kleurstoffen die potentieel sensibiliserend zijn mogen niet worden gebruikt. Aanhangsel 2 bevat een lijst van sensibiliserende kleurstoffen die niet gebruikt mogen worden. |
Controle: Een verklaring van de leverancier van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen. |
|
v) Chroombeitskleurstoffen Toepasbaarheid: Wol, polyamide |
Chroombeitskleurstoffen mogen niet worden gebruikt: |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de leverancier van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen. |
vi) Metaalcomplexkleurstoffen Toepasbaarheid: Polyamide, wol, cellulosevezels |
Metaalcomplexkleurstoffen op basis van koper, chroom of nikkel zijn alleen toegestaan voor het verven van: — wolvezels — polyamidevezels — wolmix en/of polyamide met synthetische cellulosevezels. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de leverancier van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen. |
(1)
Er moeten maatregelen worden genomen om fout-positieven uit de aanwezigheid van 4-aminoazobenzeen te voorkomen. |
d) Beperkingen voor drukprocessen
Bedrukken |
|||
i) Kleurstoffen en pigmenten |
Kleurstoffen en pigmenten die gebruikt worden om textiel met de milieukeur te bedrukken, moeten voldoen aan de beperkingen die gelden voor ververijen (onderdeel c van deze aanhangsel). |
Zie de beperkingen voor ververijen (onderdeel c) |
Controle: Zoals gespecificeerd voor ververijen |
ii) Drukpappen Toepasbaarheid: Als het gaat om bedrukken |
Printpappen mogen niet meer dan 5 % vluchtige organische stoffen (VOS) bevatten. Hieronder vallen: — alifatische koolwaterstoffen (C10 — C20) — monomeren zoals acrylaten, vinylacetaten, styreen — monomeren zoals acrylonitril, acrylamide, butadieen — alcoholen, esters, polyolen — formaldehyd — esters van fosforzuur — benzeen als onzuiverheid van hogere koolwaterstoffen — ammoniak (zoals ureumafbraak, biureetreactie) |
< 5,0 % g/g VOS-gehalte |
Controle: Een verklaring van de aanvrager dat er geen bedrukking heeft plaatsgevonden, of Een verklaring van de printer, ondersteund door veiligheidsinformatieblad en/of berekeningen voor de printpappen. |
iii) Plastisolbindmiddelen Toepasbaarheid: Als het gaat om bedrukken |
„Plastisol” additieven voor bindmiddelen, waaronder PVC en verboden ftalaten mogen niet worden gebruikt. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de aanvrager dat er geen bedrukking heeft plaatsgevonden, of Een verklaring van de leveranciers van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen voor additieven. |
e) Beperkingen voor afwerkingsprocessen
Functionele afwerkingen, behandelingen en additieven |
|||
i) Afwerkingen met biocide om de eindproducten biocide-eigenschappen te geven. Toepasbaarheid: Alle producten |
Biociden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) mogen niet worden verwerkt in vezels, weefsels of het eindproduct om biocide-eigenschappen toe te kennen. Bekende voorbeelden zijn triclosan, nanozilver, organische zinkverbindingen, organische tinverbindingen, dichloorfenyl(ester)-verbindingen, benzimidazoolderivaten en isothiazolinonen. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de aanvrager dat deze stoffen niet zijn gebruikt. |
ii) Antivervilting en krimpvrij Toepasbaarheid: Daar waar toegepast. |
Gehalogeneerde stoffen of preparaten mogen uitsluitend worden toegepast op wollonten en losse ontvette wol. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de wolverwerkers dat deze stoffen niet zijn gebruikt. |
iii) Water-, olie- en vlekafstotende behandelingen Toepasbaarheid: Daar waar toegepast om de functie te geven. |
Fluorhoudende water-, vlek- en olieafstotende behandelingen mogen niet worden toegepast. Dit geldt ook voor behandelingen op basis van perfluor en polyfluor. Niet-fluorhoudende behandelingen moeten gemakkelijk en/of uiteindelijk biologisch afbreekbaar of niet bioaccumulerend zijn in het aquatisch milieu, inclusief aquatisch sediment. Bovendien moeten ze voldoen aan criterium 25a) betreffende gebruiksgeschiktheid. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de afwerkcentrales dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsbladen voor de gebruikte afstotende middelen. Testmethode: n.v.t. |
iv) Vlamvertragers Toepasbaarheid: Daar waar toegepast en zoals gespecificeerd voor synergisten. |
De volgende vlamvertragers mogen niet worden gebruikt: HBCDD — Hexabroomcyclododecaan pentaBDE — Pentabroomdifenylether octaBDE — Octabroomdifenylether decaBDE — Decabroomdifenylether PBB's — Polybroombifenylen TEPA — Tris(aziridinyl)fosfoinoxide TRIS — Tris(2,3-dibroompropyl)fosfaat TCEP — Tris(2-chloorethyl)fosfaat Paraffine, C10-C13, gechloreerd (SCCP) |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheidsbladen. |
De synergist antimoontrioxide (H351) is vrijgesteld van de toepassing van de synergist antimoontrioxide als backcoat van interieurtextiel, alleen onder de voorwaarde dat het product vlamvertragend is en de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling worden nageleefd. |
De gemiddelde waarde van een achturige dienst (ELV) van 0,50 mg/m3 |
Controle: Controlegegevens moeten worden ingediend door de afwerkcentrales waar de antimoontrioxide is aangebracht. |
|
(1)
Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1). |
f) Beperkingen voor alle productiefasen
Zeer zorgwekkende stoffen |
|||
i) Stoffen die op de kandidaatslijst van het ECHA zijn geplaatst. Toepasbaarheid Alle producten. |
Zeer zorgwekkende stoffen die zijn geïdentificeerd volgens artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH) en aan de criteria van artikel 57 van die verordening voldoen en zijn opgenomen in de kandidaatslijst voor eventuele opname in bijlage XIV bij REACH (de „kandidaatslijst”) die op het moment van de aanvraag geldig is, mogen niet in het eindproduct voorkomen, niet om het eindproduct een functie te geven, niet als ze tijdens productiefasen opzettelijk zijn gebruikt, tenzij er vrijstelling is verleend. De huidige kandidaatslijst is te raadplegen op: http://echa.europa.eu/web/guest/candidate-list-table Er mag geen uitzondering op de uitsluiting in dit criterium worden toegestaan voor stoffen die beschouwd worden als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de lijst zoals voorzien in artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die aanwezig zijn in een artikel, of in een homogeen onderdeel van dit artikel, in concentraties hoger dan 0,10 %. |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van elke productie-fase en de leveranciers van chemicaliën dat aan de criteria is voldaan. |
Detergenten, oppervlakteactieve stoffen, wasverzachters en complexvormers |
|||
ii) Alle detergenten, oppervlakteactieve stoffen, wasgoedverzachters en complexvormers Toepasbaarheid: Alle natte processen |
Ten minste 95 % van het totale gewicht van alle wasgoedverzachters, complexvormers, detergenten en oppervlakteactieve stoffen die op een bepaalde locatie worden gebruikt voor natte processen moeten: — gemakkelijk biologisch afbreekbaar onder aerobe omstandigheden of — inherent biologisch afbreekbaar en/of — in waterzuiveringsinstallaties verwijderbaar zijn. De laatste herziening van de databank voor ingrediënten van detergenten moet worden gebruikt als referentiepunt voor de biologische afbreekbaarheid: http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_nl.pdf |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de leverancier van chemicaliën ondersteund door veiligheidsinformatiebladen en/of OESO- of ISO-testresultaten. Testmethode: Zie middelen met betrekking tot de afmeting en spinmiddelen (Aanhangsel 1, onder a), i/ii)) |
iii) Niet-ionogene en kationogene oppervlakteactieve stoffen Toepasbaarheid: Alle natte processen |
Alle niet-ionogene en kationogene oppervlakteactieve stoffen en detergenten die op een bepaalde locatie voor natte processen worden gebruikt en die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als gevaarlijk voor het aquatische milieu zijn ingedeeld, moeten uiteindelijk biologisch afbreekbaar zijn in anaerobe omstandigheden. De databank voor ingrediënten van detergenten moet worden gebruikt als referentiepunt voor de biologische afbreekbaarheid: http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_nl.pdf |
n.v.t. |
Controle: Verklaring op het veiligheidsinformatieblad of van de leverancier van de chemicaliën, ondersteund door OESO- of ISO-testresultaten Testmethode: EN ISO 11734, ECETOC nr. 28 OESO 311 |
Hulpstoffen |
|||
iv) Hulpstoffen gebruikt in preparaten en formuleringen. Toepasbaarheid: Alle producten. |
De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in preparaten of formuleringen die voor textiel worden gebruikt en voor hun aanwezigheid op het eindproduct gelden grenswaarden: Nonylfenol, mengsel van isomeren 4-Nonylfenol 4-Nonylfenol, vertakt Octylfenol 4-octylfenol 4-tert-octylfenol |
25 mg/kg totaal opgetelde waarde |
Controle: Test eindproduct Testmethode: Solventextractie gevolgd door LC-MS |
Alkylfenolethoxylaten (APEO's) en de derivaten daarvan: Polyoxyethyloctylfenol Polyoxyethylnonylfenol Polyoxyethyl-p-nonylfenol |
Controle: Test eindproduct Testmethode: ISO 18254 |
||
|
De volgende stoffen mogen niet worden gebruikt in textielpreparaten of -formuleringen: bis(gehydrogeneerde talk-alkyl)dimethylammoniumchloride (DTDMAC) distearyldimethylammoniumchloride (DSDMAC) di(geharde talk)dimethylammoniumchloride (DHTDMAC) ethyleendiaminetetraacetaat (EDTA) diethyleentriaminepentaacetaat (DTPA) 4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol 1-Methyl-2-pyrrolidon Nitrilotriazijnzuur (NTA) |
n.v.t. |
Controle: Een verklaring van de leveranciers van chemicaliën dat deze stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheids-informatie-bladen voor alle productie-fasen. |
g) Beperkingen voor het eindproduct
i) Zeer zorgwekkende stoffen op de kandidaatslijst die zijn vrijgesteld: Toepasbaarheid: Elastaan, acryl |
N,N-dimethylacetamide (127-19-5) De volgende grenswaarden zijn van toepassing op eindproducten die elastaan en acryl bevatten: |
|
Controle: Controle eindproduct Testmethode: Solvent-extractie, GCMS of LCMS |
— Producten voor baby's en peuters jonger dan 3 jaar |
0,001 % g/g |
||
— Producten die rechtstreeks in contact met de huid komen |
0,005 % g/g |
||
— Kledingstukken die slechts in beperkte mate in contact met de huid komen en interieurtextiel |
0,005 % g/g |
||
ii) Formaldehyde residuen Toepasbaarheid: Alle producten. Voor kleding met een onderhouds-vriendelijke afwerking (ook wel aangeduid als onkreukbaar of kreukvrij) gelden specifieke voorwaarden |
De volgende grenswaarden zijn van toepassing op residueel formaldehyd afkomstig van onderhoudsvriendelijke afwerkingen: |
|
Controle: Het controleren van een eindproduct met een onderhouds-vriendelijke afwerking. Voor alle andere producten is een verklaring nodig waaruit blijkt dat deze stoffen niet zijn gebruikt. Testmethode: EN ISO 14184-1 |
— Producten voor baby's en peuters jonger dan 3 jaar |
16 ppm |
||
— Alle producten die rechtstreeks in contact met de huid komen |
16 ppm |
||
— Kledingstukken die slechts in beperkte mate in contact met de huid komen en interieurtextiel |
75 ppm |
||
iii) Biociden die worden gebruikt om textiel te beschermen tijdens transport en opslag. Toepasbaarheid: Alle producten |
Alleen biociden met werkzame stoffen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) mogen worden gebruikt. Aanvragers moeten de meest actuele vergunningslijst raadplegen: http://echa.europa.eu/web/guest/information-on-chemicals/biocidal-active-substances De volgende stoffen zijn verboden: — Chloorfenolen (en de zouten en esters daarvan) — Polychloorbifenylen (PCB's) — Organische tinverbindingen, met inbegrip van TBT, TPhT, DBT en DOT — Dimethylfumaraat (DMFu) |
n.v.t. |
Controle: Verklaring dat deze stoffen voorafgaand aan de verzending en opslag niet zijn gebruikt, ondersteund door het veiligheidsinformatieblad. |
iv) Extraheerbare metalen Toepasbaarheid: Alle producten met afwijkende grenswaarden die gelden voor baby's en kinderen tot 3 jaar oud. |
De volgende grenswaarden gelden voor producten die bestemd zijn voor baby's en kinderen tot 3 jaar oud: |
mg/kg |
Controle: Test eindproduct Testmethode: Extractie — EN ISO 105-E04-2013 (Zuur-zweetoplossing) Detectie — ICP-MS of ICP-OES |
Antimoon (Sb) |
30,0 |
||
Arseen (As) |
0,2 |
||
Cadmium (Cd) |
0,1 |
||
Chroom (Cr) |
|
||
— Textiel dat geverfd is met metaalcomplexkleurstoffen |
1,0 |
||
— Al het andere textiel |
0,5 |
||
Kobalt (Co) |
1,0 |
||
Koper (Cu) |
25,0 |
||
Lood (Pb) |
0,2 |
||
Nikkel (Ni) |
|
||
— Textiel dat geverfd is met metaalcomplexkleurstoffen |
1,0 |
||
— Al het andere textiel |
0,5 |
||
Kwik (Hg) |
0,02 |
||
De volgende grenswaarden zijn van toepassing op alle andere producten, met inbegrip van interieurtextiel: |
mg/kg |
Controle: Test eindproduct Testmethode: Extractie — DIN EN ISO 105-E04-2013 (Zuur-zweet-oplossing) Detectie — ICP-MS of ICP-OES |
|
Antimoon (Sb) |
30,0 |
||
Arseen (As) |
1,0 |
||
Cadmium (Cd) |
0,1 |
||
Chroom (Cr) |
|
||
— Textiel dat geverfd is met metaalcomplexkleurstoffen |
2,0 |
||
— Al het andere textiel |
1,0 |
||
Kobalt (Co) |
|
||
— Textiel dat geverfd is met metaalcomplexkleurstoffen |
4,0 |
||
— Al het andere textiel |
1,0 |
||
Koper (Cu) |
50,0 |
||
Lood (Pb) |
1,0 |
||
Nikkel (Ni) |
1,0 |
||
Kwik (Hg) |
0,02 |
||
v) Coatings, laminaten en membranen Toepasbaarheid: Wanneer opgenomen in textielstructuur |
Polymeren mogen niet de volgende ftalaten bevatten: DEHP (Bis(2-ethylhexyl)ftalaat) bbp (Benzylbutylftalaat) DBP (Dibutylftalaat) DMEP (Bis2-methoxyethyl)ftalaat DIBP (Diisobutylftalaat) DIHP (Di-C6-8-vertakte alkyftalaten) DHNUP (Di-C7-11-vertakte alkylftalaten) DHP (Din-hexylftalaat) |
Totaal opgetelde waarde 0,10 % g/g |
Controle: Een verklaring van de polymeer-fabrikant waaruit blijkt dat de stoffen niet zijn gebruikt, ondersteund door veiligheids-informatie-bladen voor de weekmakers die in de formulering zijn opgenomen: indien er geen informatie beschikbaar is, kan het zijn dat er testen vereist zijn. Testmethode: EN ISO 14389 |
Membranen van fluorpolymeer en laminaten mogen gebruikt worden voor outdoorkleding en technische outdoorkleding. Zij mogen niet worden vervaardigd met behulp van PFOA of een van zijn hogere homologen zoals gedefinieerd door de OESO. |
|
Controle: Een verklaring van de membraan- of laminaat-fabrikant dat aan de criteria met betrekking tot de polymeer-productie is voldaan. |
|
vi) Accessoires zoals knopen, klinknagels en ritsen Toepasbaarheid: Wanneer opgenomen in kledingstructuur |
Voor metalen accessoires: |
|
Controle: Het testen van de samen-stelling van de metaal-compo-nenten. Test-methoden: Voor nikkel-migratie EN 12472-2005 EN 1811-1998+A1-2008 Voor andere metalen Detectie — GC-ICP-MS |
Voor nikkelbevattende metaallegeringen die in direct en langdurig contact met de huid staan geldt een grenswaarde voor migratie. |
Nikkel 0,5 μg/cm2/week |
||
Bovendien worden er testen uitgevoerd op de aanwezigheid van de volgende metalen, waarop de volgende grenswaarden van toepassing zijn: |
|
||
Lood (Pb), |
90 mg/kg |
||
Cadmium (Cd) |
|
||
— producten bestemd voor baby's en kinderen tot 3 jaar oud |
50 mg/kg |
||
— alle andere producten met inbegrip van interieurtextiel: |
100 mg/kg |
||
Chroom (Cr) indien er sprake is van verchromen |
60 mg/kg |
||
Kwik (Hg) |
60 mg/kg |
||
De volgende ftalaten mogen niet gebruikt worden in kunststofaccessoires: — DEHP (Bis(2-ethylhexyl)ftalaat) — bbp (Benzylbutylftalaat) — DBP (Dibutylftalaat) — DMEP (Bis2-methoxyethyl)ftalaat — DIBP (Diisobutylftalaat) — DIHP (Di-C6-8-vertakte alkyftalaten) — DHNUP (Di-C7-11-vertakte alkylftalaten) — DHP (Di-n-hexylftalaat) De volgende ftalaten mogen niet worden gebruikt in kinderkleding als het risico bestaat dat de accessoire in de mond geplaatst kan worden, bijvoorbeeld ritssluitinkjes: — DINP (Diisononylftalaat) — DIDP (Diisodecyltalaat) — DNOP (Din-octylftalaat) |
n.v.t. |
Controle: Er moeten veiligheids-bladen worden ingediend voor de kunststof-formulering. |
|
(1)
Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1). |
Aanhangsel 2
BEPERKINGEN VOOR HET VERVEN
a) Kankerverwekkende aromatische amines
Arylamine |
CAS-nummer |
4-aminodifenyl |
92-67-1 |
Benzidine |
92-87-5 |
4-chloor-o-toluïdine |
95-69-2 |
2-naftylamine |
91-59-8 |
o-amino-azotolueen |
97-56-3 |
2-amino-4-nitrotolueen |
99-55-8 |
4-chlooraniline |
106-47-8 |
2,4-diaminoanisol |
615-05-4 |
4,4′-diaminodifenylmethaan |
101-77-9 |
3,3′-dichloorbenzidine |
91-94-1 |
3,3′-dimethoxybenzidine |
119-90-4 |
3,3′-dimethylbenzidine |
119-93-7 |
3,3′-dimenthyl-4,4′-diaminodifenylmethaan |
838-88-0 |
p-cresidine |
120-71-8 |
4,4′-methyleen-bis-(2-chlooraniline) |
101-14-4 |
4,4′-oxydianiline |
101-80-4 |
4,4′-thiodianiline |
139-65-1 |
o-toluïdine |
95-53-4 |
2,4-diaminotolueen |
95-80-7 |
2,4,5-trimethylaniline |
137-17-7 |
4-aminoazobenzeen |
60-09-3 |
o-anisidine |
90-04-0 |
2,4-Xylidine |
95-68-1 |
2,6-Xylidine |
87-62-7 |
b) Indicatieve lijst van kleurstoffen waaruit bij ontleding carcinogene aromatische aminen kunnen ontstaan
Disperse kleurstoffen |
||
Disperse Orange 60 |
Disperse Yellow 7 |
|
Disperse Orange 149 |
Disperse Yellow 23 |
|
Disperse Red 151 |
Disperse Yellow 56 |
|
Disperse Red 221 |
Disperse Yellow 218 |
|
Basiskleurstoffen |
||
Basic Brown 4 |
Basic Red 114 |
|
Basic Red 42 |
Basic Yellow 82 CAS-nr. |
|
Basic Red 76 |
Basic Yellow 103 CAS-nr. |
|
Basic Red 111 |
|
|
Zure kleurstoffen |
||
CI Acid Black 29 |
CI Acid Red 24 |
CI Acid Red 128 |
CI Acid Black 94 |
CI Acid Red 26 |
CI Acid Red 115 |
CI Acid Black 131 |
CI Acid Red 26:1 |
CI Acid Red 128 |
CI Acid Black 132 |
CI Acid Red 26:2 |
CI Acid Red 135 |
CI Acid Black 209 |
CI Acid Red 35 |
CI Acid Red 148 |
CI Acid Black 232 |
CI Acid Red 48 |
CI Acid Red 150 |
CI Acid Brown 415 |
CI Acid Red 73 |
CI Acid Red 158 |
CI Acid Orange 17 |
CI Acid Red 85 |
CI Acid Red 167 |
CI Acid Orange 24 |
CI Acid Red 104 |
CI Acid Red 170 |
CI Acid Orange 45 |
CI Acid Red 114 |
CI Acid Red 264 |
CI Acid Red 4 |
CI Acid Red 115 |
CI Acid Red 265 |
CI Acid Red 5 |
CI Acid Red 116 |
CI Acid Red 420 |
CI Acid Red 8 |
CI Acid Red 119:1 |
CI Acid Violet 12 |
Directe kleurstoffen |
||
Direct Black 4 |
Basic Brown 4 |
Direct Red 13 |
Direct Black 29 |
Direct Brown 6 |
Direct Red 17 |
Direct Black 38 |
Direct Brown 25 |
Direct Red 21 |
Direct Black 154 |
Direct Brown 27 |
Direct Red 24 |
Direct Blue 1 |
Direct Brown 31 |
Direct Red 26 |
Direct Blue 2 |
Direct Brown 33 |
Direct Red 22 |
Direct Blue 3 |
Direct Brown 51 |
Direct Red 28 |
Direct Blue 6 |
Direct Brown 59 |
Direct Red 37 |
Direct Blue 8 |
Direct Brown 74 |
Direct Red 39 |
Direct Blue 9 |
Direct Brown 79 |
Direct Red 44 |
Direct Blue 10 |
Direct Brown 95 |
Direct Red 46 |
Direct Blue 14 |
Direct Brown 101 |
Direct Red 62 |
Direct Blue 15 |
Direct Brown 154 |
Direct Red 67 |
Direct Blue 21 |
Direct Brown 222 |
Direct Red 72 |
Direct Blue 22 |
Direct Brown 223 |
Direct Red 126 |
Direct Blue 25 |
Direct Green 1 |
Direct Red 168 |
Direct Blue 35 |
Direct Green 6 |
Direct Red 216 |
Direct Blue 76 |
Direct Green 8 |
Direct Red 264 |
Direct Blue 116 |
Direct Green 8,1 |
Direct Violet 1 |
Direct Blue 151 |
Direct Green 85 |
Direct Violet 4 |
Direct Blue 160 |
Direct Orange 1 |
Direct Violet 12 |
Direct Blue 173 |
Direct Orange 6 |
Direct Violet 13 |
Direct Blue 192 |
Direct Orange 7 |
Direct Violet 14 |
Direct Blue 201 |
Direct Orange 8 |
Direct Violet 21 |
Direct Blue 215 |
Direct Orange 10 |
Direct Violet 22 |
Direct Blue 295 |
Direct Orange 108 |
Direct Yellow 1 |
Direct Blue 306 |
Direct Red 1 |
Direct Yellow 24 |
Direct Brown 1 |
Direct Red 2 |
Direct Yellow 48 |
Direct Brown 1:2 |
Direct Red 7 |
|
Direct Brown 2 |
Direct Red 10 |
|
c) Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of toxisch of potentieel sensibiliserend zijn
Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn |
||
C.I. Acid Red 26 |
C. I. Direct Black 38 |
C.I. Disperse Blue 1 |
C.I. Basic Red 9 |
C. I. Direct Blue 6 |
C.I. Disperse Orange 11 |
C.I. Basic Violet 14, |
C. I. Direct Red 28 |
C. I. Disperse Yellow 3 |
Disperse kleurstoffen die potentieel sensibiliserend zijn |
||
C.I. Disperse Blue 1 |
C.I. Disperse Blue 124 |
C.I. Disperse Red 11 |
C.I. Disperse Blue 3 |
C.I. Disperse Brown 1, |
C.I. Disperse Red 17 |
C.I. Disperse Blue 7 |
C.I. Disperse Orange 1 |
C.I. Disperse Yellow 1 |
C.I. Disperse Blue 26 |
C.I. Disperse Orange 3 |
C.I. Disperse Yellow 3 |
C.I. Disperse Blue 35 |
C.I. Disperse Orange 37 |
C.I. Disperse Yellow 9 |
C.I. Disperse Blue 102 |
C.I. Disperse Orange 76 |
C.I. Disperse Yellow 39 |
C.I. Disperse Blue 106 |
C.I. Disperse Red 1 |
C.I. Disperse Yellow 49 |
Aanhangsel 3
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEK OP HET GEBIED VAN ENERGIE-EFFICIËNTIE BIJ HET WASSEN, DROGEN EN UITHARDEN
Gebied |
BBT-technieken |
1. Algemeen energiebeheer |
1.1 Ondermeters, 1.2 Procesbewaking en automatische controlesystemen voor flow control, vulvolumes, temperaturen en timing; 1.3 Isolatie van leidingen, kleppen en flenzen 1.4 Frequentiegeregelde elektromotoren en pompen 1.5 Gesloten ontwerp van machines om damp te verminderen 1.6 Hergebruik/recycling van water en vloeistoffen in batchprocessen 1.7 Warmteterugwinning, zoals spoelwater, stoomcondensaat, warmte-uitstoot tijdens het proces, verbrandingsgassen |
2. Was- en spoelproces |
2.1 Het gebruik van koelwater als proceswater 2.2 Vervanging van wassen met overloop door wassen met afvoer/instroom 2.3 Het gebruik van „slimme” spoeltechnologieën met waterdoorlatingscontroles en tegenstromingen 2.4 Installatie van warmtewisselaars |
3. Drogen en uitharden met behulp van spanramen |
3.1 Optimalisatie van de luchtstroom 3.2 Isoleren van ruimten 3.3 Installatie van efficiënte brandersystemen 3.4 Installatie van warmteterugwinningssystemen |
Opmerking: Nieuwe BBT-technieken waarnaar EU-autoriteiten van de lidstaten verwijzen of een aanbeveling voor doen na de datum van publicatie van de Europese Commissie van de BREF-documenten (2003) voor textiel, moeten als aanvulling op bovengenoemde technieken worden beschouwd. |
( 1 ) Beschikking 2009/967/EG van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor vloerbedekking van textiel (PB L 332 van 17.12.2009, blz. 1).
( 2 ) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).
( 3 ) Europese Commissie, „European Union Reference Laboratory for GM Food and Feed — Qualitative GMO detection PCR methods”, http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/gmomethods/
( 4 ) Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).
( 5 ) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
( 6 ) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
( 7 ) Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1).
( 8 ) Zie ILO NORMLEX (http://www.ilo.org/dyn/normlex/en) en de ondersteunende richtsnoeren in het gebruikershandboek.