Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document E2014C0271

    Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 271/14/COL van 9 juli 2014 houdende de zevenennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door vaststelling van nieuwe richtsnoeren voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie [2015/1359]

    PB L 209 van 6.8.2015, p. 17–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2014/1359/oj

    6.8.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 209/17


    BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

    Nr. 271/14/COL

    van 9 juli 2014

    houdende de zevenennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door vaststelling van nieuwe richtsnoeren voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie [2015/1359]

    DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

    GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol 26,

    GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de toezichtsovereenkomst” genoemd), en met name artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 24 en artikel 1 van deel II van Protocol 3 bij die toezichtsovereenkomst,

    Overwegende hetgeen volgt:

    Overeenkomstig artikel 24 van de toezichtsovereenkomst geeft de Autoriteit uitvoering aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

    Overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de toezichtsovereenkomst maakt de Autoriteit mededelingen en richtsnoeren bekend over aangelegenheden waarop de EER-overeenkomst betrekking heeft, indien die Overeenkomst of de toezichtsovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht.

    Op 21 mei 2014 heeft de Europese Commissie een „Mededeling van de Commissie — Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie” bekendgemaakt (1). In die kaderregeling worden de voorwaarden uiteengezet waarop overheidsfinanciering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en innovatie staatssteun kan vormen en wat, ingeval deze financiering staatssteun vormt, de verenigbaarheidsvoorwaarden zijn. Die kaderregeling is van toepassing vanaf 1 juli 2014.

    Die kaderregeling is relevant voor de Europese Economische Ruimte.

    Een eenvormige toepassing van de EER-staatssteunregels in de hele Europese Economische Ruimte dient te worden verzekerd overeenkomstig de homogeniteitsdoelstelling die in artikel 1 van de EER-overeenkomst is vastgesteld.

    Ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” van bijlage XV bij de EER-overeenkomst dient de Autoriteit, na overleg met de Commissie, nieuwe richtsnoeren vast te stellen die met de richtsnoeren van de Europese Commissie overeenstemmen,

    NA overleg met de Europese Commissie,

    NA raadpleging van de EVA-staten over dit onderwerp bij brieven van 26 juni 2014,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De materiële regels op het gebied van staatssteun worden door de gewijzigd door de invoering van nieuwe richtsnoeren voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Deze nieuwe richtsnoeren zijn aan dit besluit gehecht en maken er integrerend deel van uit.

    Artikel 2

    Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

    Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

    Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    Oda Helen SLETNES

    Voorzitter

    Helga JÓNSDÓTTIR

    Lid van het College


    (1)  PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1.


    BIJLAGE

    STAATSSTEUN VOOR ONDERZOEK, ONTWIKKELING EN INNOVATIE  (1)

    INLEIDING 20

    1.

    TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES 21

    1.1.

    Toepassingsgebied 21

    1.2.

    Onder deze richtsnoeren vallende steunmaatregelen 22

    1.3.

    Definities 23

    2.

    STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 61, LID 1, VAN DE EER-OVEREENKOMST 26

    2.1.

    Organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding en onderzoeksinfrastructuur als ontvangers van staatssteun 26

    2.1.1.

    Overheidsfinanciering voor niet-economische activiteiten 26

    2.1.2.

    Overheidsfinanciering voor economische activiteiten 27

    2.2.

    Indirecte staatssteun aan ondernemingen via door de overheid gefinancierde organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding en onderzoeksinfrastructuur 28

    2.2.1.

    Onderzoek namens ondernemingen (contractonderzoek of onderzoeksdiensten) 28

    2.2.2.

    Samenwerking met ondernemingen 29

    2.3.

    Overheidsopdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten 30

    3.

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEOORDELINGSBEGINSELEN 31

    4.

    VERENIGBAARHEIDSBEOORDELING VAN O&O&I-STEUN 31

    4.1.

    Bijdrage aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang 32

    4.1.1.

    Algemene voorwaarden 32

    4.1.2.

    Bijkomende voorwaarden voor individuele steun 32

    4.2.

    Noodzaak van overheidsmaatregelen 33

    4.2.1.

    Algemene voorwaarden 33

    4.2.2.

    Bijkomende voorwaarden voor individuele steun 34

    4.3.

    De steunmaatregel is een geschikt instrument 34

    4.3.1.

    Een geschikt instrument in vergelijking met mogelijke andere beleidsinstrumenten 34

    4.3.2.

    Een geschikt instrument in vergelijking met andere steuninstrumenten 35

    4.4.

    Stimulerend effect 35

    4.4.1.

    Algemene voorwaarden 35

    4.4.2.

    Bijkomende voorwaarden voor individuele steun 36

    4.5.

    Evenredigheid van de steun 37

    4.5.1.

    Algemene voorwaarden 37

    4.5.2.

    Bijkomende voorwaarden voor individuele steun 39

    4.6.

    Vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer 40

    4.6.1.

    Algemene overwegingen 40

    4.6.2.

    Steunregelingen 42

    4.6.3.

    Bijkomende voorwaarden voor individuele steun 42

    4.7.

    Transparantie 44

    5.

    DOORLICHTING 44

    6.

    VERSLAGLEGGING EN MONITORING 45

    7.

    TOEPASSELIJKHEID 45

    8.

    HERZIENING 45

    Bijlage I —

    In aanmerking komende kosten 46

    Bijlage II —

    Maximale steunintensiteiten 47

    INLEIDING

    1.

    Volgens artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst is staatssteun in beginsel verboden. Dit moet beletten dat overheidssubsidies de mededinging binnen de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER” genoemd) verstoren en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst (hierna „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd) zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. In bepaalde gevallen kan staatsteun echter met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar zijn en wel op grond van artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-overeenkomst.

    2.

    Het bevorderen van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (hierna „O&O&I” genoemd) is een belangrijke EER-doelstelling, die is vastgelegd in artikel 1, lid 2, onder f), en artikel 78 van de EER-overeenkomst waarin wordt opgeroepen tot samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen op dit gebied (2). De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn het versterken van de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de Europese industrie en het bevorderen van haar concurrentievermogen.

    3.

    In haar Europa 2020-strategie (3) noemt de Europese Commissie (hierna „de Commissie” genoemd) onderzoek en ontwikkeling (hierna „O&O” genoemd) een cruciale factor om de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei te behalen. Met het oog daarop heeft de Commissie voor 2020 de nominale doelstelling bepaald dat 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Europese Unie in O&O moet worden geïnvesteerd. Om de nodige vooruitgang op het gebied van O&O&I te helpen boeken, is binnen de Europa 2020-strategie met name het vlaggenschipinitiatief „Innovatie-Unie” (4) naar voren geschoven. Dit initiatief moet de randvoorwaarden en de toegang tot financiering voor onderzoek en innovatie helpen te verbeteren, om ervoor te zorgen dat innovatieve ideeën kunnen worden omgezet in producten en diensten die voor groei en banen zorgen (5). De Europa 2020-mededeling van de Commissie onderstreepte dat het staatssteunbeleid „de[ze] doelstellingen […] dichterbij [kan] brengen door initiatieven voor innovatievere, efficiëntere en groenere technologie te stimuleren en ondersteunen. Het moet gemakkelijker worden om overheidssteun te krijgen voor investeringen, durfkapitaal en financiering voor onderzoek en ontwikkeling”.

    4.

    Wordt algemeen erkend dat concurrerende markten doorgaans doelmatige uitkomsten opleveren in termen van prijzen, productie en gebruik van hulpbronnen, dan kan, wanneer marktfalen speelt (6), overheidsinterventie de markten beter helpen te functioneren en zodoende bijdragen aan slimme, duurzame en inclusieve groei. Bij O&O&I kan marktfalen bijvoorbeeld spelen omdat marktspelers meestal geen rekening houden met de (positieve) externaliteiten die ontstaan voor andere spelers in de economie, en daarom, uit maatschappelijk oogpunt, te weinig O&O&I-activiteiten ontplooien. Ook kunnen O&O&I-projecten geconfronteerd worden met onvoldoende toegang tot financiering (als gevolg van informatieasymmetrie) of met problemen inzake coördinatie tussen bedrijven. Daarom kan O&O&I-steun verenigbaar zijn met de werking van de EER-overeenkomst wanneer mag worden verwacht dat daarmee marktfalen wordt gemitigeerd doordat de uitvoering van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang wordt ondersteund of doordat de ontwikkeling van bepaalde economische activiteiten wordt bevorderd, en wanneer de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer die daarvan het gevolg is, niet schadelijk is voor het gemeenschappelijk belang.

    5.

    O&O&I-steun zal in hoofdzaak worden verantwoord op grond van artikel 61, lid 3, onder b) en c), van de EER-overeenkomst. Volgens die bepalingen kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst beschouwen steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    6.

    In haar mededeling over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) (7) kondigde de Commissie aan dat zij met de modernisering van het staatssteuntoezicht inzette op drie doelstellingen:

    a)

    duurzame, slimme en inclusieve groei bevorderen op een concurrerende interne markt;

    b)

    het voorafgaande onderzoek concentreren op zaken die de grootste impact op de interne markt hebben en tegelijk de samenwerking met de EVA-staten versterken op het gebied van de handhaving van de staatssteunregels, en

    c)

    de regels stroomlijnen en sneller tot beslissingen komen.

    7.

    Met name pleitte de Commissie ervoor om bij de herziening van de verschillende richtsnoeren en kaderregelingen een gemeenschappelijke benadering te hanteren, met het oog op het versterken van de interne markt, het bevorderen van een doeltreffender gebruik van publieke middelen door staatssteun beter te laten bijdragen aan doelstellingen van gemeenschappelijk belang, en een diepgaander onderzoek uit te voeren van het stimulerende effect, van de vraag of steun tot het minimum beperkt blijft, en van de eventuele negatieve effecten van steun op de mededinging en het handelsverkeer. De Autoriteit steunt dit moderniseringsintiatief van de Commissie. Daarom zijn de verenigbaarheidsvoorwaarden die in deze richtsnoeren worden uiteengezet, op die gemeenschappelijke benadering gebaseerd.

    1.   TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    1.1.   Toepassingsgebied

    8.

    De in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen zijn van toepassing op staatssteun voor O&O&I in alle sectoren die onder de EER-overeenkomst vallen. Zij zijn dus ook van toepassing op de sectoren waarvoor bijzondere EER-regels inzake staatssteun van toepassing zijn, tenzij in die regels anders is bepaald.

    9.

    Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen van de Europese Unie of andere internationale instanties beheerde EER-financiering die niet direct of indirect onder de controle van de EVA-staten staat (8), vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort financiering wordt gecombineerd met staatssteun, zal alleen met deze steun rekening worden gehouden om te bepalen of aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten in acht worden genomen, dan wel, in het kader van deze richtsnoeren, op zijn verenigbaarheid moet worden getoetst.

    10.

    O&O&I-steun voor ondernemingen in moeilijkheden, als voor de toepassing van deze richtsnoeren omschreven door de richtsnoeren van de Autoriteit inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (9), als gewijzigd of vervangen, is van het toepassingsgebied van deze richtsnoeren uitgesloten.

    11.

    Bij het beoordelen van O&O&I-steun ten behoeve van een begunstigde ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Autoriteit waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst is verklaard, zal de Autoriteit rekening houden met het bedrag aan steun dat nog moet worden teruggevorderd (10).

    1.2.   Onder deze richtsnoeren vallende steunmaatregelen

    12.

    De Autoriteit heeft een aantal O&O&I-maatregelen geïdentificeerd die, onder specifieke voorwaarden, verenigbaar kunnen worden verklaard met de werking van de EER-overeenkomst:

    a)

    steun voor O&O-projecten : wanneer het gesteunde deel van het onderzoeksproject volledig binnen de categorieën fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek valt, waarbij die laatste categorie kan worden opgesplitst in industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling (11). Dit soort steun is vooral toegespitst op marktfalen in verband met positieve externaliteiten (kennisspillover), maar kan ook marktfalen aanpakken dat het gevolg is van imperfecte en asymmetrische informatie of (vooral in het geval van samenwerkingsprojecten) falende coördinatie;

    b)

    steun voor haalbaarheidsstudies in verband met O&O-projecten, die bedoeld is om vooral marktfalen in verband met imperfecte en asymmetrische informatie weg te werken;

    c)

    steun voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur , waarmee vooral marktfalen als gevolg van coördinatieproblemen wordt aangepakt. Hoogkwalitatieve onderzoeksinfrastructuur is in toenemende mate noodzakelijk voor baanbrekend onderzoek, omdat daarmee internationaal talent wordt aangetrokken, en is van wezenlijk belang voor bijvoorbeeld nieuwe informatie- en communicatietechnologie (ICT) en Key Enabling Technologies (KET's) (12);

    d)

    steun voor innovatieactiviteiten , die vooral is toegespitst op marktfalen in verband met positieve externaliteiten (kennisspillover), coördinatieproblemen en, in mindere mate, asymmetrische informatie. Bij kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) kan dit soort innovatiesteun worden toegekend voor de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en andere immateriële activa, voor het uitlenen van hooggekwalificeerd personeel en voor het inkopen van diensten inzake innovatieadvies en innovatieondersteuning. Bovendien kunnen, om grote ondernemingen te stimuleren tot samenwerking met kmo's bij activiteiten inzake proces- en organisatie-innovatie, ook de kosten van zowel kmo's als grote ondernemingen voor dit soort activiteiten worden gesteund;

    e)

    steun voor innovatieclusters , die een oplossing moet bieden voor marktfalen in verband met coördinatieproblemen die de ontwikkeling van clusters in de weg staan of die de wisselwerking en kennisstromen binnen en tussen clusters beperken. Staatssteun zou dit probleem kunnen helpen op te lossen, in de eerste plaats door investeringen in open en gedeelde infrastructuur voor innovatieclusters te ondersteunen, en ten tweede door, voor ten hoogste tien jaar, het opereren van clusters aan te moedigen met het oog op de verbetering van samenwerking, netwerking en kennis.

    13.

    EVA-staten moeten O&O&I-steun aanmelden overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 bij de toezichtsovereenkomst, met uitzondering van maatregelen die voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in een groepsvrijstellingsverordening die in de EER-overeenkomst is opgenomen.

    14.

    In deze richtsnoeren worden de criteria uiteengezet voor de verenigbaarheid van O&O&I-steunregelingen en individuele steun waarvoor het aanmeldingsvereiste geldt en die moeten worden getoetst aan artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst (13).

    1.3.   Definities

    15.

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

    a)   ad-hocsteun: steun die niet op grond van een steunregeling wordt verleend;

    b)   steun” of „steunmaatregel: elke maatregel die aan de criteria van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst voldoet;

    c)   steunintensiteit: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun. Steun die in meerdere tranches wordt betaald, dient te worden gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning ervan. De rentevoet die daartoe moet worden gehanteerd, is de disconteringsvoet (14) die op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing is. De steunintensiteit wordt per begunstigde berekend;

    d)   steunregeling: elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;

    e)   toegepast onderzoek: industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of een combinatie van beide;

    f)   op arm's length: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure, wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

    g)   tijdstip van toekenning van de steun: het tijdstip waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend;

    h)   daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Een of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd;

    i)   exclusieve ontwikkeling: het inkopen door de overheid van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten waarvan de resultaten in hun geheel toekomen aan de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn of haar eigen werkzaamheden, mits de dienstverlening volledig door deze aanbestedende dienst of aanbestedende instantie wordt betaald;

    j)   experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van nieuwe producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

    k)   haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten en de kansen en risico's van een project in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

    l)   volledige toekenning: de onderzoeksorganisatie, onderzoeksinfrastructuur of inkopende overheid geniet het volledige economische voordeel van intellectuele-eigendomsrechten doordat deze het recht behoudt om daarvan onbeperkt gebruik te maken, met name het eigendomsrecht en het recht tot licentiëring. Dit kan ook het geval zijn wanneer de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur (of de inkopende overheid) besluit verdere contracten in verband met die rechten te sluiten, waaronder licentiëring aan de partner met wie (of de ondernemingen waarmee) wordt samengewerkt;

    m)   fundamenteel onderzoek: experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een rechtstreekse commerciële toepassing of een rechtstreeks commercieel gebruik wordt beoogd;

    n)   bruto-subsidie-equivalent” (BSE): het bedrag van de steun indien deze in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

    o)   hooggekwalificeerd personeel: personeel met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring, waarin ook doctoraatsopleidingen kunnen meetellen;

    p)   individuele steun: steun verleend aan een specifieke onderneming. Deze omvat ad-hocsteun en op grond van een steunregeling verleende steun;

    q)   industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

    r)   innovatieadviesdiensten: consulting, bijstand en opleiding op het gebied van kennisoverdracht, de verwerving, bescherming en exploitatie van immateriële activa, het gebruik van standaarden en regels waarin deze zijn vastgelegd;

    s)   innovatieclusters: structuren of georganiseerde groeperingen van onafhankelijke partijen (zoals innovatieve starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, niet-commerciële organisaties en andere verwante economische spelers) die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen, en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster;

    t)   innovatieondersteuningsdiensten: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificatie met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere producten, procedés of diensten;

    u)   immateriële activa: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;

    v)   kennisoverdracht: een proces voor het verwerven, verzamelen en delen van expliciete en impliciete kennis, met inbegrip van vaardigheden en competenties voor zowel economische als niet-economische activiteiten zoals onderzoekssamenwerking, consultancy, licentiëring, het creëren van spin-offs, publicaties en mobiliteit van onderzoekers en andere bij die activiteiten betrokken medewerkers. Naast wetenschappelijke en technologische kennis omvat dit ook andere vormen van kennis zoals kennis over het gebruik van normen en regels waarin deze zijn vastgelegd, en over voorwaarden voor het functioneren onder reële omstandigheden en methoden voor organisatie-innovatie, alsmede het beheer van kennis met betrekking tot het identificeren, verwerven, beschermen, verdedigen en exploiteren van immateriële activa;

    w)   grote ondernemingen: ondernemingen die niet onder de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen vallen;

    x)   netto extrakosten: het verschil tussen de verwachte netto contante waarden van het gesteunde project of de gesteunde activiteit en een levensvatbare counterfactual investering die de begunstigde zou hebben uitgevoerd zonder de steun (nulscenario);

    y)   organisatie-innovatie: de toepassing van een nieuwe organisatiemethode in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, maar met uitsluiting van veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

    z)   personeelskosten: de kosten van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het betrokken project of de betrokken activiteit bezighouden;

    aa)   precommerciële inkoop: het inkopen door de overheid van onderzoeksdiensten waarbij de aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie niet alle resultaten en voordelen van de opdracht uitsluitend voor zichzelf voorbehoudt voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn of haar eigen werkzaamheden, maar deze op marktvoorwaarden deelt met de verrichters van die diensten. De opdracht, waarvan het onderwerp valt binnen één of meer categorieën onderzoek en ontwikkeling zoals die in deze richtsnoeren zijn omschreven, moet een beperkte looptijd hebben en kan de ontwikkeling van prototypes of beperkte hoeveelheden eerste producten of diensten in de vorm van een testserie omvatten. De aanschaf van commerciële hoeveelheden producten of diensten mag niet onder dezelfde opdracht vallen;

    bb)   procesinnovatie: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

    cc)   O&O-project: een actie met een reeks activiteiten die één of meer categorieën onderzoek en ontwikkeling in de zin van deze richtsnoeren bestrijkt en die bedoeld is om een ondeelbare taak van nauwkeurig omschreven economische, wetenschappelijke of technische aard, met vooraf duidelijk omschreven doelen, te vervullen. Een O&O-project kan bestaan uit meerdere werkpakketten, activiteiten of diensten en omvat duidelijke doelstellingen, activiteiten die voor het bereiken van die doelstellingen moeten worden uitgevoerd (met inbegrip van de verwachte kosten ervan) en concrete deliverables om de uitkomsten van die activiteiten in beeld te krijgen en deze aan de desbetreffende doelstellingen te kunnen aftoetsen. Wanneer twee of meer O&O-projecten niet duidelijk van elkaar te scheiden zijn, en met name wanneer zij onafhankelijk van elkaar geen kansen op technologisch succes hebben, worden deze projecten als één project beschouwd;

    dd)   terugbetaalbaar voorschot: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;

    ee)   organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding” of „onderzoeksorganisatie: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering van, de kosten van en de inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die een beslissende invloed op dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de door deze entiteit verkregen onderzoeksresultaten genieten;

    ff)   onderzoeksinfrastructuur: faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten, kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie, ict-gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen) (15);

    gg)   detachering: de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren;

    hh)   kleine en middelgrote ondernemingen” („kmo's”), „kleine ondernemingen” en „middelgrote ondernemingen: ondernemingen die voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld in de definitie van de Autoriteit van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (16);

    ii)   aanvang van de werkzaamheden” of „aanvang van het project: hetzij de aanvang van de O&O&I-werkzaamheden, hetzij het eerste akkoord tussen de begunstigde en aannemers om het project uit te voeren, naargelang wat als eerste plaatsvindt. Voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd;

    jj)   materiële activa: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting.

    2.   STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 61, LID 1, VAN DE EER-OVEREENKOMST

    16.

    In de regel vormt iedere maatregel die aan de criteria van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst voldoet, staatssteun. De Autoriteit maakt in dit deel duidelijk hoe zij het begrip „staatssteun” uitlegt in situaties die zich doorgaans voordoen op het gebied van O&O&I-activiteiten, onverlet de uitlegging die het Hof van Justitie van de Europese Unie en het EVA-Hof geeft.

    2.1.   Organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding en onderzoeksinfrastructuur als ontvangers van staatssteun

    17.

    Organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding (hierna „onderzoeksorganisaties” genoemd) en onderzoeksinfrastructuur zijn ontvangers van staatssteun indien de overheidsfinanciering die zij ontvangen, aan alle voorwaarden van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst voldoet. Overeenkomstig de rechtspraak van het EVA-Hof en het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de begunstigde als onderneming kwalificeren, maar hangt die kwalificatie niet af van de rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of het economische karakter (al dan niet met winstoogmerk). Doorslaggevend voor de kwalificatie als onderneming is net de vraag of de organisatie een economische activiteit uitoefent, bestaande in het aanbieden van producten of diensten op een bepaalde markt (17).

    2.1.1.   Overheidsfinanciering voor niet-economische activiteiten

    18.

    Wanneer een en dezelfde entiteit zowel economische als niet-economische activiteiten uitoefent, valt de overheidsfinanciering van de niet-economische activiteiten niet onder artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst indien de beide soorten activiteiten en de kosten ervan, de financiering en inkomsten ervan duidelijk kunnen worden onderscheiden, zodat kruissubsidiëring van de economische activiteiten daadwerkelijk wordt vermeden. Het bewijs van een correcte toerekening van kosten, financiering en inkomsten kan worden geleverd door de financiële jaarrekeningen van de betrokken entiteit.

    19.

    De Autoriteit is van mening dat de volgende activiteiten doorgaans geen economisch karakter hebben:

    a)

    primaire activiteiten van onderzoeksorganisaties en onderzoeksinfrastructuren, en met name:

    opleiding met het oog op meer en beter gekwalificeerde menselijke hulpbronnen. In lijn met de rechtspraak (18) en de beschikkingspraktijk van de Autoriteit en de Commissie (19), en zoals uiteengezet in mededelingen van de Autoriteit op het gebied van staatssteun (20), wordt openbaar onderwijs dat binnen het nationale onderwijsstelsel in hoofdzaak of volledig wordt gefinancierd door de Staat en onder staatstoezicht staat, als een niet-economische activiteit beschouwd (21);

    onafhankelijke O&O met het oog op meer kennis en een beter inzicht, met inbegrip van O&O in samenwerkingsverband, wanneer de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur bij daadwerkelijke samenwerking betrokken is (22);

    brede verspreiding van onderzoeksresultaten op een niet-exclusieve en niet-discriminerende basis, via bijvoorbeeld onderwijs, open access-databases, open access-publicaties of open source-software;

    b)

    activiteiten inzake kennisoverdracht, wanneer deze worden uitgevoerd door de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur (met inbegrip van afdelingen of dochterondernemingen daarvan) of samen met, of namens andere dergelijke entiteiten, en alle winst uit deze activiteiten opnieuw in de primaire activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur wordt geïnvesteerd. Aan het niet-economische karakter van die activiteiten wordt niet afgedaan door het feit dat het verrichten van de overeenkomstige diensten via openbare tenders wordt ingekocht bij derden.

    20.

    Wanneer een onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur voor zowel economische als niet-economische activiteiten wordt gebruikt, valt de overheidsfinanciering alleen onder de staatssteunregels voor zover daarmee kosten worden gedekt die met de economische activiteiten verband houden (23). Wanneer de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur bijna uitsluitend voor een niet-economische activiteit wordt ingezet, kan de financiering ervan volledig buiten het toepassingsgebied van de staatssteunregels vallen, mits dat economische gebruik zuiver ondersteunend blijft, d.w.z. overeenstemt met een activiteit die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijk is voor het functioneren van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur of intrinsiek verband houdt met het niet-economische hoofdgebruik ervan, en die beperkt is in omvang. Voor de toepassing van deze richtsnoeren zal de Autoriteit oordelen dat dit het geval is wanneer de economische activiteiten precies dezelfde input verbruiken (zoals materialen, uitrusting, arbeid en vast kapitaal) als de niet-economische activiteiten en de jaarlijks voor die economische activiteiten uitgetrokken capaciteit ten hoogste 20 % bedraagt van het totale jaarcapaciteit van de betrokken entiteit.

    2.1.2.   Overheidsfinanciering voor economische activiteiten

    21.

    Onverminderd punt 20, zal, wanneer onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren economische activiteiten verrichten — zoals de verhuur van uitrusting of laboratoria aan ondernemingen, dienstverlening aan ondernemingen of uitvoering van contractonderzoek -, overheidsfinanciering voor dit soort economische activiteiten doorgaans als staatssteun worden beschouwd.

    22.

    Indien de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur echter alleen als intermediair fungeert die de volledige overheidsfinanciering en eventuele via die financiering verkregen voordelen aan de uiteindelijke ontvangers doorgeeft, zal de Autoriteit die onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur niet beschouwen als een begunstigde van staatssteun. Dit is doorgaans het geval wanneer:

    a)

    zowel de overheidsfinanciering als via die financiering verkregen voordelen kwantificeerbaar en aantoonbaar zijn, en er een passend mechanisme is dat ervoor zorgt dat de financiering en eventueel daarmee verkregen voordelen volledig worden doorgegeven aan de uiteindelijke ontvangers, bijvoorbeeld via verlaagde tarieven, en

    b)

    geen verder voordeel wordt toegekend aan de tussenpersoon omdat deze werd geselecteerd via een openbare tenderprocedure of omdat de overheidsfinanciering beschikbaar is voor alle entiteiten die voldoen aan de noodzakelijke objectieve voorwaarden, zodat klanten als uiteindelijke ontvangers het recht hebben om gelijkwaardige diensten te betrekken bij eender welke betrokken tussenpersoon.

    23.

    Wanneer de voorwaarden van punt 22 zijn vervuld, zijn de staatssteunregels van toepassing op het niveau van de uiteindelijke begunstigden.

    2.2.   Indirecte staatssteun aan ondernemingen via door de overheid gefinancierde organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding en onderzoeksinfrastructuur

    24.

    De vraag of en in welke omstandigheden ondernemingen een voordeel in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst verkrijgen in het geval van contractonderzoek of onderzoeksdiensten verricht door een onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur, alsmede in gevallen van samenwerking met een onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur, moet worden beantwoord aan de hand van de algemene beginselen inzake staatssteun. In dat verband kan het met name nodig zijn om na te gaan of de gedragingen van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur aan de Staat zijn toe te rekenen (24).

    2.2.1.   Onderzoek namens ondernemingen (contractonderzoek of onderzoeksdiensten)

    25.

    Wanneer een onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur wordt ingezet om contractonderzoek te verrichten of een onderzoeksdienst te leveren aan een onderneming, die doorgaans de voorwaarden van de opdracht vaststelt, de eigenaar van de resultaten van de onderzoekswerkzaamheden is en het risico op mislukking draagt, zal gewoonlijk geen staatssteun aan de onderneming worden doorgegeven indien de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur een afdoende vergoeding ontvangt voor haar diensten, met name wanneer een van de volgende voorwaarden vervuld is:

    a)

    de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur verricht haar onderzoeksdienst of haar contractonderzoek tegen het markttarief (25), of

    b)

    wanneer er geen markttarief is: de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur verricht haar onderzoeksdienst of contractonderzoek tegen een tarief dat:

    de volledige kosten van de dienst weergeeft en in het algemeen een marge omvat die is vastgesteld aan de hand van de marges die doorgaans worden gehanteerd door ondernemingen die in de sector van de betrokken dienst actief zijn, of

    de uitkomst van onderhandelingen op arm's length is, waarbij de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur, in haar hoedanigheid van dienstverrichter, onderhandelt om het maximale economische voordeel binnen te halen op het tijdstip dat het contract wordt afgesloten en ten minste haar marginale kosten gedekt zijn.

    26.

    Wanneer de eigendom van of de toegangsrechten tot intellectuele-eigendomsrechten bij de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur blijven berusten, mag de marktwaarde daarvan in mindering worden gebracht op de voor de betrokken diensten verschuldigde prijs.

    2.2.2.   Samenwerking met ondernemingen

    27.

    Een project geldt als een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen die, op basis van een taakverdeling, een gemeenschappelijke doelstelling nastreven en samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan en delen in de daaraan verbonden financiële, technologische, wetenschappelijke en andere risico's, alsmede in de projectresultaten. Een of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. De voorwaarden van een samenwerkingsproject, met name wat betreft de bijdrage in de kosten ervan, het delen in de risico's en uitkomsten ervan, de verspreiding van de resultaten, de toegang tot en de regels voor de toewijzing van intellectuele-eigendomsrechten moeten vóór de aanvang van het project zijn overeengekomen (26). Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet geacht vormen van samenwerking te zijn.

    28.

    Wanneer samenwerkingsprojecten gezamenlijk door ondernemingen en onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren worden uitgevoerd, is de Autoriteit van oordeel dat er met de gunstige samenwerkingsvoorwaarden via die entiteiten geen indirecte staatssteun aan de deelnemende ondernemingen wordt verleend indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de deelnemende ondernemingen dragen de volledige kosten van het project, of

    b)

    de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele-eigendomsrechten opleveren, kunnen breed worden verspreid en alle intellectuele-eigendomsrechten die de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, worden volledig toegekend aan die entiteiten, of

    c)

    uit het project ontstane intellectuele-eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende toegangsrechten, worden aan de verschillende samenwerkende partners toegekend op een wijze die een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen, of

    d)

    de onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren ontvangen een vergoeding die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele-eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen. Het absolute bedrag van — financiële en niet-financiële — bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de activiteiten van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben opgeleverd, kan op die vergoeding in mindering worden gebracht.

    29.

    Voor de toepassing van punt 28, onder d), zal de Autoriteit de ontvangen vergoeding beschouwen als gelijkwaardig met de marktprijs indien de betrokken onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur daardoor het volledige economische voordeel van die rechten geniet, wanneer één van de volgende voorwaarden is vervuld:

    a)

    het bedrag van de vergoeding is vastgesteld via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende verkoopprocedure, of

    b)

    een taxatie van een onafhankelijke deskundige bevestigt dat het bedrag van de vergoeding ten minste gelijk is aan de marktprijs, of

    c)

    de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur kan, als verkoper, aantonen dat zij daadwerkelijk, op arm's length-voorwaarden, heeft onderhandeld over de vergoeding, om, rekening houdende met haar statutaire doelstellingen, het maximale economische voordeel binnen te halen op het tijdstip dat het contract werd afgesloten, of

    d)

    in gevallen waarin de samenwerkingsovereenkomst de samenwerkende onderneming een voorkeurrecht geeft ten aanzien van door de samenwerkende onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur gegenereerde intellectuele-eigendomsrechten, wanneer die entiteiten een wederzijds recht hebben om derden te verzoeken om economisch meer voordelige aanbiedingen zodat de samenwerkende onderneming haar aanbod daaraan moet aanpassen.

    30.

    Indien geen van de voorwaarden van punt 28 is vervuld, zal de volledige waarde van de bijdrage van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur aan het project worden beschouwd als een voordeel voor de samenwerkende ondernemingen, waarvoor de regels inzake staatssteun gelden.

    2.3.   Overheidsopdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

    31.

    Inkopende overheden kunnen onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten inkopen bij ondernemingen, via zowel inkoopprocedures voor exclusieve ontwikkeling als precommerciële inkoopprocedures (27).

    32.

    Zolang voor overheidsopdrachten een openbare aanbestedingsprocedure plaatsvindt in overeenstemming met de toepasselijke richtlijnen (28), zal het oordeel van de Autoriteit doorgaans zijn dat geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst wordt verleend aan de ondernemingen die de betrokken onderzoeksdiensten leveren (29).

    33.

    In alle overige gevallen, met inbegrip van precommerciële inkoop, zal de Autoriteit oordelen dat geen staatssteun wordt verleend aan ondernemingen wanneer de prijs die voor de betrokken diensten wordt betaald, de marktwaarde van de voordelen die de inkopende overheid ontvangt en de risico's die de deelnemende dienstverrichter neemt, volledig weergeeft, met name wanneer elk van de volgende voorwaarden is vervuld:

    a)

    de selectieprocedure is openbaar, transparant en niet-discriminerend en is gebaseerd op objectieve selectie- en gunningscriteria die vóór de biedprocedures zijn vastgesteld;

    b)

    de voorgenomen contractuele regelingen met een beschrijving van alle rechten en verplichtingen van de partijen — ook wat betreft de intellectuele-eigendomsrechten —, worden vóór de biedprocedure beschikbaar gesteld aan alle geïnteresseerde bieders;

    c)

    de inkoop levert geen van de deelnemende dienstverrichters een voorkeursbehandeling op bij de levering van commerciële volumes van de e EVA-staat indproducten of einddiensten aan een inkopende overheid in de betrokken (30), en

    d)

    een van de volgende voorwaarden is vervuld:

    alle resultaten die geen intellectuele-eigendomsrechten opleveren, kunnen breed worden verspreid, bijvoorbeeld via publicaties, onderwijs of bijdragen aan normalisatie-instanties, zodat andere ondernemingen deze kunnen reproduceren, en alle intellectuele-eigendomsrechten worden volledig toegekend aan de inkopende overheid, of

    een dienstverrichter aan wie de resultaten die intellectuele-eigendomsrechten opleveren, worden toegekend, is verplicht om de inkopende overheid onbeperkte kosteloze toegang te geven tot die resultaten, en om derden op marktvoorwaarden toegang te geven, bijvoorbeeld via niet-exclusieve licenties.

    34.

    Wanneer de voorwaarden van punt 33 niet vervuld zijn, kunnen EVA-staten gebruikmaken van een individuele beoordeling van de voorwaarden van het contract tussen de inkopende overheid en de onderneming, onverminderd de algemene verplichting om O&O&I-steun overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 bij de toezichtsovereenkomst aan te melden.

    3.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEOORDELINGSBEGINSELEN

    35.

    Om te kunnen beoordelen of een aangemelde steunmaatregel verenigbaar kan worden geacht met de werking van de EER-overeenkomst, gaat de Autoriteit in de regel na of de vormgeving van de steunmaatregel ervoor zorgt dat de positieve effecten van de steunmaatregel voor het behalen van een doelstelling van gemeenschappelijk belang opwegen tegen de mogelijke negatieve effecten ervan op het handelsverkeer en de mededinging.

    36.

    In de mededeling van de Commissie van 8 mei 2012 over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) werd ervoor gepleit om gemeenschappelijke beginselen uit te werken en vast te leggen die van toepassing zijn op de verenigbaarheidsbeoordeling voor alle steunmaatregelen. De Autoriteit erkent deze gemeenschappelijke beginselen en zal een steunmaatregel alleen als verenigbaar met de EER-overeenkomst beschouwen indien deze aan elk van de volgende criteria voldoet:

    a)    bijdrage aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang : een staatssteunmaatregel moet gericht zijn op een doelstelling van gemeenschappelijk belang in overeenstemming met artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst (onderdeel 4.1);

    b)    noodzaak van overheidsmaatregelen : een staatssteunmaatregel moet zijn gericht op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke verbetering die de markt zelf niet tot stand kan brengen, door bijvoorbeeld een oplossing te bieden voor marktfalen of door iets te doen aan een rechtvaardigheids- of cohesieprobleem (onderdeel 4.2);

    c)    de steunmaatregel is een geschikt instrument : de voorgenomen steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen bereiken (onderdeel 4.3);

    d)    stimulerend effect : de steun moet het gedrag van de betrokken onderneming of ondernemingen zodanig veranderen dat deze bijkomende activiteiten onderneemt of ondernemen die deze zonder de steun niet zou of zouden uitvoeren, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze of locatie zou of zouden uitvoeren (onderdeel 4.4);

    e)    evenredigheid van de steun (steun beperkt tot het minimum) : het steunbedrag moet beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om aan te zetten tot de bijkomende investering of activiteit in het betrokken gebied (onderdeel 4.5);

    f)    vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen : de negatieve effecten van de steun moeten voldoende beperkt zijn, zodat de maatregel per saldo positief is (onderdeel 4.6);

    g)    transparantie van de steun : de EVA-staten, de Autoriteit, marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en relevante informatie over de op grond van die besluiten toegekende steun (onderdeel 4.7).

    37.

    De volledige afwegingstoets kan voor bepaalde categorieën steunregelingen verder afhankelijk worden gesteld van de eis dat een doorlichting achteraf wordt uitgevoerd, zoals die in deel 5 wordt beschreven. In dergelijke gevallen kan de Autoriteit de looptijd van die regelingen beperken (in de regel tot vier jaar of minder), met een mogelijkheid om nadien de verlenging daarvan opnieuw aan te melden.

    38.

    Indien een steunmaatregel of de daaraan gekoppelde voorwaarden (zoals de financieringsmethode wanneer die een integrerend onderdeel van de staatssteunmaatregel vormt) leiden tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van de EER-overeenkomst, kan de steun niet met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar worden verklaard (31).

    39.

    Wanneer de Autoriteit individuele steun op zijn verenigbaarheid met de werking van de EER-overeenkomst beoordeelt, zal zij rekening houden met procedures in verband met de schending van de artikelen 53 of 54 van de EER-overeenkomst die de begunstigde van de steun kunnen betreffen en die van belang kunnen zijn bij de toetsing van die steun aan artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst (32).

    4.   VERENIGBAARHEIDSBEOORDELING VAN O&O&I-STEUN

    40.

    Staatssteun ten behoeve van O&O&I kan overeenkomstig artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar worden verklaard wanneer deze, op basis van de in deel 3 uiteengezette gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen, resulteert in een toename van O&O&I-activiteiten zonder dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    41.

    In dit deel maakt de Autoriteit duidelijk hoe zij deze gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen zal toepassen en stelt zij, in voorkomend geval, specifieke voorwaarden vast voor steunregelingen en bijkomende voorwaarden voor individuele steun waarvoor de aanmeldingsverplichting geldt (33).

    4.1.   Bijdrage aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang

    4.1.1.   Algemene voorwaarden

    42.

    De algemene doelstelling van O&O&I-steun is het bevorderen van O&O&I in de EER. Daarmee kan O&O&I-steun bijdragen aan het behalen van de door de Commissie in haar Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei genoemde doelstellingen.

    43.

    EVA-staten die overwegen om O&O&I-steun toe te kennen, moeten de nagestreefde doelstelling nauwkeurig omschrijven, en met name uitleggen hoe de maatregel O&O&I beoogt te bevorderen.

    44.

    Wat betreft steunregelingen waarvoor de verplichting tot aanmelding geldt (hierna „aan te melden steunregelingen” genoemd), stelt de Autoriteit zich positief op tegenover steunmaatregelen die integrerend deel uitmaken van een omvattend programma of actieplan om O&O&I-activiteiten of strategieën voor slimme specialisatie (S3) te bevorderen, en die worden ondersteund door strenge doorlichtingen van vergelijkbare steunmaatregelen uit het verleden waaruit de doeltreffendheid ervan blijkt.

    45.

    Wat betreft staatssteun die wordt toegekend voor projecten of activiteiten die ook — direct of indirect — worden gefinancierd door een van de in de EER-overeenkomst opgenomen Unieprogramma's (34), zal de Autoriteit de bijdrage aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang als vaststaand beschouwen.

    4.1.2.   Bijkomende voorwaarden voor individuele steun

    46.

    Om aan te tonen dat individuele steun waarvoor de aanmeldingsverplichting geldt (hierna „aan te melden individuele steun” genoemd), bijdraagt aan een toename van O&O&I-activiteiten, kunnen EVA-staten gebruikmaken van de volgende indicatoren, naast andere relevante kwantitatieve of kwalitatieve elementen:

    a)    verruiming van de projectomvang : toename van de totale projectkosten (zonder dat de begunstigde zijn uitgaven vermindert ten opzichte van een situatie zonder steun); uitbreiding van het aantal personen dat voor O&O&I-activiteiten wordt ingezet;

    b)    uitbreiding van de reikwijdte : uitbreiding van het aantal van het project te verwachten deliverables; een hoger ambitieniveau van het project dat blijkt uit een hoger aantal partners dat betrokken is, uit een grotere kans op een wetenschappelijke of technologische doorbraak of een hoger risico op mislukking (met name in verband met het feit dat het een langlopend project betreft en de onzekerheid over de resultaten ervan);

    c)    verhoging van de snelheid : de afronding van het project vergt minder tijd vergeleken met de tijd die nodig is om hetzelfde project zonder steun af te ronden;

    d)    stijging van de totale uitgaven : stijging van de totale O&O&I-uitgaven van de begunstigde van de steun, in absolute termen of als aandeel van de omzet; veranderingen in het voor het project vastgelegde budget (zonder een overeenkomstige daling in het budget dat voor andere projecten is uitgetrokken).

    47.

    Om te kunnen concluderen dat de steun bijdraagt aan het verhogen van het volume O&O&I-uitgaven in de EER, zal de Autoriteit niet alleen rekening houden met de nettotoename van de door de onderneming uitgevoerde O&O&I, maar ook met de bijdrage van de steun aan de totale toename van O&O&I-uitgaven in de betrokken sector en met de verbetering van de O&O&I-positie van de EER in internationaal verband. Ook zal zij een positief standpunt innemen tegenover steunmaatregelen waarvoor een publiek toegankelijke doorlichting achteraf van de bijdrage aan het gemeenschappelijk belang gepland staat.

    4.2.   Noodzaak van overheidsmaatregelen

    4.2.1.   Algemene voorwaarden

    48.

    Zoals in deel 3 is aangegeven, kan staatssteun noodzakelijk zijn om het aandeel O&O&I in de EER te verhogen voor zover de markt zelf er niet in slaagt een doelmatige uitkomst te genereren. Om te kunnen beoordelen of staatssteun doeltreffend is voor het bereiken van de doelstelling van gemeenschappelijk belang, moet in de eerste plaats het aan te pakken probleem in kaart worden gebracht. Staatssteun dient te zijn gericht op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke verbetering die de markt op eigen kracht niet tot stand kan brengen. EVA-staten dienen uit te leggen hoe de steunmaatregel daadwerkelijk het marktfalen kan mitigeren dat verband houdt met het zonder die steun behalen van de doelstelling van gemeenschappelijk belang.

    49.

    O&O&I verloopt via een reeks activiteiten die doorgaans upstream ten opzichte van een aantal productmarkten plaatsvinden en gebruikmaken van beschikbare capaciteiten voor het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, diensten en procedés op die productmarkten, of van volledig nieuwe producten, diensten en procedés, waardoor de groei van de economie wordt gestimuleerd en wordt bijgedragen aan de territoriale en sociale cohesie of het ruimere consumentenbelang wordt bevorderd. In het licht van de beschikbare O&O&I-capaciteit kan marktfalen evenwel een hinderpaal zijn voor het bereiken van optimale uitkomsten en kan het om de volgende redenen tot een ondoelmatige uitkomst leiden:

    —    positieve externaliteiten/kennisspillover : O&O&I genereert vaak voordelen voor de samenleving in de vorm van positieve overloopeffecten, bijvoorbeeld kennisspillover of betere kansen voor andere economische spelers om aanvullende producten en diensten te ontwikkelen. Sommige projecten kunnen echter, indien zij aan de markt worden overgelaten, een onaantrekkelijk rendement uit particulier oogpunt hebben, zelfs indien zij de samenleving als geheel ten goede komen, omdat op winst gerichte ondernemingen zich de voordelen van hun activiteiten onvoldoende kunnen toe-eigenen wanneer zij beslissen hoeveel O&O&I zij gaan uitvoeren. Staatssteun kan dus bijdragen tot de tenuitvoerlegging van projecten die een algemeen maatschappelijk of economisch voordeel opleveren en die anders niet zouden worden uitgevoerd.

    Toch zijn niet alle voordelen van O&O&I-activiteiten externaliteiten, noch betekent de enkele aanwezigheid van externaliteiten op zich automatisch dat staatssteun verenigbaar is met de werking van de EER-overeenkomst. Over het algemeen zijn consumenten bereid te betalen voor het directe voordeel van nieuwe producten en diensten, terwijl bedrijven zich de voordelen van hun investering kunnen toe-eigenen via andere bestaande instrumenten, zoals intellectuele-eigendomsrechten. In sommige gevallen echter zijn die middelen imperfect en blijft er nog marktfalen bestaan dat met staatssteun kan worden gecorrigeerd. Zo kan het, zoals met betrekking tot fundamenteel onderzoek vaak te horen valt, bijvoorbeeld moeilijk zijn om anderen te beletten toegang te krijgen tot de resultaten van bepaalde activiteiten, die daarom dus misschien het karakter hebben van een collectief goed. Daartegenover staat dat meer specifieke kennis met betrekking tot productie vaak wel goed kan worden beschermd (via bijvoorbeeld octrooien), waardoor de uitvinder een hoger rendement op de uitvinding kan krijgen;

    —    imperfecte en asymmetrische informatie : O&O&I-activiteiten worden gekenmerkt door een hoge mate van risico en onzekerheid. In bepaalde omstandigheden zijn particuliere investeerders, als gevolg van imperfecte en/of asymmetrische informatie, niet gauw geneigd om waardevolle projecten te financieren, en is hooggekwalificeerd personeel misschien niet op de hoogte van de mogelijkheden om bij innovatieve ondernemingen in dienst te komen. Hierdoor is de allocatie van personele en financiële middelen op deze markten misschien niet adequaat en worden projecten die waardevol kunnen zijn voor de samenleving of de economie, misschien niet uitgevoerd.

    In bepaalde gevallen kan imperfecte en asymmetrische informatie ook de toegang tot financiering belemmeren. Imperfecte informatie en de aanwezigheid van risico verantwoordt echter niet automatisch de behoefte aan staatssteun. Het feit dat projecten die door het lagere particuliere rendement op investeringen geen financiering vinden, kan wel degelijk een teken van een doelmatig functionerende markt zijn. Bovendien maakt risico deel uit van het ondernemen en is het op zich geen marktfalen. In een context van asymmetrische informatie kan risico echter wel de financieringsproblemen versterken;

    —    coördinatie- en netwerkfalen : het vermogen van ondernemingen om onderling te coördineren of een wisselwerking tot stand te brengen met het oog op O&O&I, kan om uiteenlopende redenen worden doorkruist, onder meer door problemen om een groot aantal samenwerkende partners te coördineren die deels uiteenlopende belangen hebben, problemen bij het opstellen van contracten en problemen om de samenwerking te coördineren omdat bijvoorbeeld gevoelige informatie moet worden gedeeld.

    4.2.2.   Bijkomende voorwaarden voor individuele steun

    50.

    Hoewel bepaalde vormen van marktfalen het totale O&O&I-volume in de EER kunnen afremmen, hebben niet alle ondernemingen en economische sectoren daarmee in dezelfde mate te kampen. Daarom dienen EVA-staten voor aan te melden individuele steun afdoende informatie te verschaffen over de vraag of met de steun algemeen marktfalen op het gebied van O&O&I in de EER wordt aangepakt, dan wel specifiek marktfalen in bijvoorbeeld een bepaalde bedrijfstak of voor een bepaalde zakelijke activiteit.

    51.

    Afhankelijk van het specifieke marktfalen dat dient te worden aangepakt, zal de Autoriteit de volgende elementen in aanmerking nemen:

    —    Kennisspillover : de mate waarin kennis zal worden verspreid; de specificiteit van de verkregen kennis; de mogelijkheid tot bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten; de mate van complementariteit met andere producten en diensten;

    —    imperfecte en asymmetrische informatie : omvang van de risico's en de complexiteit van de O&O&I-activiteiten; behoefte aan externe financiering; kenmerken van de begunstigde van de steun wat betreft toegang tot externe financiering;

    —    coördinatiefalen : aantal samenwerkende ondernemingen; intensiteit van de samenwerking; uiteenlopende belangen van samenwerkende partners; problemen bij het opstellen van contracten; problemen om de samenwerking te coördineren.

    52.

    Bij het analyseren van mogelijk marktfalen zal de Autoriteit met name rekening houden met beschikbare sectorale vergelijkingen en andere studies, die door de betrokken EVA-staten verschaft dienen te worden.

    53.

    Wanneer EVA-staten investerings- of exploitatiesteun voor clusters aanmelden, moeten zij informatie verschaffen over de beoogde of verwachte specialisatie van het innovatiecluster, het bestaande regionale potentieel en de aanwezigheid binnen de EER van clusters met vergelijkbare doelstellingen.

    54.

    Wat betreft staatssteun voor projecten of activiteiten die ook — direct of indirect — worden gefinancierd door een van de in de EER-overeenkomst opgenomen Unieprogramma's (35), zal de Autoriteit de behoefte aan overheidsmaatregelen als vaststaand beschouwen.

    55.

    Daartegenover staat dat de Autoriteit, wanneer staatssteun wordt toegekend voor projecten of activiteiten die, wat de technologische inhoud, risicograad en omvang ervan betreft, vergelijkbaar zijn met projecten of activiteiten die binnen de EER al op marktvoorwaarden plaatsvinden, in beginsel ervan zal uitgaan dat geen marktfalen speelt en zal zij verder bewijs en verdere verantwoording verlangen voor de behoefte aan overheidsmaatregelen.

    4.3.   De steunmaatregel is een geschikt instrument

    4.3.1.   Een geschikt instrument in vergelijking met mogelijke andere beleidsinstrumenten

    56.

    Staatssteun is niet het enige beleidsinstrument waarover de EVA-staten beschikken om O&O&I-activiteiten te stimuleren. Belangrijk is daarbij voor ogen te houden dat er misschien andere, beter geschikte maatregelen zijn zoals maatregelen aan de vraagzijde op het gebied van wet- en regelgeving, overheidsopdrachten of normalisatie, maar ook een verhoging van de financiering van publiek onderzoek en onderwijs en algemene belastingmaatregelen. Of een beleidsinstrument in een bepaalde situatie geschikt is, houdt gewoonlijk verband met de aard van het probleem dat moet worden aangepakt. Zo kan bijvoorbeeld het afbouwen van marktdrempels een geschikter instrument zijn dan staatssteun wanneer het erom gaat de moeilijkheden weg te nemen die een nieuwkomer ondervindt om toegang te krijgen tot passende O&O&I-resultaten. Meer investeren in onderwijs kan voor het verhelpen van een gebrek aan gekwalificeerd personeel een betere methode zijn dan het toekennen van staatssteun.

    57.

    In afwijking van het algemene verbod op staatssteun kan toestemming worden verleend voor O&O&I-steun wanneer deze noodzakelijk is om een doelstelling van gemeenschappelijk belang te verwezenlijken. Een belangrijk punt in dat verband is dus de vraag of en in hoeverre O&O&I-steun als een geschikt instrument kan worden beschouwd om O&O&I-activiteiten op te voeren, wanneer ook met andere, minder verstorende instrumenten dezelfde resultaten zouden kunnen worden bereikt.

    58.

    In de verenigbaarheidstoets zal de Autoriteit met name rekening houden met effectbeoordelingen die de EVA-staat van de voorgenomen maatregel heeft gemaakt. Maatregelen waarvoor de EVA-staat andere beleidsopties heeft overwogen en waarvoor de voordelen van een selectief instrument zoals staatssteun zijn vastgesteld en ter beoordeling aan de Autoriteit zijn voorgelegd, worden geacht een geschikt instrument te zijn.

    59.

    Wat betreft staatssteun voor projecten of activiteiten die ook — direct of indirect — worden gefinancierd door een van de in de EER-overeenkomst opgenomen Unieprogramma's (36), zal de Autoriteit het feit dat de steunmaatregel een geschikt instrument is, als vaststaand beschouwen.

    4.3.2.   Een geschikt instrument in vergelijking met andere steuninstrumenten

    60.

    Staatssteun ten behoeve van O&O&I kan in verschillende vormen worden verleend. EVA-staten dienen daarom ervoor te zorgen dat de steun wordt toegekend in de vorm die naar verwachting het minste risico op verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer oplevert. In dat verband moet de betrokken EVA-staat, wanneer de steun wordt toegekend in een vorm die een direct financieel voordeel oplevert (zoals rechtstreekse subsidies, vrijstellingen of verlagingen van belastingen of andere verplichte bijdragen, of de terbeschikkingstelling van gronden, producten of diensten tegen voordelige prijzen), een analyse van andere opties bijvoegen en uitleggen waarom of hoe andere, potentieel minder verstorende vormen van steun zoals terugbetaalbare voorschotten of vormen van steun die gebaseerd zijn op schuld- of eigenvermogensinstrumenten (zoals overheidsgaranties, de verwerving van een belang of een andere vorm van kapitaalverschaffing tegen gunstige voorwaarden) minder geschikt zijn.

    61.

    De keuze van het steuninstrument dient ook te gebeuren met het oog op het marktfalen waarvoor het een oplossing probeert te bieden. Wanneer bijvoorbeeld het onderliggende marktfalen een probleem is van toegang tot externe schuldfinanciering als gevolg van asymmetrische informatie, dienen EVA-staten normaal gesproken gebruik te maken van steun in de vorm van liquiditeitssteun — zoals een lening of garantie — in plaats van een subsidie. Wanneer het ook nodig is om de onderneming in bepaalde mate in het risico te doen delen, dient een terugbetaalbaar voorschot normaal gesproken het te kiezen steuninstrument te zijn. Met name wanneer steun wordt toegekend in een andere vorm dan liquiditeitssteun of terugbetaalbare voorschotten voor activiteiten die dicht bij de markt staan, moeten EVA-staten verantwoorden waarom het gekozen instrument geschikt is om het desbetreffende specifieke marktfalen aan te pakken.

    4.4.   Stimulerend effect

    4.4.1.   Algemene voorwaarden

    62.

    O&O&I-steun kan alleen met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar worden verklaard indien deze een stimulerend effect heeft. Een stimulerend effect speelt wanneer de steun het gedrag van een onderneming zodanig verandert dat zij bijkomende activiteiten onderneemt die zij zonder de steun niet zou uitvoeren, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze zou uitvoeren. De steun mag echter niet de kosten subsidiëren van een activiteit die een onderneming sowieso zou moeten verrichten, noch mag deze een vergoeding zijn voor het normale zakelijke risico van een economische activiteit (37).

    63.

    De Autoriteit is van oordeel dat de steun voor de begunstigde geen stimulerend effect heeft wanneer de betrokken O&O&I-activiteiten (38) reeds zijn aangevat vóór het indienen van de steunaanvraag bij de nationale autoriteiten (39). Wanneer de aanvang van de werkzaamheden plaatsvindt voordat de steunaanvraag door de begunstigde bij de nationale autoriteiten is ingediend, zal het project niet voor steun in aanmerking komen.

    64.

    De steunaanvraag moet ten minste bevatten: de naam en de grootte van de begunstigde; een beschrijving van het project, met inbegrip van de locatie en de aanvangs- en einddatum; het bedrag aan steun van de overheid dat nodig is om het project te kunnen uitvoeren, en een lijst van in aanmerking komende kosten.

    65.

    Voor zover fiscale maatregelen staatssteun vormen, kan de Autoriteit, uitgaande van de door de EVA-staten verschafte evaluatiestudies (40), oordelen dat die maatregelen een stimulerend effect hebben omdat ondernemingen daarmee tot hogere O&O&I-uitgaven worden aangezet.

    4.4.2.   Bijkomende voorwaarden voor individuele steun

    66.

    Voor aan te melden individuele steun moeten de EVA-staten aan de Autoriteit aantonen dat de steun een stimulerend effect heeft en moeten zij dus duidelijke bewijzen leveren dat de steun een positieve impact heeft op het besluit van de onderneming om O&O&I-activiteiten te verrichten die deze anders niet had verricht. Om de Autoriteit in staat te stellen een omvattende beoordeling te maken van de desbetreffende steunmaatregel, moet de EVA-staat niet alleen informatie over het gesteunde project verschaffen maar ook, in de mate van het mogelijke, een omvattende beschrijving van hetgeen zonder de steun zou zijn gebeurd of naar verwachting redelijkerwijs had kunnen gebeuren, d.w.z. het nulscenario (counterfactual). Het nulscenario kan bestaan in het ontbreken van een alternatief project of een helder omschreven en voldoende voorspelbaar alternatief project waarmee de begunstigde bij zijn interne besluitvorming heeft rekening gehouden, en kan betrekking hebben op een alternatief project dat geheel of ten dele buiten de EER wordt uitgevoerd.

    67.

    Bij die beoordeling zal de Autoriteit naar de volgende elementen kijken:

    —    precieze omschrijving van de beoogde verandering : de gedragswijziging die staatssteun moet teweegbrengen — lancering van een nieuw project, of uitbreiding van de omvang, reikwijdte of uitvoeringssnelheid van een project — moet duidelijk worden omschreven;

    —    analyse van het nulscenario : de gedragswijziging moet in kaart worden gebracht door een vergelijking te maken met wat de verwachte uitkomst en het beoogde activiteitenvolume mét en zonder steun zijn. Het verschil tussen deze beide scenario's geeft aan welke impact de steunmaatregel heeft en wat het stimulerende effect ervan is;

    —    mate van winstgevendheid : wanneer een project op zich voor een particuliere onderneming niet winstgevend is om uit te voeren, maar wel belangrijke voordelen zou opleveren voor de samenleving, is de kans groter dat de steun een stimulerend effect heeft;

    —    investeringsbedrag en tijdskader van de kasstromen : hoge aanloopinvesteringen, weinig onmiddellijk beschikbare kasstromen en een aanzienlijk deel van de kasstromen die pas in de zeer verre toekomst of op een zeer onzekere manier tot stand komen, zullen als positieve elementen worden beschouwd bij de beoordeling van het stimulerende effect;

    —    risicograad : bij de beoordeling van het risico zal met name rekening worden gehouden met de onomkeerbaarheid van de investering, de kansen op een commerciële mislukking, het risico dat het project minder productief is dan verwacht, het risico dat het project ten koste gaat van andere activiteiten van de begunstigde van de steun, en het risico dat de kosten van het project de financiële levensvatbaarheid van de begunstigde in gevaar brengen.

    68.

    EVA-staten wordt met name gevraagd om zich te baseren op documenten van de raad van bestuur, risicobeoordelingen, financiële rapporten, interne businessplannen, adviezen van deskundigen en andere studies met betrekking tot het project dat ter beoordeling voorligt. Documenten die informatie bevatten over vraagprognoses, kostenprognoses en financiële prognoses, documenten die aan een investeringscomité worden overgelegd en waarin verschillende investeringsscenario's nader zijn beschreven, of documenten die aan financiële instellingen worden verstrekt, kunnen de EVA-staten helpen om het stimulerende effect aan te tonen.

    69.

    Om te garanderen dat het stimulerende effect op objectieve basis wordt vastgesteld, kan de Autoriteit bij haar beoordeling een vergelijking maken tussen ondernemingsspecifieke gegevens en gegevens over de bedrijfstak waarin de begunstigde van de steun actief is. Met name dienen EVA-staten, voor zover mogelijk, sectorale gegevens te verschaffen waaruit blijkt dat het nulscenario van de begunstigde, zijn vereiste winstgevendheidsniveau en zijn verwachte kasstromen redelijk zijn.

    70.

    In dat verband kan de rentabiliteit worden beoordeeld aan de hand van methoden waarvan door de begunstigde onderneming aantoonbaar is gebruikgemaakt of die in de betrokken sector algemeen gangbaar zijn; daarbij kan het gaan om methoden om de netto contante waarde (NPV) van het project (41), de interne opbrengstvoet (IRR) (42) of de gemiddelde Return on Capital Employed (ROCE) vast te stellen.

    71.

    Indien de steun het gedrag van de begunstigde niet verandert doordat bijkomende O&O&I-activiteiten worden gestimuleerd, heeft hij geen positieve effecten in termen van bevorderen van O&O&I in de EER. Daarom zal steun niet als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst worden beschouwd in gevallen waar blijkt dat dezelfde activiteiten zelfs zonder steun konden en zouden plaatsvinden.

    4.5.   Evenredigheid van de steun

    4.5.1.   Algemene voorwaarden

    72.

    Om als evenredig te worden beschouwd, moet het bedrag van O&O&I-steun beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om de gesteunde activiteit uit te voeren.

    4.5.1.1.   Maximale steunintensiteiten

    73.

    Om te verzekeren dat het steunniveau evenredig is aan het marktfalen dat daarmee moet worden aangepakt, moet de steun worden vastgesteld aan de hand van een vooraf bepaalde reeks in aanmerking komende kosten en beperkt blijven tot een bepaald percentage van die in aanmerking komende kosten (steunintensiteit). De steunintensiteit moet voor elke begunstigde van steun worden vastgesteld, ook in het geval van een samenwerkingsproject.

    74.

    Om de voorspelbaarheid te verzekeren en een gelijk speelveld te garanderen, past de Autoriteit voor O&O&I-steun maximale steunintensiteiten toe, die worden vastgesteld aan de hand van drie criteria: i) de nabijheid van de steun tot de markt, als een maatstaf voor de van de steun verwachte negatieve effecten en de behoefte aan steun, rekening houdende met de potentieel hogere inkomsten die van de gesteunde activiteiten kunnen worden verwacht; ii) de grootte van de begunstigde van de steun als een maatstaf voor de grotere problemen die kleinere ondernemingen doorgaans ondervinden om een risicovol project gefinancierd te krijgen, en iii) de omvang van het marktfalen, zoals de verwachte externaliteiten in termen van kennisverspreiding. Daarom dienen steunintensiteiten over het algemeen lager te zijn voor activiteiten op het gebied van ontwikkeling en innovatie dan voor die op het gebied van onderzoek.

    75.

    In bijlage I wordt voor elke steunmaatregel die onder deze richtsnoeren valt, een overzicht van de in aanmerking komende kosten gegeven. Wanneer een O&O-project verschillende opdrachten omvat, moet elk van de in aanmerking komende opdrachten onder de categorie fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimenteel onderzoek vallen (43). Voor de indeling van de verschillende activiteiten in de desbetreffende categorie zal de Autoriteit gebruikmaken van haar eigen praktijk en van de specifieke voorbeelden en de toelichting daarbij in het Frascati-handboek van de Organisatie voor Economische Ontwikkeling en Samenwerking (OESO) (44).

    76.

    In bijlage II wordt een overzicht gegeven van de maximale steunintensiteiten die in de regel gelden voor alle O&O&I-maatregelen (45).

    77.

    In het geval van staatssteun voor een project waarbij onderzoeksorganisaties en ondernemingen samenwerken, mogen het gecumuleerde steunbedrag van rechtstreekse overheidssteun en bijdragen van onderzoeksorganisaties voor datzelfde project, voor zover deze steun inhouden, niet hoger uitkomen dan de voor elke begunstigde onderneming van toepassing zijnde steunintensiteiten.

    4.5.1.2.   Terugbetaalbare voorschotten

    78.

    Indien een EVA-staat een terugbetaalbaar voorschot toekent dat staatssteun vormt in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, gelden de in dit onderdeel vastgestelde regels.

    79.

    Wanneer een EVA-staat, aan de hand van een valide, op voldoende verifieerbare gegevens gebaseerde methodiek kan aantonen dat het mogelijk is om het bruto-subsidie-equivalent van dergelijke, in de vorm van een terugbetaalbaar voorschot toegekende steun te berekenen, mag die EVA-staat een regeling en de daarbij gehanteerde methodiek bij de Autoriteit aanmelden. Indien de Autoriteit de methodiek accepteert en de regeling verenigbaar acht, mag de steun worden toegekend op basis van het bruto-subsidie-equivalent van het terugbetaalbare voorschot, tot maximaal de in bijlage II vastgestelde steunintensiteiten.

    80.

    In alle overige gevallen wordt het terugbetaalbare voorschot uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten en mag het de toepasselijke maximale steunintensiteiten met 10 procentpunten overschrijden, mits de volgende voorwaarden zijn vervuld:

    a)

    in het geval van een succesvolle uitkomst moet in de maatregel zijn bepaald dat het voorschot moet worden terugbetaald, vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de disconteringsvoet zoals die methode van de Autoriteit waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (46);

    b)

    in het geval van een succes dat verder gaat dan hetgeen als succesvol werd omschreven, dient de betrokken EVA-staat betalingen te eisen die verder gaan dan de terugbetaling van het voorschot vermeerderd met rente die in overeenstemming is met de toepasselijke disconteringsvoet;

    c)

    ingeval het project mislukt, hoeft het voorschot niet volledig te worden terugbetaald. Bij gedeeltelijk succes dient de terugbetaling evenredig te zijn aan de bereikte mate van succes.

    81.

    Wil de Autoriteit de maatregel kunnen beoordelen, moet deze nadere bepalingen bevatten inzake terugbetaling ingeval het project slaagt, waarbij helder omschreven is wat een succesvolle uitkomst is, op basis van redelijke en voorzichtige aannames.

    4.5.1.3.   Fiscale maatregelen

    82.

    Voor zover een fiscale maatregel staatssteun vormt, kan de steunintensiteit van die maatregel — hetzij op basis van individuele projecten, hetzij op het niveau van een onderneming — worden berekend als de verhouding tussen het totale belastingvoordeel en het totaal van alle in aanmerking komende O&O&I-kosten die in een periode van ten hoogste drie opeenvolgende belastingjaren zijn gemaakt. In dat laatste geval kan de fiscale steunmaatregel zonder onderscheid van toepassing zijn op alle in aanmerking komende activiteiten, maar mag de voor experimentele ontwikkeling geldende steunintensiteit niet worden overschreden (47).

    4.5.1.4.   Cumulering van steun

    83.

    Steun mag gelijktijdig op grond van meerdere steunregelingen worden toegekend of mag worden gecumuleerd met ad-hocsteun, mits de totale steun voor een activiteit of project de in deze richtsnoeren vastgestelde steunplafonds niet overschrijdt. Zoals herhaald in punt 9, vormt centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen van de Europese Unie of andere instanties beheerde financiering die niet direct of indirect onder de controle van de EVA-staten staat, geen staatssteun en dient deze niet in aanmerking te worden genomen. Wanneer dit soort financiering wordt gecombineerd met staatssteun, mag het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van de EER-overeenkomst is vastgesteld, niet overschrijden.

    84.

    Wanneer de voor O&O&I-steun in aanmerking komende uitgaven potentieel ook volledig of gedeeltelijk in aanmerking komen voor steun ten behoeve van andere doeleinden, zal voor het overlappende gedeelte het — krachtens de desbetreffende regels — gunstigste plafond van toepassing zijn.

    85.

    O&O&I-steun mag niet worden gecumuleerd met de-minimissteun ten aanzien van dezelfde in aanmerking komende uitgaven indien dat een steunintensiteit zou opleveren die de in deze richtsnoeren vastgestelde intensiteiten overschrijdt.

    4.5.2.   Bijkomende voorwaarden voor individuele steun

    86.

    Voor aan te melden individuele steun is het feit dat een reeks vooraf bepaalde maximale steunintensiteiten in acht wordt genomen, niet voldoende om de evenredigheid te verzekeren.

    87.

    Als algemene regel, en om te bepalen of de steun evenredig is, zal de Autoriteit zich ervan vergewissen dat het steunbedrag niet hoger uitkomt dan het minimum dat voor het gesteunde project noodzakelijk is om voldoende winstgevend te zijn, doordat daarmee bijvoorbeeld een interne opbrengstvoet (IRR) kan worden behaald die overeenstemt met de sectorale of ondernemingsspecifieke benchmark of hurdle rate. Voor dat doel kan ook worden gebruikgemaakt van normale rendementspercentages die de begunstigde in andere O&O&I-projecten verlangt, van zijn kapitaalkosten als geheel of van de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector zijn waar te nemen. Alle desbetreffende verwachte kosten en baten moeten voor de hele levensduur van het project in aanmerking worden genomen, met inbegrip van de kosten voor en de inkomsten uit de resultaten van O&O&I-activiteiten.

    88.

    Wanneer wordt aangetoond (bv. aan de hand van bedrijfsinterne documenten) dat de begunstigde van de steun een duidelijke keuze heeft om óf een project met steun uit te voeren óf een alternatief project zonder steun, zal de steun alleen geacht worden tot het minimum beperkt te zijn indien het bedrag ervan niet méér bedraagt dan de netto extrakosten voor de uitvoering van de betrokken activiteiten, vergeleken met het nulscenario dat zou plaatsvinden zonder steun. Om de netto extrakosten vast te stellen, zal de Autoriteit de verwachte netto contante waarde van de investering in het gesteunde project vergelijken met die in het nulscenario, waarbij rekening wordt gehouden met de kansen dat zich verschillende zakelijke scenario's voordoen (48).

    89.

    Wanneer steun wordt toegekend voor O&O-projecten of voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur en wanneer de Autoriteit, op basis van de in de punten 87 of 88 vastgestelde methodiek, kan vaststellen dat de steun strikt beperkt blijft tot het noodzakelijke minimum, kunnen hogere maximale steunintensiteiten dan die welke in bijlage II zijn vastgesteld, worden toegestaan, tot de niveaus uit de onderstaande tabel.

    (%)

     

    Kleine onderneming

    Middelgrote onderneming

    Grote onderneming

    Steun voor O&O-projecten

    Fundamenteel onderzoek

    100

    100

    100

    Toegepast onderzoek

    80

    70

    60

    bij daadwerkelijke samenwerking tussen ondernemingen (voor grote ondernemingen: grensoverschrijdende samenwerking of met minstens één kmo) of tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie, of

    indien de resultaten breed worden verspreid

    90

    80

    70

    Steun voor de bouw en het upgraden van onderzoeksinfrastructuur

    60

    60

    60

    90.

    Om aan te tonen dat de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt is, moeten EVA-staten toelichten hoe het steunbedrag is vastgesteld. Documentatie en berekeningen die voor de analyse van het stimulerende effect zijn gebruikt, kunnen ook worden gebruikt om na te gaan of de steun evenredig is. Voor zover de vastgestelde behoefte aan steun vooral verband houdt met problemen bij het aantrekken van schuldfinanciering op de markt — in plaats van met een gebrek aan winstgevendheid — kan het een bijzonder geschikte manier zijn om te verzekeren dat de steun tot het minimum beperkt blijft, de steun te verlenen in de vorm van een lening, garantie of terugbetaalbaar voorschot — in plaats van in een niet-terugbetaalbare vorm zoals een subsidie.

    91.

    Wanneer er meerdere potentiële kandidaten zijn om de gesteunde activiteit uit te voeren, wordt gemakkelijker aan het evenredigheidsvereiste voldaan indien de steun op grond van transparante, objectieve en niet-discriminerende criteria wordt toegekend.

    92.

    Om daadwerkelijke of potentiële, rechtstreekse of indirecte verstoringen van het internationale handelsverkeer aan te pakken, kunnen hogere intensiteiten dan die welke in het kader van deze richtsnoeren toegestaan zijn, worden toegestaan indien buiten de EER gevestigde concurrenten — al dan niet rechtstreeks — voor vergelijkbare projecten in de voorbije drie jaar steun met een gelijkwaardige intensiteit hebben ontvangen of deze zullen ontvangen. Wanneer verstoringen van het internationale handelsverkeer zich echter waarschijnlijk pas na meer dan drie jaar voordoen, kan, gelet op het specifieke karakter van de betrokken sector, de referentieperiode dienovereenkomstig worden verlengd. Voor zover mogelijk, zal de betrokken EVA-staat de Autoriteit voldoende informatie verschaffen om haar in staat te stellen de situatie te beoordelen, met name wat betreft de noodzaak rekening te houden met het concurrentievoordeel dat een concurrent in een derde land geniet. Wanneer de Autoriteit niet over bewijsmateriaal betreffende de toegekende of voorgenomen steun beschikt, kan zij haar besluit ook op indirect bewijsmateriaal baseren.

    93.

    Voor het vergaren van bewijsmateriaal kan de Autoriteit gebruikmaken van haar onderzoeksbevoegdheden (49).

    4.6.   Vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer

    4.6.1.   Algemene overwegingen

    94.

    Wil O&O&I-steun met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar zijn, dan moeten de negatieve effecten van de steunmaatregel in termen van concurrentieverstoringen en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen EVA-staten beperkt zijn en moeten de positieve effecten ervan in termen van bijdrage aan de doelstelling van gemeenschappelijk belang opwegen tegen de negatieve effecten ervan.

    95.

    De Autoriteit ziet vooral twee potentiële door O&O&I-steun veroorzaakte verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer tussen EVA-staten: verstoringen van de productmarkt en locatiegebonden effecten. Beide soorten verstoringen kunnen leiden tot allocatieve inefficiënties die de economische slagkracht van de EER aantasten, en tot spreidingsproblemen met invloed op de verdeling van economische activiteiten over de verschillende regio's.

    96.

    Wat verstoringen van de productmarkten betreft, kan O&O&I-steun invloed hebben op concurrentie bij innovatieprocessen en op de productmarkten waar de resultaten van de O&O&I-activiteiten worden geëxploiteerd.

    4.6.1.1.   Effecten op productmarkten

    97.

    O&O&I-steun kan de mededinging bij innovatieprocessen en op productmarkten op drie manieren verstoren: i) verstoring van de processen waarbij concurrenten de markt betreden of verlaten; ii) verstoring van dynamische investeringsprikkels, en iii) het creëren of handhaven van marktmacht.

    i)   Verstoring van de processen waarbij concurrenten de markt betreden of verlaten

    98.

    O&O&I-steun kan beletten dat marktwerking de meest doelmatige producenten beloont en de minst doelmatige producenten onder druk zet om beter te doen, te herstructureren of de markt te verlaten. Dit kan een situatie doen ontstaan waar, als gevolg van de toekenning van de steun, concurrenten die anders op de markt zouden kunnen blijven, uit de markt worden gedrukt of gewoon nooit de markt hadden betreden. Evenzo kan staatsteun beletten dat ondoelmatige ondernemingen de markt verlaten of hen ertoe aanzetten de markt te betreden en marktaandeel te verwerven van anderszins doelmatigere concurrenten. Indien O&O&I-steun niet doelgericht is, kan deze ondoelmatige ondernemingen ondersteunen en zo marktstructuren tot stand brengen waarin vele marktspelers sterk onder het efficiëntieniveau actief zijn. Op de lange termijn kan deze verstoring van de processen waarbij concurrenten de markt betreden of verlaten, de innovatie afremmen en sectorbrede productiviteitsverbeteringen vertragen.

    ii)   Verstoring van dynamische prikkels

    99.

    O&O&I-steun kan de dynamische investeringsprikkels voor concurrenten van de begunstigde van de steun verstoren. Wanneer een onderneming steun ontvangt, neemt doorgaans de kans toe dat deze onderneming succesvolle O&O&I-activiteiten kan ontplooien, hetgeen leidt tot een grotere aanwezigheid op de betrokken productmarkt of productmarkten in de toekomst. Die versterkte aanwezigheid kan concurrenten ertoe aanzetten de omvang van hun oorspronkelijke investeringsplannen terug te schroeven (verdringingseffect).

    100.

    Voorts kan de beschikbaarheid van steun ook ervoor zorgen dat mogelijke begunstigden zelfgenoegzaam worden of meer risico nastreven. Het langetermijneffect op de algemene prestaties van de sector kan in dit geval negatief zijn. Indien O&O&I-steun onvoldoende doelgericht is, kan hij dus ondoelmatige ondernemingen ondersteunen en zo marktstructuren tot stand brengen waarbij vele marktspelers sterk onder het efficiëntieniveau actief zijn.

    iii)   Creëren of in stand houden van marktmacht

    101.

    O&O&I-steun kan ook verstorende effecten hebben in termen van het vergroten of in stand houden van de mate van marktmacht op bepaalde productmarkten. Marktmacht is de mogelijkheid om marktprijzen, productie, aanbod of kwaliteit van producten en diensten, of andere concurrentieparameters op de markt gedurende een aanzienlijke periode te beïnvloeden — ten koste van de afnemers. Zelfs wanneer de steun de marktmacht niet rechtstreeks versterkt, kan dit indirect gebeuren, doordat deze de uitbreiding van bestaande concurrenten ontmoedigt, hen aanzet de markt te verlaten of ontradend werkt voor de markttoetreding van nieuwe concurrenten.

    4.6.1.2.   Gevolgen voor het handelsverkeer en voor de locatiekeuze

    102.

    O&O&I-steun kan ook concurrentieverstoringen veroorzaken wanneer daardoor de locatiekeuze wordt beïnvloed. Die verstoringen kunnen spelen tussen EVA-staten, wanneer ondernemingen over de grenzen heen concurreren of verschillende locaties afwegen. Steun die erop gericht is een activiteit over te brengen naar een andere regio binnen de EER, zal wellicht niet direct tot een verstoring van de productmarkt leiden, maar verplaatst activiteiten of investeringen van de ene regio naar een andere.

    4.6.1.3.   Duidelijk negatieve effecten

    103.

    In beginsel moet een steunmaatregel en de context waarbinnen deze wordt toegepast, worden onderzocht om na te gaan in hoeverre deze als verstorend kan worden aangemerkt. Wel kunnen bepaalde omstandigheden worden onderscheiden waarin de negatieve effecten duidelijk opwegen tegen mogelijke positieve effecten, zodat de steun niet met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar kan worden verklaard.

    104.

    Met name kan, overeenkomstig de algemene beginselen van de EER-overeenkomst, staatssteun niet als met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar worden beschouwd indien de steunmaatregel discriminerend is in een mate die niet kan worden gerechtvaardigd door het feit dat de maatregel staatssteun inhoudt. Zoals uiteengezet in deel 3, zal de Autoriteit dus geen maatregel toestaan wanneer die maatregel of de daaraan verbonden voorwaarden tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van de EER-overeenkomst leiden. Dit is met name het geval bij steunmaatregelen waar de toekenning van steun afhankelijk wordt gesteld van de verplichting voor de begunstigde om zijn hoofdkantoor in de betrokken EVA-staat te hebben (of om overwegend in die EVA-staat te zijn gevestigd) of om binnenlandse producten of diensten te gebruiken, alsmede wanneer steunmaatregelen beperkingen stellen aan de mogelijkheden voor de begunstigden om de O&O&I-resultaten in andere EVA-staten te exploiteren.

    105.

    Evenmin zal steun die alleen leidt tot een verandering van locatie van de O&O&I-activiteiten binnen de EER, zonder dat de aard, de omvang of reikwijdte van het project wordt veranderd, als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst worden beschouwd.

    4.6.2.   Steunregelingen

    106.

    Om met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar te zijn, mogen aan te melden steunregelingen geen aanzienlijke verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer opleveren. Met name kunnen steunregelingen, zelfs wanneer verstoringen op een individueel niveau als beperkt kunnen worden beschouwd (mits de steun noodzakelijk is en evenredig om de gemeenschappelijke doelstelling te bereiken), op cumulatieve basis nog steeds leiden tot sterke niveaus van verstoring. Dit soort verstoringen kan bijvoorbeeld voortvloeien uit het feit dat steun negatief uitwerkt op dynamische prikkels voor concurrenten om te innoveren. In het geval van een regeling die op bepaalde sectoren is gericht, is het risico op dit soort verstoringen nog meer uitgesproken.

    107.

    Onverminderd punt 122, moeten EVA-staten daarom aantonen dat negatieve effecten tot het minimum beperkt zullen zijn, rekening houdende met bijvoorbeeld de omvang van de betrokken projecten, de individuele en gecumuleerde steunbedragen, het verwachte aantal begunstigden en de kenmerken van de beoogde sectoren. Om de Autoriteit in staat te stellen de van aan te melden steunregelingen verwachte negatieve effecten te beoordelen, kunnen EVA-staten effectbeoordelingen meedelen, alsmede doorlichtingen achteraf die zijn uitgevoerd voor vergelijkbare voorgaande regelingen.

    4.6.3.   Bijkomende voorwaarden voor individuele steun

    4.6.3.1.   Verstoringen op productmarkten

    108.

    Wil de Autoriteit voor aan te melden individuele steun potentiële verstoringen van de mededinging en het handelsverkeer in kaart kunnen brengen en beoordelen, dan dienen de EVA-staten informatie te verschaffen over: i) de betrokken productmarkten, d.w.z. de markten die worden getroffen door de gedragswijziging van de begunstigde van de steun, en ii) de getroffen concurrenten en klanten of consumenten.

    109.

    Bij de beoordeling van de negatieve effecten van de steunmaatregel zal de Autoriteit haar analyse van de verstoringen van de mededinging toespitsen op de voorzienbare gevolgen van de O&O&I-steun op de concurrentie tussen ondernemingen op de betrokken productmarkten. De Autoriteit zal risico's voor de mededinging en het handelsverkeer die zich in de nabije toekomst en met een bijzondere waarschijnlijkheid zullen voordoen, zwaarder laten meewegen.

    110.

    Voor zover een specifieke innoverende activiteit met meerdere toekomstige productmarkten verband houdt, zullen de effecten van staatsteun worden bezien voor de verschillende betrokken markten. In bepaalde gevallen worden de resultaten van O&O&I-activiteiten zelf (bv. in de vorm van intellectuele-eigendomsrechten) verhandeld op technologiemarkten, bijvoorbeeld via licentiering of verhandeling van octrooien. In die gevallen kan de Autoriteit ook het effect van de steun op de mededinging op de technologiemarkten in aanmerking nemen.

    111.

    De Autoriteit zal uiteenlopende criteria hanteren voor het beoordelen van de potentiële verstoringen van de mededinging, met name de verstoring van dynamische prikkels, het creëren of in stand houden van marktmacht, en het behoud van ondoelmatige marktstructuren.

    i)   Verstoring van dynamische prikkels

    112.

    Bij haar beoordeling van de potentiële verstoring van dynamische prikkels zal de Autoriteit de volgende elementen onderzoeken:

    —    marktgroei : hoe meer de verwachting is dat de markt in de toekomst groeit, des te geringer zal het risico zijn dat de prikkels van concurrenten ongunstig worden beïnvloed door de steun, aangezien er nog voldoende kansen overblijven om winstgevende zakelijke activiteiten te ontwikkelen;

    —    steunbedrag : bij steunmaatregelen met aanzienlijke steunbedragen is de kans groter dat er aanzienlijke verdringingseffecten optreden. In hoeverre het steunbedrag aanzienlijk is, zal vooral worden gemeten aan de hand van het bedrag dat de belangrijkste marktspelers besteden aan vergelijkbare projecten;

    —    afstand tot de markt/steuncategorie : naarmate de steunmaatregel meer gericht is op activiteiten dicht bij de markt, is de kans groter dat er aanzienlijke verdringingseffecten optreden;

    —    open selectieprocedure : wanneer de steun wordt toegekend op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zal de Autoriteit een positiever standpunt innemen;

    —    uittredingsbarrières : concurrenten zullen eerder geneigd zijn hun investeringsplannen te handhaven (of zelfs uit te breiden) wanneer de barrières om uit het innovatieproces te stappen, hoog zijn. Dat kan het geval zijn wanneer een groot deel van de vroegere investeringen van de concurrenten in een bepaald O&O&I-traject „vast zit”;

    —    prikkels om op een toekomstige markt te concurreren : O&O&I-steun kan ertoe leiden dat concurrenten van de begunstigde van de steun ervan afzien op een toekomstige „winner-takes-all-market” (WTAM) te gaan concurreren, omdat de uit de steun voortvloeiende voordelen (wat betreft technologische vooruitgang, schaalvoordelen, netwerkeffecten of timing) hun kansen op potentieel succesvolle toetreding tot deze toekomstige markt verkleinen;

    —    productdifferentiatie en intensiteit van de concurrentie : wanneer het bij de productinnovatie veeleer gaat om de ontwikkeling van gedifferentieerde producten (bijvoorbeeld ten opzichte van andere merken, normen, technologieën of consumentengroepen), is de kans kleiner dat concurrenten daarvan nadelen ondervinden. Hetzelfde geldt ook wanneer er vele daadwerkelijke concurrenten op de markt aanwezig zijn.

    ii)   Creëren of in stand houden van marktmacht

    113.

    De Autoriteit let vooral op O&O&I-maatregelen waarmee de begunstigde van de steun zijn marktmacht op de bestaande productmarkten kan versterken of overdragen naar toekomstige productmarkten. De kans is derhalve klein dat de Autoriteit mededingingsbezwaren in verband met marktmacht vaststelt in gevallen waarin de begunstigde van de steun een aandeel van minder dan 25 % heeft, en op markten waar de marktconcentratie, gemeten volgens de Herfindahl-Hirschman Index (HHI), minder dan 2 000 bedraagt.

    114.

    Bij haar analyse van marktmacht zal de Autoriteit naar de volgende elementen kijken:

    —    marktmacht van de begunstigde van de steun en marktstructuur : wanneer de begunstigde van de steun reeds dominant op een productmarkt is, kan de steunmaatregel deze dominantie versterken, door de concurrentiedruk die concurrenten op de begunstigde onderneming kunnen uitoefenen, nog verder te verzwakken. Ook kunnen steunmaatregelen aanzienlijke gevolgen hebben voor oligopolide markten waar slechts een paar spelers actief zijn;

    —    hoogte van de toegangsdrempels : op O&O&I-gebied kunnen er aanzienlijke toegangsdrempels voor nieuwkomers zijn. Bij die drempels kan het gaan om juridische drempels (in het bijzonder ten aanzien van intellectuele-eigendomsrechten), schaal- en toepassingsvoordelen, drempels voor de toegang tot netwerken en infrastructuur, en andere strategische drempels voor toegang of uitbreiding;

    —    afnemersmacht : de marktmacht van een onderneming kan ook door de marktpositie van de afnemers worden beperkt. De aanwezigheid van sterke afnemers kan, wanneer een sterke marktpositie blijkt te bestaan, een tegenwicht vormen indien er een gerede kans is dat de afnemers zullen trachten voldoende concurrentie op de markt te behouden;

    —    selectieproces : steunmaatregelen die ondernemingen met een sterke marktpositie in staat stellen het selectieproces te beïnvloeden (doordat zij bijvoorbeeld het recht hebben bepaalde ondernemingen tijdens de selectieprocedure aan te bevelen of het onderzoekstraject zodanig te beïnvloeden dat alternatieve onderzoekstrajecten ten onrechte worden benadeeld), kunnen op bezwaren van de Autoriteit stuiten.

    iii)   Instandhouden van ondoelmatige marktstructuren

    115.

    De Autoriteit zal bij haar analyse van marktstructuren nagaan of de steun wordt toegekend op markten met overcapaciteit of in krimpende sectoren. Situaties waarin de markt groeit of waarin O&O&I-steun waarschijnlijk de algemene groeidynamiek van de sector zal veranderen, met name door de invoering van nieuwe technologieën, geven waarschijnlijk minder aanleiding tot bezorgdheid.

    4.6.3.2.   Locatiegebonden effecten

    116.

    Met name wanneer O&O&I-steun dicht bij de markt staat, kan dit ertoe leiden dat bepaalde gebieden profiteren van gunstigere omstandigheden ten aanzien van de latere productie, met name omdat de productiekosten verhoudingsgewijs lager liggen als gevolg van de steun of omdat dankzij de steun een hoger niveau van O&O&I-activiteiten wordt verricht. Een en ander kan ertoe leiden dat ondernemingen naar die gebieden verhuizen.

    117.

    Locatiegebonden effecten kunnen ook van belang zijn voor onderzoeksinfrastructuur. Indien steun vooral wordt gebruikt om infrastructuur aan te trekken naar een bepaalde regio — ten koste van een andere regio —, zal dit niet bijdragen tot het bevorderen van verdere O&O&I-activiteiten in de EER.

    118.

    Bij haar onderzoek van aan te melden individuele steun zal de Autoriteit dan ook rekening houden met bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de begunstigde van de steun alternatieve locaties heeft overwogen.

    4.7.   Transparantie

    119.

    Vanaf 1 juli 2016, en afgezien van individuele steunverleningen van minder dan 500 000 EUR, moeten EVA-staten op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau, ten minste de volgende informatie over aangemelde staatssteunmaatregelen bekendmaken: de volledige tekst van de steunregeling en de uitvoeringsbepalingen daarvan of de rechtsgrondslag voor individuele steun, of een link daarnaar; de identiteit van de steunverlenende autoriteit; de identiteit van de individuele begunstigden; de vorm en het bedrag van de aan iedere begunstigde toegekende steun; de datum waarop de steun is toegekend; het soort begunstigde (kmo of grote onderneming); de regio waarin de begunstigde is gevestigd (op het niveau van statistische gebieden op niveau 2) (50), en de voornaamste economische sector waarin de begunstigde onderneming actief is (op NACE-groepsniveau) (51). Die informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf het besluit tot toekenning van de steun of, in het geval van fiscale maatregelen, binnen één jaar vanaf de datum van de belastingaangifte, en moet worden bijgehouden voor ten minste tien jaar en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (52).

    5.   DOORLICHTING

    120.

    Als verdere garantie dat de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer beperkt blijft, kan de Autoriteit eisen dat voor aan te melden steunregelingen een beperking in de tijd geldt en dat de in punt 37 bedoelde doorlichting wordt uitgevoerd. Doorlichtingen dienen met name te worden uitgevoerd voor regelingen waarvan de potentiële verstorende effecten bijzonder groot zijn, d.w.z. dat deze het risico inhouden dat zij de mededinging aanzienlijk kunnen beperken indien de tenuitvoerlegging daarvan niet te gelegener tijd wordt doorgelicht.

    121.

    Gezien de doelstellingen van de doorlichting en teneinde EVA-staten geen onevenredige lasten op te leggen ten aanzien van kleinere steunbedragen, geldt de in punt 120 bedoelde verplichting uitsluitend voor steunregelingen waarvoor omvangrijke budgetten zijn uitgetrokken, die nieuwe kenmerken bevatten of wanneer aanzienlijke veranderingen van de markt, de technologie of de regelgeving worden verwacht. De doorlichting moet op basis van een gemeenschappelijke methode (53) worden uitgevoerd door een van de steunverlenende autoriteit onafhankelijke deskundige, en moet worden openbaargemaakt. EVA-staten moeten, samen met de steunregeling, een ontwerp-evaluatieontwerp aanmelden, dat integrerend deel zal uitmaken van de beoordeling van de regeling door de Autoriteit.

    122.

    In het geval van steunregelingen die alleen wegens hun grote budget zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening, zal de Autoriteit de verenigbaarheid ervan uitsluitend op basis van het evaluatieontwerp beoordelen.

    123.

    De doorlichting moet tijdig bij de Autoriteit worden ingediend zodat zij de eventuele verlenging van de steunregeling kan beoordelen, en in ieder geval zodra de regeling is afgelopen. De mate van diepgang en de methode waarmee deze doorlichting moet plaatsvinden, zullen worden vastgesteld in de beschikking waarin de steunregeling wordt goedgekeurd. Iedere verdere steunmaatregel met een gelijklopende doelstelling (met inbegrip van aanpassingen van de in punt 122 bedoelde steunregelingen) moet rekening houden met de uitkomsten van de doorlichting.

    6.   VERSLAGLEGGING EN MONITORING

    124.

    Overeenkomstig de toezichtsovereenkomst en de geconsolideerde tekst van Besluit nr. 195/04/COL (54) moeten EVA-staten jaarlijks verslagen indienen bij de Autoriteit.

    125.

    EVA-staten moeten voor alle steunmaatregelen gedetailleerde dossiers bijhouden. Die dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om te bepalen of de voorwaarden met betrekking tot de in aanmerking komende kosten en de maximaal toegestane steunintensiteit zijn vervuld. Die dossiers moeten worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf het tijdstip waarop de steun werd verleend, en moeten de Autoriteit op haar verzoek worden verschaft.

    7.   TOEPASSELIJKHEID

    126.

    De Autoriteit zal de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen toepassen bij de verenigbaarheidsbeoordeling van alle aangemelde O&O&I-steun waarover zij zich na het tijdstip van de vaststelling van deze richtsnoeren moet uitspreken. Onrechtmatige O&O&I-steun zal worden beoordeeld volgens de op het tijdstip van de toekenning van de steun toepasselijke regels.

    127.

    Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van deel I van Protocol 3 bij de toezichtsovereenkomst stelt de Autoriteit voor dat EVA-staten, waar nodig, hun bestaande O&O&I-steunregelingen wijzigen om deze uiterlijk 1 januari 2015 met deze richtsnoeren in overeenstemming te brengen.

    128.

    De EVA-staten wordt verzocht binnen twee maanden na de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren op de website van de Autoriteit (55) hun uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke instemming met de in punt 127 voorgestelde dienstige maatregelen mee te delen. Zonder een antwoord van de EVA-staten zal de Autoriteit aannemen dat de betrokken EVA-staat niet met de voorgestelde maatregelen instemt.

    8.   HERZIENING

    129.

    De Autoriteit kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of te wijzigen wanneer zulks noodzakelijk mocht zijn om met het mededingingsbeleid verband houdende redenen of om rekening te houden met andere EER-regels en met internationale verplichtingen, of om iedere andere gerechtvaardigde reden.


    (1)  Deze richtsnoeren stemmen overeen met de mededeling van de Commissie „Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie” (PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1).

    (2)  Onderzoek en ontwikkeling wordt verder geregeld door Protocol 31 bij de EER-overeenkomst. Meer informatie is te vinden onder: http://www.efta.int/eea/policy-areas/flanking-horizontal-policies/research-innovation

    (3)  Mededeling van de Commissie „Europa 2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”, COM(2010) 2020 final van 3.3.2010.

    (4)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie”, COM(2010) 546 final van 6.10.2010.

    (5)  In de Europese Unie bedroegen de totale O&O-uitgaven in 2012 (met een verhouding 1/3 overheid en 2/3 particuliere sector) 2,06 % van het bbp, een stijging met 0,24 procentpunten sinds 2005 (voor statische gegevens van Eurostat over kernindicatoren zie http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/europe_2020_indicators/headline_indicators). Ook al zijn de particuliere O&O-uitgaven, uitgedrukt als aandeel van het bbp, sinds 2008 licht gestegen, toch zijn er nog sterke verschillen tussen lidstaten, industriële sectoren en individuele spelers (zie Europese Commissie, „Research and Innovation performance in EU Member States and Associated Countries 2013)”.

    (6)  Met „marktfalen” worden situaties bedoeld waarin markten, indien zij zelfstandig functioneren, waarschijnlijk geen doelmatige uitkomsten zullen opleveren.

    (7)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „De modernisering van het EU-staatssteunbeleid”, COM(2012) 209 final van 8 mei 2012.

    (8)  Zoals financiering verschaft in het kader van Horizon 2020 of het EU-programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme). Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104) werd bij Besluit nr. 109/2014 van 16 mei 2014 (nog niet bekendgemaakt) onder punt 1 in Protocol 31 bij de EER-overeenkomst opgenomen. Cosme is een van de EU-programma's waarvan de opneming in de EER-overeenkomst wordt onderzocht of gepland staat. De volledige lijst van programma's die potentieel van belang zijn voor de EER-overeenkomst is te vinden onder: http://www.efta.int/eea/eu-programmes

    (9)  Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2 en EER-supplement nr. 18 van 14.4.2005, blz. 1), als verlengd bij Besluit nr. 438/12/COL van de Autoriteit (PB L 190 van 11.7.2013, blz. 91 en EER- supplement nr. 40 van 11.7.2013, blz. 15).).

    (10)  Zie arrest van 13 september 1995, gevoegde zaken T-244/93 en T-486/93, TWD Textilwerke Deggendorf GmbH/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-2265.

    (11)  De Autoriteit acht het zinvol om verschillende categorieën O&O&I-activiteiten te handhaven, ongeacht of deze activiteiten op een interactief innovatiemodel dan wel op een lineair model zijn gebaseerd.

    (12)  Key Enabling Technologies („sleuteltechnologieën”) in de zin van en genoemd in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën — een brug naar groei en banen”, COM(2012) 341 final van 26 juni 2012.

    (13)  De criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de werking van de EER-overeenkomst van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, met inbegrip van O&O&I-steun, moeten aan artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst worden getoetst. De Autoriteit kan richtsnoeren vaststellen voor het beoordelen van staatssteunmaatregelen ten behoeve van belangrijke projecten van gemeenschappelijk belang die overeenstemmen met de mededeling van de Commissie „Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang” (PB C 188 van 20.6.2014, blz. 4).

    (14)  Zie de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende referentie- en disconteringspercentages (PB L 105 van 21.4.2011, blz. 32 en EER-supplement nr. 23 van 21.4.2011, blz. 1).

    (15)  Zie artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1).

    (16)  Definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 36 van 5.2.2009, blz. 62 en EER-supplement nr. 6 van 5.2.2009, blz. 1).

    (17)  Arrest van 16 juni 1987, zaak 118/85, Commissie/Italië, Jurisprudentie 1987, blz. 2599, punt 7; arrest van 18 juni 1998, zaak C-35/96, Commissie/Italië („CNSD”), Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 36, en arrest van 19 februari 2002, zaak C-309/99, J.C.J. Wouters e.a./Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, Jurispr. 2002, blz. I-1577, punt 46.

    (18)  Arrest van 27 september 1988, zaak 263/86, België/René Humbel en Marie-Thérèse Edel, Jurisprudentie 1988, blz. 5365, punten 9-10 en 15 t/m 18; arrest van 7 december 1993, zaak C-109/92, Stephan Max Wirth/Landeshauptstadt Hannover, Jurispr. 1993, blz. I-6447, punt 15, en arrest van 21 februari 2008, zaak E-5/07, Private Barnehagers Landsforbund, Jurispr. EVA-Hof 2008, blz. 62.

    (19)  Zie bv. besluit van 8 november 2006 betreffende steunmaatregel NN 54/2006 — Tsjechische Republiek — Vysoká škola logistiky ops (PB C 291 van 30.11.2006, blz. 18) en besluit van 26 november 2008 betreffende steunmaatregel N 343/2008 — Nyíregyházi Főiskola, Sóstói út 31./B, H-4400 Nyíregyháza (PB C 35 van 12.2.2009, blz. 4).

    (20)  Zie de punten 26 t/m 29 van de richtsnoeren betreffende de toepassing van de staatssteunregels op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB L 161 van 13.6.2013, blz. 12 en EER-supplement nr. 34 van 13.6.2013, blz. 1).

    (21)  Opleiding van werknemers, in de zin van de staatssteunregels voor opleidingssteun, kwalificeert niet als niet-economische primaire activiteit van onderzoeksorganisaties.

    (22)  Het verrichten van O&O-diensten en het uitvoeren van O&O namens ondernemingen wordt niet als onafhankelijke O&O beschouwd.

    (23)  Wanneer een onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur zowel uit publieke als uit particuliere middelen wordt gefinancierd, zal de Autoriteit oordelen dat dit het geval is wanneer de voor een specifieke boekhoudkundige periode aan de betrokken entiteit toegewezen publieke financiering hoger is dan de kosten die in die periode met de niet-economische activiteiten worden gemaakt.

    (24)  Zie arrest van 16 mei 2002, zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie („Stardust Marine”), Jurispr. 2002, blz. I-4397, punt 24.

    (25)  Wanneer de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur een specifieke onderzoeksdienst levert of contractonderzoek uitvoert voor het eerst voor rekening van een bepaalde onderneming, op proefbasis en voor een duidelijk afgebakende periode, zal de Autoriteit het daarvoor berekende tarief als een marktarief beschouwen wanneer die onderzoeksdienst of dat contractonderzoek uniek is en wanneer kan worden aangetoond dat er geen markt voor is.

    (26)  Hiervan uitgesloten zijn definitieve overeenkomsten over de marktwaarde van de ontstane intellectuele-eigendomsrechten en de waarde van bijdragen aan het project.

    (27)  Zie de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Precommerciële inkoop: aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa”, COM(2007) 799 final van 14 december 2007 en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie.

    (28)  Zie artikel 27 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten [nog niet opgenomen in de EER-overeenkomst] en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65 [als punt 2 opgenomen in bijlage XVI (Aanbestedingen) bij de EER-overeenkomst bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 68/2006 van 2 juni 2006 (PB L 245 van 7.9.2006, blz. 22 en EER-supplement nr. 44 van 7.9.2006, blz. 18)]), en artikel 45 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (nog niet opgenomen in de EER-overeenkomst) en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243 (als punt 4 opgenomen in bijlage XVI (Aanbestedingen) bij de EER-overeenkomst bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 68/2006 van 2 juni 2006 (PB L 245 van 7.9.2006, blz. 22 en EER-supplement nr. 44 van 7.9.2006, blz. 18))). Evenzo zal de Autoriteit, in het geval van een niet-openbare procedure in de zin van, onderscheidenlijk, artikel 28 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 46 van Richtlijn 2014/25/EU, ook oordelen dat geen staatssteun wordt verleend aan ondernemingen, tenzij belangstellende dienstverrichters zonder geldige reden wordt belet een offerte in te dienen.

    (29)  Dit zal ook het geval zijn wanneer inkopende overheden innoverende oplossingen inkopen die voortvloeien uit een vroegere O&O-inkoop, of producten en diensten niet zijnde O&O inkopen die moeten worden geleverd op een prestatieniveau dat product-, proces- of organisatie-innovatie vereist.

    (30)  Onverlet procedures die zowel de ontwikkeling als de aansluitende inkoop van unieke of gespecialiseerde producten of diensten behelzen.

    (31)  Zie bv. arrest van 19 september 2000, zaak C-156/98, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6857, punt 78, en arrest van 22 december 2008, zaak C-333/07, Société Régie Networks/Direction de contrôle fiscal Rhône-Alpes Bourgogne, Jurispr. 2008, blz. I-10807, punten 94 t/m 116.

    (32)  Zie arrest van 15 juni 1993, zaak C-225/91, Matra SA/Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-3203, punt 42.

    (33)  De verenigbaarheidsvoorwaarden die in een groepsvrijstellingsverordening zijn vastgesteld, blijven onverkort gelden voor alle overige gevallen van individuele steunverlening, ook wanneer dit soort steun wordt toegekend op grond van een steunregeling die aan de aanmeldingsverplichting is onderworpen.

    (34)  Zie voetnoot 7.

    (35)  Zie voetnoot 7.

    (36)  Zie voetnoot 7.

    (37)  Arrest van 13 juni 2013, gevoegde zaken C-630/11 P tot C-633/11 P, HGA Srl e.a./Commissie, (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.).

    (38)  Indien de steunaanvraag een O&O-project betreft, sluit zulks niet uit dat de potentiële begunstigde reeds haalbaarheidsstudies heeft uitgevoerd die niet door de steunaanvraag zijn gedekt.

    (39)  In het geval van steun voor projecten of activiteiten die worden uitgevoerd in opeenvolgende fasen waarvoor afzonderlijke procedures voor de toekenning van steun kunnen gelden, betekent dit dat de aanvang van de werkzaamheden niet mag plaatsvinden voordat de eerste steunaanvraag is ingediend. Ingeval steun wordt toegekend in het kader van een automatische fiscale steunregeling, moet deze regeling zijn vastgesteld én van kracht zijn geworden voordat de werkzaamheden aan het gesteunde project of de gesteunde activiteit van start gaan.

    (40)  Ook al is dit voor een nieuw geïntroduceerde maatregel misschien vooraf niet mogelijk, toch zal van EVA-Staten worden verwacht dat zij evaluatiestudies indienen met betrekking tot het stimulerende effect van hun eigen fiscale steunregelingen (zodat in de regel de geplande of beoogde methodieken voor evaluaties achteraf onderdeel moeten zijn van de opzet van dit soort maatregelen). Zonder evaluatiestudies kan het stimulerende effect van fiscale steunregelingen alleen voor incrementele maatregelen worden vermoed.

    (41)  De netto contante waarde van een project is het verschil tussen de positieve en negatieve kasstromen gedurende de levensduur van de investering, contant gemaakt (op basis van de kapitaalkosten).

    (42)  De interne opbrengstvoet (IRR) is niet gebaseerd op het boekhoudkundige rendement in een bepaald jaar, maar houdt rekening met de toekomstige kasstromen die de investeerder verwacht te ontvangen over de hele levensduur van de investering. Deze wordt omschreven als de disconteringsvoet waarbij de netto contante waarde van de kasstromen nul is.

    (43)  Bij deze indeling hoeft niet noodzakelijk een chronologische benadering van opeenvolgende fasen — van fundamenteel onderzoek tot activiteiten die dichter bij de markt staan — te worden gevolgd. Bijgevolg zal niets eraan in de weg staan dat de Commissie een in een latere projectfase uitgevoerde opdracht als industrieel onderzoek aanmerkt, of dat zij een activiteit uit een eerdere fase als experimentele ontwikkeling dan wel helemaal niet als onderzoek aanmerkt.

    (44)  „The Measurement of Scientific and Technological Activities, Proposed Standard Practice for Surveys on Research and Experimental Development” (Frascati Manual), OESO, 2002 (als gewijzigd en vervangen). Praktisch gezien, en tenzij wordt aangetoond dat in individuele gevallen een andere schaal moet worden gehanteerd, kunnen de verschillende O&O-categorieën ook geacht worden overeen te stemmen met de Technology Readiness Levels (TLR's) 1 (fundamenteel onderzoek), 2-4 (industrieel onderzoek) en 5-8 (experimentele ontwikkeling); zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën. Een brug naar groei en banen”, COM(2012) 341 final van 26 juni 2012.

    (45)  Onverminderd specifieke bepalingen die gelden voor O&O-steun in de landbouw- en visserijsectoren, zoals vastgesteld in een groepsvrijstellingsverordening.

    (46)  Zie de richtsnoeren van de Autoriteit over de referentie- en disconteringspercentages (PB L 105 van 21.4.2011, blz. 32 en EER-supplement nr. 23 van 21.4.2011, blz. 1).

    (47)  Wanneer daarentegen bij een fiscale steunmaatregel onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën O&O&I, mogen de desbetreffende steunintensiteiten niet worden overschreden.

    (48)  In het specifieke geval dat met steun alleen de snelheid toeneemt waarmee het project wordt voltooid, dient die vergelijking vooral de verschillende tijdspaden in termen van kasstromen en vertraagde markttoetreding tot uiting te brengen.

    (49)  Zie artikel 1, lid 3, van Verordening (EU) nr. 734/2013 van de Raad (PB L 204 van 31.7.2013, blz. 15) (nog niet opgenomen in de EER-overeenkomst) en artikel 6 van deel II van de Toezichtsovereenkomst.

    (50)  In deze richtsnoeren wordt de term „statistisch gebied” gebruikt in plaats van de afkorting „NUTS” in de richtsnoeren van de Commissie. NUTS staat voor „Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek” volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1). Deze verordening is niet in de EER-overeenkomst opgenomen. Om echter tot gemeenschappelijke definities te komen bij de steeds toenemende vraag naar statistische informatie op regionaal niveau, zijn het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat) en de nationale bureaus voor de statistiek van de kandidaat-lidstaten en de EVA overeengekomen om statistische gebieden af te bakenen die vergelijkbaar zijn met die van de NUTS-classificatie.

    (51)  Met uitzondering van bedrijfsgevoelige en anderszins vertrouwelijke informatie, mits dit goed wordt onderbouwd en de Autoriteit daarmee instemt; zie de richtsnoeren van de Autoriteit over geheimhouding bij beschikkingen inzake staatssteun (PB L 154 van 8.6.2006, blz. 27 en EER-supplement nr. 29 van 8.6.2006, blz. 1). Voor belastingmaatregelen kan de informatie over de individuele steunbedragen in de volgende tranches worden meegedeeld (in miljoen EUR): [0,5-1]; [1-2]; [2-5]; [5-10]; [10-30]; [30 en meer].

    (52)  In het geval van onrechtmatige steun zullen EVA-Staten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt, uiterlijk zes maanden vanaf de datum van de beschikking van de Autoriteit. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een standaard waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, opgehaald en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat.

    (53)  Dit soort gemeenschappelijke methode kan door de Autoriteit worden verschaft.

    (54)  Beschikbaar onder: http://www.eftasurv.int/media/decisions/195-04-COL.pdf

    (55)  Zie http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/

    BIJLAGE I

    IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

    Steun voor O&O-projecten

    a)

    Personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het project bezighouden.

    b)

    Kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het project worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    c)

    Kosten van gebouwen en gronden voor zover en voor zolang zij voor het project worden gebruikt. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking.

    d)

    Kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden ingekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt.

    e)

    Extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    f)

    Andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    Steun voor haalbaarheidsstudies

    Kosten van de studie.

    Steun voor de bouw en het upgraden van onderzoeksinfrastructuur

    Kosten van investeringen in materiële en immateriële activa.

    Innovatiesteun voor kmo's

    a)

    Kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en andere immateriële activa.

    b)

    Kosten verbonden aan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming, dat in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming werkzaam is in O&O&I-activiteiten en geen andere werknemers vervangt.

    c)

    Kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning.

    Steun voor proces- en organisatie-innovatie

    Personeelskosten; kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project; kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden ingekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen; bijkomende algemene kosten en andere operationele kosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    Steun voor innovatieclusters

    Investeringssteun

    Kosten van investeringen in materiële en immateriële activa.

    Exploitatiesteun

    Personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) met betrekking tot:

    a)

    het aansturen van het cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gesneden zakelijke ondersteuningsdiensten;

    b)

    de marketing van het cluster om deelname van nieuwe ondernemingen of organisaties te vergroten en de zichtbaarheid te verhogen;

    c)

    beheer van de faciliteiten van het cluster, en

    d)

    de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

    BIJLAGE II

    MAXIMALE STEUNINTENSITEITEN

    (%)

     

    Kleine onderneming

    Middelgrote onderneming

    Grote onderneming

    Steun voor O&O-projecten

    Fundamenteel onderzoek

    100

    100

    100

    Industrieel onderzoek

    70

    60

    50

    bij daadwerkelijke samenwerking tussen ondernemingen (voor grote ondernemingen: grensoverschrijdende samenwerking of met minstens één kmo) of tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie, of

    indien de resultaten breed worden verspreid

    80

    75

    65

    Experimentele ontwikkeling

    45

    35

    25

    bij daadwerkelijke samenwerking tussen ondernemingen (voor grote ondernemingen: grensoverschrijdende samenwerking of met minstens één kmo) of tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie, of

    indien de resultaten breed worden verspreid

    60

    50

    40

    Steun voor haalbaarheidsstudies

    70

    60

    50

    Steun voor de bouw en het upgraden van onderzoeksinfrastructuur

    50

    50

    50

    Innovatiesteun voor kmo's

    50

    50

    Steun voor proces- en organisatie-innovatie

    50

    50

    15

    Steun voor innovatieclusters

    Investeringssteun

    50

    50

    50

    in steungebieden die aan de voorwaarden van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst voldoen

    55

    55

    55

    Exploitatiesteun

    50

    50

    50


    Top