EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/272E/02

NOTULEN
Dinsdag, 25 oktober 2005

PB C 272E van 9.11.2006, p. 13–270 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

9.11.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 272/13


NOTULEN

(2006/C 272 E/02)

VERLOOP VAN DE VERGADERING

VOORZITTER: Josep BORRELL FONTELLES

Voorzitter

1.   Opening van de vergadering

De vergadering wordt om 09.05 uur geopend.

2.   Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties)

De navolgende leden of fracties hebben overeenkomstig artikel 115 van het Reglement voor de hiernavolgende ontwerpresoluties verzoeken ingediend om het houden van een debat:

I.

MENSENRECHTEN IN DE WESTELIJKE SAHARA

Pasqualina Napoletano, Ana Maria Gomes, Iratxe García Pérez en Karin Scheele, namens de PSEFractie, over de mensenrechten in de Westelijke Sahara (B6-0561/2005);

Raül Romeva i Rueda, Alyn Smith, Hélène Flautre en Bernat Joan i Marí, namens de Verts/ALEFractie, over de Westelijke Sahara (B6-0566/2005);

José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Agustín Díaz de Mera García Consuegra en Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie, over de mensenrechten in de Westelijke Sahara (B6-0568/2005);

Cecilia Malmström en Anneli Jäätteenmäki, namens de ALDE-Fractie, over de Westelijke Sahara (B6-0571/2005);

Willy Meyer Pleite, Vittorio Agnoletto, Jonas Sjöstedt, Miguel Portas, Luisa Morgantini, Tobias Pflüger en Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie, over de Westelijke Sahara (B6-0574/2005);

Ģirts Valdis Kristovskis, namens de UEN-Fractie, over de situatie in de Westelijke Sahara (B6-0580/2005);

II.

OEZBEKISTAN

Pasqualina Napoletano en Bernadette Bourzai, namens de PSE-Fractie, over Oezbekistan (B6-0563/2005);

Cem Özdemir en Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie, over Oezbekistan (B6-0564/2005);

Albert Jan Maat, Simon Coveney en Bernd Posselt, namens de PPE-DE-Fractie, over Oezbekistan (B6-0569/2005);

Ona Juknevičienė, namens de ALDE-Fractie, over Oezbekistan (B6-0572/2005);

Eva-Britt Svensson en Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie, over de situatie in Oezbekistan (B6-0573/2005);

Cristiana Muscardini, Anna Elzbieta Fotyga, Marcin Libicki en Inese Vaidere, namens de UENFractie, over de mensenrechtensituatie in Oezbekistan (B6-0579/2005);

III.

ZAAK TENZIN DELEK RINPOCHÉ

Pasqualina Napoletano, namens de PSE-Fractie, over de zaak Tenzin Delek Rinpoché (B6-0562/2005);

Raül Romeva i Rueda en Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie, over Tibet en de zaak Tenzin Delek Rinpoché (B6-0565/2005);

Thomas Mann, Bernd Posselt en Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie, over de zaak Tenzin Delek Rinpoché (B6-0567/2005);

Bill Newton Dunn, Frédérique Ries en Dirk Sterckx, namens de ALDE-Fractie, over de zaak Tenzin Delek Rinpoché (B6-0570/2005);

Jonas Sjöstedt en Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie, over de zaak Tenzin Delek Rinpoché (B6-0575/2005);

Marcin Libicki, namens de UEN-Fractie, over de zaak Tenzin Delek Rinpoché (B6-0581/2005);

De spreektijd zal worden verdeeld overeenkomstig artikel 142 van het Reglement.

3.   Recente verklaringen van de heer McCreevy over de zaak Vaxholm (debat)

Verklaringen van José Manuel Barroso en Charlie McCreevy: Recente verklaringen van de heer McCreevy over de zaak Vaxholm

José Manuel Barroso (voorzitter van de Commissie) en Charlie McCreevy (lid van de Commissie) leggen de verklaringen af.

Het woord wordt gevoerd door Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie, Martin Schulz, namens de PSE-Fractie, Graham Watson, namens de ALDE-Fractie, Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie, Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie, Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie, Brian Crowley, namens de UEN-Fractie, James Hugh Allister, niet-ingeschrevene, Ria Oomen-Ruijten, Jan Andersson, Cecilia Malmström, Elisabeth Schroedter, Eva-Britt Svensson, Kathy Sinnott, Roberts Zīle, Gunnar Hökmark, Richard Falbr, Jens-Peter Bonde, Proinsias De Rossa en José Manuel Barroso.

Het debat wordt gesloten.

VOORZITTER: Luigi COCILOVO

Ondervoorzitter

4.   Strategie tegen grieppandemie (debat)

Mondelinge vraag van Karl-Heinz Florenz, aan de Commissie (O-0089/2005): Strategie tegen grieppandemie (B6-0334/2005)

Antonios Trakatellis (ter vervanging van de auteur) licht de mondelinge vraag toe.

Markos Kyprianou (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag (B6-0334/2005).

Het woord wordt gevoerd door John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie, Phillip Whitehead, namens de PSEFractie, Georgs Andrejevs, namens de ALDE-Fractie, Satu Hassi, namens de Verts/ALE-Fractie, Adamos Adamou, namens de GUE/NGL-Fractie, Georgios Karatzaferis, namens de IND/DEM-Fractie, Alessandro Foglietta, namens de UEN-Fractie, Irena Belohorská, niet-ingeschrevene, Françoise Grossetête, Marie-Noëlle Lienemann, Jules Maaten, Caroline Lucas, Urszula Krupa, Luca Romagnoli, Neil Parish, Dorette Corbey, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, Ryszard Czarnecki, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, María del Pilar Ayuso González, Katerina Batzeli, Avril Doyle, Linda McAvan, Miroslav Mikolášik, Evangelia Tzampazi, Karsten Friedrich Hoppenstedt en Markos Kyprianou.

Ontwerpresolutie ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement, tot besluit van het debat:

Georgs Andrejevs, Karl-Heinz Florenz en Antonios Trakatellis, namens de Commissie ENVI, over een strategie tegen een grieppandemie (B6-0548/2005)

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 3.7 van de notulen van 26.10.2005.

VOORZITTER: Mario MAURO

Ondervoorzitter

5.   Stemmingen

Nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen (amendementen, aparte stemmingen, stemmingen in onderdelen) zijn opgenomen in bijlage 1 bij de notulen.

5.1.   Akkoord EG/Azerbeidzjan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten * (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Azerbeidzjan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten [COM(2005)0060 — C6-0130/2005 — 2005/0011(CNS)] — Commissie vervoer en toerisme.

Rapporteur: Paolo Costa (A6-0230/2005).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 1)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P6_TA(2005)0390)

5.2.   Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005 (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 (Afdeling IV) — Hof van Justitie [12180/2005 — C6-0304/2005]

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 2)

AMENDEMENT

Aangenomen (P6_TA(2005)0391)

5.3.   Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005: Afdeling IV — Hof van Justitie (artikel 131 van het Reglement) (stemming)

Verslag over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005, Afdeling IV — Hof van Justitie — Instelling van een gerecht voor ambtenarenzaken [12180/2005 — C6-0304/2005 — 2005/2159(BUD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteur: Anne E. Jensen (A6-0306/2005)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 3)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2005)0392)

5.4.   Afvalstoffen*** II (stemming)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen [15311/4/2004 — C6-0223/2005 — 2003/0139(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid.

Rapporteur: Johannes Blokland (A6-0287/2005)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 4)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2005)0393)

5.5.   Contractuele kwaliteitseisen voor diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor *** I (eindstemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende compensatie bij niet-naleving van contractuele kwaliteitseisen voor diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor [COM(2004)0144 — C6-0004/2004 — 2004/0050(COD)] — Commissie vervoer en toerisme.

Rapporteur: Roberts Zīle (A6-0171/2005)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 5)

Het voorstel van de Commissie werd op 28.09.2005 verworpen (punt 7.6 van de notulen van 28.09.2005) en de zaak werd naar de bevoegde commissie terugverwezen (artikel 52, lid 3 van het Reglement).

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2005)0394)

De verwerping van het voorstel wordt hiermede bevestigd. De procedure is bijgevolg afgesloten.

5.6.   Integraal actieprogramma voor levenslang leren *** I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren [COM(2004)0474 — C6-0095/2004 — 2004/0153(COD)] — Commissie cultuur en onderwijs.

Rapporteur: Doris Pack (A6-0267/2005).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 6)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2005)0395)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2005)0395)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Antonio Tajani over amendement 79.

5.7.   Programma „Jeugd in actie” (2007-2013) *** I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013 [COM(2004)0471 — C6-0096/2004 — 2004/0152(COD)] — Commissie cultuur en onderwijs.

Rapporteur: Lissy Gröner (A6-0263/2005).

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 7)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2005)0396)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2005)0396)

5.8.   Programma Cultuur 2007 (2007-2013) *** I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur 2007 (2007-2013) [COM(2004)0469 — C6-0094/2004 — 2004/0150(COD)] — Commissie cultuur en onderwijs.

Rapporteur: Vasco Graça Moura (A6-0269/2005)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 8)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2005)0397)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2005)0397)

VOORZITTER: Josep BORRELL FONTELLES

Voorzitter

6.   Plechtige vergadering — Chili

Van 12.00 uur tot 12.30 uur komt het Parlement in plechtige vergadering bijeen ter gelegenheid van het bezoek van de heer Ricardo Lagos Escobar, president van de Republiek Chili.

VOORZITTER: Mario MAURO

Ondervoorzitter

7.   Stemmingen (voortzetting)

7.1.   Steunprogramma Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) *** I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) [COM(2004)0470 — C6-0093/2004 — 2004/0151(COD)] — Commissie cultuur en onderwijs.

Rapporteur: Ruth Hieronymi (A6-0278/2005)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 9)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P6_TA(2005)0398)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P6_TA(2005)0398)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Phillip Whitehead deed vóór de stemming opgave van financiële belangen, overeenkomstig bijlage I, artikel 1, lid 1 van het Reglement en deelde mede niet aan de stemming over dit verslag te zullen deelnemen.

8.   Stemverklaringen

Schriftelijke stemverklaringen:

De schriftelijke stemverklaringen in de zin van artikel 163, lid 3 van het Reglement zijn opgenomen in het volledig verslag van deze vergadering.

Mondelinge stemverklaringen:

Verslag Doris Pack — A6-0267/2005

Michl Ebner

9.   Rectificaties stemgedrag

De rectificaties stemgedrag staan op de website „Séance en direct”, „Résultats des votes (appels nominaux)/Result of votes (Roll-call votes)” en in de gedrukte versie van bijlage 2 „Uitslag van de hoofdelijke stemmingen”.

De elektronische versie op Europarl zal regelmatig tot uiterlijk twee weken na de dag van stemming worden bijgewerkt.

Na het verstrijken van deze termijn zal de lijst van rectificaties stemgedrag worden gesloten met het oog op vertaling en publicatie in het Publicatieblad.

Leden die hebben verklaard niet aan de stemming te hebben deelgenomen:

Hiltrud Breyer en Ana Maria Gomes lieten weten dat zij niet hadden deelgenomen aan de stemmingen — met uitzondering van die over het verslag-Ruth Hieronymi (A6-0278/2005) — door problemen met hun stemkaarten.

Phillip Whitehead deed opgave van financiële belangen overeenkomstig bijlage I, artikel 1, lid 1 van het Reglement en nam niet deel aan de stemming over het verslag-Ruth Hieronymi (A6-0278/2005).

(De vergadering wordt om 12.40 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat.)

VOORZITTER: Dagmar ROTH-BEHRENDT

Ondervoorzitter

10.   Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering

Erika Mann heeft laten weten dat zij weliswaar aanwezig was, maar dat haar naam niet op de presentielijst staat.

De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd.

*

* *

Het woord wordt gevoerd door Erika Mann die wenst dat de Voorzitter schriftelijk het medeleven van het Parlement betuigt met de door de orkaan Wilma getroffen Mexicaanse bevolking en nagaat welke mogelijkheden worden geboden in het kader van het vrijhandelsakkoord EG-Mexico om Mexico de noodzakelijke hulp te verstrekken (de Voorzitter neemt dit ter kennis).

(In afwachting van de komst van 'Olli Rehn (lid van de Commissie) wordt de vergadering om 15.05 uur onderbroken en om 15.10 uur hervat.)

11.   Vorderingen van Bulgarije en Roemenië op de weg naar toetreding (debat)

Verklaring van de Commissie: Vorderingen van Bulgarije en Roemenië op de weg naar toetreding

Olli Rehn (lid van de Commissie) legt de verklaring af.

Het woord wordt gevoerd door Roger Knapman over de late aankomst van de Commissie (de Voorzitter ontneemt hem het woord).

Het woord wordt gevoerd door Elmar Brok, namens de PPE-DE-Fractie, Pierre Moscovici, namens de PSEFractie, Alexander Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie, Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie, Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie, Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie, Salvatore Tatarella, namens de UEN-Fractie, Jan Tadeusz Masiel, niet-ingeschrevene, Geoffrey Van Orden, Jan Marinus Wiersma, Nicholson of Winterbourne, Christopher Beazley, die de afwezigheid van de Raad betreurt, en Milan Horáček.

VOORZITTER: Miroslav OUZKÝ

Ondervoorzitter

Het woord wordt gevoerd door Jaromír Kohlíček, Roger Knapman, Andreas Mölzer, Francisco José Millán Mon, Hannes Swoboda, Jeanine Hennis-Plasschaert, Elly de Groen-Kouwenhoven, Athanasios Pafilis, Nils Lundgren, Koenraad Dillen, Kinga Gál, Catherine Guy-Quint, Luciana Sbarbati, Marie Anne Isler Béguin, Hans-Peter Martin, David Casa, Alexandra Dobolyi, Cecilia Malmström, Anna Ibrisagic, Helmut Kuhne, István Szent-Iványi, Guido Podestà, Miguel Angel Martínez Martínez, Árpád Duka-Zólyomi, Józef Pinior, Ivo Strejček, Panagiotis Beglitis, Camiel Eurlings, Libor Rouček, Péter Olajos, Georgios Papastamkos, Michl Ebner, Ioannis Varvitsiotis, Mairead McGuinness, Bernd Posselt en Olli Rehn.

VOORZITTER: Sylvia-Yvonne KAUFMANN

Ondervoorzitter

Het debat wordt gesloten.

12.   Vragenuur (vragen aan de Commissie)

Het Parlement behandelt een reeks vragen aan de Commissie (B6-0332/2005).

Eerste deel

Vraag 47 (Linda McAvan): Rechten van vliegtuigpassagiers.

Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Linda McAvan, Richard Corbett en Paul Rübig.

Vraag 48 (João de Deus Pinheiro): Concurrentie in de gas- en elektriciteitssector.

Neelie Kroes (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van João de Deus Pinheiro, Paul Rübig en José Manuel García-Margallo y Marfil.

Het woord wordt gevoerd door Antonio Masip Hidalgo.

Vraag 49 (Georgios Toussas): Olieprijs.

Neelie Kroes beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Georgios Toussas en Antonio Masip Hidalgo.

Tweede deel

Vraag 50 (Marie Panayotopoulos-Cassiotou): De problematiek van afval en afvalverwerking.

Stavros Dimas (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Mairead McGuinness en Gay Mitchell.

Vraag 51 (Sarah Ludford): Procedures tegen het VK wegens overtreding van de richtlijn stedelijk afvalwater.

Stavros Dimas beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van Sarah Ludford.

Vraag 52 (Dimitrios Papadimoulis): Afvalslib en de biologische zuiveringsinstallatie in Psytalia.

Stavros Dimas beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Dimitrios Papadimoulis, Georgios Papastamkos en Josu Ortuondo Larrea.

De vragen 53 t/m 59 zullen schriftelijk worden beantwoord.

Vraag 60 (Sajjad Karim): Associatieovereenkomst EU-Israel.

Benita Ferrero-Waldner (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Sajjad Karim, David Martin en Jonas Sjöstedt.

Vraag 61 komt te vervallen, aangezien de steller ervan afwezig is.

Vraag 62 (Bernd Posselt): Zuid-Kaukasus en de Kaspische Zee.

Benita Ferrero-Waldner beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Bernd Posselt en Justas Vincas Paleckis.

Vraag 63 (Ģirts Valdis Kristovskis): Situatie met betrekking tot EU-kredieten voor Tunesië.

Benita Ferrero-Waldner beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van Ģirts Valdis Kristovskis.

De vragen 64 t/m 72 zullen schriftelijk worden beantwoord.

Vragen 73, 74 et 78 komen te vervallen, aangezien de stellers afwezig zijn.

Vraag 75 (Ioannis Gklavakis): Mogelijkheden voor het vissen op sponzen.

Joe Borg (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van Ioannis Gklavakis.

Het woord wordt gevoerd door Christopher Beazley over het verloop van het vragenuur.

Vraag 76 (Mairead McGuinness): Gevolgen van het gebruik van drijfnetten voor de zalmbestanden in de Europese wateren.

Joe Borg beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Mairead McGuinness en David Martin.

Vraag 77 (María Isabel Salinas García): Overtreding van de visserijregels in de Middellandse Zee.

Joe Borg beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van María Isabel Salinas García.

De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord.

Het vragenuur aan de Commissie wordt gesloten.

(De vergadering wordt om 19.25 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat.)

VOORZITTER: Alejo VIDAL-QUADRAS ROCA

Ondervoorzitter

13.   Octrooi voor biotechnologische uitvindingen (debat)

Verklaring van de Commissie: Octrooi voor biotechnologische uitvindingen

Charlie McCreevy (lid van de Commissie) legt de verklaring af.

Het woord wordt gevoerd door Peter Liese, namens de PPE-DE-Fractie, Maria Berger, namens de PSE-Fractie, Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie, Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie, Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie, Marcin Libicki, namens de UEN-Fractie, Manuel Medina Ortega, Patrizia Toia, Maciej Marian Giertych, Andrzej Jan Szejna en Kathy Sinnott.

Ontwerpresoluties ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement, tot besluit van het debat:

Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie, over octrooien op biotechnologische uitvindingen (B6-0551/2005);

Maria Berger, namens de PSE-Fractie, over octrooien op biotechnologische uitvindingen (B6-0552/2005);

Hiltrud Breyer en Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie, over de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (B6-0553/2005);

Klaus-Heiner Lehne, Jaime Mayor Oreja, Miroslav Mikolášik, Peter Liese en Giuseppe Gargani, namens de PPE-DE-Fractie, over octrooien op biotechnologische uitvindingen (B6-0554/2005);

Brian Crowley, Rolandas Pavilionis en Marcin Libicki, namens de UEN-Fractie, over octrooien voor biotechnologische uitvindingen (B6-0555/2005);

Umberto Guidoni, Marco Rizzo, Ilda Figueiredo, Pedro Guerreiro en Sylvia-Yvonne Kaufmann, namens de GUE/NGL-Fractie, over de rechtsbescherming van biotechnololgische uitvindingen (B6-0556/2005);

Bastiaan Belder, Johannes Blokland, Kathy Sinnott, Maciej Marian Giertych, Patrick Louis, Mario Borghezio, Matteo Salvini en Francesco Enrico Speroni, namens de IND/DEM-Fractie, over octrooien op biotechnologische uitvindingen (B6-0557/2005).

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 3.8 van de notulen van 26.10.2005.

14.   Bestrijding van georganiseerde misdaad * (debat)

Verslag over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit [COM(2005)0006 — C6-0061/2005 — 2005/0003(CNS)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Bill Newton Dunn (A6-0277/2005)

Het woord wordt gevoerd door Franco Frattini (vice-voorzitter van de Commissie).

Bill Newton Dunn leidt het verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Manfred Weber, namens de PPE-DE-Fractie, Martine Roure, namens de PSEFractie, Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie, Johannes Voggenhuber, namens de Verts/ALE-Fractie, Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie, James Hugh Allister, niet-ingeschrevene, Carlos Coelho, Kyriacos Triantaphyllides, Alexander Stubb, Franco Frattini en Giusto Catania over de woorden van James Hugh Allister.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 3.6 van de notulen van 26.10.2005.

15.   EU-aanpak van het beheer van economische migratiestromen (debat)

Verslag over een EU-aanpak van het beheer van economische migratiestromen [COM(2004)0811 — 2005/2059(INI)] — Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Ewa Klamt (A6-0286/2005)

Ewa Klamt leidt het verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Franco Frattini (vice-voorzitter van de Commissie).

Het woord wordt gevoerd door Gabriele Zimmer (rapporteur voor advies van de Commissie DEVE), Danutė Budreikaitė (rapporteur voor advies van de commissie INTA), Anna Záborská (rapporteur voor advies van de Commissie FEMM), Carlos Coelho, namens de PPE-DE-Fractie, Adeline Hazan, namens de PSE-Fractie, Sophia in 't Veld, namens de ALDE-Fractie, Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie, Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie, Jan Tadeusz Masiel, niet-ingeschrevene, Patrick Gaubert en Martine Roure.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 3.9 van de notulen van 26.10.2005.

16.   Financiële bijstand van de Gemeenschap voor transeuropese vervoers- en energienetwerken *** I (debat)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van trans-Europese netwerken voor vervoer en energie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad [COM(2004)0475 — C6-0086/2004 — 2004/0154(COD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteur: Mario Mauro (A6-0283/2005)

Het woord wordt gevoerd door Jacques Barrot (vice-voorzitter van de Commissie)

Mario Mauro leidt het verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Ingeborg Gräßle, namens de PPE-DE-Fractie, Herbert B-sch, namens de PSEFractie, Sepp Kusstatscher, namens de Verts/ALE-Fractie, Jacky Henin, namens de GUE/NGL-Fractie, Sylwester Chruszcz, namens de IND/DEM-Fractie, Anna Elzbieta Fotyga, namens de UEN-Fractie, Leopold Józef Rutowicz, niet-ingeschrevene, Stanisław Jałowiecki, Gilles Savary, Eva Lichtenberger, Bairbre de Brún, Alessandro Battilocchio en Jacques Barrot.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 3.4 van de notulen van 26.10.2005.

17.   Additieven in levensmiddelen *** I (debat)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 95/2/EG betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen, en Richtlijn 94/35/EG inzake zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt [COM(2004)0650 — C6-0139/2004 — 2004/0237(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid.

Rapporteur: Mojca Drčar Murko (A6-0191/2005)

Het woord wordt gevoerd door Markos Kyprianou (lid van de Commissie).

Mojca Drčar Murko leidt het verslag in.

Het woord wordt gevoerd door María del Pilar Ayuso González, namens de PPE-DE-Fractie, Åsa Westlund, namens de PSE-Fractie, Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie, Christa Klaß en Markos Kyprianou.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 3.5 van de notulen van 26.10.2005.

18.   Agenda van de volgende vergadering

De agenda voor de vergadering van morgen is vastgesteld (PE 364.061/OJME).

19.   Sluiting van de vergadering

De vergadering wordt om 24.00 uur gesloten.

Julian Priestley

Secretaris-generaal

Josep Borrell Fontelles

Voorzitter


PRESENTIELIJST

Ondertekend door:

Adamou, Agnoletto, Albertini, Allister, Alvaro, Andersson, Andrejevs, Andria, Andrikienė, Angelilli, Antoniozzi, Arif, Arnaoutakis, Ashworth, Atkins, Attard-Montalto, Attwooll, Aubert, Audy, Auken, Ayala Sender, Aylward, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Baco, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Barsi-Pataky, Batten, Battilocchio, Batzeli, Bauer, Beaupuy, Beazley, Becsey, Beer, Beglitis, Belder, Belet, Belohorská, Beňová, Berend, Berès, van den Berg, Berger, Berlato, Berlinguer, Berman, Bertinotti, Bielan, Birutis, Blokland, Bloom, Bobošíková, Bösch, Bonde, Bonino, Bono, Bonsignore, Booth, Borghezio, Borrell Fontelles, Bourlanges, Bourzai, Bowis, Bowles, Bozkurt, Bradbourn, Braghetto, Mihael Brejc, Brepoels, Breyer, Březina, Brie, Brok, Brunetta, Budreikaitė, van Buitenen, Buitenweg, Bullmann, Bushill-Matthews, Busk, Busquin, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Camre, Capoulas Santos, Carlotti, Carlshamre, Carnero González, Carollo, Casa, Casaca, Caspary, Castex, Castiglione, del Castillo Vera, Catania, Cavada, Cederschiöld, Cercas, Chatzimarkakis, Chichester, Chiesa, Chmielewski, Christensen, Chruszcz, Cirino Pomicino, Claeys, Clark, Cocilovo, Coelho, Cohn-Bendit, Corbett, Corbey, Cornillet, Correia, Costa, Cottigny, Coveney, Cramer, Crowley, Ryszard Czarnecki, D'Alema, Daul, Davies, de Brún, Degutis, Dehaene, Demetriou, De Michelis, Deprez, De Rossa, De Sarnez, Descamps, Désir, Deß, Deva, De Veyrac, De Vits, Díaz de Mera García Consuegra, Didžiokas, Díez González, Dillen, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dobolyi, Dombrovskis, Doorn, Douay, Dover, Doyle, Drčar Murko, Duchoň, Dührkop Dührkop, Duff, Duka-Zólyomi, Duquesne, Ebner, Ehler, Ek, El Khadraoui, Elles, Esteves, Estrela, Ettl, Eurlings, Jillian Evans, Jonathan Evans, Robert Evans, Fajmon, Falbr, Farage, Fatuzzo, Fazakas, Ferber, Fernandes, Fernández Martín, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Figueiredo, Fjellner, Flasarová, Flautre, Foglietta, Ford, Fotyga, Fourtou, Fraga Estévez, Frassoni, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, García Pérez, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gebhardt, Gentvilas, Geremek, Geringer de Oedenberg, Gibault, Gierek, Giertych, Gill, Gklavakis, Glattfelder, Goebbels, Goepel, Golik, Gollnisch, Gomes, Gomolka, Goudin, Genowefa Grabowska, Grabowski, Graça Moura, Graefe zu Baringdorf, Gräßle, de Grandes Pascual, Grech, Griesbeck, Gröner, de Groen-Kouwenhoven, Grosch, Grossetête, Guardans Cambó, Guellec, Guerreiro, Guidoni, Gurmai, Gutiérrez-Cortines, Guy-Quint, Gyürk, Hänsch, Hall, Hammerstein Mintz, Hamon, Handzlik, Hannan, Harangozó, Harbour, Harkin, Harms, Hasse Ferreira, Hassi, Hatzidakis, Haug, Hazan, Heaton-Harris, Hedh, Hedkvist Petersen, Helmer, Henin, Hennicot-Schoepges, Hennis-Plasschaert, Herczog, Herranz García, Herrero-Tejedor, Higgins, Hökmark, Honeyball, Hoppenstedt, Horáček, Howitt, Hudacký, Hudghton, Hughes, Hutchinson, Hybášková, Ibrisagic, Ilves, in 't Veld, Isler Béguin, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jäätteenmäki, Jałowiecki, Janowski, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jensen, Joan i Marí, Jöns, Jørgensen, Jonckheer, Jordan Cizelj, Juknevičienė, Jelko Kacin, Kaczmarek, Kallenbach, Kamall, Karas, Karatzaferis, Karim, Kasoulides, Kaufmann, Kauppi, Tunne Kelam, Kilroy-Silk, Kindermann, Kirkhope, Klamt, Klaß, Klich, Klinz, Knapman, Koch, Koch-Mehrin, Kohlíček, Konrad, Korhola, Kósáné Kovács, Koterec, Kozlík, Krahmer, Krarup, Krasts, Kratsa-Tsagaropoulou, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kristovskis, Krupa, Kuc, Kudrycka, Kuhne, Kułakowski, Kušķis, Kusstatscher, Kuźmiuk, Lagendijk, Laignel, Lamassoure, Lambert, Lambrinidis, Lambsdorff, Landsbergis, Lang, Langen, Langendries, Laperrouze, La Russa, Lauk, Lavarra, Lax, Lechner, Le Foll, Lehideux, Lehne, Lehtinen, Leichtfried, Leinen, Jean-Marie Le Pen, Marine Le Pen, Le Rachinel, Letta, Janusz Lewandowski, Libicki, Lichtenberger, Lienemann, Liese, Lipietz, Locatelli, López-Istúriz White, Louis, Lucas, Ludford, Lulling, Lundgren, Lynne, Maat, Maaten, McAvan, McCarthy, McDonald, McGuinness, McMillan-Scott, Madeira, Malmström, Manders, Maňka, Erika Mann, Thomas Mann, Manolakou, Mantovani, Markov, Marques, Martens, David Martin, Hans-Peter Martin, Martinez, Martínez Martínez, Masiel, Masip Hidalgo, Maštálka, Mastenbroek, Mathieu, Mato Adrover, Matsakis, Matsouka, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Medina Ortega, Meijer, Méndez de Vigo, Menéndez del Valle, Meyer Pleite, Miguélez Ramos, Mikko, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Mölzer, Montoro Romero, Moraes, Moreno Sánchez, Morgan, Morillon, Moscovici, Mote, Mulder, Musacchio, Muscardini, Muscat, Musotto, Musumeci, Myller, Napoletano, Nassauer, Nattrass, Navarro, Newton Dunn, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Nicholson, Nicholson of Winterbourne, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Öger, Olajos, Ó Neachtain, Onesta, Onyszkiewicz, Oomen-Ruijten, Ortuondo Larrea, Őry, Ouzký, Oviir, Paasilinna, Pack, Pafilis, Borut Pahor, Paleckis, Panayotopoulos-Cassiotou, Pannella, Panzeri, Papadimoulis, Papastamkos, Parish, Patrie, Pavilionis, Peillon, Pęk, Pflüger, Piecyk, Pieper, Pīks, Pinheiro, Pinior, Piotrowski, Pirilli, Piskorski, Pistelli, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Poignant, Poli Bortone, Pomés Ruiz, Portas, Posselt, Prets, Prodi, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Ransdorf, Rapkay, Rasmussen, Remek, Resetarits, Reul, Reynaud, Ribeiro e Castro, Riera Madurell, Ries, Riis-Jørgensen, Rivera, Rizzo, Rocard, Rogalski, Roithová, Romagnoli, Romeva i Rueda, Rosati, Roszkowski, Roth-Behrendt, Rothe, Rouček, Roure, Rudi Ubeda, Rübig, Rutowicz, Ryan, Sacconi, Saïfi, Sakalas, Salafranca Sánchez-Neyra, Salinas García, Salvini, Samaras, Samuelsen, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Sartori, Saryusz-Wolski, Savary, Savi, Sbarbati, Schapira, Scheele, Schenardi, Schierhuber, Schlyter, Schmidt, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schroedter, Schuth, Schwab, Seeber, Seeberg, Segelström, Seppänen, Siekierski, Sifunakis, Silva Peneda, Sinnott, Siwiec, Sjöstedt, Skinner, Škottová, Sommer, Sonik, Sornosa Martínez, Spautz, Speroni, Staes, Staniszewska, Starkevičiūtė, Šťastný, Sterckx, Stevenson, Stihler, Stockmann, Strejček, Strož, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Svensson, Swoboda, Szájer, Szejna, Szent-Iványi, Szymański, Tabajdi, Tajani, Takkula, Tannock, Tarabella, Tarand, Tatarella, Thomsen, Thyssen, Titford, Titley, Toia, Tomczak, Toubon, Toussas, Trakatellis, Trautmann, Triantaphyllides, Trüpel, Turmes, Tzampazi, Uca, Ulmer, Väyrynen, Vaidere, Vakalis, Valenciano Martínez-Orozco, Vanhecke, Van Hecke, Van Lancker, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Vaugrenard, Ventre, Vergnaud, Vernola, Vidal-Quadras Roca, de Villiers, Vincenzi, Virrankoski, Vlasák, Vlasto, Voggenhuber, Wagenknecht, Wallis, Walter, Watson, Henri Weber, Manfred Weber, Weiler, Weisgerber, Westlund, Whitehead, Wieland, Wiersma, Wijkman, Wise, von Wogau, Wohlin, Janusz Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Wurtz, Wynn, Xenogiannakopoulou, Yañez-Barnuevo García, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zani, Zapałowski, Zappalà, Zatloukal, Ždanoka, Železný, Zieleniec, Zīle, Zimmer, Zingaretti, Zvěřina, Zwiefka

Waarnemers

Abadjiev Dimitar, Ali Nedzhmi, Anastase Roberta Alma, Arabadjiev Alexander, Athanasiu Alexandru, Bărbuleţiu Tiberiu, Becşenescu Dumitru, Bliznashki Georgi, Buruiană Aprodu Daniela, Cappone Maria, Christova Christina Velcheva, Ciornei Silvia, Cioroianu Adrian Mihai, Corlăţean Titus, Coşea Dumitru Gheorghe Mircea, Creţu Corina, Creţu Gabriela, Dimitrov Martin, Dîncu Vasile, Duca Viorel Senior, Dumitrescu Cristian, Ganţ Ovidiu Victor, Hogea Vlad Gabriel, Husmenova Filiz, Iacob Ridzi Monica Maria, Ilchev Stanimir, Ivanova Iglika, Kazak Tchetin, Kelemen Atilla Béla Ladislau, Kirilov Evgeni, Kónya-Hamar Sándor, Marinescu Marian-Jean, Mihăescu Eugen, Morţun Alexandru Ioan, Nicolae Şerban, Paparizov Atanas Atanassov, Parvanova Antonyia, Paşcu Ioan Mircea, Petre Maria, Podgorean Radu, Popa Nicolae Vlad, Popeangă Petre, Sârbu Daciana Octavia, Severin Adrian, Shouleva Lydia, Silaghi Ovidiu Ioan, Sofianski Stefan, Stoyanov Dimitar, Szabó Károly Ferenc, Tîrle Radu, Vigenin Kristian, Zgonea Valeriu Ştefan


BIJLAGE 1

STEMMINGSUITSLAGEN

Afkortingen en tekens

+

aangenomen

-

verworpen

vervallen

Ing.

Ing.

HS (..., ..., ...)

hoofdelijke stemming (aantal stemmen vóór, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

ES (..., ..., ...)

elektronische stemming (aantal stemmen vóór, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

so

stemming in onderdelen

as

aparte stemming

am

amendement

CA

compromisamendement

DD

desbetreffend deel

S

amendement tot schrapping

=

gelijkluidende amendementen

§

paragraaf

art

artikel

overw

overweging

OR

ontwerpresolutie

GOR

gezamenlijke ontwerpresolutie

Geh. S

geheime stemming

1.   Overeenkomst EG/Kroatië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *

Verslag: Paolo COSTA (A6-0230/2005)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

355, 54, 10

Verzoeken om hoofdelijke stemming

IND/DEM: één enkele stemming

2.   Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

tekst in zijn geheel

1

Begrotings-commissie

 

+

Gekwalificeerde meerderheid

3.   Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 Afdeling IV — Hof van Justitie

Verslag: Anne E. JENSEN (A6-0306/2005)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

Gekwalificeerde meerderheid

4.   Overbrenging van afvalstoffen *** II

Aanbeveling voor de tweede lezing (Gekwalificeerde meerderheid) Johannes BLOKLAND (A6-0287/2005)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Compromisamendementen — Blok 1

1

2

6

8

12

14

17-22

26

29

32

36

38

40-45

47-50

53

55

57-64

70-75

77

79-80

84-85

90

102

104-106

108-113

commissie

IND/DEM, PPE-DE

 

+

 

Amendementen — Blok 2

3-5

10-11

13

15-16

23-25

27

30

33-35

37

39

46

51-52

54

56

65-69

76

78

81-82

86

89

commissie

 

 

Amendementen — Blok 2

83

commissie

HS

-

70, 424, 41

87

commissie

HS

-

82, 434, 45

88

commissie

HS

-

73, 454, 48

Artikel 1, § 3

91

Verts/ALE

 

-

 

7

commissie

 

+

 

Artikel 1, na § 5

9

commissie

HS

-

67, 515, 8

103

IND/DEM, PPE-DE

 

+

 

Artikel 3, § 5

92

Verts/ALE

 

-

 

Artikel 3, na § 5

93

Verts/ALE

HS

-

52, 501, 46

Artikel 11, § 1, na letter c)

94

Verts/ALE

 

-

 

107

IND/DEM, PPE-DE

 

+

 

28

commissie

 

 

Artikel 12, § 1, letter c)

95

Verts/ALE

 

-

 

31

commissie

 

-

 

Artikel 12, § 1, na letter c)

96

Verts/ALE

 

-

 

Artikel 12, § 1, na letter e)

97

Verts/ALE

 

-

 

Artikel 12, § 1, letter g)

98

Verts/ALE

 

-

 

Artikel 42, na § 3

99

Verts/ALE

 

-

 

Artikel 57, § 1, letter b)

100

Verts/ALE

 

-

 

Na bijlage 7

101

Verts/ALE

HS

-

53, 515, 52

Amendementen 7, 103 en 107 maken deel uit van het compromis

Verzoeken om hoofdelijke stemming

Verts/ALE: am 9, 83, 87, 88, 93, 101

5.   Contractuele kwaliteitseisen voor diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor *** I

Verslag: Roberts ZILE (A6-0171/2005) (eindstemming)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

Het Parlement verwierp het initiatief op 28.09.2005 en de zaak werd naar de bevoegde commissie terugverwezen (artikel 52, lid 3 van het Reglement).

Het Parlement bevestigt hiermede de verwerping van het voorstel voor een verordening.

De procedure is bijgevolg afgesloten.

6.   Integraal actieprogramma voor levenslang leren *** I

Verslag: Doris PACK (A6-0267/2005)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Ontwerpbesluit

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-42

44-55

57-71

commissie

 

+

 

Amendementen van de commissie ten principale — aparte stemming

56

commissie

as

+

 

Artikel 15, § 1

75=

78=

PSE

PPE-DE

ES

+

300, 282, 27

43

commissie

 

 

Artikel 42, § 2, letter d bis)

72

UEN

 

-

 

79

TAJANI ea

ES

-

144, 401, 63

stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Ontwerpwetgevingsresolutie

na § 1

73=

76=

PSE

PPE-DE

 

+

 

74=

77=

PSE

PPE-DE

 

+

 

stemming: wetgevingsresolutie

HS

+

549, 47, 23

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE: eindstemming

Verzoeken om aparte stemming

PSE: am 56

7.   Programma „Jeugd in actie” (2007-2013) *** I

Verslag: Lissy GRÖNER (A6-0263/2005)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Ontwerpbesluit

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-17

19-32

34

36-51

53

commissie

 

+

 

Amendementen van de commissie ten principale — aparte stemming

18

commissie

ES

-

290, 333, 9

Artikel 3, § 1, letter f bis)

54

ALDE

 

+

 

Artikel 8, § 6, letter d bis)

62

67

PSE

PPE-DE

ES

Ing.

+

326, 203, 53

Artikel 8, lid 7 bis

63

68

PSE

PPE-DE

 

Ing.

+

 

Artikel 13, § 1

64=

69=

PSE

PPE-DE

 

+

 

33

commissie

 

 

Artikel 14, § 3 bis

55=

70=

PSE

Verts/ALE

 

+

 

35

commissie

 

 

Bijlage, actie 4, punt 4.1, alinea 3

56=

71=

PSE

Verts/ALE

 

-

 

Bijlage, actie 4, punt 4.1, alinea 7

57=

72=

PSE

Verts/ALE

 

-

 

Bijlage, actie 5, punt 5.1

59

PPE-DE

ES

-

470, 137, 22

Bijlage, actie 5, punt 5.1 bis

58=

73=

PSE

Verts/ALE

 

+

 

52

commissie

 

 

stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Ontwerpwetgevingsresolutie

na § 1

60=

65/rev

PSE

PPE-DE

 

+

 

61=

66=

PSE

PPE-DE

 

+

 

stemming: wetgevingsresolutie

HS

+

547, 76, 12

Verzoeken om hoofdelijke stemming

IND/DEM: eindstemming

PPE-DE: am 18

PSE: eindstemming

8.   Programma Cultuur 2007 (2007-2013) *** I

Verslag: Vasco GRAÇA MOURA (A6-0269/2005)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Ontwerpbesluit

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-2

4-5

7-8

10-11

13-16

18

20

23-24

26-28

31-34

39

41

43-44

47-48

50-60

commissie

 

+

 

Amendementen van de commissie ten principale — aparte stemming

3

commissie

as

+

 

6

commissie

so

 

 

1

+

 

2

-

 

9

commissie

as

+

 

12

commissie

as / ES

+

331, 290, 11

17

commissie

as / ES

+

335, 279, 18

19

commissie

as / ES

+

306, 292, 16

25

commissie

as

+

 

29

commissie

as

+

 

35

commissie

as

+

 

36

commissie

as

+

 

37

commissie

as

+

 

38

commissie

as

+

 

40

commissie

as / ES

+

313, 306, 17

42

commissie

as

+

 

45

commissie

as

+

 

46

commissie

as

+

 

49

commissie

as

+

 

Artikel 2, § 1

68=

71=

PSE

PPE-DE

ES

-

283, 320, 27

21

commissie

ES

-

355, 200, 69

Artikel 3, § 2, letter -a)

65

PPE-DE

HS

+

328, 270, 24

Artikel 5, § 1, streepje 3 bis

72

Verts/ALE

 

+

 

Artikel 12, letter b bis

62

PSE

 

+

 

30

commissie

 

 

Bijlage, titel I, punt 1.3, alinea 4

63

PSE

 

-

 

na overw 2

61

PSE

 

+

 

na overw 21

64

PPE-DE

HS

+

335, 308, 3

stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Ontwerpwetgevingsresolutie

na § 1

66=

69=

PSE

PPE-DE

 

+

 

67=

70=

PSE

PPE-DE

 

+

 

stemming: wetgevingsresolutie

HS

+

553, 61, 29

De amendementen 14 en 22 zijn samengevoegd.

Verzoeken om hoofdelijke stemming

Verts/ALE: am 65

PPE-DE: am 64, 65 en eindstemming

Verzoeken om stemming in onderdelen

Verts/ALE

am 6

1ste deel: Gehele tekst, behalve de woorden „, in het bijzonder de sector van het cultureel erfgoed”

2de deel:: deze woorden

Verzoeken om aparte stemming

Verts/ALE: am 9, 12, 19, 40

PPE-DE: am 17

PSE: am 3, 9, 12, 19, 25, 29, 35, 36, 38, 40, 42, 46, 49

ALDE: am 19, 37, 40, 45

9.   Steunprogramma Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) *** I

Verslag: Ruth HIERONYMI (A6-0278/2005)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Ontwerpbesluit

Amendementen van de commissie ten principale — stemming en bloc

1-14

16-20

22-33

35-41

43-50

52-77

commissie

 

+

 

Amendementen van de commissie ten principale — aparte stemming

15

commissie

HS

+

408, 26, 32

34

commissie

as

+

 

51

commissie

as

+

 

Artikel 1, lid 2, alinea 2, letter a)

78

ALDE

 

+

 

21

commissie

 

 

Artikel 2, § 1

86=

89=

PSE

PPE-DE

 

+

 

Artikel 6, letter d bis)

80

UEN

 

-

 

Artikel 13, § 1, letter d)

42

commissie

 

+

 

81

UEN

 

-

 

Artikel 16

82

UEN

 

-

 

Bijlage, titel 2, punt 2.1, streepje 2 bis

83

UEN

 

-

 

na overw 2

79

UEN

 

-

 

stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Ontwerpwetgevingsresolutie

na § 1

84=

87=

PSE

PPE-DE

 

+

 

85=

88=

PSE

PPE-DE

 

+

 

stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

Verzoek om hoofdelijke stemming

IND/DEM: am 15

Verzoeken om aparte stemming

PPE-DE: am 34

ALDE: am 51


BIJLAGE II

UITSLAG VAN DE HOOFDELIJKE STEMMINGEN

1.   Verslag Costa A6-0230/2005

Voor: 355

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Birutis, Bourlanges, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gibault, Guardans Cambó, Hall, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lax, Letta, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Resetarits, Ries, Savi, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Toia, Väyrynen, Virrankoski, Wallis

GUE/NGL: Meijer, Seppänen

IND/DEM: Bonde, Chruszcz, Giertych, Krupa, Lundgren, Wohlin

NI: Belohorská, Czarnecki Ryszard, Martin Hans-Peter, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Bauer, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Castiglione, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Descamps, De Veyrac, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Ebner, Ehler, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fraga Estévez, Gahler, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Harbour, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kelam, Kirkhope, Klamt, Koch, Konrad, Kuźmiuk, Lamassoure, Langen, Langendries, Lauk, Lehne, Lewandowski, López-Istúriz White, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mathieu, Mauro, Méndez de Vigo, Mikolášik, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Novak, Pack, Pieper, Pīks, Pinheiro, Podkański, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Rack, Radwan, Reul, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Sartori, Saryusz-Wolski, Schnellhardt, Schröder, Schwab, Seeber, Silva Peneda, Škottová, Spautz, Strejček, Stubb, Sudre, Surján, Tajani, Thyssen, Toubon, Ulmer, Van Orden, Vatanen, Vlasák, Vlasto, Wieland, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina

PSE: Andersson, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Beňová, van den Berg, Bösch, Bono, Bozkurt, Bullmann, Capoulas Santos, Carlotti, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Correia, Cottigny, De Rossa, De Vits, Díez González, Dobolyi, El Khadraoui, Fazakas, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gierek, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hedh, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Lienemann, McAvan, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Panzeri, Piecyk, Pittella, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rouček, Roure, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Swoboda, Tarabella, Tarand, Titley, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Aylward, Berlato, Camre, Crowley, Fotyga, Janowski, Kristovskis, Libicki, Ó Neachtain, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cramer, Evans Jillian, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 54

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, de Brún, Flasarová, Guidoni, Henin, Kaufmann, McDonald, Markov, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Remek, Sjöstedt, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bloom, Booth, Borghezio, Clark, Farage, Knapman, Speroni, Titford, Wise, Železný

NI: Allister, Helmer, Kilroy-Silk, Mote

PPE-DE: Demetriou, Deß, Dimitrakopoulos, Hatzidakis, Kasoulides, Kudrycka, Kušķis, Mavrommatis, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Piskorski, Samaras, Trakatellis, Vakalis, Varvitsiotis

PSE: Batzeli

Onthoudingen: 10

GUE/NGL: Krarup

NI: Claeys, Dillen, Lang, Le Pen Marine, Romagnoli, Vanhecke

PPE-DE: Brejc, Sonik

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Tegen: Stavros Arnaoutakis, Panagiotis Beglitis, Pedro Guerreiro, Georgios Karatzaferis, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Stavros Lambrinidis, Marios Matsakis, Nikolaos Sifunakis

2.   Aanbeveling Blokland A6-0287/2005

Voor: 70

ALDE: Nicholson of Winterbourne

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Bonde, Borghezio, Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Lundgren, Pęk, Piotrowski, Wohlin, Zapałowski

NI: Belohorská, Czarnecki Ryszard, Gollnisch, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Martin Hans-Peter, Romagnoli, Rutowicz, Schenardi

PPE-DE: Gaľa, Seeberg

UEN: Aylward, Berlato, Crowley, Foglietta, Fotyga, Janowski, Kristovskis, La Russa, Libicki, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cramer, Evans Jillian, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 424

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gibault, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Flasarová, Kohlíček, Strož, Uca

IND/DEM: Batten, Bloom, Booth, Clark, Farage, Knapman, Nattrass, Titford, Wise

NI: Allister, Helmer

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Bauer, Beazley, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Castiglione, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Ebner, Ehler, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fraga Estévez, Friedrich, Gahler, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Ibrisagic, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Marques, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Novak, Oomen-Ruijten, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podkański, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schnellhardt, Schröder, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Wieland, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beňová, van den Berg, Berger, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Rossa, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, El Khadraoui, Ettl, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gierek, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hedh, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Titley, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Camre

Onthoudingen: 41

GUE/NGL: Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Krarup, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Svensson, Triantaphyllides, Wagenknecht, Wurtz

IND/DEM: Belder, Blokland, Karatzaferis, Louis, Sinnott, Železný

NI: Bobošíková, Claeys, Dillen, Kilroy-Silk, Mote, Vanhecke

PPE-DE: Wijkman

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Cristiana Muscardini, Claude Turmes

Tegen: Stephen Hughes, José Ribeiro e Castro

3.   Aanbeveling Blokland A6-0287/2005

Voor: 82

ALDE: Malmström, Nicholson of Winterbourne

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Bonde, Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Lundgren, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Tomczak, Wohlin, Zapałowski

NI: Claeys, Czarnecki Ryszard, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Martin Hans-Peter, Romagnoli, Rutowicz, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Sonik, Stubb, Wijkman

PSE: Díez González, Golik, Grech

UEN: Aylward, Berlato, Camre, Crowley, Foglietta, Fotyga, Janowski, Kristovskis, La Russa, Libicki, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 434

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gibault, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Lynne, Maaten, Manders, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Kohlíček, Strož

IND/DEM: Batten, Bloom, Booth, Clark, Farage, Knapman, Nattrass, Titford, Wise

NI: Helmer, Kilroy-Silk

PPE-DE: Albertini, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Bauer, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Castiglione, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Ebner, Ehler, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Friedrich, Gahler, Gaľa, Galeote Quecedo, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Ibrisagic, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Liese, López-Istúriz White, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Novak, Oomen-Ruijten, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schröder, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Wieland, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beňová, van den Berg, Berger, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Rossa, De Vits, Dobolyi, Douay, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gierek, Gill, Goebbels, Grabowska, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

Onthoudingen: 45

ALDE: Matsakis

GUE/NGL: Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Krarup, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Svensson, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz

IND/DEM: Belder, Blokland, Borghezio, Karatzaferis, Louis, Sinnott, Speroni, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Mote

PPE-DE: Sommer

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Cristiana Muscardini, Claude Turmes

Tegen: Rosa Díez González, Stephen Hughes, José Ribeiro e Castro, Louis Grech

4.   Aanbeveling Blokland A6-0287/2005

Voor: 73

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Lundgren, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Tomczak, Wohlin, Zapałowski

NI: Claeys, Czarnecki Ryszard, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Martin Hans-Peter, Romagnoli, Rutowicz, Schenardi, Vanhecke

UEN: Aylward, Berlato, Camre, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Kristovskis, La Russa, Libicki, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 454

ALDE: Alvaro, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gibault, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Kohlíček, Remek, Strož

IND/DEM: Batten, Bloom, Bonde, Booth, Clark, Farage, Knapman, Nattrass, Titford, Wise

NI: Helmer, Kilroy-Silk

PPE-DE: Albertini, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Belet, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Ebner, Ehler, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Friedrich, Gahler, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Ibrisagic, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Novak, Oomen-Ruijten, Őry, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Wieland, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beňová, van den Berg, Berger, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Rossa, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gierek, Gill, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

Onthoudingen: 48

ALDE: Andrejevs

GUE/NGL: Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Krarup, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Svensson, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Borghezio, Karatzaferis, Louis, Sinnott, Speroni, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Kozlík, Mote

PPE-DE: Wijkman

PSE: Bullmann, Paasilinna

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Claude Turmes

Tegen: José Ribeiro e Castro, Stephen Hughes

5.   Aanbeveling Blokland A6-0287/2005

Voor: 67

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Bonde

NI: Belohorská, Bobošíková, Claeys, Czarnecki Ryszard, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Martin Hans-Peter, Romagnoli, Rutowicz, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Wijkman

PSE: Sakalas

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Janowski, Kristovskis, La Russa, Libicki, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 515

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gentvilas, Gibault, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Lynne, Maaten, Manders, Morillon, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, Krarup, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Strož, Svensson, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bloom, Booth, Borghezio, Chruszcz, Clark, Coûteaux, Farage, Giertych, Grabowski, Karatzaferis, Knapman, Krupa, Louis, Nattrass, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Sinnott, Speroni, Titford, Tomczak, Wise, Zapałowski, Železný

NI: Helmer, Kilroy-Silk

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Belet, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Ebner, Ehler, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Wieland, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina, Zwiefka

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Gierek, Gill, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Camre

Onthoudingen: 8

ALDE: Matsakis

IND/DEM: Lundgren, Wohlin

NI: Allister, Kozlík, Mote

UEN: Fotyga

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Claude Turmes

Tegen: Stephen Hughes

6.   Aanbeveling Blokland A6-0287/2005

Voor: 52

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro, Meijer, Pafilis

IND/DEM: Bonde, Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Tomczak, Zapałowski

NI: Martin Hans-Peter

PPE-DE: Brepoels, Wijkman

PSE: Berman, Reynaud, Savary

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 501

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gentvilas, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Kohlíček

IND/DEM: Batten, Bloom, Booth, Clark, Farage, Karatzaferis, Knapman, Lundgren, Nattrass, Speroni, Titford, Wise, Wohlin, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Czarnecki Ryszard, Helmer, Kilroy-Silk, Mote, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Ebner, Ehler, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Wieland, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina, Zwiefka

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beglitis, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González,Dobolyi, Douay, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Gierek, Gill, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Camre, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Kristovskis, La Russa, Libicki, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere

Onthoudingen: 46

GUE/NGL: Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Flasarová, Guidoni, Henin, Kaufmann, Krarup, McDonald, Markov, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Remek, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Strož, Svensson, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Borghezio, Coûteaux, Louis, Sinnott

NI: Claeys, Dillen, Gollnisch, Kozlík, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Romagnoli, Schenardi, Vanhecke

PSE: Bullmann

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Claude Turmes

Tegen: Stephen Hughes

7.   Aanbeveling Blokland A6-0287/2005

Voor: 53

ALDE: Toia

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro, Meijer, Pafilis

IND/DEM: Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Tomczak, Zapałowski

NI: Martin Hans-Peter

PPE-DE: Wijkman

PSE: Muscat, Reynaud, Santoro

Verts/ALE: Aubert, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 515

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff,Duquesne, Fourtou, Gentvilas, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Neyts-Uyttebroeck, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou

IND/DEM: Batten, Bloom, Booth, Clark, Farage, Karatzaferis, Knapman, Lundgren, Nattrass, Titford, Wise, Wohlin, Železný

NI: Allister, Belohorská, Bobošíková, Czarnecki Ryszard, Helmer, Kilroy-Silk, Masiel, Mote, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Niebler, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Wieland, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina, Zwiefka

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beglitis, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Gill, Goebbels, Golik, Grabowska, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Ilves, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Krasts, Kristovskis, La Russa, Libicki, Muscardini, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Onthoudingen: 52

ALDE: Samuelsen

GUE/NGL: Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Flasarová, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, Krarup, McDonald, Markov, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Strož, Svensson, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Belder, Blokland, Borghezio, Coûteaux, Louis, Sinnott, Speroni

NI: Claeys, Dillen, Gollnisch, Kozlík, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Le Rachinel, Romagnoli, Schenardi, Vanhecke

PSE: Bullmann

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Claude Turmes

Tegen: Stephen Hughes

8.   Verslag Pack A6-0267/2005

Voor: 549

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gentvilas, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kacin, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Neyts-Uyttebroeck, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Samuelsen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Sjöstedt, Strož, Svensson, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Sinnott, Tomczak, Zapałowski

NI: Belohorská, Bobošíková, Martin Hans-Peter, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Bonsignore, Bowis, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Elles, Esteves, Eurlings, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hatzidakis, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Ribeiro e Castro, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz,Šťastný, Stubb, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Weber Manfred, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zwiefka

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beglitis, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Bullmann, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Gill, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Harangozó, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Hughes, Hutchinson, Ilves, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Krasts, Kristovskis, La Russa, Libicki, Muscardini, Musumeci, Ó Neachtain, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 47

GUE/NGL: Adamou, Pafilis, Triantaphyllides

IND/DEM: Batten, Bloom, Bonde, Booth, Clark, Farage, Knapman, Lundgren, Nattrass, Titford, Wise, Wohlin

NI: Allister, Helmer, Kilroy-Silk, Mote

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Bradbourn, Chichester, Deva, Dover, Duchoň, Ehler, Evans Jonathan, Fajmon, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Jackson, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Parish, Purvis, Seeberg, Škottová, Stevenson, Sumberg, Tannock, Van Orden, Vlasák, Zahradil

PSE: Riera Madurell

Onthoudingen: 23

GUE/NGL: Krarup

IND/DEM: Belder, Blokland, Borghezio, Coûteaux, Louis, Speroni, Železný

NI: Claeys, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Le Rachinel, Romagnoli, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Pieper, Reul, Zvěřina

UEN: Camre

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Proinsias De Rossa

9.   Verslag Gröner A6-0263/2005

Voor: 547

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gentvilas, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, Hennis-Plasschaert, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kacin, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Neyts-Uyttebroeck, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Samuelsen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Strož, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Borghezio, Salvini, Speroni

NI: Belohorská, Bobošíková, Czarnecki Ryszard, Martin Hans-Peter, Masiel, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Bonsignore, Bowis, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Esteves, Eurlings, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fraga Estévez, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hatzidakis, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Itälä, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Ribeiro e Castro, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stubb, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Weber Manfred, Wieland, von Wogau, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zwiefka

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beglitis, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Bullmann, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, De Rossa, Désir, De Vits, Díez González, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Evans Robert, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Gill, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Harangozó, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Hughes, Hutchinson, Ilves, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Krasts, Kristovskis, La Russa, Libicki, Muscardini, Musumeci, Ó Neachtain, Pavilionis, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Hammerstein Mintz, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Tegen: 76

GUE/NGL: Pafilis, Sjöstedt

IND/DEM: Batten, Bloom, Booth, Chruszcz, Clark, Coûteaux, Farage, Giertych, Goudin, Grabowski, Karatzaferis, Knapman, Krupa, Louis, Lundgren, Nattrass, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Titford, Tomczak, Wise, Wohlin, Zapałowski, Železný

NI: Allister, Claeys, Dillen, Gollnisch, Helmer, Kilroy-Silk, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mote, Romagnoli, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Bradbourn, Cabrnoch, Callanan, Chichester, Deva, Dover, Duchoň, Evans Jonathan, Fajmon, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Iturgaiz Angulo, Jackson, Kamall, Kirkhope, McMillan-Scott, Mauro, Nicholson, Ouzký, Parish, Purvis, Seeberg, Škottová, Stevenson, Strejček, Sturdy, Tannock, Van Orden, Vlasák, Zahradil

UEN: Camre

Onthoudingen: 12

GUE/NGL: Krarup, Svensson

IND/DEM: Belder, Blokland, Sinnott

NI: Kozlík

PPE-DE: Lauk, Podkański, Wijkman, Zvěřina

Verts/ALE: van Buitenen, Schlyter

Rectificaties stemgedrag

Voor: Rainer Wieland

10.   Verslag Graça Moura A6-0269/2005

Voor: 328

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Strož, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Chruszcz, Giertych, Grabowski, Krupa, Pęk, Zapałowski

NI: Belohorská, Bobošíková, Claeys, Czarnecki Ryszard, Dillen, Gollnisch, Helmer, Kilroy-Silk, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Masiel, Mölzer, Romagnoli, Rutowicz, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi,Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Ribeiro e Castro, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Wieland, von Wogau, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina, Zwiefka

PSE: Arnaoutakis, Batzeli, Beglitis, Lambrinidis, Matsouka, Sifunakis

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Camre, Crowley, Didžiokas, Fotyga, Janowski, Krasts, Kristovskis, La Russa, Libicki, Muscardini, Musumeci, Ó Neachtain, Pavilionis, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Hammerstein Mintz, Harms, Hassi

Tegen: 270

ALDE: Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Ek, Fourtou, Gentvilas, Geremek, Gibault, Griesbeck, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kacin, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Neyts-Uyttebroeck, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Riis-Jørgensen, Samuelsen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Pafilis

IND/DEM: Bonde, Karatzaferis, Piotrowski, Rogalski, Salvini, Speroni, Tomczak

NI: Allister, Martin Hans-Peter, Mote

PSE: Andersson, Arif, Ayala Sender, Barón Crespo, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Bullmann, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Evans Robert, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Gill, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Harangozó, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Hughes, Hutchinson, Ilves, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Koterec, Krehl, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Isler Béguin, Joan i Marí, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 24

GUE/NGL: Krarup, Sjöstedt, Svensson

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bloom, Booth, Clark, Coûteaux, Farage, Goudin, Knapman, Louis, Lundgren, Nattrass, Sinnott, Titford, Wise, Wohlin

NI: Kozlík

PPE-DE: Wijkman

UEN: Bielan

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Rainer Wieland

11.   Verslag Graça Moura A6-0269/2005

Voor: 335

ALDE: De Sarnez, Guardans Cambó

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, McDonald, Markov, Maštálka, Meijer, Meyer Pleite, Musacchio, Pafilis, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Seppänen, Strož, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Bonde, Borghezio, Chruszcz, Giertych, Grabowski, Karatzaferis, Krupa, Pęk, Piotrowski, Rogalski, Salvini, Speroni, Tomczak, Zapałowski, Železný

NI: Belohorská, Claeys, Czarnecki Ryszard, Dillen, Gollnisch, Helmer, Kilroy-Silk, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Masiel, Mölzer, Romagnoli, Rutowicz, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Ayuso González, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Bonsignore, Bowis, Bradbourn, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, Cederschiöld, Chichester, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Deß, Deva, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Doyle, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fajmon, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hannan, Harbour, Hatzidakis, Heaton-Harris, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jackson, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Kamall, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Kirkhope, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, McMillan-Scott, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Nicholson, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Parish, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Ribeiro e Castro, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Škottová, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sumberg, Surján, Szájer, Tajani, Tannock, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Van Orden, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasák, Vlasto, Weber Manfred, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zvěřina, Zwiefka

PSE: Arnaoutakis, Batzeli, Beglitis, Lambrinidis, Matsouka, Sifunakis, Tzampazi

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Camre, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Krasts, Kristovskis, La Russa, Libicki, Muscardini, Musumeci, Ó Neachtain, Pavilionis, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Tegen: 308

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Ek, Fourtou, Gentvilas, Geremek, Gibault, Griesbeck, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kacin, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Lehideux, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Neyts-Uyttebroeck, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Pannella, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Samuelsen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Väyrynen, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Krarup, Sjöstedt, Svensson

IND/DEM: Batten, Belder, Blokland, Bloom, Booth, Clark, Coûteaux, Farage, Goudin, Knapman, Louis, Lundgren, Nattrass, Sinnott, Titford, Wise, Wohlin

NI: Allister, Martin Hans-Peter, Mote

PPE-DE: Audy, Bachelot-Narquin, del Castillo Vera, Descamps, Gaubert, Gauzès, Grossetête, Mathieu, Saïfi, Sudre

PSE: Andersson, Arif, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Bullmann, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Evans Robert, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Harangozó, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Hughes, Hutchinson, Ilves, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Koterec, Krehl, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Hammerstein Mintz, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Onesta, Romeva i Rueda, Schlyter, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Voggenhuber, Ždanoka

Onthoudingen: 3

NI: Bobošíková, Kozlík

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Paul Marie Coûteaux, Patrick Louis

12.   Verslag Graça Moura A6-0269/2005

Voor: 553

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bonino, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Chatzimarkakis, Chiesa, Cocilovo, Davies, Degutis, Deprez, De Sarnez, Duff, Duquesne, Ek, Fourtou, Gentvilas, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Hall, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Kacin, Karim, Klinz, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Lax, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Neyts-Uyttebroeck, Nicholson of Winterbourne, Onyszkiewicz, Oviir, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Samuelsen, Savi, Sbarbati, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Takkula, Toia, Van Hecke, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Figueiredo, Flasarová, Guerreiro, Guidoni, Henin, Kaufmann, Kohlíček, McDonald, Markov, Maštálka, Meyer Pleite, Musacchio, Papadimoulis, Pflüger, Portas, Ransdorf, Remek, Rizzo, Strož, Triantaphyllides, Uca, Wagenknecht, Wurtz, Zimmer

IND/DEM: Borghezio, Piotrowski, Rogalski, Salvini, Speroni, Tomczak

NI: Belohorská, Bobošíková, Czarnecki Ryszard, Kozlík, Martin Hans-Peter, Masiel, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Beazley, Becsey, Belet, Berend, Bonsignore, Bowis, Brejc, Brepoels, Březina, Busuttil, Buzek, Carollo, Casa, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Chmielewski, Coelho, Coveney, Daul, Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, De Veyrac, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Doyle, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Esteves, Eurlings, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fjellner, Fraga Estévez, Freitas, Friedrich, Gahler, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gawronski, Gklavakis, Glattfelder, Goepel, Gomolka, Graça Moura, Gräßle, de Grandes Pascual, Grosch, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Gyürk, Handzlik, Hatzidakis, Hennicot-Schoepges, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hieronymi, Higgins, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Hybášková, Ibrisagic, Itälä, Iturgaiz Angulo, Jałowiecki, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kasoulides, Kauppi, Kelam, Klamt, Klaß, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Lamassoure, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lechner, Lehne, Lewandowski, Liese, López-Istúriz White, Lulling, Maat, McGuinness, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mathieu, Mato Adrover, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Mikolášik, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Őry, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pieper, Pīks, Pinheiro, Piskorski, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Pomés Ruiz, Posselt, Protasiewicz, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Reul, Ribeiro e Castro, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Saïfi, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schöpflin, Schröder, Schwab, Seeber, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stubb, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varvitsiotis, Vatanen, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Weber Manfred, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Wuermeling, Záborská, Zaleski, Zappalà, Zatloukal, Zieleniec, Zwiefka

PSE: Andersson, Arif, Arnaoutakis, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Batzeli, Beglitis, Beňová, Berès, van den Berg, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Bullmann, Busquin, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Cashman, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, De Rossa, Désir, De Vits, Dobolyi, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Evans Robert, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, Ford, Fruteau, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Goebbels, Golik, Grabowska, Grech, Gröner, Gurmai, Guy-Quint, Hänsch, Hamon, Harangozó, Hasse Ferreira, Haug, Hazan, Hedh, Hedkvist Petersen, Herczog, Honeyball, Howitt, Hughes, Hutchinson, Ilves, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Koterec, Krehl, Kristensen, Kuc, Kuhne, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Lienemann, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martin David, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moraes, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Napoletano, Navarro, Paasilinna, Pahor, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Piecyk, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rapkay, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Segelström, Sifunakis, Siwiec, Skinner, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Szejna, Tabajdi, Tarabella, Tarand, Thomsen, Titley, Trautmann, Tzampazi, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Walter, Weber Henri, Weiler, Westlund, Whitehead, Wiersma, Wynn, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Angelilli, Aylward, Berlato, Bielan, Crowley, Didžiokas, Foglietta, Fotyga, Janowski, Krasts, Kristovskis, La Russa, Libicki, Muscardini, Musumeci, Ó Neachtain, Pavilionis, Pirilli, Poli Bortone, Roszkowski, Szymański, Tatarella, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: Aubert, Auken, Beer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Evans Jillian, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, de Groen-Kouwenhoven, Hammerstein Mintz, Harms, Hassi, Horáček, Hudghton, Isler Béguin, Joan i Marí, Jonckheer, Kallenbach, Kusstatscher, Lagendijk, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Onesta, Schroedter, Smith, Staes, Turmes, Voggenhuber

Tegen: 61

GUE/NGL: Krarup, Meijer, Pafilis, Sjöstedt, Svensson

IND/DEM: Batten, Bloom, Bonde, Booth, Chruszcz, Clark, Farage, Giertych, Goudin, Grabowski, Karatzaferis, Knapman, Lundgren, Nattrass, Titford, Wise, Wohlin, Zapałowski, Železný

NI: Allister, Helmer, Kilroy-Silk, Mote

PPE-DE: Ashworth, Atkins, Bradbourn, Bushill-Matthews, Cabrnoch, Callanan, Chichester, Deva, Dover, Duchoň, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Jackson, Kamall, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Ouzký, Parish, Purvis, Seeberg, Škottová, Stevenson, Strejček, Sturdy, Sumberg, Tannock, Van Orden, Vlasák, Zahradil

UEN: Camre

Verts/ALE: Schlyter

Onthoudingen: 29

ALDE: Lehideux, Malmström

GUE/NGL: Seppänen

IND/DEM: Belder, Blokland, Coûteaux, Krupa, Louis, Pęk, Sinnott

NI: Claeys, Dillen, Gollnisch, Lang, Le Pen Jean-Marie, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mölzer, Romagnoli, Schenardi, Vanhecke

PPE-DE: Zvěřina

PSE: Gill

Verts/ALE: van Buitenen, Lucas, Romeva i Rueda, Trüpel, Ždanoka

13.   Verslag Hieronymi A6-0278/2005

Voor: 408

ALDE: Alvaro, Andrejevs, Andria, Attwooll, Beaupuy, Birutis, Bourlanges, Bowles, Budreikaitė, Busk, Cavada, Cocilovo, Degutis, Deprez, Drčar Murko, Duff, Duquesne, Fourtou, Gentvilas, Geremek, Gibault, Griesbeck, Guardans Cambó, Harkin, in 't Veld, Jäätteenmäki, Jensen, Juknevičienė, Karim, Koch-Mehrin, Krahmer, Kułakowski, Lambsdorff, Laperrouze, Letta, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Matsakis, Morillon, Mulder, Newton Dunn, Onyszkiewicz, Prodi, Resetarits, Ries, Riis-Jørgensen, Samuelsen, Savi, Sbarbati, Schuth, Staniszewska, Starkevičiūtė, Sterckx, Szent-Iványi, Toia

GUE/NGL: Kaufmann

IND/DEM: Sinnott

NI: Belohorská, Czarnecki Ryszard, Helmer, Martin Hans-Peter, Masiel, Rutowicz

PPE-DE: Albertini, Andrikienė, Antoniozzi, Ashworth, Atkins, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Barsi-Pataky, Bauer, Becsey, Belet, Berend, Braghetto, Brejc, Brepoels, Březina, Bushill-Matthews, Busuttil, Buzek, Cabrnoch, Callanan, Carollo, Caspary, Castiglione, del Castillo Vera, Chichester, Chmielewski, Daul,Dehaene, Demetriou, Descamps, Deß, Deva, Díaz de Mera García Consuegra, Dimitrakopoulos, Dionisi, Dombrovskis, Doorn, Dover, Duchoň, Duka-Zólyomi, Ebner, Ehler, Elles, Esteves, Evans Jonathan, Fajmon, Ferber, Fjellner, Fraga Estévez, Friedrich, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Garriga Polledo, Gaubert, Gauzès, Gklavakis, Gomolka, Graça Moura, de Grandes Pascual, Grossetête, Guellec, Gutiérrez-Cortines, Harbour, Hennicot-Schoepges, Hieronymi, Hökmark, Hoppenstedt, Hudacký, Itälä, Jackson, Jałowiecki, Jarzembowski, Jordan Cizelj, Kaczmarek, Karas, Kasoulides, Kelam, Kirkhope, Klaß, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Kudrycka, Kušķis, Kuźmiuk, Landsbergis, Langen, Langendries, Lauk, Lehne, Lewandowski, Liese, Lulling, Maat, McGuinness, Mann Thomas, Mantovani, Marques, Martens, Mauro, Mavrommatis, Mayer, Mayor Oreja, Méndez de Vigo, Millán Mon, Mitchell, Montoro Romero, Musotto, Nassauer, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Olajos, Oomen-Ruijten, Ouzký, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Papastamkos, Pinheiro, Pleštinská, Podestà, Podkański, Poettering, Posselt, Purvis, Queiró, Radwan, Reul, Roithová, Rudi Ubeda, Rübig, Salafranca Sánchez-Neyra, Samaras, Sartori, Saryusz-Wolski, Schierhuber, Schnellhardt, Schöpflin, Seeberg, Siekierski, Silva Peneda, Sommer, Sonik, Spautz, Šťastný, Stevenson, Strejček, Sturdy, Sudre, Surján, Szájer, Tajani, Thyssen, Toubon, Trakatellis, Ulmer, Vakalis, Varvitsiotis, Vlasák, Weber Manfred, Weisgerber, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Záborská, Zahradil, Zaleski, Zatloukal, Zvěřina, Zwiefka

PSE: Arif, Arnaoutakis, Attard-Montalto, Ayala Sender, Badia I Cutchet, Barón Crespo, Beglitis, Berès, Berger, Berlinguer, Berman, Bösch, Bono, Bourzai, Bozkurt, Bullmann, Busquin, Capoulas Santos, Carlotti, Casaca, Castex, Cercas, Christensen, Corbett, Corbey, Correia, Cottigny, D'Alema, De Rossa, De Vits, Douay, Dührkop Dührkop, El Khadraoui, Estrela, Ettl, Evans Robert, Falbr, Fazakas, Fernandes, Ferreira Anne, Ferreira Elisa, García Pérez, Gebhardt, Geringer de Oedenberg, Gierek, Gill, Goebbels, Gomes, Grabowska, Grech, Gurmai, Guy-Quint, Hamon, Harangozó, Hasse Ferreira, Hazan, Honeyball, Hutchinson, Ilves, Jöns, Jørgensen, Kindermann, Kósáné Kovács, Koterec, Krehl, Kristensen, Laignel, Lambrinidis, Lavarra, Le Foll, Lehtinen, Leinen, Locatelli, McAvan, Madeira, Maňka, Mann Erika, Martínez Martínez, Masip Hidalgo, Mastenbroek, Matsouka, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Moreno Sánchez, Moscovici, Muscat, Myller, Napoletano, Navarro, Öger, Paasilinna, Paleckis, Panzeri, Patrie, Peillon, Pinior, Pittella, Pleguezuelos Aguilar, Poignant, Prets, Rasmussen, Reynaud, Riera Madurell, Rocard, Rosati, Roth-Behrendt, Rouček, Roure, Sacconi, Sakalas, Salinas García, Sánchez Presedo, Santoro, dos Santos, Savary, Schapira, Scheele, Schulz, Sifunakis, Siwiec, Sornosa Martínez, Stihler, Stockmann, Swoboda, Tarabella, Thomsen, Trautmann, Van Lancker, Vaugrenard, Vergnaud, Vincenzi, Weber Henri, Wiersma, Yañez-Barnuevo García, Zani, Zingaretti

UEN: Libicki, Muscardini, Ó Neachtain, Pavilionis, Pirilli, Poli Bortone, Szymański, Tatarella

Verts/ALE: Aubert, Auken, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Cramer, Flautre, Frassoni, de Groen-Kouwenhoven, Harms, Hassi, Isler Béguin, Jonckheer, Kusstatscher, Lambert, Lichtenberger, Lipietz, Lucas, Romeva i Rueda, Schroedter, Smith, Staes, Trüpel, Turmes, Ždanoka

Tegen: 26

GUE/NGL: Figueiredo, Guerreiro, Meijer, Seppänen, Svensson

IND/DEM: Bonde, Booth, Borghezio, Karatzaferis, Krupa, Louis, Lundgren, Nattrass, Piotrowski, Rogalski, Tomczak, Wohlin

NI: Allister, Gollnisch, Le Pen Marine, Le Rachinel, Martinez, Mölzer, Schenardi

PSE: Hedh

UEN: Kristovskis

Onthoudingen: 32

ALDE: Ek

GUE/NGL: Adamou, Agnoletto, Bertinotti, Catania, de Brún, Flasarová, Henin, Kohlíček, McDonald, Maštálka, Musacchio, Pafilis, Ransdorf, Remek, Strož, Triantaphyllides, Uca, Wurtz

IND/DEM: Belder, Blokland, Chruszcz, Coûteaux

NI: Kozlík

PSE: van den Berg, Hedkvist Petersen, Segelström

UEN: Fotyga, Janowski, Vaidere, Zīle

Verts/ALE: van Buitenen

Rectificaties stemgedrag

Voor: Glyn Ford, David Martin, Richard Howitt, Lívia Járóka, Gérard Onesta, José Ribeiro e Castro

Tegen: Thomas Wise


AANGENOMEN TEKSTEN

 

P6_TA(2005)0390

Overeenkomst EG/Azerbeidzjan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *

Resolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Azerbeidzjan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (COM(2005)0060 — C6-0130/2005 — 2005/0011(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2005)0060) (1),

gelet op de artikelen 80, lid 2 en 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0130/2005),

gelet op de artikelen 51 en 83, lid 7 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0230/2005),

1.

hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Azerbeidzjan.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P6_TA(2005)0391

Ontwerp van gewijzigde begroting 6/2005

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005 — Afdeling IV — Hof van Justitie — Instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken (12180/2005 — C6-0304/2005 — 2005/2159(BUDG))

Amendement 1

AFDELING IV — Hof van Justitie

Lijst van het aantal ambten: Oprichting van 2 vaste B*3-posten, 2 vaste C*1-posten en 4 tijdelijke B*3-posten.

Personeel in actieve dienst

Lijn

Begroting 2005

OGB 6/2005

Amendement

Begroting 2005 + OGB 6 (zoals gewijzigd)

 

Vastleggingen

Vastleggingen

Vastleggingen

Vastleggingen

1 1 0 0

Basissalarissen

 

111 633 022

111 964 022

+73 000

112 037 022

1 1 0 1

Gezinstoelagen

 

8 940 000

8 967 000

+6 000

8 973 000

1 1 0 2

Ontheemdingstoelagen en toelagen voor verblijf in het buitenland (inclusief artikel 97 van het EGKS-statuut)

 

17 770 000

17 823 000

+12 000

17 835 000

1 1 3 0

Ziektekostenverzekering

 

3 890 000

3 902 000

+3 000

3 905 000

1 1 8 1

Reiskosten (inclusief gezinsleden)

 

42 000

45 000

+2 000

47 000

1 1 8 2

Inrichtingsvergoedingen bij aanstelling, overplaatsing en beëindiging van de dienst

 

1 170 000

1 223 000

+30 000

1 253 000

1 1 8 3

Verhuiskosten

 

217 000

238 000

+10 000

248 000

1 1 8 4

Tijdelijke dagvergoedingen

 

956 000

1 008 000

+23 000

1 031 000

1 1 9 1

Voorziening

 

1 973 000

1 242 000

- 159 000

1 083 000

Motivering

Oprichting van 8 posten (2 vaste B*3-posten, 2 vaste C*1-posten en 4 tijdelijke B*3-posten) die de Raad niet heeft goedgekeurd, en opnieuw opnemen van de bedragen van het voorontwerp van gewijzigde begroting 7/2005.

P6_TA(2005)0392

Ontwerp van gewijzigde begroting 6/2005

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005, Afdeling IV — Hof van Justitie — Instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken (12180/2005 — C6-0304/2005 -2005/2159 (BUD))

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 272, lid 4, voorlaatste alinea,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid artikel 177,

gelet op verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005, definitief vastgesteld op 16 december 2004 (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (3),

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2005 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2005, ingediend door de Commissie op 5 september 2005 (COM(2005)0419),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005, opgesteld door de Raad op 3 oktober 2005 (12180/2005 — C6-0304/2005),

gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0306/2005),

A.

overwegende dat de Raad heeft besloten een Gerecht voor ambtenarenzaken in te stellen,

B.

overwegende dat het tijdstip waarop het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn werkzaamheden zal aanvangen is vervroegd naar 2005,

1.

besluit alle posten voor het gerecht voor ambtenarenzaken waarom in het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2005 is verzocht, te creëren en de kredieten in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005 dienovereenkomstig aan te passen;

2.

hecht zijn goedkeuring aan het het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005, als geamendeerd door het Parlement;

3.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, samen met het amendement op het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2005, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 60 van 8.3.2005.

(3)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

P6_TA(2005)0393

Afvalstoffen *** II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen (15311/4/2004 — C6-0223/2005 — 2003/0139(COD))

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (15311/4/2004 — C6-0223/2005),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2003)0379) (2),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2004)0172) (2),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0287/2005),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 87 van 7.4.2004, blz. 281.

(2)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P6_TC2-COD(2003)0139

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 25 oktober 2005 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2005 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Hoofddoel en belangrijkste onderdeel van deze verordening is de bescherming van het milieu; de effecten van de verordening op de internationale handel zijn van bijkomend belang.

(2)

Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (3) is al herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd en behoeft wederom aanpassing. Het is in het bijzonder noodzakelijk de inhoud van Beschikking 94/774/EG van de Commissie van 24 november 1994 betreffende het model van een uniform begeleidend document, bedoeld in Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad (4), en de inhoud van Beschikking 1999/412/EG van de Commissie van 3 juni 1999 betreffende een vragenlijst in verband met de verslagplicht van de lidstaten overeenkomstig artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad (5) erin op te nemen. Verordening (EEG) nr. 259/93 dient derhalve om wille van de duidelijkheid te worden vervangen.

(3)

Besluit 93/98/EEG van de Raad (6) betrof de sluiting namens de Gemeenschap van het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (7), waarbij de Gemeenschap sinds 1994 partij is. Met de aanpassing van Verordening (EEG) nr. 259/93 heeft de Raad voorschriften vastgesteld om dergelijke overbrenging aan banden te leggen en te controleren ten einde onder meer het bestaande stelsel van de Gemeenschap betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen in overeenstemming te brengen met de eisen van het Verdrag van Bazel.

(4)

Besluit 97/640/EG van de Raad (8) betrof de goedkeuring namens de Gemeenschap van de wijziging van het Verdrag van Bazel, vastgelegd in Besluit III/I van de Conferentie van de Partijen. Met die wijziging werd alle uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen met het oog op verwijdering uit in bijlage VII bij dat verdrag opgenomen landen naar niet in die bijlage opgenomen landen verboden, evenals, per 1 januari 1998, al dergelijke uitvoer van de in artikel 1, lid 1, onder a), van dat verdrag bedoelde afvalstoffen met het oog op nuttige toepassing. Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad werd dienovereenkomstig gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 120/97 van de Raad (9).

(5)

Aangezien de Gemeenschap haar goedkeuring heeft gehecht aan Besluit C(2001) 107 FINAL van de OESO-Raad van 14 juni 2001 inzake de herziening van Besluit C(1992) 39 FINAL van de OESO-Raad betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing teneinde de afvalstoffenlijsten in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Bazel en bepaalde andere voorschriften te herzien, is het noodzakelijk de inhoud van dat besluit in de wetgeving van de Gemeenschap te verwerken.

(6)

De Gemeenschap heeft het Verdrag van Stockholm van 22 mei 2001 inzake persistente organische verontreinigende stoffen ondertekend.

(7)

Het is van belang het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen te organiseren en te reguleren op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren en die bevorderlijk is voor een uniformere toepassing van de verordening in de gehele Gemeenschap.

(8)

Het is eveneens van belang rekening te houden met het voorschrift van artikel 4, lid 2, onder d), van het Verdrag van Bazel, dat overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen tot een minimum moet worden beperkt zodat een milieuhygiënisch verantwoord en efficiënt beheer van dergelijke afvalstoffen mogelijk is.

(9)

In gedachten moet bovendien worden gehouden het recht van iedere partij bij het Verdrag van Bazel, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van dat verdrag, om de invoer van gevaarlijke afvalstoffen of van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II van het Verdrag, te verbieden.

(10)

Overbrengingen van afvalstoffen van strijdkrachten of hulporganisaties vallen niet onder deze verordening, indien deze afvalstoffen in bijzondere omstandigheden in de Gemeenschap worden ingevoerd (met inbegrip van doorvoer in de Gemeenschap van de afvalstoffen de Gemeenschap binnenkomen); voor deze overbrengingen dienen de voorschriften van het internationale recht en de internationale overeenkomsten te worden nageleefd. In zulke gevallen wordt iedere bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap vooraf geïnformeerd over de overbrenging en de bestemming ervan.

(11)

Het is noodzakelijk in de procedures doublures te voorkomen met Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (10), die al bepalingen bevat met betrekking tot het gehele proces van verzending, doorvoer en vervoer (inzameling, vervoer, hanteren, verwerking, gebruik, nuttige toepassing of verwijdering, bewaren van gegevens, begeleidende documenten en traceerbaarheid) van dierlijke bijproducten binnen, naar en uit de Gemeenschap.

(12)

De Commissie dient uiterlijk op de laatste dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening verslag uit te brengen over de samenhang tussen de bestaande sectorale wetgeving inzake de gezondheid van dieren en de volksgezondheid en de bepalingen van deze verordening, en voor die datum, zo nodig, voorstellen in te dienen om die wetgeving in overeenstemming te brengen met deze verordening teneinde een gelijkwaardig controleniveau te bewerkstelligen.

(13)

Ofschoon het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen een lidstaat een zaak van de betrokken lidstaat is, dient er in de nationale stelsels voor de overbrenging van afvalstoffen rekening mee te worden gehouden dat er samenhang moet zijn met het communautaire stelsel, zodat een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens wordt gewaarborgd.

(14)

In het geval van overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en van niet in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk het toezicht en de controle optimaal te maken door voor die overbrenging voorafgaande schriftelijke toestemming te vereisen. Een dergelijke procedure dient ook te voorzien in een voorafgaande kennisgeving, zodat de bevoegde autoriteiten zich goed op de hoogte kunnen stellen en alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Voorts dienen deze autoriteiten de mogelijkheid te krijgen op goede gronden bezwaar te maken tegen de overbrenging.

(15)

In het geval van overbrenging van in de bijlagen III, III A en III B vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is het wenselijk te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle door te vereisen dat de overbrenging van bepaalde informatie vergezeld gaat.

(16)

Met het oog op een uniforme toepassing van de verordening en de goede werking van de interne markt is het omwille van de efficiëntie noodzakelijk te vereisen dat de kennisgevingen worden verwerkt via de bevoegde autoriteit van verzending.

(17)

Het is tevens van belang duidelijkheid te verschaffen over het stelsel van borgsommen of gelijkwaardige verzekeringen.

(18)

Aangezien afvalproducenten verantwoordelijk zijn voor een milieuhygiënisch afvalbeheer, moeten de kennisgevings- en vervoersdocumenten voor overbrenging van afvalstoffen waar mogelijk door de afvalproducenten worden ingevuld.

(19)

Er dient te worden voorzien in procedurele waarborgen voor de kennisgever, die enerzijds de rechtszekerheid verhogen en anderzijds voor een uniforme toepassing van de verordening en een goede werking van de interne markt zorgen.

(20)

In het geval van overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen houden de lidstaten rekening met de beginselen van nabijheid, prioriteit voor hergebruik, terugwinning en zelfvoorziening op communautair en nationaal niveau overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 inzake afvalstoffen  (11) , door conform het Verdrag maatregelen te treffen om de overbrenging geheel of gedeeltelijk te verbieden of er stelselmatig bezwaar tegen te maken. Voorts dient rekening te worden gehouden met het voorschrift van Richtlijn 75/442/EEG, als gewijzigd, dat de lidstaten een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinrichtingen moeten opzetten, om de Gemeenschap als geheel zelfverzorgend op het gebied van afvalverwijdering te maken en de lidstaten in staat te stellen dit doel ook zelfstandig te bereiken, waarbij rekening wordt gehouden met geografische omstandigheden of met de behoefte aan speciale inrichtingen voor bepaalde soorten afval. De lidstaten moeten er tevens voor kunnen zorgen dat de afvalbeheersinstallaties die onder Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (12) vallen, de in die richtlijn gedefinieerde beste beschikbare technieken toepassen overeenkomstig de vergunning van de installatie en dat afvalstoffen in overeenstemming met de door de wetgeving van de Gemeenschap voorgeschreven en juridisch verbindende milieubeschermingsnormen voor verwijderingshandelingen worden behandeld.

(21)

In het geval van overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, moeten de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat de afvalbeheersinstallaties die onder Richtlijn 96/61/EG vallen, de in die richtlijn gedefinieerde beste beschikbare technieken toepassen overeenkomstig de vergunning van de installatie. De lidstaten moeten er ook voor kunnen zorgen dat afvalstoffen worden behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsnormen voor handelingen die tot nuttige toepassing leiden en, gelet op artikel 7, lid 3 van Richtlijn 75/442/EEG, in overeenstemming met de afvalbeheersplannen die zijn opgesteld overeenkomstig die richtlijn, teneinde de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of hergebruik na te komen.

(22)

De ontwikkeling van bindende voorschriften voor afvalstoffeninrichtingen en de behandeling van specifieke afvalmaterialen op communautair niveau kan, als aanvulling op de bestaande bepalingen van het Gemeenschapsrecht, bijdragen tot een hoog niveau van milieubescherming in de gehele Gemeenschap, het ontstaan van gelijke mededingingsvoorwaarden voor recycling bevorderen en er mede voor zorgen dat de ontwikkeling van een economisch levensvatbare interne markt voor recycling niet wordt belemmerd. Er moeten in de Gemeenschap derhalve gelijke spelregels voor recycling tot stand worden gebracht door zonodig op bepaalde gebieden gemeenschappelijke recyclingnormen toe te passen, teneinde de kwaliteit van de recycling te verbeteren, ook met betrekking tot secundaire materialen. De Commissie moet in voorkomend geval, met betrekking tot bepaalde soorten afval en bepaalde recyclinginrichtingen, zo spoedig als praktisch mogelijk is voorstellen voor zulke normen indienen die gebaseerd zijn op verder onderzoek in het kader van de afvalstrategie en waarin rekening wordt gehouden met de bestaande communautaire wetgeving en de wetgeving in de lidstaten. Ondertussen moet het mogelijk zijn om onder bepaalde omstandigheden bezwaar aan te tekenen tegen geplande overbrenging indien de daarmee verbonden nuttige toepassing niet zou stroken met de wetten en voorschriften van het land van verzending over de nuttige toepassing van afval. Ondertussen moet de Commissie ook toezicht houden op mogelijke ongewenste afvalstromen naar de nieuwe lidstaten en doet zij zo nodig passende voorstellen om die situaties aan te pakken.

(23)

Er dient een verplichting te komen om afvalstoffen, die afkomstig zijn van een overbrenging die niet op de geplande wijze kan worden voltooid, terug te brengen naar het land van verzending dan wel op alternatieve wijze te verwijderen of nuttig toe te passen.

(24)

Ook dient te worden voorzien in de verplichting, voor degene wiens optreden oorzaak van de illegale overbrenging was, om de afvalstoffen terug te nemen en/of op alternatieve wijze te verwijderen of nuttig toe te passen; indien hij hieraan niet voldoet, moeten de bevoegde autoriteiten van het land van verzending of, naar gelang van het geval, bestemming, zelf ingrijpen.

(25)

De reikwijdte van het verbod op uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit de Gemeenschap naar derde landen die geen lid zijn van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), dat op grond van het Verdrag van Bazel is ingevoerd om het milieu in de betrokken landen te beschermen, dient te worden verduidelijkt.

(26)

Landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte mogen de controleprocedures voor overbrenging binnen de Gemeenschap hanteren.

(27)

De reikwijdte van het verbod op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde gevaarlijke afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, dat eveneens op grond van het Verdrag van Bazel is ingevoerd om het milieu in de betrokken landen te beschermen, dient eveneens te worden verduidelijkt. In het bijzonder is het noodzakelijk de lijst van afvalstoffen waarop dat verbod van toepassing is te verduidelijken en ervoor te zorgen dat hierin ook de afvalstoffen van bijlage II bij het Verdrag van Bazel worden opgenomen, te weten huishoudelijk afval en residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval.

(28)

Voor de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde, ongevaarlijke afvalstoffen naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, dienen specifieke regelingen te worden gehandhaafd, die op een later tijdstip verder moeten kunnen worden gestroomlijnd.

(29)

De invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen in de Gemeenschap dient te worden toegestaan wanneer het land van uitvoer partij is bij het Verdrag van Bazel. De invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Gemeenschap dient te worden toegestaan wanneer het OESO-besluit van toepassing is op het land van uitvoer of wanneer dit land partij is bij het Verdrag van Bazel. In andere gevallen dient de invoer evenwel enkel te worden toegestaan indien het land van uitvoer gebonden is door een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling die verenigbaar is met de wetgeving van de Gemeenschap en in overeenstemming is met artikel 11 van het Verdrag van Bazel, behalve indien dit in crisissituaties, tijdens operaties voor het tot stand brengen of handhaven van vrede of tijdens oorlogssituaties, niet mogelijk is.

(30)

De toepassing van deze verordening dient in overeenstemming te zijn met het internationaal maritiem recht.

(31)

In deze verordening dient rekening te worden gehouden met de voorschriften inzake uitvoer naar en invoer uit de landen en gebieden overzee van afvalstoffen, die zijn neergelegd in Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (13).

(32)

De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met Richtlijn 75/442/EEG en andere communautaire wetgeving inzake afval, binnen de Gemeenschap overgebrachte en in de Gemeenschap ingevoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden behandeld zonder dat er sprake is van gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Bij niet verboden uitvoer uit de Gemeenschap moet getracht worden ervoor te zorgen dat gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming buiten de Gemeenschap, op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt omgegaan met de afvalstoffen. De ontvangstinstallatie moet worden beheerd volgens normen inzake menselijke gezondheid en milieubescherming die in hun algemeenheid gelijkwaardig zijn aan de in de wetgeving van de Gemeenschap vastgelegde normen. Er dient een lijst te worden opgesteld van niet-bindende richtsnoeren die kunnen dienen als leidraad voor goed milieuhygiënisch beheer.

(33)

De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over de uitvoering van deze verordening, door middel van de verslagen die bij het Secretariaat van het Verdrag van Bazel worden ingediend en op basis van een aparte vragenlijst.

(34)

Gezorgd moet worden voor een veilig en milieuvriendelijk beheer van het slopen van schepen, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen; bovendien kan het voorkomen dat een schip afval in de zin van artikel 2 van het Verdrag van Bazel wordt terwijl het tegelijkertijd op grond van andere internationale voorschriften als schip blijft aangemerkt. Het is van belang erop te wijzen dat voortdurend wordt gewerkt aan onderlinge samenwerking tussen de IAO, de IMO en het Verdrag van Bazel, teneinde op mondiaal niveau aangenomen dwingende voorschriften vast te stellen om te zorgen voor een doeltreffende en daadwerkelijke oplossing van het probleem van het recycleren van schepen.

(35)

Van de lidstaten moet worden geëist ervoor te zorgen dat in overeenstemming met het Verdrag van economische commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (Verdrag van Aarhus), de desbetreffende bevoegde autoriteiten met passende middelen informatie openbaar maken betreffende kennisgevingen van overbrengingen, indien deze informatie niet vertrouwelijk is krachtens nationale of Gemeenschapswetgeving.

(36)

Een doeltreffende internationale samenwerking bij het toezicht op overbrenging van afvalstoffen vormt een nuttige bijdrage tot de beperking van internationale overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen. Informatie-uitwisseling, gedeelde verantwoordelijkheid en coördinatie tussen de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en derde landen anderzijds moeten worden gestimuleerd om een verantwoord beheer van afvalstoffen te garanderen.

(37)

Sommige bijlagen bij deze verordening moeten door de Commissie worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18, lid 2, van Richtlijn 75/442/EEG. Dezelfde procedure moet gelden voor het aanpassen van de bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, aan wijzigingen in de communautaire wetgeving ter zake of aan gebeurtenissen die verband houden met het OESO-besluit of het Verdrag van Bazel en met andere internationale overeenkomsten en regelingen die ermee verband houden.

(38)

Bij de opstelling van de instructies voor het invullen van de in bijlage I C bedoelde kennisgevings- en vervoersdocumenten dient de Commissie, rekening houdend met het OESO-besluit en het Verdrag van Bazel, onder andere te specificeren dat de kennisgevings- en vervoersdocumenten in de mate van het mogelijke twee bladzijden moeten tellen en dient zij de exacte termijnen aan te geven voor het invullen van de kennisgevings- en vervoersdocumenten in bijlage I A en I B, rekening houdend met bijlage II. Bovendien dienen de specifieke voorschriften te worden verduidelijkt daar waar er verschillen in terminologie en voorschriften zijn tussen het OESO-besluit en het Verdrag van Bazel en deze verordening.

(39)

Bij de afweging welke mengsels van afvalstoffen in bijlage III A moeten worden toegevoegd, moet onder meer de volgende informatie in aanmerking worden genomen: de kenmerken van de afvalstoffen, zoals de mogelijke gevaarlijke eigenschappen, de potentiële verontreiniging, en de fysische toestand van het afval; de beheersaspecten, zoals de technologische capaciteit voor nuttige toepassing van het afval en de voordelen van die nuttige toepassing voor het milieu, met inbegrip van de vraag of het milieuhygiënisch verantwoord beheer van het afval doorkruist zou kunnen worden. De Commissie dient voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening zoveel mogelijk vorderingen te maken met de vervollediging van deze bijlage, en deze werkzaamheden uiterlijk zes maanden na die datum te voltooien.

(40)

Verdere maatregelen in verband met de uitvoering van deze verordening moeten door de Commissie ook worden genomen volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG. Deze maatregelen moeten in het bijzonder een methode bevatten voor de berekening van de borgsom of gelijkwaardige verzekering, waaraan de Commissie, indien mogelijk, vóór de datum van toepassing van deze verordening de laatste hand moet hebben afgelegd.

(41)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegd-heden (14).

(42)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu bij het vervoer van afvalstoffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Gemeenschap wordt verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeen-komstig het subsidiariteitsbeginsel bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in dat artikel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te bereiken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naar gelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

2.   Deze verordening is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen:

a)

tussen lidstaten, binnen de Gemeenschap of met doorvoer via derde landen;

b)

die uit derde landen in de Gemeenschap worden ingevoerd;

c)

die uit de Gemeenschap naar derde landen worden uitgevoerd;

d)

tussen derde landen met doorvoer via de Gemeenschap;

3.   Onder deze verordening vallen niet:

a)

het lossen aan wal van door gewone exploitatie van schepen en offshore-platforms ontstane afvalstoffen, inbegrepen afvalwater en residuen, voorzover die afvalstoffen vallen onder het Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, als gewijzigd bij het protocol van 1978 (Marpol 73/78), of onder andere bindende internationale rechtsinstrumenten;

b)

afvalstoffen die aan boord van voertuigen, treinen, vliegtuigen en schepen zijn ontstaan, totdat zij met het oog op nuttige toepassing of verwijdering gelost zijn;

c)

de overbrenging van radioactieve afvalstoffen als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad van 3 februari 1992 betreffende toezicht en controle op overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap (15);

d)

de overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, punt 1, onder b), ii), iv) en v), van Richtlijn 75/442/EEG, indien deze overbrenging reeds onder andere wetgeving van de Gemeenschap met soortgelijke voorschriften valt;

e)

de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002;

f)

de overbrenging van afvalstoffen vanuit het Zuidpoolgebied naar de Gemeenschap in overeenstemming met de eisen van het aan het Verdrag inzake Antarctica gehechte Protocol betreffende milieubescherming (1991);

g)

de invoer in de Gemeenschap van afvalstoffen die zijn ontstaan bij strijdkrachten of hulporganisaties in crisissituaties, vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties, wanneer die afvalstoffen door of namens die strijdkrachten of hulporganisaties rechtstreeks of onrechtstreeks naar het land van bestemming worden overgebracht. In zulke gevallen wordt iedere bevoegde autoriteit van doorvoer en de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap vooraf geïnformeerd over de overbrenging en de bestemming ervan.

4.   De overbrenging van afvalstoffen vanuit het Zuidpoolgebied met doorvoer via de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap valt onder de artikelen 36 en 49.

5.   De overbrenging van afvalstoffen uitsluitend binnen een lidstaat valt onder artikel 33.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

1)

„afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG;

2)

„gevaarlijke afvalstoffen”: afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (16);

3)

„mengsel van afvalstoffen”: afvalstoffen die ontstaan door opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen, voor welk mengsel geen afzonderlijke code bestaat in de bijlagen III, III B, IV en IV A. Eén enkele overbrenging van afvalstoffen dat twee of meer soorten afvalstoffen omvat die onderling gescheiden zijn, wordt niet beschouwd als een mengsel van afvalstoffen;

4)

„verwijdering”: een handeling als omschreven in artikel 1, onder e), van Richtlijn 75/442/EEG;

5)

„voorlopige verwijdering”: verwijderingshandelingen D 13 tot en met D 15 als omschreven in bijlage II A van Richtlijn 75/442/EEG;

6)

„nuttige toepassing”: een handeling als omschreven in artikel 1, onder f), van Richtlijn 75/442/EEG;

7)

„voorlopige nuttige toepassing”: nuttige-toepassingshandelingen R 12 en R 13 als omschreven in bijlage II B van Richtlijn 75/442/EEG;

8)

„milieuhygiënisch verantwoord beheer”: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd, dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen;

9)

„producent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) en/of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die resulteren in een wijziging van de aard of samenstelling van die afvalstoffen (nieuwe producent) (als omschreven in artikel 1, onder b), van Richtlijn 75/442/EEG);

10)

„houder”: de producent van de afvalstoffen dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft (als omschreven in artikel 1, onder c), van Richtlijn 75/442/EEG);

11)

„inzamelaar”: eenieder die afvalstoffen inzamelt, als omschreven in artikel 1, onder g), van Richtlijn 75/442/EEG;

12)

„handelaar”: eenieder die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 75/442/EEG;

13)

„makelaar”: eenieder die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 75/442/EEG;

14)

„ontvanger”: de persoon of onderneming onder de rechtsmacht van het land van bestemming naar wie of waarnaar de afvalstoffen voor nuttige toepassing of verwijdering worden overgebracht;

15)

„kennisgever”:

a)

in geval van overbrenging vanuit een lidstaat, de onder de rechtsmacht van die lidstaat vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengenen gehouden is door de kennisgevingsplicht. De kennisgever is een van de hieronder genoemde personen of instanties in de aangegeven volgorde:

i)

de eerste producent; of

ii)

de vergunde nieuwe producent die handelingen verricht vóór de overbrenging; of

iii)

een vergunde inzamelaar die de overbrenging — dat zal aanvangen vanaf één locatie waarvan kennisgeving is gedaan — uit diverse kleine hoeveelheden van eenzelfde soort afvalstoffen uit verschillende bronnen heeft samengesteld; of

iv)

een geregistreerde handelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

v)

een geregistreerde makelaar die door de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar, zoals bedoeld onder i), ii) en iii), schriftelijk gemachtigd werd om namens hen als kennisgever op te treden;

vi)

wanneer alle onder i), ii), iii), iv), en eventueel v), bedoelde personen onbekend of insolvabel zijn, de houder.

Indien een kennisgever als bedoeld onder iv) of v) niet voldoet aan de bepalingen inzake de terugnameplicht van de artikelen 22 tot en met 25, wordt voor de toepassing van die bepalingen als kennisgever beschouwd, de eerste producent, de nieuwe producent of de bevoegde inzamelaar als omschreven onder i), ii), of iii), die deze handelaar of makelaar gemachtigd heeft namens hem te handelen. In geval een gemachtigde handelaar of makelaar als omschreven onder iv) of v) kennisgeving doet van een illegale overbrenging, wordt voor de toepassing van deze verordening als kennisgever beschouwd, de persoon als omschreven onder i), ii), of iii), die deze handelaar of makelaar gemachtigd heeft.

b)

in geval van invoer in of doorvoer via de Gemeenschap van afvalstoffen die niet uit een lidstaat afkomstig zijn, de onder de rechtsmacht van het land van herkomst vallende natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen, of die deze heeft laten overbrengen, te weten:

i)

de door de wetgeving van het land van uitvoer aangewezen persoon of, bij gebrek van een aanwijzing,

ii)

de houder op het moment van de uitvoer;

16)

„Verdrag van Bazel”: het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan;

17)

„OESO-besluit”: Besluit C(2001)107/def. van de OESO-Raad inzake de herziening van Besluit C(92)39/def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing;

18)

„bevoegde autoriteit”:

a)

in geval van lidstaten: de door de lidstaat overeenkomstig artikel 53 aangewezen instantie; of

b)

in geval van een derde land dat partij is bij het Verdrag van Bazel: de door dat land overeenkomstig artikel 5 van dat Verdrag als bevoegde autoriteit ter fine van de toepassing daarvan aangewezen instantie; of

c)

in geval van een land waarnaar onder a) noch b) wordt verwezen: de instantie die door het betrokken land of de betrokken regio is aangewezen als bevoegde autoriteit of, indien een dergelijke aanwijzing ontbreekt, de regelgevende instantie van dat land of die regio die de rechtsmacht heeft over de overbrenging van afvalstoffen die, naar gelang van het geval, bestemd zijn voor nuttige toepassing, verwijdering of doorvoer;

19)

„bevoegde autoriteit van verzending”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

20)

„bevoegde autoriteit van bestemming”: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waarin de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

21)

„bevoegde autoriteit van doorvoer”: de bevoegde autoriteit voor ieder ander land dan het land van de bevoegde autoriteit van verzending of van bestemming waar de overbrenging door gaat of gepland is door te gaan;

22)

„land van verzending”: het land waarin de overbrenging van afvalstoffen aanvangt of gepland is aan te vangen;

23)

„land van bestemming”: het land waar de overbrenging van afvalstoffen naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan met het oog op verwijdering, nuttige toepassing of verlading vóór nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

24)

„land van doorvoer”: het land waar een overbrenging van afvalstoffen doorheen gaat of gepland is doorheen te gaan, uitgezonderd het land van verzending of het land van bestemming;

25)

„gebied onder de rechtsmacht van een lidstaat of een land”: ieder land- of watergebied waarin een staat overeenkomstig het internationaal recht de bestuurlijke en regelgevende verantwoordelijkheid uitoefent met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu;

26)

„landen en gebieden overzee”: de twintig overzeese landen en gebieden die staan vermeld in bijlage I A bij Besluit 2001/822/EG;

27)

„douanekantoor van uitvoer uit de Gemeenschap”: het douanekantoor gedefinieerd in artikel 161, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (17);

28)

„douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap”: het douanekantoor gedefinieerd in artikel 793, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (18);

29)

„douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap”: het douanekantoor waar de afvalstoffen die het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengekomen, naartoe worden gebracht overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92;

30)

„invoer”: het binnenbrengen van afvalstoffen in de Gemeenschap, echter met uitzondering van doorvoer via de Gemeenschap;

31)

„uitvoer”: het doen verlaten van afvalstoffen van de Gemeenschap, echter met uitzondering van doorvoer via de Gemeenschap;

32)

„doorvoer”: een overbrenging van afvalstoffen of een geplande overbrenging van afvalstoffen doorheen een of meerdere andere landen dan het land van verzending of van bestemming;

33)

„vervoer”: het verplaatsen van afvalstoffen over de weg, via het spoor, door de lucht, over zee of via binnenwateren;

34)

„overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaats vindt of gepland is plaats te hebben:

a)

tussen een land en een ander land; of

b)

tussen een land en landen of gebieden overzee of andere gebieden die onder de bescherming van het eerstbedoelde land staan; of

c)

tussen een land en een landgebied dat volgens het internationaal recht niet tot enig land behoort; of

d)

tussen een land en het Zuidpoolgebied; of

e)

vanuit een land doorheen een van de bovengenoemde gebieden; of

f)

binnen een land doorheen een van bovengenoemde gebieden en dat in hetzelfde land vertrekt en eindigt; of

g)

vanuit een niet onder de rechtsmacht van enig land vallend geografisch gebied naar een land;

35)

„illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:

a)

zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

b)

zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of

c)

met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, of

d)

dat feitelijk niet met de kennisgeving of de vervoersdocumenten overeenstemt, of

e)

dat resulteert in een verwijdering of nuttige toepassing die in strijd is met de communautaire of internationale regelgeving, of

f)

dat in strijd is met de artikelen 34, 36, 39, 40, 41 en 43, of

g)

waarbij, ten aanzien van overbrengingen van afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4,

i)

ontdekt is dat de afvalstoffen niet vermeld zijn in bijlage III, III A of III B of

ii)

niet voldaan is aan artikel 3, lid 4;

iii)

de overbrenging geschiedt op een wijze die niet feitelijk is gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document.

TITEL II

OVERBRENGINGEN BINNEN DE GEMEENSCHAP , MET OF ZONDER DOORVOER VIA DERDE LANDEN

Artikel 3

Algemeen procedureel kader

1.   Overbrengingen van de volgende afvalstoffen vallen onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als vastgelegd in deze titel:

a)

indien bestemd voor verwijdering:

alle afvalstoffen;

b)

indien bestemd voor nuttige toepassing:

i)

de afvalstoffen van bijlage IV , inclusief inter alia de afvalstoffen die worden genoemd in de bijlagen II en VIII bij het Verdrag van Basel ;

ii)

de afvalstoffen van bijlage IV A;

iii)

de afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen;

iv)

mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen, tenzij zij staan vermeld in bijlage III A.

2.   Overbrengingen van de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vallen onder de algemene verplichtingen als vastgesteld in artikel 18 , wanneer het om meer dan 20 kg gaat :

a)

afvalstoffen van bijlage III of III B,

b)

mengsels die niet onder één code van bijlage III vallen, van twee of meer soorten afvalstoffen van bijlage III, mits de samenstelling van deze mengsels geen gevaar vormt voor de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing ervan en mits deze mengsels overeenkomstig artikel 58 vermeld zijn in bijlage III A.

3.   Soorten afvalstoffen van bijlage III vallen, in uitzonderlijke gevallen, onder de relevante bepalingen alsof zij vermeld stonden in bijlage IV, indien zij een van de in bijlage III bij Richtlijn 91/689/EEG vermelde gevaarlijke eigenschappen vertonen. Deze gevallen worden behandeld overeenkomstig artikel 58.

4.   Overbrengingen van afvalstoffen die uitdrukkelijk bestemd zijn voor laboratoriumanalyse ter bepaling van hun fysische of chemische eigenschappen of van hun geschiktheid voor nuttige toe-passing of verwijdering, vallen niet onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van lid 1. In plaats daarvan gelden de procedurele voorschriften van artikel 18. De hoeveelheid uitdrukkelijk voor laboratoriumanalyse bestemde afvalstoffen waarvoor deze uit-zondering geldt, is de kleinste hoeveelheid die redelijkerwijs nodig is om de analyse in elk specifiek geval naar behoren uit te voeren, en bedraagt ten hoogste 25 kg.

5.   Overbrengingen van gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering vallen volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.

Hoofdstuk 1

Voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming

Artikel 4

Kennisgeving

Wanneer de kennisgever voornemens is afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a) of b), over te brengen, doet hij daarvan voorafgaand schriftelijke kennisgeving bij en via de bevoegde autoriteit van verzending, indien hij een algemene kennisgeving doet, neemt hij artikel 13 in acht.

De kennisgeving voldoet aan de volgende eisen:

1)

Kennisgevings- en vervoersdocumenten

Voor de kennisgeving worden de volgende documenten gebruikt:

a)

het kennisgevingsdocument van bijlage I A; en

b)

het vervoersdocument van bijlage I B.

Voor de kennisgeving vult de kennisgever het kennisgevingsdocument en, indien nodig, het vervoersdocument in.

Indien de kennisgever niet de producent is overeenkomstig artikel 2, punt 15, onder a), i), zorgt de kennisgever ervoor dat de producent of een van de in artikel 2, punt 15), a), ii) of iii) aangewezen personen, indien mogelijk, het kennisgevingsdocument van bijlage I A mede ondertekent.

Het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument worden door de bevoegde autoriteit van verzending aan de kennisgever verstrekt.

2)

Informatie en documentatie in de kennisgevings- en vervoersdocumenten

De kennisgever neemt de in bijlage II, deel 1, bedoelde informatie en documentatie in het kennisgevingsdocument op of voegt deze daar als bijlage aan toe. De kennisgever neemt de in bijlage II, deel 2, bedoelde informatie en documentatie in het vervoersdocument op of voegt deze daar als bijlage aan toe, in de mate waarin die ten tijde van de kennisgeving mogelijk is.

Een kennisgeving wordt als correct verricht beschouwd indien de bevoegde autoriteit van verzending zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevingsdocument en het vervoersdocument zijn ingevuld overeenkomstig de eerste alinea.

3)

Aanvullende informatie en documentatie

Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten daarom verzoekt, verstrekt de kennisgever aanvullende informatie en documentatie. Bijlage II, deel 3, bevat een lijst van de aanvullende informatie en documentatie die mag worden verlangd.

Een kennisgeving wordt als volledig beschouwd indien de bevoegde autoriteit van bestemming zich ervan heeft vergewist dat het kennisgevings- en vervoersdocument ingevuld zijn en dat de in bijlage II, deel 1 en deel 2, bedoelde informatie en documentatie, alsmede de eventuele aanvullende informatie en documentatie waarom uit hoofde van dit punt en overeenkomstig bijlage II, deel 3, is verzocht, door de kennisgever zijn verstrekt.

4)

Contract tussen de kennisgever en de ontvanger

De kennisgever en de ontvanger sluiten een contract als omschreven in artikel 5 voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

Bij de kennisgeving wordt aan de betrokken bevoegde autoriteiten een bewijs, of een verklaring overeenkomstig bijlage I A, van het bestaan van dit contract verstrekt. Op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit verstrekt de kennisgever of de ontvanger een afschrift van het contract of een door de bevoegde autoriteit aanvaard bewijs daarvan.

5)

Storting van een borgsom of sluiting van een gelijkwaardige verzekering

Er wordt een borgsom gestort of een gelijkwaardige verzekering gesloten als omschreven in artikel 6. De kennisgever legt daartoe een verklaring af op het daarvoor bestemde deel van het kennisgevingsformulier in bijlage I A.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering (of een bewijs daarvan indien dit voor de bevoegde autoriteit volstaat), worden als onderdeel van het kennisgevingsdocument voorgelegd op het moment van kennisgeving, dan wel — indien de bevoegde autoriteit op grond van nationale wetgeving daarmee instemt — een bepaalde termijn voor de aanvang van de overbrenging.

6)

Reikwijdte van de kennisgeving

De kennisgeving bestrijkt de overbrenging van de afvalstoffen vanaf de oorspronkelijke plaats van verzending en omvat de voorlopige en niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering.

Indien er aansluitend verdere voorlopige en niet-voorlopige handelingen plaatsvinden in een ander land dan het eerste land van bestemming, worden de niet-voorlopige handeling en de bestemming in het kennisgevingsdocument vermeld en is artikel 15, f) van toepassing.

Voor elke afvalstoffencode wordt slechts een kennisgeving ingediend, uitgezonderd voor:

a)

afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen; in dit geval wordt slechts één soort afval gespecificeerd;

b)

mengsels van afvalstoffen die niet onder één code van bijlage III, III B, IV of IV A vallen, tenzij zij worden vermeld in bijlage III A. In dit geval wordt de code van elke afvalfractie gespecificeerd, in volgorde van belangrijkheid.

Artikel 5

Contract

1.   Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, sluiten de kennisgever en de ontvanger een contract voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

2.   Het contract moet tot stand gekomen zijn en bindend zijn op het moment van kennisgeving voor de duur van de overbrenging, totdat een verklaring is verstrekt overeenkomstig artikel 15, onder e), artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval, artikel 15, onder d).

3.   Dit contract voorziet in de verplichting:

a)

van de kennisgever om overeenkomstig artikel 22 en artikel 24, lid 2, de afvalstoffen terug te nemen, indien de overbrenging dan wel de nuttige toepassing of de verwijdering niet op de geplande wijze zijn voltooid of indien er sprake is van een illegale overbrenging;

b)

van de ontvanger om overeenkomstig artikel 24, lid 3, de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen, indien er sprake is van een illegale overbrenging; en

c)

van de inrichting om in overeenstemming met artikel 16, onder e), een verklaring te verstrekken waarin staat dat de afvalstoffen nuttig werden toegepast of verwijderd conform de kennisgeving, de daarin vermelde voorwaarden en de voorschriften van deze verordening.

4.   Indien de overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering voorziet het contract in de volgende aanvullende verplichtingen van de ontvanger of de ontvangende inrichting:

a)

het voorleggen, overeenkomstig artikel 15, onder d), en in voorkomend geval 15, onder e), door de ontvangende inrichting van de verklaringen van nuttige toepassing of verwijdering conform de bijbehorende kennisgeving, de daarin opgenomen voorwaarden en de voorschriften van deze verordening; en

b)

indien van toepassing, het voorleggen door de ontvanger van een kennisgeving aan de eerste bevoegde autoriteit van verzending, overeenkomstig artikel 15, onder f), ii).

5.   Indien afvalstoffen worden overgebracht tussen twee inrichtingen die onder de zeggenschap van dezelfde rechtspersoon staan, kan het contract worden vervangen door een verklaring van deze rechtspersoon waarin deze zich verbindt tot nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen waarop de kennisgeving betrekking heeft.

Artikel 6

Borgsom

1.   Voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, wordt een borgsom of gelijkwaardige verzekering verlangd ter dekking van:

a)

de vervoerskosten;

b)

de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, inclusief nodig geachte voorlopige handelingen; en

c)

de opslagkosten voor 90 dagen.

2.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering is bedoeld ter dekking van de kosten die ontstaan in verband met:

a)

een overbrenging dan wel een nuttige toepassing of verwijdering die niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid, als bedoeld in artikel 22; en

b)

een illegale overbrenging dan wel een illegale nuttige toepassing of verwijdering, als bedoeld in artikel 24.

3.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt door de kennisgever of door een andere natuurlijke of rechtspersoon namens deze, gestort respectievelijk gesloten en is juridisch bindend op het moment van de kennisgeving of — mits de bevoegde autoriteit die de borgsom of gelijkwaardige verzekering goedkeurt daarmee instemt — uiterlijk op het moment waarop de overbrenging aanvangt; zij treedt uiterlijk bij de aanvang van de aangemelde overbrenging in werking.

4.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering alsmede het formulier hiervoor, de formulering ervan en de hoogte van de dekking, worden door de bevoegde autoriteit van verzending goedgekeurd.

In geval van invoer in de Gemeenschap evenwel wordt de hoogte van de dekking door de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap geëvalueerd en kan deze, indien nodig, een bijkomende borgsom of gelijkwaardige verzekering opleggen.

5.   De borgsom of gelijkwaardige verzekering geldt en dekt de aangemelde overbrenging tot en met de voltooiing van de nuttige toepassing of verwijdering van de aangemelde afvalstoffen.

De borgsom of gelijkwaardige verzekering wordt vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit de verklaring heeft ontvangen als bedoeld in artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval, artikel 15, onder e), voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering.

6.   Indien een overbrenging bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering en er in het land van bestemming aansluitend een verdere nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt, kan, in afwijking van lid 5, de borgsom of de gelijkwaardige verzekering worden vrijgegeven zodra de afvalstoffen de voorlopige inrichting verlaten en de betrokken bevoegde autoriteit de in artikel 15, onder d), bedoelde verklaring heeft ontvangen . In dit geval wordt een aansluitende overbrenging naar een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering gedekt door een nieuwe borgsom of gelijkwaardige verzekering, tenzij de bevoegde autoriteit van bestemming deze borgsom of deze gelijkwaardige verzekering niet nodig acht. In dat geval is de bevoegde autoriteit van bestemming verantwoordelijk voor de verplichtingen die voortvloeien uit een illegale overbrenging of voor de terugname indien de overbrenging of de handeling tot verdere nuttige toepassing of verwijdering niet kan worden voltooid zoals gepland.

7.   De bevoegde autoriteit binnen de Gemeenschap die de borgsom of gelijkwaardige verzekering heeft goedgekeurd kan hierover beschikken en kan de middelen aanwenden om andere betrokken autoriteiten te betalen, teneinde aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 23 en 25 te voldoen.

8.   In geval van een algemene kennisgeving in de zin van artikel 13, kunnen verscheidene borgsommen worden gestort of gelijkwaardige verzekeringen worden gesloten ter dekking van onderdelen van de algemene kennisgeving, in plaats van één borgsom of gelijkwaardige verzekering ter dekking van de gehele algemene kennisgeving. In dit geval treedt elke borgsom of gelijkwaardige verzekering ten laatste in werking bij aanvang van de aangemelde overbrenging waarop deze betrekking heeft.

De borgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) worden vrijgegeven zodra de betrokken bevoegde autoriteit voor de desbetreffende afvalstoffen de verklaring heeft ontvangen als bedoeld in artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval, artikel 15, onder e), voor voorlopige handelingen tot nuttige toepassing of verwijdering . Mutatis mutandis is lid 6 van toepassing.

9.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen die uit hoofde van dit artikel in de nationale wetgeving worden opgenomen.

Artikel 7

Doorzending van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van verzending

1.   Na ontvangst van de correct verrichte kennisgeving als omschreven in artikel 4, tweede alinea, punt 2, bewaart de bevoegde autoriteit van verzending een afschrift van de kennisgeving, zendt zij de kennisgeving door aan de bevoegde autoriteit van bestemming, zendt zij afschriften aan de bevoegde autoriteit(en) van doorvoer, en brengt zij de kennisgever op de hoogte van de doorzending. Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving.

2.   Indien de kennisgeving niet correct is verricht, verlangt de bevoegde autoriteit van verzending de in artikel 4, tweede alinea, punt 2, genoemde informatie of documentatie van de kennisgever.

Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving.

Na ontvangst van de betrokken informatie/documentatie beschikt de bevoegde autoriteit van verzending over drie werkdagen om aan lid 1 te voldoen.

3.   Zodra de kennisgeving correct is verricht, zoals omschreven in artikel 4, tweede alinea, punt 2, kan de bevoegde autoriteit van verzending binnen drie dagen na ontvangst besluiten een kennisgeving niet verder te behandelen indien zij overeenkomstig de artikelen 11 en 12 bezwaren heeft tegen de overbrenging.

Zij stelt de kennisgever onverwijld van haar besluit en bezwaren in kennis.

4.   Indien de bevoegde autoriteit van verzending de kennisgeving dertig dagen na ontvangst ervan niet heeft doorgezonden, zoals voorgeschreven in lid 1, geeft zij de kennisgever op diens verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor. Dit is niet van toepassing indien aan haar verzoek om informatie zoals bedoeld in lid 2 geen gevolg is gegeven.

Artikel 8

Verzoeken om informatie en documentatie van de betrokken bevoegde autoriteiten en ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming

1.   Indien, na doorzending van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van verzending, één van de betrokken bevoegde autoriteiten van mening is dat aanvullende informatie en documentatie overeenkomstig artikel 4, onder 3), tweede alinea, nodig is, verzoekt zij de kennisgever daarom en stelt zij de overige betrokken bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte. Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de kennisgeving. De betrokken bevoegde autoriteiten beschikken over drie werkdagen na ontvangst van de informatie en documentatie om de bevoegde autoriteit van bestemming hiervan op de hoogte te stellen.

2.   Indien de bevoegde autoriteit van bestemming van mening is dat de kennisgeving volledig is, in de zin van artikel 4, onder 3), tweede alinea, zendt zij een ontvangstbevestiging aan de kennisgever en afschriften daarvan aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten. Zij doet dit binnen drie werkdagen na ontvangst van de correct ingevulde kennisgeving.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van bestemming de kennisgeving dertig dagen na ontvangst ervan niet heeft bevestigd, zoals voorgeschreven in lid 2, geeft zij de kennisgever op diens verzoek een gemotiveerde verklaring daarvoor.

Artikel 9

Toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming, van verzending en van doorvoer en termijnen voor vervoer, nuttige toepassing of verwijdering

1.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer beschikken over een termijn van dertig dagen na de datum van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteiten van bestemming uit hoofde van artikel 8 om een van de volgende, schriftelijk gemotiveerde besluiten te nemen over de aangemelde overbrenging:

a)

toestemming zonder voorwaarden;

b)

aan voorwaarden verbonden toestemming, overeenkomstig artikel 10; of

c)

bezwaar, overeenkomstig de artikelen 11 en 12.

Indien de bevoegde autoriteit van doorvoer binnen de bedoelde termijn van dertig dagen geen bezwaar heeft gemaakt, mag zij worden geacht stilzwijgende toestemming te hebben verleend.

2.   De bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en, voorzover van toepassing, van doorvoer zenden de kennisgever binnen de in lid 1 bedoelde termijn van dertig dagen hun schriftelijk besluit en de redenen daarvoor toe, met afschrift aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   De bevoegde autoriteiten van bestemming, van verzending en, voorzover van toepassing, van doorvoer maken hun schriftelijke toestemming duidelijk door de kennisgevingsdocumenten of de afschriften ervan op passende wijze af te stempelen, te ondertekenen en te dateren.

4.   De schriftelijke toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt één kalenderjaar nadat zij is afgegeven of op een latere datum indien zulks in het kennisgevingsdocument is vermeld. Dit geldt niet indien de betrokken bevoegde autoriteiten een kortere termijn hebben vastgesteld.

5.   Stilzwijgende toestemming voor een geplande overbrenging verstrijkt één kalenderjaar na het verstrijken van de termijn van dertig dagen als omschreven in lid 1.

6.   De geplande overbrenging mag niet aanvangen vooraleer is voldaan aan de eisen van artikel 16, onder a) en b), en vindt plaats tijdens de geldigheidsduur van de (stilzwijgende of schriftelijke) toestemmingen van alle bevoegde autoriteiten.

7.   De nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen in verband met een geplande overbrenging wordt binnen één kalenderjaar na ontvangst van de afvalstoffen door de inrichting voltooid, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten een kortere termijn hebben aangegeven.

8.   De betrokken bevoegde autoriteiten trekken hun toestemming in, wanneer zij er kennis van krijgen dat:

a)

de samenstelling van de afvalstoffen niet overeenstemt met hetgeen in de kennisgeving is vermeld; of

b)

de aan de overbrenging verbonden voorwaarden niet worden nageleefd; of

c)

de afvalstoffen niet conform de vergunning van de inrichting waarin de genoemde handeling plaatsvindt, nuttig worden toegepast of verwijderd; of

d)

de afvalstoffen zullen worden of zijn overgebracht, nuttig toegepast of verwijderd op een wijze die niet in overeenstemming is met de in het kennisgevings- en vervoersdocument vermelde of daarbij gevoegde informatie.

9.   De kennisgever wordt in kennis gesteld van de intrekking van de toestemming door middel van officiële mededeling met afschrift aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

Artikel 10

Aan voorwaarden verbonden overbrenging

1.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen, binnen dertig dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, voorwaarden verbinden aan hun toestemming voor een aangemelde overbrenging. Deze voorwaarden kunnen gebaseerd zijn op een of meer van de in artikel 11 of artikel 12 genoemde gronden met betrekking tot verwijdering en nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

2.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen binnen de in lid 1 genoemde termijn van dertig dagen, ook voorwaarden verbinden aan het vervoer van afvalstoffen binnen hun rechtsgebied. Deze vervoersvoorwaarden mogen niet strenger zijn dan die welke gelden voor soortgelijke overbrengingen die volledig binnen hun rechtsgebied worden afgewikkeld, en dienen in overeenstemming te zijn met de bestaande overeenkomsten, in het bijzonder met de toepasselijke internationale overeenkomsten.

3.   De bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer kunnen tevens binnen de in lid 1 genoemde termijn van dertig dagen de voorwaarde stellen, dat hun toestemming wordt geacht te zijn ingetrokken wanneer de borgsom(men) en of gelijkwaardige verzekering(en) niet uiterlijk bij de aanvang van de overbrenging in werking is getreden, zoals bepaald in artikel 6, lid 3.

4.   De voorwaarden worden door de bevoegde autoriteit die ze stelt schriftelijk aan de kennisgever meegedeeld, met afschrift aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

De voorwaarden worden door de betrokken bevoegde autoriteit in het kennisgevingsdocument opgenomen of daar als bijlage aan toegevoegd.

5.     De bevoegde autoriteiten van bestemming kunnen binnen de in lid 1 genoemde termijn van 30 dagen de voorwaarde stellen dat de ontvangende inrichting regelmatig input-output-gegevens en/of balansen over de in de mededeling genoemde afvalstoffen en de specifieke nuttige toepassing of verwijdering voorlegt, en wel voor de geldigheidsduur van de kennisgeving. Deze gegevens zijn door de voor de inrichting juridisch verantwoordelijke persoon ondertekend en worden binnen een maand na voltooiing van de medegedeelde operatie van nuttige toepassing of verwijdering naar de bevoegde autoriteiten van bestemming gestuurd.

Artikel 11

Bezwaren tegen een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

1.   Wanneer een kennisgeving inzake een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, binnen dertig dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:

a)

de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is niet in overeenstemming met maatregelen die op communautair en nationaal niveau zijn genomen om de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfverzorging overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG hun beslag te geven en die gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk verbieden van overbrenging van afvalstoffen of op het stelselmatig bezwaar daartegen maken; of

b)

de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of

c)

de kennisgever of de ontvanger werd eerder veroordeeld voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu. In dit geval kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming bezwaar maken tegen elk transport waarbij de persoon in kwestie betrokken is, overeenkomstig de nationale wetgeving; of

d)

de kennisgever of de inrichting hebben bij vorige transporten herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 overtreden; of

e)

de lidstaat wenst gebruik te maken van zijn recht om uit hoofde van artikel 4, lid 1, van het Verdrag van Bazel de invoer van gevaarlijke afvalstoffen of van afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage II van het Verdrag van Bazel te verbieden; of

f)

de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten; of

g)

de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is, gezien de geografische omstandigheden of de noodzaak van gespecialiseerde inrichtingen voor bepaalde soorten afval, niet in overeenstemming met Richtlijn 75/442/EEG, inzonderheid niet met de artikelen 5 en 7 daarvan, in welk geval bezwaar kan worden gemaakt:

i)

teneinde het beginsel van zelfverzorging op communautair en nationaal niveau toe te passen;

ii)

omdat de gespecialiseerde inrichting afvalstoffen uit een dichterbij gelegen bron moet verwijderen en door de bevoegde autoriteit is voorrang aan die afvalstoffen gegeven; of

iii)

om ervoor te zorgen dat de overbrenging in overeenstemming is met de afvalbeheerplannen; of

h)

de betrokken afvalstoffen worden behandeld in een inrichting die onder Richtlijn 96/61/EG valt, maar die niet de beste beschikbare technieken toepast in de zin van artikel 9, lid 4, van die richtlijn, een en ander volgens de vergunning van de betrokken inrichting; of

i)

dat het gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01) betreft; of

j)

de betrokken afvalstoffen worden behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsvoorschriften voor verwijderingshandelingen, ook in gevallen waarin tijdelijke afwijkingen worden toegestaan.

2.   De bevoegde autoriteit van doorvoer kan binnen de termijn van dertig dagen als omschreven in lid 1 met redenen omklede bezwaren indienen op grond van lid 1, onder b), c), d) en f).

3.   Indien de totale hoeveelheid van een gevaarlijke afvalstof die in één jaar in de lidstaat van verzending wordt geproduceerd zo gering is dat het economisch niet verantwoord zou zijn in die lidstaat gespecialiseerde verwijderingsinstallaties te bouwen, wordt lid 1, onder a), niet toegepast.

De bevoegde autoriteit van bestemming werkt samen met de bevoegde autoriteit van verzending die van mening is dat dit lid en niet lid 1, onder a), van toepassing is, teneinde de kwestie in bilateraal verband op te lossen.

Indien zij niet tot een bevredigende oplossing komen, kan elk van beide lidstaten de zaak aan de Commissie voorleggen. De Commissie besluit over deze zaak volgens de procedure van artikel 18, lid 2, van Richtlijn 75/442/EEG.

4.   Indien de bevoegde autoriteiten binnen de termijn van 30 dagen als omschreven in lid 1 tot de bevinding zijn gekomen dat de problemen die aanleiding waren voor hun bezwaren zijn opgelost, delen zij dat de kennisgever onverwijld schriftelijk mede, met afschrift aan de ontvanger en aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

5.   Indien de problemen die aanleiding waren voor de bezwaren binnen de termijn van dertig dagen als omschreven in lid 1 niet werd opgelost, verliest de kennisgeving haar geldigheid. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

6.   De maatregelen die door een lidstaat in overeenstemming met lid 1, onder a), worden getroffen om transporten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen geheel of gedeeltelijk te verbieden of daar stelselmatig bezwaar tegen te maken, of die worden getroffen in overeenstemming met lid 1, onder e), worden onverwijld ter kennis gebracht van de Commissie, die de overige lidstaten op de hoogte brengt.

Artikel 12

Bezwaren tegen een transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

1.   Wanneer een kennisgeving inzake een gepland transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming binnen dertig dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:

a)

de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is niet in overeenstemming met Richtlijn 75/442/EEG, inzonderheid niet met de artikelen 3, 4, 7 en 10 daarvan; of

b)

de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of

c)

de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is niet in overeenstemming met nationale wetgeving van het land van verzending, ook wanneer de geplande overbrenging bestemd is voor nuttige toepassing in een inrichting waarvoor voor de behandeling van de specifieke afvalstroom minder strenge normen gelden dan in het land van verzending, waarbij de noodzakelijke verzekering van de goede werking van de interne markt niet uit het oog mag worden verloren.

Dit is niet van toepassing indien:

i)

er terzake wetgeving bestaat van de Gemeenschap, met name betreffende afvalstoffen, en indien in de nationale wetgeving ter uitvoering daarvan voorschriften zijn opgenomen die minstens even streng zijn als de wetgeving van de Gemeenschap;

ii)

de nuttige-toepassingshandeling in het land van bestemming zal plaatsvinden onder voorwaarden die in het algemeen gelijkwaardig zijn aan die van de nationale wetgeving in het land van verzending;

iii)

niet onder i) bedoelde nationale wetgeving in het land van verzending niet bekendgemaakt werd overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (19), voorzover die dat voorschrijft; of

d)

de kennisgever of de ontvanger eerder is veroordeeld voor illegale overbrenging of voor een andere onwettige handeling in verband met de bescherming van het milieu. In dit geval kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en bestemming bezwaar maken tegen elk transport waarbij de persoon in kwestie betrokken is, overeenkomstig de nationale wetgeving; of

e)

de kennisgever of de inrichting bij eerdere transporten herhaaldelijk de artikelen 15 en 16 heeft overtreden; of

f)

de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit door de betrokken lidstaat of lidstaten of de Gemeenschap gesloten internationale overeenkomsten; of

g)

de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte, de nuttige toepassing uit economisch en/of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen; of

h)

de overbrenging bestemd is voor verwijdering en niet voor nuttige toepassing; of

i)

de betrokken afvalstoffen worden behandeld in een inrichting die onder Richtlijn 96/61/EG valt, maar die niet de beste beschikbare technieken in de zin van artikel 9, lid 4, van die richtlijn toepast, een en ander volgens de vergunning van de betrokken inrichting; of

j)

de betrokken afvalstoffen worden behandeld conform de in de wetgeving van de Gemeenschap opgenomen juridisch bindende milieubeschermingsvoorschriften voor nuttige-toepassingshandelingen, ook in gevallen waarin tijdelijke afwijkingen worden toegestaan; of

k)

de betrokken afvalstoffen worden behandeld in overeenstemming met afvalbeheerplannen die zijn opgesteld krachtens artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG teneinde de in de communautaire wetgeving opgenomen juridisch bindende verplichtingen inzake nuttige toepassing of hergebruik na te komen.

2.   De bevoegde autoriteiten van doorvoer kunnen binnen de termijn van dertig dagen als omschreven in lid 1 met redenen omklede bezwaren indienen op grond van uitsluitend lid 1, onder b), d) , e) en f).

3.   Indien de bevoegde autoriteiten binnen de termijn van dertig dagen als omschreven in lid 1 tot de bevinding zijn gekomen dat de problemen die aanleiding waren voor hun bezwaren zijn opgelost, delen zij dat de kennisgever onverwijld schriftelijk mede, met afschrift aan de ontvanger en aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

4.   Indien de problemen die aanleiding waren voor de bezwaren binnen de termijn van dertig dagen als omschreven in lid 1 niet werden opgelost, verliest de kennisgeving haar geldigheid. Indien de kennisgever voornemens blijft de overbrenging uit te voeren, wordt een nieuwe kennisgeving ingediend, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten en de kennisgever anders overeenkomen.

5.   Bezwaren van bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1, onder c), worden door de lidstaten aan de Commissie gemeld overeenkomstig artikel 51.

6.   De lidstaat van verzending stelt de Commissie en de overige lidstaten op de hoogte van de nationale wetgeving waarop bezwaren van de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met lid 1, onder c), gebaseerd kunnen zijn en deelt mee op welke afvalstoffen en welke nuttige- toepassingshandelingen zij van toepassing is; zulks geschiedt alvorens deze wetgeving wordt ingeroepen om met redenen omklede bezwaren in te dienen.

Artikel 13

Algemene kennisgeving

1.   De kennisgever kan een algemene kennisgeving voor verscheidene transporten indienen indien bij elk transport:

a)

de afvalstoffen in essentie soortgelijke fysische en chemische eigenschappen hebben; en

b)

de afvalstoffen naar dezelfde ontvanger en dezelfde inrichting worden getransporteerd; en

c)

de in het kennisgevingsdocument genoemde route van de overbrenging dezelfde is.

2.   Indien wegens onvoorziene omstandigheden niet dezelfde route kan worden gevolgd, brengt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte, zo mogelijk nog vóór de aanvang van de overbrenging, indien op dat moment al bekend is dat een routewijziging noodzakelijk is.

Indien de routewijziging vóór de aanvang van de overbrenging bekend is en tot gevolg heeft dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die welke in de algemene kennisgeving zijn genoemd, mag de algemene kennisgeving niet gebruikt worden en dient een nieuwe kennisgeving te worden ingediend.

3.   De betrokken bevoegde autoriteiten verbinden aan hun toestemming voor het gebruik van deze algemene kennisgeving de voorwaarde, dat naderhand in overeenstemming met artikel 4, tweede alinea, punten 2 en 3, aanvullende informatie en documentatie worden verstrekt.

Artikel 14

Vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing

1.   De bevoegde autoriteit van bestemming die rechtsmacht bezit over een specifieke inrichting voor nuttige toepassing kan besluiten deze inrichting vooraf goed te keuren.

Een dergelijk besluit heeft een beperkte geldigheidsduur en kan te allen tijde worden ingetrokken.

2.   In geval van een algemene kennisgeving overeenkomstig artikel 13, kan de geldigheid van de in artikel 9, leden 4 en 5, bedoelde goedkeuring door de bevoegde autoriteit van bestemming in overeenstemming met de overige betrokken autoriteiten worden verlengd tot ten hoogste drie jaar.

3.   De bevoegde autoriteit die overeenkomstig de leden 1 en 2 een inrichting vooraf goedkeurt, stelt de Commissie en zo nodig het secretariaat van de OESO in kennis van:

a)

naam, registratienummer en adres van de inrichting voor nuttige toepassing;

b)

een beschrijving van de gebruikte technologieën, met inbegrip van de R-code(s);

c)

de afvalstoffen volgens de specifieke codes van de bijlagen IV en IV A waarvoor het besluit geldt;

d)

de totale hoeveelheid afvalstoffen waarvoor voorafgaande goedkeuring is verleend;

e)

de geldigheidsperiode;

f)

eventuele wijzigingen in de voorafgaande goedkeuring;

g)

eventuele wijzigingen in de verstrekte informatie; en

h)

eventuele intrekking van de voorafgaande goedkeuring.

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het formulier van bijlage VI.

4.   In afwijking van de artikelen 9, 10 en 12, geldt bij het verlenen van toestemming uit hoofde van artikel 9 voor het opleggen van voorwaarden uit hoofde van artikel 10 of het indienen van bezwaren door de betrokken bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 12 een termijn van zeven werkdagen na de verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8.

5.   Ongeacht lid 4, kan de bevoegde autoriteit van verzending besluiten dat meer tijd nodig is om aanvullende informatie of documentatie van de kennisgever te ontvangen.

In dit geval brengt de bevoegde autoriteit de kennisgever hiervan binnen zeven werkdagen schriftelijk op de hoogte, met afschrift aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

In het totaal mogen er voor de verkrijging van aanvullende informatie of documentatie niet meer dan dertig dagen verstrijken na de verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8.

Artikel 15

Aanvullende voorschriften inzake voorlopige nuttige toepassing en verwijdering

Voor transporten van afvalstoffen die bestemd zijn voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering gelden de volgende aanvullende voorschriften:

a)

Indien een transport van afvalstoffen bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, worden in het kennisgevingsdocument naast de vermelding van de oorspronkelijke voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, alle inrichtingen vermeld waar vervolgens handelingen tot voorlopige en definitieve nuttige toepassing of verwijdering zijn gepland.

b)

De bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming kunnen alleen dan toestemming geven voor een transport dat bestemd is voor een voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, wanneer er geen gronden voor bezwaar zijn in de zin van de artikelen 11 of 12 voor het transport naar de inrichting waar de daaropvolgende al dan niet voorlopige nuttige toepassing of verwijdering zal plaatsvinden.

c)

De met deze voorlopige nuttige toepassing of verwijdering belaste inrichting bevestigt schriftelijk binnen drie dagen na ontvangst van de afvalstoffen dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen.

Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd. De betrokken inrichting zendt ondertekende afschriften van het vervoersdocument met deze bevestiging aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

d)

Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dertig dagen na de voltooiing van de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 7, bevestigt de inrichting die de betrokken handelingen heeft verricht, onder haar eigen verantwoordelijkheid dat de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering is voltooid.

Deze verklaring wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

De betrokken inrichting zendt afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

e)

Indien een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een voorlopige nuttige toepassing of verwijdering verricht en vervolgens met het oog op voorlopige of definitieve nuttige toepassing of verwijdering afvalstoffen levert aan een inrichting in het land van bestemming, dient de eerstgenoemde inrichting zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één kalenderjaar na de verzending van de afvalstoffen, een verklaring van laatstgenoemde inrichting te ontvangen waarin wordt medegedeeld dat de definitieve nuttige toepassing of verwijdering voltooid is.

De inrichting die een voorlopige nuttige toepassing of verwijdering verricht, zendt de desbetreffende verklaring(en) onverwijld door aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten, onder vermelding van het/de transport(en) waarop die verklaring(en) betrekking heeft (hebben).

f)

Indien de in e) beschreven zending bestemd is voor een inrichting die gevestigd is:

i)

in het oorspronkelijke land van verzending of in een andere lidstaat, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig het bepaalde in deze titel; of

ii)

in een derde land, is een nieuwe kennisgeving vereist overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, met dien verstande, dat de bepalingen betreffende de betrokken bevoegde autoriteiten eveneens van toepassing zijn op de bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

Artikel 16

Eisen waaraan na de toestemming voor een transport moet worden voldaan

Zodra de bevoegde autoriteiten toestemming hebben verleend voor een aangemeld transport, vullen alle betrokken ondernemingen volgens onderstaande aanwijzingen het vervoersdocument of in het geval van een algemene kennisgeving de vervoersdocumenten op de daartoe bestemde plaatsen in, ondertekenen zij het/die en bewaren zij een afschrift ervan. Aan de volgende eisen moet worden voldaan:

a)

Invulling van het vervoersdocument door de kennisgever: zodra de kennisgever toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer heeft gekregen of, ten aanzien van de bevoegde autoriteit van doorvoer mag veronderstellen dat stilzwijgende toestemming is verleend, vult hij in de mate van het mogelijke de feitelijke datum van transport en de overige gegevens in op het vervoersdocument.

b)

Voorafgaande informatie over de feitelijke aanvang van de overbrenging: de kennisgever zendt ten minste drie werkdagen vóór de aanvang van de overbrenging afschriften van het ingevulde vervoersdocument, als bedoeld onder a), aan de betrokken bevoegde autoriteiten en aan de ontvanger.

c)

Documenten waarvan elk vervoer vergezeld moet gaan: de kennisgever behoudt een afschrift van het vervoersdocument. De overbrenging gaat vergezeld van het vervoersdocument en de afschriften van het kennisgevingsdocument met de schriftelijke toestemmingen en de voorwaarden die door de betrokken bevoegde autoriteiten respectievelijk zijn verleend en gesteld. Het vervoersdocument wordt bewaard door de inrichting die de afvalstoffen ontvangt .

d)

Schriftelijke bevestiging van ontvangst door de inrichting : binnen drie dagen na de ontvangst van de afvalstoffen bevestigt de inrichting schriftelijk dat zij de afvalstoffen heeft ontvangen.

Deze bevestiging wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

De inrichting zendt afschriften van het vervoersdocument met deze bevestiging aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

e)

Verklaring van niet-voorlopige verwijdering of nuttige toepassing door de inrichting : zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dertig dagen na de voltooiing van de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen, dan wel vroeger overeenkomstig artikel 9, lid 7, bevestigt de inrichting die de nuttige toepassing of verwijdering heeft verricht, onder haar eigen verantwoordelijkheid dat de niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering is voltooid.

Deze verklaring wordt in het vervoersdocument vermeld of daar als bijlage aan toegevoegd.

De inrichting zendt afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

Artikel 17

Wijzigingen in het transport na de toestemming

1.   In het geval van wezenlijke wijzigingen in de bijzonderheden en/of voorwaarden betreffende een transport waarvoor al toestemming is verleend, zoals wijzigingen wat betreft de geplande hoeveelheid, de route, de trajecten, de datum van verzending of de vervoerder, stelt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten en de ontvanger daarvan onverwijld, en indien mogelijk voordat de overbrenging aanvangt, op de hoogte.

2.   In dergelijke gevallen is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij alle betrokken bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de voorgestelde wijzigingen geen nieuwe kennisgeving noodzakelijk maken.

3.   Een nieuwe kennisgeving is vereist, indien als gevolg van deze wijzigingen andere bevoegde autoriteiten bij de overbrenging worden betrokken, die niet bij de oorspronkelijke kennisgeving waren betrokken.

Hoofdstuk 2

Algemene informatieverplichtingen

Artikel 18

Afvalstoffen die van bepaalde informatie vergezeld dienen te gaan

1.   Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:

a)

teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie.

b)

Bijlage VII wordt door de opdrachtgever van de overbrenging ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt en wordt door de inrichting van nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger ondertekend wanneer zij de betrokken afvalstoffen ontvangen.

2.   Het in bijlage VII bedoelde contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen dient bij de aanvang van de overbrenging juridisch bindend te zijn en dient een verplichting te bevatten voor de opdrachtgever van de overbrenging, of, wanneer deze de overbrenging of de nuttige toepassing niet kan voltooien (vb. insolventie), voor de ontvanger, om, indien de overbrenging of de nuttige toepassing niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid of indien een illegale overbrenging heeft plaatsgevonden:

a)

de afvalstoffen terug te nemen of ervoor te zorgen dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast en

b)

indien nodig te zorgen voor de tussentijdse opslag ervan.

Op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit verstrekt de opdrachtgever of de ontvanger van de overbrenging een afschrift van het contract.

3.   De lidstaten kunnen conform de nationale wetgeving met het oog op controle, handhaving, planning en statistische doeleinden, informatie, zoals omschreven in lid 1, vereisen over transporten waarop dit artikel van toepassing is.

4.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt , indien vereist door de bestaande communautaire en nationale wetgeving , vertrouwelijk behandeld.

Hoofdstuk 3

Algemene eisen

Artikel 19

Verbod op menging van afvalstoffen tijdens de overbrenging

Vanaf het begin van de overbrenging tot de ontvangst in een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering mogen afvalstoffen als vermeld in het kennisgevingsdocument of als bedoeld in artikel 18, niet met andere afvalstoffen worden gemengd.

Artikel 20

Bewaarplicht voor documenten en informatie

1.   Alle aan de bevoegde autoriteiten gerichte of door deze verzonden documenten in verband met de kennisgeving van een transport worden in de Gemeenschap door de bevoegde autoriteiten, de kennisgever , de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt ten minste gedurende drie jaar bewaard, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging.

2.   De uit hoofde van artikel 18, lid 1, verstrekte informatie wordt in de Gemeenschap door de opdrachtgever van de overbrenging , de ontvanger de inrichting die de afvalstoffen ontvangt ten minste drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging bewaard.

Artikel 21

Openbaarmaking van kennisgevingen

De bevoegde autoriteiten van verzending of bestemming kunnen de informatie betreffende kennisgevingen van overbrengingen waarmee zij hebben ingestemd, via passende instrumenten, zoals het internet, openbaar maken, indien deze informatie niet vertrouwelijk is krachtens nationale of Gemeenschapswetgeving.

Hoofdstuk 4

Terugnameplicht

Artikel 22

Terugname ingeval een transport niet als gepland kan worden voltooid

1.   Indien één van de betrokken bevoegde autoriteiten er wetenschap van krijgt dat een afvalstoffentransport, de nuttige toepassing of verwijdering inbegrepen, niet volgens de voorwaarden van het kennisgevingsdocument, het vervoersdocument en/of het in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5 bedoelde contract kan worden voltooid, stelt zij de bevoegde autoriteit van verzending onverwijld hiervan op de hoogte. Indien een inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering een ontvangen transport weigert, brengt zij de bevoegde autoriteit van bestemming daarvan onmiddellijk op de hoogte.

2.   De bevoegde autoriteit van verzending zorgt ervoor dat de betrokken afvalstoffen door de kennisgever in de volgorde van artikel 2, punt 15, of, indien dit niet mogelijk is, door haar zelf of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het gebied onder haar rechtsmacht of elders in het land van verzending worden teruggenomen, tenzij de in lid 3 bedoelde overeenstemming wordt bereikt.

Dit gebeurt binnen negentig dagen, of een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending er wetenschap van heeft gekregen, of er door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk van in kennis is gesteld, dat het afvalstoffentransport waarvoor toestemming was gegeven of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet kan worden voltooid en om welke redenenniet. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer is verstrekt.

3.   De in lid 2 bedoelde terugnameplicht geldt niet indien de bevoegde autoriteiten van verzending, van doorvoer en van bestemming die betrokken zijn bij de verwijdering of de nuttige toepassing van de afvalstoffen, zich ervan hebben vergewist dat de afvalstoffen door de kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, door de bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, in het land van bestemming of elders op een andere wijze verwijderd of nuttig toegepast kunnen worden.

De in lid 2 bedoelde terugnameplicht geldt niet indien de getransporteerde afvalstoffen tijdens de handeling in de betrokken inrichting onomkeerbaar met andere afvalstoffen werden gemengd voordat een betrokken bevoegde autoriteit er kennis van kreeg dat het aangemelde transport niet kon worden voltooid als bedoeld in lid 1. Deze mengsels worden verwijderd of op een andere wijze nuttig toegepast overeenkomstig de eerste alinea.

4.   In geval van terugname als bedoeld in lid 2 is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten ermee instemmen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving wordt, al naar gelang van het geval, gedaan door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 2, punt 15), of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen die afkomstig zijn van een transport dat niet kan worden voltooid, of van de daarmee verband houdende nuttige toepassing of verwijdering.

5.   Indien een andere voorziening buiten het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, doet, al naar gelang van het geval, de oorspronkelijke kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 2, punt 15), of, indien dit niet mogelijk is, de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, de nieuwe kennisgeving.

Wordt de nieuwe kennisgeving gedaan door de kennisgever, dan wordt zij ook gedaan aan de bevoegde autoriteit van het oorspronkelijke land van verzending.

6.   Indien een andere voorziening in het oorspronkelijke land van bestemming wordt getroffen, zoals bedoeld in lid 3, is geen nieuwe kennisgeving vereist en volstaat een naar behoren gemotiveerd verzoek voldoende. Een dergelijk met redenen omkleed verzoek voor toestemming tot een andere voorziening, wordt door de oorspronkelijke kennisgever gezonden aan de bevoegde autoriteit van bestemming en van verzending, of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending aan de bevoegde autoriteit van bestemming.

7.   Indien overeenkomstig lid 4 of lid 6 geen nieuwe kennisgeving is vereist, wordt een nieuwe vervoersdocument ingevuld volgens artikel 15 of artikel 16, en wel door de oorspronkelijke kennisgever of, indien dit niet mogelijk is, door de andere natuurlijke of rechtspersonen overeenkomstig artikel 2, punt 15, of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending of namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet volgens de leden 4 of 5, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

8.   De verplichting van de kennisgever en de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of om in een andere nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, eindigt met de afgifte door de inrichting van de verklaring van niet-voorlopige verwijdering of nuttige toepassing als bedoeld in artikel 16, onder e), of, in voorkomend geval als bedoeld in artikel 15, onder e). In geval van voorlopige nuttige toepassing of verwijdering als bedoeld in artikel 6, lid 6, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen met de afgifte door de inrichting van de verklaring als bedoeld in artikel 15, onder d), heeft afgegeven.

Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing afgeeft die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden artikel 24, lid 3, en artikel 25, lid 2.

9.   Indien in een lidstaat afvalstoffen worden ontdekt van een transport dat niet kon worden voltooid, inclusief de nuttige toepassing of verwijdering ervan, dan is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van de terugzending of niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering ervan op andere wijze.

Artikel 23

Kosten van terugname ingeval een transport niet kan worden voltooid

1.   De kosten in verband met de terugname van afvalstoffen van een transport dat niet kon worden voltooid, met inbegrip van de kosten van vervoer, van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 22, leden 2 of 3, en, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een transport van afvalstoffen of de nuttige toepassing of verwijdering ervan, niet kan worden voltooid, de kosten uit hoofde van artikel 22, lid 9, worden in rekening gebracht:

a)

aan de kennisgever in de volgorde van artikel 2, punt 15), en, indien dit niet mogelijk is

b)

aan andere natuurlijke of rechtspersonen, naargelang van het geval, en, indien dit niet mogelijk is

c)

aan de bevoegde autoriteit van verzending, en, indien dit niet mogelijk is

d)

op andere door de betrokken bevoegde autoriteiten overeen te komen wijze.

2.   Dit artikel laat het communautaire en het nationale aansprakelijkheidsrecht onverlet.

Artikel 24

Terugname bij illegale overbrenging

1.   Indien een bevoegde autoriteit een transport ontdekt dat volgens haar illegaal is, stelt zij onverwijld de overige betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis.

2.   Indien de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging berust bij de kennisgever, zorgt de bevoegde autoriteit van verzending ervoor dat de betrokken afvalstoffen:

a)

worden teruggenomen door de kennisgever de facto, of, indien geen kennisgeving is gedaan,

b)

worden teruggenomen door de kennisgever de jure, of, indien dit niet mogelijk is,

c)

worden teruggenomen door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,

d)

anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in het land van bestemming of verzending door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, of, indien dit niet mogelijk is,

e)

anderszins worden verwijderd of nuttig toegepast in een ander land door de bevoegde autoriteit van verzending zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon, indien alle betrokken bevoegde autoriteiten daarmee instemmen.

De terugname, nuttige toepassing of verwijdering gebeurt binnen dertig dagen, of een andere tussen de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk in kennis is gesteld, van het illegale transport en van de reden(en) daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer is verstrekt.

In geval van terugname als bedoeld onder a), b) en c) is een nieuwe kennisgeving vereist, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending volstaat.

De nieuwe kennisgeving dient te worden gedaan door de onder a), b) of c) genoemde persoon of autoriteit, in die volgorde.

De bevoegde autoriteiten verzetten zich niet tegen de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging. Ingeval de bevoegde autoriteit van verzending een andere voorziening treft dan bedoeld onder d) of e), dient de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending, dan wel een natuurlijke of rechtspersoon namens haar, een nieuwe kennisgeving te doen, tenzij de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomen dat een naar behoren gemotiveerd verzoek van die bevoegde autoriteit volstaat.

3.   Indien de verantwoordelijkheid voor het een illegale overbrenging berust bij de ontvanger, zorgt de bevoegde autoriteit van bestemming ervoor dat de betrokken afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd of nuttig toegepast worden, en wel:

a)

door de ontvanger, of, indien dit niet mogelijk is,

b)

door de bevoegde autoriteit zelf dan wel namens haar door een natuurlijke of rechtspersoon.

Deze nuttige toepassing of verwijdering vindt plaats binnen dertig dagen of een andere door de betrokken bevoegde autoriteiten overeengekomen periode, nadat de bevoegde autoriteit van verzending kennis heeft gekregen, of door de bevoegde autoriteiten van bestemming of doorvoer schriftelijk in kennis is gesteld, van het illegale transport en van de redenen daarvan. Een dergelijke kennisgeving kan voortvloeien uit informatie die onder meer door andere bevoegde autoriteiten aan de bevoegde autoriteiten van verzending of doorvoer is verstrekt.

De betrokken bevoegde autoriteiten werken, voorzover noodzakelijk, samen om de afvalstoffen te verwijderen of nuttig toe te passen.

4.   Indien geen nieuwe kennisgeving hoeft te worden gedaan, wordt door de persoon die verantwoordelijk is voor de terugname of, indien dit niet mogelijk is, door de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuw vervoersdocument ingevuld overeenkomstig artikel 15 of artikel 16.

Indien de oorspronkelijke bevoegde autoriteit van verzending een nieuwe kennisgeving doet, is geen nieuwe borgsom of nieuwe gelijkwaardige verzekering vereist.

5.   Met name in gevallen waarin de verantwoordelijkheid voor de illegale overbrenging noch aan de kennisgever, noch aan de ontvanger kan worden toegeschreven, werken de bevoegde autoriteiten samen om te bewerkstelligen dat de betrokken afvalstoffen verwijderd of nuttig toegepast worden.

6.   Indien bij een voorlopige nuttige toepassing of een voorlopige verwijdering als bedoeld in artikel 6, lid 6, een illegale overbrenging wordt ontdekt nadat de voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering voltooid is, eindigt de subsidiaire verplichting van het land van verzending om de afvalstoffen terug te nemen of in een andere wijze van nuttige toepassing of verwijdering te voorzien, met de afgifte door de inrichting van de verklaring als bedoeld in artikel 15, d).

Indien een inrichting een verklaring van verwijdering of van nuttige toepassing afgeeft die resulteert in een illegale overbrenging en daardoor de borgsom wordt vrijgegeven, gelden lid 3 en artikel 25, lid 2, van toepassing.

7.   Indien in een lidstaat afvalstoffen van een illegale overbrenging worden ontdekt, is de bevoegde autoriteit die de rechtsmacht heeft over het gebied waarin de afvalstoffen zijn ontdekt, ervoor verantwoordelijk dat voorzieningen worden getroffen om de afvalstoffen veilig op te slaan, in afwachting van het moment waarop zij worden teruggezonden of op andere wijze niet-voorlopig worden nuttig toegepast of verwijderd.

8.   De artikelen 34 en 36 zijn niet van toepassing bij de terugzending van afvalstoffen van een illegale overbrenging naar een land van verzending waarvoor het in die artikelen bedoelde uitvoerverbod geldt.

9.   In het geval van een illegale overbrenging zoals omschreven in artikel 2, punt 35, onder g), gelden voor de opdrachtgever van de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.

10.   Dit artikel laat het communautaire en nationale aansprakelijkheidsrecht onverlet.

Artikel 25

Kosten van terugname bij illegale overbrenging

1.   De kosten in verband met de terugname van afvalstoffen van een illegale overbrenging, met inbegrip van de kosten van vervoer, van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 2, en de kosten van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, vanaf de dag waarop de bevoegde autoriteit van verzending er kennis van heeft gekregen dat een overbrenging illegaal is, worden in rekening gebracht:

a)

aan de kennisgever de facto in de volgorde van artikel 2, punt 15), en indien geen kennisgeving is gebeurd,

b)

aan de kennisgever de jure of andere natuurlijke of rechtspersonen, naar gelang van het geval, en, indien dit niet mogelijk is,

c)

aan de bevoegde autoriteit van verzending.

2.   De kosten van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 3, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht:

a)

aan de ontvanger, of, indien dit niet mogelijk is,

b)

aan de bevoegde autoriteit van bestemming.

3.   De kosten van nuttige toepassing of verwijdering uit hoofde van artikel 24, lid 5, met inbegrip van eventuele kosten van overbrenging en van opslag uit hoofde van artikel 24, lid 7, van afvalstoffen van een illegale overbrenging, worden in rekening gebracht:

a)

aan de kennisgever overeenkomstig de volgorde van artikel 2, punt 15), en/of de ontvanger, naargelang de betrokken bevoegde autoriteiten besluiten, of, indien dit niet mogelijk is,

b)

aan andere natuurlijke of rechtspersonen naargelang van het geval, of, indien dit niet mogelijk is,

c)

aan de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming.

4.   In het geval van een illegale overbrenging zoals omschreven in artikel 2, punt 35, onder g), gelden voor de opdrachtgever voor de overbrenging dezelfde, in dit artikel vastgelegde verplichtingen als voor de kennisgever.

5.   Dit artikel laat het nationale en communautaire aansprakelijkheidsrecht onverlet.

Hoofdstuk 5

Algemene administratieve bepalingen

Artikel 26

Vorm van de gegevenstoezending

1.   De volgende informatie en documenten mogen per post worden ingediend:

a)

een kennisgeving van een gepland transport als bedoeld in de artikelen 4 en 13;

b)

een verzoek om informatie en documentatie als bedoeld in de artikelen 4, 7 en 8;

c)

de informatie en documentatie als bedoeld in de artikelen 4, 7 en 8;

d)

schriftelijke toestemming voor een aangemeld transport als bedoeld in artikel 9;

e)

aan een transport gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 10;

f)

tegen een transport ingebrachte bezwaren als bedoeld in de artikelen 11 en 12;

g)

informatie over besluiten om vooraf goedkeuring te verlenen voor transporten naar specifieke inrichtingen voor nuttige toepassing als bedoeld in artikel 14, lid 3;

h)

schriftelijke bevestiging van ontvangst van de afvalstoffen als bedoeld in de artikelen 15 en 16;

i)

verklaring van verwijdering of nuttige toepassing als bedoeld in de artikelen 15 en 16;

j)

voorafgaande informatie over de feitelijke aanvang van een transport als bedoeld in artikel 16;

k)

informatie over wijziging van het transport na toestemming als bedoeld in artikel 17;

l)

schriftelijke toestemmingen en vervoersdocumenten die krachtens de titels IV tot en met VI moeten worden toegezonden.

2.   Met goedkeuring van de betrokken bevoegde autoriteiten en van de kennisgever kunnen de in lid 1 bedoelde documenten tevens worden ingediend via elk van de volgende communicatiekanalen:

a)

per fax; of

b)

per fax, gevolgd door toezending per post; of

c)

per e-mail met elektronische handtekening. In dat geval wordt een voorgeschreven stempel of handtekening vervangen door de digitale handtekening; of

d)

per e-mail zonder elektronische handtekening, met nazending per post.

3.   De documenten die elke overbrenging moeten vergezellen overeenkomstig artikel 16, c) en artikel 18 mogen in elektronische vorm, met digitale handtekeningen, worden aangeboden indien zij op ieder moment tijdens de overbrenging leesbaar zijn en indien dit voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbaar is.

4.   Met goedkeuring van de betrokken bevoegde autoriteiten en van de kennisgever kunnen de in lid 1 bedoelde informatie en documenten worden ingediend en uitgewisseld door middel van elektronische gegevensuitwisseling met elektronische handtekening of elektronische authentificatie als bedoeld in Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (20), of met een vergelijkbaar elektronisch authentificatiesysteem dat dezelfde mate van beveiliging biedt. In dergelijke gevallen kunnen organisatorische regelingen betreffende de elektronische gegevensuitwisseling worden getroffen.

Artikel 27

Taalkeuze

1.   Alle uit hoofde van de bepalingen van deze titel ingediende kennisgevingen, informatie, documentatie en andere mededelingen dienen te zijn gesteld in een voor de betrokken bevoegde autoriteiten aanvaardbare taal.

2.   De kennisgever verstrekt aan de betrokken bevoegde autoriteiten (een) gewaarmerkte vertaling(en) in een voor hen aanvaardbare taal, indien zij daarom verzoeken.

Artikel 28

Geschillen over de indeling

1.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling wat betreft het onderscheid tussen afval en niet-afval, worden de betrokken stoffen behandeld als afval, onverminderd het recht van het land van bestemming om het overgebrachte materiaal na aankomst volgens zijn eigen wetgeving te behandelen, voorzover deze wetgeving in overeenstemming is met de Gemeenschapswetgeving of het internationaal recht.

2.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de aangemelde afvalstoffen in de lijst van bijlage III, III A, III B of IV, worden de betrokken afvalstoffen als afvalstoffen van bijlage IV beschouwd.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten van verzending en van ontvangst het niet eens kunnen worden over de indeling van de afvalstoffenbehandeling als verwijdering dan wel als nuttige toepassing, worden de bepalingen inzake verwijdering toegepast.

4.   De leden 1 tot en met 3 zijn alleen van toepassing in het kader van deze verordening en laten het recht van belanghebbenden om geschillen over deze kwesties langs gerechtelijke weg te regelen, onverlet.

Artikel 29

Administratieve kosten

Aan de kennisgever kunnen passende administratieve kosten in verband met de uitvoering van de kennisgevings-en toezichtprocedure, alsmede de gangbare kosten van de passende analyses en inspecties, in rekening worden gebracht.

Artikel 30

Overeenkomsten voor grensgebieden

1.   In uitzonderingsgevallen en wanneer de specifieke geografische of demografische situatie zulks rechtvaardigt, kunnen lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten ter versoepeling van de kennisgevingsprocedure voor grensoverschrijdende overbrengingen van specifieke afvalstromen naar de dichtstbijzijnde geschikte installatie in het grensgebied tussen beide betrokken lidstaten.

2.   Die bilaterale overeenkomsten kunnen ook worden gesloten wanneer afval wordt overgebracht vanuit het land van verzending en daar wordt behandeld, maar door andere lidstaten wordt vervoerd.

3.   De lidstaten kunnen dergelijke overeenkomsten ook sluiten met landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

4.   Van dergelijke overeenkomsten wordt kennis gegeven aan de Commissie voordat zij van kracht worden.

Hoofdstuk 6

Overbrengingen binnen de Gemeenschap met doorvoer via derde landen

Artikel 31

Overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Wanneer een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen binnen de Gemeenschap plaatsvindt, met doorvoer via één of meer derde landen, vraagt de bevoegde autoriteit van verzending, in aanvulling op het in deze titel bepaalde, aan de bevoegde autoriteit van de derde landen of zij haar schriftelijk toestemming voor de geplande overbrenging wil toezenden:

a)

in het geval van partijen bij het Verdrag van Bazel binnen zestig dagen, tenzij zij overeenkomstig dat verdrag van dat recht heeft afgezien, of

b)

in het geval van landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Bazel, binnen een tussen de bevoegde autoriteiten overeengekomen termijn.

Artikel 32

Overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

1.   Wanneer een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen plaatsvindt binnen de Gemeenschap met doorvoer via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, geldt artikel 31.

2.   Wanneer een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen plaatsvindt binnen de Gemeenschap, met inbegrip van overbrengingen tussen plaatsen in dezelfde lidstaat maar met doorvoer via een of meer derde landen waarop het OESO-besluit wel van toepassing is, mag de in artikel 9 bedoelde toestemming stilzwijgend worden verleend, en indien geen bezwaar is ingediend of voorwaarden zijn gesteld, mag de overbrenging dertig dagen na de verzending van de bevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming overeenkomstig artikel 8 aanvangen.

TITEL III

OVERBRENGINGEN BINNEN LIDSTATEN

Artikel 33

Toepassing van deze verordening op overbrengingen uitsluitend binnen lidstaten

1.   De lidstaten voeren een passend stelsel in voor toezicht en controle op de overbrengingen van afvalstoffen uitsluitend binnen hun rechtsgebied. Dit stelsel moet aansluiten bij het communautaire stelsel van de titels II en VII.

2.   De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van hun stelsels voor toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen. De Commissie stelt de overige lidstaten ervan op de hoogte.

3.   De lidstaten kunnen het stelsel van de titels II en VII binnen hun rechtsgebied toepassen.

TITEL IV

UITVOER UIT DE GEMEENSCHAP NAAR DERDE LANDEN

Hoofdstuk 1

Uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 34

Uitvoerverbod en uitzondering voor uitvoer naar EVA-landen

1.   De uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit de Gemeenschap is verboden.

2.   Het verbod van lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar EVA-landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel.

3.   De uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen naar EVA-landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel is echter wel verboden:

a)

indien het betrokken EVA-land de invoer van dergelijke afvalstoffen verbiedt; of,

b)

indien de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen in het land van bestemming niet op ecologisch verantwoorde wijze, zoals bedoeld in artikel 49, zullen worden beheerd.

4.   Deze bepaling laat de terugnameplicht van de artikelen 22 en 24 onverlet.

Artikel 35

Procedures bij uitvoer naar EVA-landen

1.   Voor de uitvoer uit de Gemeenschap van afvalstoffen die bestemd zijn voor verwijdering in EVAlanden die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, geldt mutatis mutandis titel II, met de wijzigingen en aanvullingen van de leden 2 en 3.

2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a)

de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Gemeenschap beschikt na de verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van zestig dagen om aanvullende informatie vereisen over aangemelde overbrenging te vereisen, of om stilzwijgende of — al dan niet aan voorwaarden verbonden- schriftelijke toestemming te verlenen, indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen hierover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van het Verdrag van Bazel, om; en

b)

de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap neemt pas een besluit over de uit hoofde van artikel 9 vereiste toestemming voor een overbrenging nadat zij schriftelijke toestemming heeft ontvangen van de bevoegde autoriteiten van bestemming en eventueel schriftelijke of mondelinge toestemming van de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Gemeenschap en ten vroegste 61 dagen na de verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van doorvoer. De bevoegde autoriteit van verzending mag haar besluit nemen voordat de periode van 61 dagen is verstreken indien zij de schriftelijke toestemming heeft van de andere betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing:

a)

de bevoegde autoriteit van doorvoer in de Gemeenschap zendt de kennisgever een bevestiging van ontvangst van de kennisgeving;

b)

de bevoegde autoriteiten van verzending en eventueel van doorvoer in de Gemeenschap zenden een afgestempeld afschrift van hun toestemming voor de overbrenging aan het douanekantoor van uitvoer en aan het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap;

c)

een afschrift van het vervoersdocument wordt door de vervoerder afgegeven bij het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap.

d)

zodra de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten, zendt het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap een afgestempeld afschrift van het vervoersdocument aan de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap waarin het verklaart dat de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten;

e)

indien de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap 42 dagen nadat de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten geen bericht van de inrichting heeft gekregen dat deze de afvalstoffen heeft ontvangen, stelt zij terstond de bevoegde autoriteit van bestemming op de hoogte; en

f)

het in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en in artikel 5 bedoelde contract bepaalt dat:

i)

de inrichting de kosten draagt die voortvloeien uit de verplichting de afvalstoffen terug te brengen naar het rechtsgebied van de bevoegde autoriteit van verzending en uit de nuttige toepassing of verwijdering op een andere, ecologisch verantwoorde wijze, indien de ontvanger een onjuiste verklaring van verwijdering afgeeft op grond waarvan de borgsom wordt vrijgegeven;

ii)

de inrichting aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten binnen drie dagen na ontvangst van de voor verwijdering bestemde afvalstoffen een afschrift zendt van het volledig ingevulde vervoersdocument, met uitzondering van de onder iii) bedoelde verklaring van verwijdering; en

iii)

de inrichting zo snel mogelijk, doch uiterlijk dertig dagen nadat de verwijdering voltooid is en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen, onder haar verantwoordelijkheid verklaart dat de verwijdering heeft plaatsgevonden en afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten zendt.

4.   De overbrenging mag pas aanvangen wanneer:

a)

de kennisgever schriftelijke toestemming heeft ontvangen van de bevoegde autoriteit van verzending, van de bevoegde autoriteiten van bestemming en eventueel van doorvoer buiten de Gemeenschap, en wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan;

b)

de kennisgever en de ontvanger een contract hebben gesloten dat juridisch bindend is zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5;

c)

een borgsom is gestort of een gelijkwaardige verzekering is gesloten, die juridisch bindend is en in werking getreden is zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 5, en artikel 6; en

d)

het ecologisch verantwoord beheer als bedoeld in artikel 49 gewaarborgd is.

5.   Bij uitvoer van afvalstoffen vindt de verwijdering plaats in een inrichting die conform de toepasselijke nationale wetgeving in het land van invoer geëxploiteerd wordt of mag worden.

6.   Indien een douanekantoor van uitvoer of een douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap een illegale overbrenging ontdekt, stelt het hiervan terstond de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor in kennis, en deze:

a)

stelt hiervan terstond de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap in kennis; en

b)

zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending een besluit heeft genomen en dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor heeft meegedeeld.

Hoofdstuk 2

Uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Titel 2

Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is

Artikel 36

Uitvoerverbod

1.   De uitvoer uit de Gemeenschap van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:

a)

in bijlage V als gevaarlijk opgenomen afvalstoffen;

b)

de afvalstoffen van bijlage V, deel 3;

c)

gevaarlijke afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage V vallen;

d)

mengsels van gevaarlijke afvalstoffen en mengsels van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen die niet onder één enkele code van bijlage V vallen;

e)

afvalstoffen die door het land van bestemming als gevaarlijk worden aangemerkt volgens artikel 3 van het Verdrag van Bazel;

f)

afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden, of;

g)

afvalstoffen waarvoor de bevoegde autoriteit van verzending redenen heeft om aan te nemen dat zij in het land van bestemming niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 47 zullen worden beheerd.

2.   Deze bepaling laat de terugnameplicht van de artikelen 22 en 24 onverlet.

3.   De lidstaten kunnen in uitzonderlijke gevallen, op basis van door de kennisgever op gepaste wijze verstrekte gegevens, bepalen dat een specifieke gevaarlijke afvalstof van bijlage V uitgesloten is van het uitvoerverbod indien zij geen van de in bijlage III bij Richtlijn 91/689/EEG vermelde eigenschappen vertoont, waarbij voor de codes H3 tot en met H8, H10 en H11 als omschreven in deze bijlage rekening wordt gehouden met de grenswaarden die zijn vastgesteld in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (21).

4.   Het feit dat een afvalstof niet als gevaarlijk in bijlage V is opgenomen of in bijlage V, deel 1, lijst B, is opgenomen, sluit niet uit dat deze afvalstof in uitzonderlijke gevallen toch als gevaarlijk wordt aangemerkt en dus onder het uitvoerverbod valt, namelijk indien zij in bijlage III bij Richtlijn 91/689/EEG vermelde eigenschappen vertoont, waarbij voor de codes H3 tot en met H8, H10 en H11 als omschreven in deze bijlage rekening wordt gehouden met de in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie vastgestelde grenswaarden, zoals bepaald in artikel 1, lid 4, tweede streepje, van Richtlijn 91/689/EEG en in de inleidende alinea van bijlage III van deze verordening.

5.   In de in de leden 3 en 4 bedoelde gevallen brengt de betrokken lidstaat het beoogde land van invoer op de hoogte alvorens een beslissing te nemen. De lidstaten delen de Commissie dergelijke gevallen vóór het einde van elk kalenderjaar mee. De Commissie geeft de informatie door aan alle lidstaten en aan het secretariaat van het Verdrag van Bazel. Op basis van de verstrekte informatie kan de Commissie opmerkingen maken en zo nodig bijlage V aanpassen overeenkomstig artikel 58.

Artikel 37

Procedures voor de uitvoer van afvalstoffen van de bijlagen III of III A

1.   Met betrekking tot afvalstoffen van de bijlagen III of III A waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:

i)

schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd; en

ii)

aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.

Elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt over de volgende mogelijkheden:

a)

een verbod;

b)

een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35; en

c)

geen controle in het land van bestemming.

2.   Vóór de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een verordening vast waarin de antwoorden op de verzoeken uit hoofde van lid 1 worden verdisconteerd, en stelt zij het krachtens artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG opgerichte comité hiervan in kennis.

Indien een land geen bevestiging doet toekomen als bedoeld in lid 1, of indien er om welke reden dan ook geen contact is geweest met een land, geldt voor dat land de procedure van lid 1, b).

De vastgestelde verordening wordt door de Commissie op gezette tijden aangepast.

3.   Indien een land in zijn antwoord verklaart dat bepaalde overbrengingen van afvalstoffen niet aan controle worden onderworpen, is artikel 18 mutatis mutandis op deze overbrengingen van toepassing.

4.   Bij uitvoer van afvalstoffen vindt de nuttige toepassing plaats in een inrichting die conform de toepasselijke nationale wetgeving in het land van invoer geëxploiteerd wordt of mag worden.

5.   In geval van overbrenging van niet in bijlage III onder één code ingedeelde afvalstoffen, van niet in bijlage III of III A onder één code ingedeelde mengsels van afvalstoffen of van in bijlage III B ingedeelde afvalstoffen, geldt lid 1, onder b), van dit artikel, op voorwaarde dat de uitvoer niet op grond van artikel 36, lid 1, onder b) is verboden.

Titel 2

Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is

Artikel 38

Uitvoer van afvalstoffen van de bijlagen III, III A, III B, IV en IV A

1.   Voor de uitvoer uit de Gemeenschap van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van de bijlagen III, III A, III B, IV en IV A, en vanniet in bijlage III, IV of IVA onder één code ingedeelde afvalstoffen of van mengsels van afvalstoffen die naar landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, al dan niet met doorvoer via landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, geldt mutatis mutandis titel II, met de wijzigingen en aanvullingen van de leden 2, 3 en 5.

2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a)

op voor een voorlopige handeling bestemde mengsels van afvalstoffen van bijlage III A is de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming van toepassing indien de volgende al dan niet voorlopige of nuttige toepassing of verwijdering plaatsvindt in een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is;

b)

voor afvalstoffen van bijlage III B geldt de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming.

c)

de uit hoofde van artikel 9 vereiste toestemming mag stilzwijgend worden verleend door de bevoegde autoriteit van bestemming buiten de Gemeenschap.

3.   Op de uitvoer van afvalstoffen van de bijlagen IV en IV A zijn de volgende aanvullende bepalingen van toepassing:

a)

de bevoegde autoriteiten van verzending en eventueel van doorvoer in de Gemeenschap zenden een afgestempeld afschrift van hun besluit om toestemming te verlenen voor de overbrenging aan het douanekantoor van uitvoer en aan het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap;

b)

een afschrift van het vervoersdocument wordt door de vervoerder afgegeven bij het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap.

c)

zodra de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten, zendt het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap een afgestempeld afschrift van het vervoersdocument aan de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap waarin het verklaart dat de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten;

d)

indien de bevoegde autoriteit van verzending 42 dagen nadat de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten geen bericht van de inrichting heeft gekregen dat deze de afvalstoffen heeft ontvangen, stelt zij onverwijld het land van bestemming op de hoogte; en

e)

het in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5 bedoelde contract bepaalt dat:

i)

de inrichting de kosten draagt die voortvloeien uit de verplichting de afvalstoffen terug te brengen naar het rechtsgebied van de bevoegde autoriteit van verzending, alsmede uit de nuttige toepassing of verwijdering op een andere, ecologisch verantwoorde wijze, indien de ontvanger een onjuiste verklaring van nuttige toepassing afgeeft op grond waarvan de borgsom wordt vrijgegeven;

ii)

de inrichting aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten binnen drie dagen na ontvangst van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen een afschrift zendt van het volledig ingevuld en ondertekend vervoersdocument, met uitzondering van de onder iii), bedoelde verklaring van nuttige toepassing; en

iii)

de inrichting zo snel mogelijk, doch uiterlijk dertig dagen nadat de nuttige toepassing voltooid is en uiterlijk één kalenderjaar na de ontvangst van de afvalstoffen, onder haar verantwoordelijkheid verklaart dat de nuttige toepassing heeft plaatsgevonden en afschriften van het vervoersdocument met deze verklaring aan de kennisgever en de betrokken bevoegde autoriteiten zendt.

4.   De overbrenging mag pas aanvangen wanneer:

a)

de kennisgever schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer heeft ontvangen, of stilzwijgende toestemming door de bevoegde autoriteit van bestemming en van doorvoer buiten de Gemeenschap is verleend, en mag worden verondersteld, alsmede aan de gestelde voorwaarden is voldaan;

b)

er is voldaan aan artikel 35, lid 4, onder b), c) en d).

5.   Bij de uitvoer van afvalstoffen van de bijlagen IV en IV A als omschreven in lid 1 met doorvoer via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, gelden de volgende wijzigingen:

a)

de bevoegde autoriteit van doorvoer waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt na de verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van zestig dagen om aanvullende informatie over de aangemelde overbrenging te vereisen, of om stilzwijgende of — al dan niet aan voorwaarden verbonden- schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afziet van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen hierover heeft geïnformeerd overeenkomstig artikel 6, lid 4, van het Verdrag van Bazel; en

b)

de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap neemt pas een besluit over de uit hoofde van artikel 9 vereiste toestemming voor een overbrenging nadat zij schriftelijke of stilzwijgende toestemming heeft ontvangen van de bevoegde autoriteit van doorvoer van het land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en ten vroegste 61 dagen na de verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van doorvoer. De bevoegde autoriteit van verzending mag haar besluit nemen voordat de periode van 61 dagen is verstreken indien zij de schriftelijke toestemming heeft van de andere betrokken bevoegde autoriteiten.

6.   Bij de uitvoer van afvalstoffen vindt de nuttige toepassing plaats in een inrichting die conform de toepasselijke nationale wetgeving in het land van invoer geëxploiteerd wordt of mag worden.

7.   Indien een douanekantoor van uitvoer of een douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap een illegale overbrenging ontdekt, stelt het hiervan terstond de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor in kennis, en deze:

a)

stelt hiervan terstond de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap in kennis; en

b)

zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending een besluit heeft genomen en het dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor waar de afvalstoffen worden tegengehouden, heeft meegedeeld.

Hoofdstuk 3

Algemene bepalingen

Artikel 39

Uitvoer naar het Zuidpoolgebied

De uitvoer van afvalstoffen uit de Gemeenschap naar het Zuidpoolgebied is verboden.

Artikel 40

Uitvoer naar landen en gebieden overzee

1.   De uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit de Gemeenschap naar landen en gebieden overzee is verboden.

2.   Op de uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen naar landen en gebieden overzee is mutatis mutandis het verbod van artikel 36 van toepassing.

3.   Op de uitvoer van voor nuttige toepassing in landen en gebieden overzee bestemde afvalstoffen die niet onder het uitvoerverbod van lid 2 valt, zijn mutatis mutandis de bepalingen van titel II van toepassing.

TITEL V

INVOER IN DE GEMEENSCHAP UIT DERDE LANDEN

Hoofdstuk 1

Invoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 41

Invoerverbod en uitzondering voor invoer uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, of die een overeenkomst hebben gesloten, of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

1.   Invoer in de Gemeenschap van voor verwijdering bestemde afvalstoffen is verboden, behoudens uit:

a)

landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel; of

b)

andere landen waarmee de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen die verenigbaar zijn met de wetgeving van de Gemeenschap en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel; of,

c)

andere landen waarmee afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen in overeenstemming met lid 2; of

d)

andere gebieden in gevallen waarin, om uitzonderlijke redenen in crisissituaties, vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, geen bilaterale overeenkomsten of regelingen krachtens de punten b) of c) kunnen worden gesloten omdat in het land van verzending geen bevoegde autoriteit is aangewezen of omdat deze autoriteit niet in staat is te handelen.

2.   In uitzonderlijke gevallen kunnen afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor de verwijdering van specifieke afvalstoffen in die lidstaten, ingeval die afvalstoffen in het land van verzending niet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze, zoals bedoeld in artikel 49, zullen worden beheerd.

Dergelijke overeenkomsten en regelingen zijn verenigbaar met de wetgeving van de Gemeenschap en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel.

Deze overeenkomsten en regelingen garanderen dat de verwijdering plaats vindt in een goedgekeurde inrichting die zich houdt aan de eisen ten aanzien van een milieuhygiënisch verantwoord beheer.

De overeenkomsten en regelingen garanderen tevens dat de afvalstoffen ontstaan zijn in het land van verzending en dat de verwijdering uitsluitend zal plaatsvinden in de lidstaat waarmee de overeenkomst is gesloten of de regeling is getroffen.

Deze overeenkomsten of regelingen worden, voordat zij worden ondertekend, ter kennis van de Commissie gebracht. In noodgevallen mogen zij evenwel ten hoogste één maand na ondertekening ter kennis worden gebracht.

3.   Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die in overeenstemming met lid 1, onder b) en c), tot stand komen, zijn gebaseerd op de procedurele vereisten van artikel 42.

4.   De in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde landen dienen vooraf een met redenen omkleed verzoek in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in de Gemeenschap, waarin zij uiteenzetten dat zij niet over de technische mogelijkheden en de noodzakelijke inrichtingen beschikken om de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze te verwijderen en die redelijkerwijze ook niet kunnen verwerven.

Artikel 42

Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

1.   Bij de invoer in de Gemeenschap van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, gelden mutatis mutandis de bepalingen van titel II, met de wijzigingen en aanvullingen die in de leden 2 en 3 zijn omschreven.

2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a)

de bevoegde autoriteit van doorvoer buiten de Gemeenschap beschikt na de verzending van de bevestiging van ontvangst van de kennisgeving over een termijn van zestig dagen om aanvullende informatie over de aangemelde overbrenging te vereisen, of om stilzwijgende of — al dan niet aan voorwaarden verbonden — schriftelijke toestemming te verlenen indien het betrokken land afgezien heeft van voorafgaande schriftelijke toestemming en de overige partijen hierover heeft geïnformeerd overeenkomst artikel 6, lid 4, van het Verdrag van Bazel; en

b)

In de in artikel 41, lid 1, onder d), genoemde gevallen, waarin er sprake is van crisissituaties, vredestichtings-en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, vervalt de vereiste van toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending.

3.   De volgende aanvullende bepalingen zijn van toepassing:

a)

de bevoegde autoriteit van doorvoer in de Gemeenschap zendt de kennisgever een bevestiging van ontvangst van de kennisgeving, met afschrift aan de betrokken bevoegde autoriteiten;

b)

de bevoegde autoriteiten van bestemming en eventueel van doorvoer in de Gemeenschap zenden een afgestempeld afschrift van hun toestemming voor de overbrenging aan het douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap;

c)

een afschrift van het vervoersdocument wordt door de vervoerder afgegeven bij het douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap.

d)

na de noodzakelijke douaneformaliteiten te hebben vervuld, zendt het douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap een afgestempeld afschrift van het vervoersdocument aan de bevoegde autoriteit van bestemming en van doorvoer in de Gemeenschap waarin het verklaart dat de afvalstoffen de Gemeenschap zijn binnengekomen; en

4.   De overbrenging mag pas aanvangen wanneer, naast de voorschriften van titel II:

a)

de kennisgever schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer heeft ontvangen, alsmede aan de gestelde voorwaarden is voldaan;

b)

de kennisgever en de ontvanger een contract hebben gesloten dat juridisch bindend is zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5;

c)

een borgsom is gestort of een gelijkwaardige verzekering is gesloten, die juridisch bindend is en in werking is getreden zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 5, en artikel 6; en

d)

de bescherming van het milieu gewaarborgd is overeenkomstig artikel 49.

5.   Indien een douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap een illegale overbrenging ontdekt, stelt het hiervan terstond de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor in kennis en deze:

a)

stelt hiervan terstond de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap in kennis waarna deze de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Gemeenschap inlicht; en

b)

zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Gemeenschap een besluit heeft genomen en dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor heeft meegedeeld.

Hoofdstuk 2

Invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Artikel 43

Invoerverbod -en uitzondering voor invoer uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, of die partij zijn bij het Verdrag van Bazel, of een overeenkomst hebben gesloten, of uit andere gebieden in crisisof oorlogssituaties

1.   De invoer in de Gemeenschap van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen is verboden, behoudens uit:

a)

landen waarop het OESO-besluit van toepassing is; of

b)

landen die partij zijn bij het Verdrag van Bazel; of

c)

andere landen waarmee de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten bilaterale of multilaterale overeenkomsten hebben gesloten of regelingen hebben getroffen die verenigbaar zijn met de wetgeving van de Gemeenschap en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel; of

d)

andere landen waarmee afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen in overeenstemming met lid 2; of

e)

andere gebieden in gevallen waarin, om uitzonderlijke redenen in crisissituaties, vredestichtings- en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, geen bilaterale overeenkomsten of regelingen krachtens de punten b) of c) kunnen worden gesloten omdat in het land van verzending geen bevoegde autoriteit is aangewezen of omdat deze autoriteit niet in staat is te handelen.

2.   In uitzonderlijke gevallen kunnen afzonderlijke lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten of regelingen treffen voor de nuttige toepassing van specifieke afvalstoffen ingeval die afvalstoffen in het land van verzending niet op ecologisch verantwoorde wijze in de zin van artikel 49 zullen worden beheerd.

In dergelijke gevallen is artikel 41, lid 2, van toepassing.

3.   Bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die in overeenstemming met lid 1, onder c) en d), tot stand komen, dienen te zijn gebaseerd op de procedurele vereisten van artikel 42, voorzover van toepassing.

Artikel 44

Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

1.   Bij de invoer in de Gemeenschap van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit landen waarop het OESO-besluit van toepassing is en met doorvoer via landen waarop het OESO-besluit van toepassing is, gelden mutatis mutandis de bepalingen van titel II, met de wijzigingen en toevoegingen die in de leden 2 en 3 zijn omschreven.

2.   De volgende wijzigingen zijn van toepassing:

a)

de uit hoofde van artikel 9 vereiste toestemming kan stilzwijgend worden verleend door de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Gemeenschap;

b)

de kennisgever kan overeenkomst artikel 4 een voorafgaande schriftelijke kennisgeving toezenden.

c)

In de in artikel 43, lid 1, onder e), genoemde gevallen, waarin er sprake is van crisissituaties, vredestichtings-en vredeshandhavingsoperaties of oorlogssituaties, vervalt de vereiste van toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending.

3.   Er moet bovendien zijn voldaan aan artikel 42, lid 3, onder b), c) en d).

4.   De overbrenging kan pas plaatsvinden wanneer:

a)

de kennisgever schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en eventueel van doorvoer heeft ontvangen, of stilzwijgende toestemming door de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Gemeenschap is verleend en mag worden verondersteld, alsmede aan de gestelde voorwaarden is voldaan;

b)

de kennisgever en de ontvanger een contract hebben gesloten dat juridisch bindend is zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 4, en artikel 5;

c)

een borgsom is gestort of een gelijkwaardige verzekering is gesloten, en deze juridisch bindend en van toepassing is zoals bepaald in artikel 4, tweede alinea, punt 5, en artikel 6; en

d)

de bescherming van het milieu gewaarborgd is, overeenkomstig de eisen van artikel 49.

5.   Indien een douanekantoor van binnenkomst in de Gemeenschap een illegale overbrenging ontdekt, stelt het hiervan terstond de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor in kennis, en deze:

a)

stelt hiervan terstond de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap in kennis, waarna deze de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Gemeenschap inlicht; en

b)

zorgt ervoor dat de overbrenging van de afvalstoffen wordt tegengehouden totdat de bevoegde autoriteit van verzending buiten de Gemeenschap een besluit heeft genomen en dit schriftelijk aan de bevoegde autoriteit in het land van het douanekantoor heeft meegedeeld.

Artikel 45

Eisen ten aanzien van de procedure bij invoer uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is maar dat partij is bij het Verdrag van Bazel of uit andere gebieden in crisis- of oorlogssituaties

Voor invoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen in de Gemeenschap

a)

uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, of

b)

met doorvoer via een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en dat eveneens partij is bij het Verdrag van Bazel

geldt mutatis mutandis artikel 42.

Hoofdstuk 3

Algemene bepalingen

Artikel 46

Invoer uit landen en gebieden overzee

1.   Bij invoer in de Gemeenschap van afvalstoffen uit landen en gebieden overzee geldt mutatis mutandis titel II.

2.   Een land of gebied overzee en de lidstaat waartoe het behoort, mogen nationale procedures toepassen op overbrengingen uit dat land of gebied overzee naar die lidstaat.

3.   De lidstaten die van lid 2 gebruik maken, stellen de Commissie in kennis van de gevolgde nationale procedures.

TITEL VI

DOORVOER VIA DE GEMEENSCHAP UIT EN NAAR DERDE LANDEN

Hoofdstuk 1

Doorvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Artikel 47

Doorvoer via de Gemeenschap van voor verwijdering bestemde afvalstoffen

Voor doorvoer via lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit en naar derde landen geldt mutatis mutandis artikel 42, met de volgende wijzigingen en aanvullingen:

a)

de eerste en de laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Gemeenschap zenden, al naargelang van het geval, een afgestempeld afschrift van hun toestemming voor de overbrenging of, indien zij stilzwijgende toestemming hebben verleend, een afschrift van de kennisgeving overeenkomstig artikel 42, lid 3, onder a), aan de douanekantoren van binnenkomst in, respectievelijk van uitgang uit de Gemeenschap; en

b)

zodra de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten, zendt het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap een afgestempeld afschrift van het vervoersdocument aan de bevoegde autoriteiten van doorvoer in de Gemeenschap en verklaart dat de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten;

Hoofdstuk 2

Doorvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

Artikel 48

Doorvoer via de Gemeenschap van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen

1.   Voor doorvoer via lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit en naar een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, geldt mutatis mutandis artikel 47.

2.   Voor doorvoer via lidstaten van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen uit en naar een land waarop het OESO-besluit van toepassing is, geldt mutatis mutandis artikel 44, met de volgende wijzigingen en aanvullingen:

a)

de eerste en de laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Gemeenschap zenden, al naargelang van het geval, een afgestempeld afschrift van hun besluit om toestemming te verlenen voor de overbrenging of, indien zij stilzwijgende toestemming hebben verleend, een afschrift van de kennisgeving overeenkomstig artikel 42, lid 3, onder a), aan de douanekantoren van binnenkomst in, respectievelijk van uitgang uit de Gemeenschap; en

b)

zodra de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten, zendt het douanekantoor van uitgang uit de Gemeenschap een afgestempeld afschrift van het vervoersdocument aan de bevoegde autoriteit van doorvoer in de Gemeenschap en verklaart dat de afvalstoffen de Gemeenschap hebben verlaten;

3.   Bij de doorvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen via een of meer lidstaten uit een land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is naar een land waarop dat besluit wel van toepassing is of vice versa, geldt lid 1 voor het land waarop het OESO-besluit niet van toepassing en geldt lid 2 voor het land waarop dat besluit wel van toepassing is.

TITEL VII

OVERIGE BEPALINGEN

Hoofdstuk 1

Aanvullende verplichtingen

Artikel 49

Bescherming van het milieu

1.   De producent, de kennisgever en de overige bij een afvalstoffenoverbrenging en/of de nuttige toepassing of verwijdering daarvan betrokken ondernemingen treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de door hen vervoerde afvalstoffen gedurende de overbrenging, de nuttige toepassing en de verwijdering zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en op ecologisch verantwoorde wijze beheerd worden. In het bijzonder wordt daartoe, indien de overbrenging in de Gemeenschap plaatsvindt, voldaan aan de eisen van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG en de afvalstoffenwetgeving in de Gemeenschap.

2.   In geval van uitvoer uit de Gemeenschap zal de bevoegde autoriteit van verzending in de Gemeenschap:

a)

eisen en ervoor zorgen dat de afvalstoffen gedurende de overbrenging op ecologisch verantwoorde wijze worden beheerd, met inbegrip van de verwijdering overeenkomstig de artikelen 36 en 38, of nuttige toepassing overeenkomstig artikel 34, in het derde land van bestemming;

b)

een verbod instellen op de uitvoer naar derde landen indien zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet zullen worden beheerd volgens de onder a) vermelde eisen.

Indien de kennisgever of de bevoegde autoriteit in het land van bestemming kan aantonen dat de ontvangstinstallatie wordt beheerd volgens normen inzake menselijke gezondheid en milieubescherming die in het algemeen gelijkwaardig zijn aan met in de wetgeving van de Gemeenschap vastgelegde normen, mag worden vermoed dat de betrokken nuttige toepassing of verwijdering op ecologisch verantwoorde wijze wordt beheerd.

Dit vermoeden vormt evenwel geen beletsel voor een algehele evaluatie van het ecologisch verantwoord beheer voor de duur van de overbrenging tot en met de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming buiten de Gemeenschap.

Voor richtsnoeren inzake ecologisch beheer kunnen de in bijlage VIII opgenomen richtsnoeren worden geraadpleegd.

3.   In geval van invoer in de Gemeenschap zal de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap:

a)

eisen en met de nodige maatregelen ervoor zorgen dat afvalstoffen die naar haar rechtsgebied worden gebracht, gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming, worden beheerd zonder gevaar voor de gezondheid van de mens, zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG en de overige afvalstoffenwetgeving van de Gemeenschap;

b)

een verbod instellen op de invoer van afvalstoffen uit derde landen indien zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet zullen worden beheerd volgens de onder a) vermelde eisen.

Artikel 50

Handhaving in de lidstaten

1.   De lidstaten bepalen de voorschriften inzake sancties op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de nationale wetgeving met betrekking tot het voorkomen en opsporen van illegale overbrengingen en van de sancties voor dergelijke overbrengingen.

2.   De lidstaten voorzien in het kader van de handhaving van deze verordening onder meer in controles van inrichtingen en ondernemingen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 75/442/EEG, alsmede in steekproefsgewijze controles tijdens de overbrenging of de daaraan gerelateerde nuttige toepassing of verwijdering.

3.   Controles van overbrengingen kunnen met name plaatsvinden:

a)

op de plaats van verzending, uitgevoerd met de producent, houder of kennisgever;

b)

op de plaats van bestemming, uitgevoerd met de inrichting ;

c)

aan de buitengrenzen van de Gemeenschap; en/of

d)

tijdens de overbrenging binnen de Gemeenschap;

4.   De controles op de overbrengingen behelzen controle van de documenten, bevestiging van de aard van de afvalstoffen en, indien daar aanleiding voor is, fysieke controle van de afvalstoffen.

5.   De lidstaten werken onderling in bilateraal of multilateraal verband samen ten behoeve van de preventie en opsporing van illegale overbrengingen.

De lidstaten wijzen leden van hun team van vaste medewerkers aan die verantwoordelijk zijn voor deze samenwerking en stellen vast waarop de fysieke controles zich dienen te concentreren. De informatie wordt naar de Commissie gestuurd die een samengevoegde lijst verstrekt aan de in artikel 54 genoemde correspondenten.

6.   Een lidstaat kan op verzoek van een andere lidstaat optreden tegen personen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van afvalstoffen en die zich op zijn grondgebied bevinden.

Artikel 51

Verslaglegging door de lidstaten

1.   Vóór het einde van elk kalenderjaar zenden de lidstaten de Commissie het verslag over het voorafgaande kalenderjaar toe dat zij in overeenstemming met artikel 13, lid 3, van het Verdrag van Bazel hebben opgesteld en aan het secretariaat van het Verdrag van Bazel hebben toegezonden.

2.   Vóór het einde van elk kalenderjaar stellen de lidstaten tevens een op de aanvullende vragenlijst van bijlage IX gebaseerd verslag op over het voorafgaande jaar en zenden zij dit aan de Commissie.

3.   De door de lidstaten uit hoofde van de leden 1 en 2 opgestelde verslagen worden in elektronische vorm bij de Commissie ingediend.

4.   Aan de hand van deze verslagen brengt de Commissie om de drie jaar verslag uit over de uitvoering van deze verordening door de Gemeenschap en haar lidstaten.

Artikel 52

Internationale samenwerking

De lidstaten werken met de andere partijen bij het Verdrag van Bazel en met intergouvernementele organisaties samen, in overleg met de Commissie wanneer zulks passend en noodzakelijk is, en werken samen en dit onder meer via de uitwisseling en/of het gezamenlijk gebruik van gegevens, de bevordering van milieuhygiënisch verantwoorde technieken en de uitwerking van passende codes inzake goede praktijken.

Artikel 53

Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

De lidstaten wijzen de voor de uitvoering van deze verordening bevoegde autoriteit of autoriteiten aan. Elke lidstaat wijst slechts één bevoegde autoriteit van doorvoer aan.

Artikel 54

Aanwijzing van correspondenten

De lidstaten en de Commissie wijzen elk één of meer correspondenten aan die tot taak hebben personen of ondernemingen die inlichtingen vereisen, te informeren en te adviseren. De correspondent van de Commissie legt de correspondenten van de lidstaten alle hem gestelde vragen voor die hen aangaan, en vice versa.

Artikel 55

Aanwijzing van de douanekantoren van binnenkomst in en van uitgang uit de Gemeenschap

De lidstaten kunnen voor de overbrenging van afvalstoffen naar en uit de Gemeenschap specifieke douanekantoren van binnenkomst en van uitgang aanwijzen. Indien een lidstaat besluit zulke douanekantoren aan te wijzen, mogen voor de overbrenging van afvalstoffen geen andere grensovergangen in die lidstaat voor het binnenkomen of verlaten van de Gemeenschap worden gebruikt.

Artikel 56

Mededeling en informatieverstrekking omtrent de aanwijzingen

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de aanwijzing van:

a)

de bevoegde autoriteiten, uit hoofde van artikel 53;

b)

de correspondenten, uit hoofde van artikel 54 en

c)

in voorkomend geval, de douanekantoren van binnenkomst in en van uitgang uit de Gemeenschap, uit hoofde van artikel 55.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie de volgende gegevens over deze aanwijzingen:

a)

na(a)m(en);

b)

postadres(sen);

c)

elektronisch(e)-postadres(sen);

d)

telefoonnummer(s);

e)

faxnummer(s) en

f)

de voor de bevoegde autoriteiten aanvaardbare talen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen in deze gegevens.

4.   Deze gegevens, alsmede de wijzigingen daarvan, worden de Commissie in elektronische vorm en, indien nodig, op papier meegedeeld.

5.   De Commissie publiceert op haar websites de lijsten van de aangewezen bevoegde autoriteiten, correspondenten en douanekantoren van binnenkomst in en vertrek uit de Gemeenschap, en actualiseert deze lijsten wanneer daartoe aanleiding is.

Hoofdstuk 2

Overige bepalingen

Artikel 57

Vergadering van correspondenten

De Commissie roept, op verzoek van lidstaten of indien daartoe anderszins aanleiding is, op gezette tijden een vergadering van correspondenten bijeen ten einde met hen vraagstukken in verband met de toepassing van deze verordening te bespreken. Belangrijke aandeelhouders worden voor deze vergaderingen, of delen van vergaderingen, uitgenodigd, indien alle lidstaten en de Commissie het erover eens zijn dat dat passend is.

Artikel 58

Wijziging van de bijlagen

1.   De bijlagen kunnen door de Commissie worden aangepast aan de laatste wetenschappelijke en technische inzichten door middel van verordeningen en overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 18, lid 2, van Richtlijn 75/442/EEG. Daarnaast:

a)

worden de bijlagen I, II, III, III A, IV en V aangepast aan de wijzigingen die in het kader van het Verdrag van Bazel en van het OESO-besluit zijn overeengekomen; voorts wordt bijlage I, C over specifieke instructies voor het invullen van de kennisgevings- en vervoersdocumenten ten laatste op de datum van toepassing van deze verordening aangevuld, met inachtneming van de OESO-instructies;

b)

mogen niet-ingedeelde soorten afvalstoffen voorlopig worden toegevoegd aan bijlage III B, IV of V in afwachting van een besluit tot opneming in de desbetreffende bijlagen van het Verdrag van Bazel of het OESO-besluit;

c)

mag, in afwachting van een besluit tot opneming in de desbetreffende bijlagen van het Verdrag van Bazel of het OESO-besluit voor mengsels van twee of meer groene soorten afvalstoffen van bijlage III op verzoek van een lidstaat worden overwogen die mengsels voorlopig in de in artikel 3, lid 2, genoemde gevallen toe te voegen aan bijlage III A. De oorspronkelijke codes van bijlage III A worden indien mogelijk ingevoegd voor de datum waarop deze verordening van toepassing wordt en ten laatste zes maanden na die datum. Bijlage III A kan de bepaling bevatten dat één of meer van de codes daarin niet van toepassing zijn op uitvoer naar landen waarvoor het OESO-besluit niet geldt;

d)

worden de in artikel 3, lid 3, bedoelde uitzonderlijke gevallen vastgesteld, en worden, indien noodzakelijk, de betreffende afvalstoffen toegevoegd aan de bijlagen IV A en V, en geschrapt uit bijlage III;

e)

wordt bijlage V aangepast aan de wijzigingen in de lijst van gevaarlijke afvalstoffen die overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG zijn vastgesteld;

f)

wordt bijlage VIII aangepast aan de desbetreffende internationale overeenkomsten en akkoorden.

2.   Bij wijzigingen in bijlage IX wordt het comité dat is ingesteld bij Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde Richtlijnen op milieugebied (22) volledig bij de besluitvorming betrokken.

3.   De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 3 maanden.

Artikel 59

Aanvullende maatregelen

1.   De Commissie kan in verband met de uitvoering van deze verordening de volgende aanvullende maatregelen treffen:

a)

een methode voor de berekening van de borgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) zoals bedoeld in artikel 6;

b)

richtsnoeren voor de toepassing van artikel 12, lid 1, g);

c)

nadere voorwaarden en eisen in verband met vooraf goedgekeurde inrichtingen voor nuttige toepassing, zoals bedoeld in artikel 14;

d)

richtsnoeren voor de toepassing van artikel 15 in verband met de identificatie en opsporing van afvalstoffen die aanzienlijke veranderingen ondergaan tijdens de voorlopige nuttige toepassing of verwijdering;

e)

richtsnoeren voor de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten ten aanzien van illegale overbrengingen, zoals bedoeld in artikel 24;

f)

technische en organisatorische eisen voor de praktische uitvoering van elektronische gegevensuitwisseling voor het indienen van documenten en informatie overeenkomstig artikel 26, lid 4;

g)

nadere aanwijzingen voor het taalgebruik, zoals bedoeld in artikel 27;

h)

nadere aanwijzingen bij de procedurevoorschriften van titel II wat betreft de toepassing ervan op de uitvoer, de invoer en de doorvoer van afvalstoffen respectievelijk uit, in en door de Gemeenschap;

i)

nadere aanwijzingen over niet gedefinieerde juridische voorwaarden.

2.   Deze maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 18, lid 2, van Richtlijn 75/442/EEG.

3.   De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 3 maanden.

Artikel 60

Evaluatie

1.   De Commissie voltooit uiterlijk ... (23) haar evaluatie van de samenhang tussen de bestaande sectorale wetgeving inzake de gezondheid van dieren en de volksgezondheid, met inbegrip van de regeling van afvalstoffenoverbrengingen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1774/2002, en de bepalingen van deze verordening. Deze evaluatie gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen teneinde een gelijkwaardig niveau van procedures en controleregelingen voor de overbrenging van dergelijke afvalstoffen te bewerkstelligen.

2.   De Commissie evalueert binnen vijf jaar na ... (24) de toepassing van artikel 12, lid 1, onder c), onder meer de gevolgen ervan voor de milieubescherming en de werking van de interne markt. Deze evaluatie gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen tot wijziging van deze bepaling.

Artikel 61

Intrekkingsbepalingen

1.   Verordening (EEG) nr. 259/93 en Beschikking 94/774/EG worden ingetrokken met ingang van ... (24).

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn (EEG) nr. 259/93 worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

3.   Beschikking 1999/412/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari ... (25).

Artikel 62

Overgangsbepalingen

1.   Op overbrengingen die vóór ... (23) zijn aangemeld en waarvoor de bevoegde autoriteit van bestemming vóór deze datum een ontvangstbevestiging heeft gegeven, zijn de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 259/93 van toepassing.

2.     Overbrengingen waarvoor de betrokken bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 259/93, als gewijzigd, toestemming hebben gegeven, dienen uiterlijk één jaar na de datum van toepassing van deze verordening te zijn voltooid.

3.   De verslaglegging uit hoofde van artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 259/93 en van artikel 51 van deze verordening voor het jaar ... (26), vindt plaats op basis van de vragenlijst van Beschikking 1999/412/EG.

Artikel 63

Overgangsbepalingen voor sommige lidstaten

1.     Tot en met 31 december 2010 is op alle overbrengingen naar Letland van al dan niet in de bijlagen III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen de procedure van de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming overeenkomstig titel II van toepassing.

In afwijking van artikel 12 maken de bevoegde autoriteiten bezwaar tegen overbrengingen van al dan niet in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die bestemd zijn voor een inrichting waarvoor een tijdelijke afwijking geldt van sommige bepalingen van Richtlijn 96/61/EG, zolang deze tijdelijke afwijking geldt voor de inrichting van bestemming.

2.    Tot en met 31 december 2012 is op alle overbrengingen naar Polen van in bijlage III vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen de procedure van de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming overeenkomstig titel II van toepassing.

In afwijking van artikel 12 kunnen de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde gronden voor het indienen van bezwaren, tot en met 31 december 2007 bezwaar aantekenen tegen overbrengingen naar Polen van de volgende in bijlage III en IV vermelde voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

B2020 en GE 020 (glasaval)

B2070

B2080

B2100

B2120

B3010 en GH 013 (vast plastiekafval)

B3020 (papierafval)

B3140 (afval van banden)

Y46

Y47

A1010 en A1030 (alleen de streepjes die betrekking hebben op arseen en kwik)

A1060

A1140

A2010

A2020

A2030

A2040

A3030

A3040

A3070

A3120

A3130

A3160

A3170

A3180 (alleen met betrekking tot gepolychloreerde naftalenen (PCN) van toepassing)

A4010

A4050

A4060

A4070

A4090

AB030

AB070

AB120

AB130

AB150

AC060

AC070

AC080

AC150

AC160

AC260

AD150

Behalve voor glasafval, papierafval en oude luchtbanden mag deze periode volgens de procedure van artikel 18, lid 2, als bedoeld in Richtlijn 75/442/EEG, worden verlengd tot ten laatste 31 december 2012.

In afwijking van artikel 12 kunnen de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 11 bedoelde gronden, tot 31 december 2012 bezwaar maken tegen de overbrenging naar Polen van:

a)

de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage IV:

A2050

A3030

A3180, uitgezonderd gepolychloreerde naftalenen (PCN's)

A3190

A4110

A4120

RB020

en van

b)

niet in de bijlage vermelde voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

In afwijking van artikel 12 maken de bevoegde autoriteiten bezwaar tegen overbrengingen van al dan niet in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die bestemd zijn voor een inrichting waarvoor een tijdelijke afwijking geldt van sommige bepalingen van Richtlijn 96/61/EG, zolang deze tijdelijke afwijking geldt voor de inrichting van bestemming.

3.   Tot en met 31 december 2011 is op alle overbrengingen naar Slowakije van al dan niet in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen de procedure van de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming overeenkomstig titel II van toepassing.

In afwijking van artikel 12 maken de bevoegde autoriteiten bezwaar tegen overbrengingen van al dan niet in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die bestemd zijn voor een inrichting waarvoor een tijdelijke afwijking geldt van sommige bepalingen van Richtlijn 94/67/EG en Richtlijn 96/61/EG, Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (27) en Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (28) , zolang deze tijdelijke afwijking geldt voor de inrichting van bestemming.

4.     Tot en met 31 december 2014 is op alle overbrengingen naar Bulgarije van in bijlage III vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen de procedure van de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming overeenkomstig Titel II van toepassing.

Tot 31 december 2009 mogen de Bulgaarse bevoegde autoriteiten in afwijking van artikel 12 bezwaar maken tegen overbrengingen naar Bulgarije van de volgende in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, in overeenstemming met de in artikel 11 genoemde bezwaargronden:

B2070

B2080

B2100

B2120

Y46

Y47

A1010 en A1030 (alleen de streepjes die betrekking hebben op arseen en kwik)

A1060

A1140

A2010

A2020

A2030

A2040

A3030

A3040

A3070

A3120

A3130

A3160

A3170

A3180 (alleen van toepassing m.b.t. tot gepolychloreerde naftalenen (PCN's))

A4010

A4050

A4060

A4070

A4090

AB030

AB070

AB120

AB130

AB150

AC060

AC070

AC080

AC150

AC160

AC260

AD150

Deze periode mag worden verlengd tot uiterlijk 31 december 2012 overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 18, lid 2 van Richtlijn 75/442/EEG.

Tot 31 december 2009 mogen de Bulgaarse bevoegde autoriteiten in afwijking van artikel 12 bezwaar maken tegen overbrengingen naar Bulgarije, in overeenstemming met de in artikel 11 genoemde bezwaargronden, van

a)

de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage IV:

A2050 A3030 A3180, uitgezonderd gepolychloreerde naftalenen (PCN's) A3190 A4110 A4120 RB020

en van

b)

niet in de bijlage vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

In afwijking van artikel 12 maken de Bulgaarse bevoegde autoriteiten bezwaar tegen overbrengingen van al dan niet in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die bestemd zijn voor een inrichting waarvoor een tijdelijke afwijking geldt van sommige bepalingen van Richtlijn 96/61/EG of Richtlijn 2001/80/EG, zolang deze tijdelijke afwijking geldt voor de inrichting van bestemming.

5.     Tot en met 31 december 2015 is op alle overbrengingen naar Roemenië van in bijlage III vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen de procedure van de voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming overeenkomstig Titel II van toepassing.

Tot 31 december 2011 mogen de Roemeense bevoegde autoriteiten in afwijking van artikel 12 bezwaar maken tegen overbrengingen naar Roemenië van de volgende in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen, in overeenstemming met de in artikel 11 genoemde bezwaargronden:

B2070

B2100, behalve alumina-afval

B2120

B4030

Y46

Y47

A1010 en A1030 (alleen de streepjes die betrekking hebben op arseen, kwik en thallium)

A1060

A1140

A2010

A2020

A2030

A3030

A3040

A3050

A3060

A3070

A3120

A3130

A3140

A3150

A3160

A3170

A3180 (alleen van toepassing m.b.t. tot gepolychloreerde naftalenen (PCN's))

A4010

A4030

A4040

A4050

A4080

A4090

A4100

A4160

AA060

AB030

AB120

AC060

AC070

AC080

AC150

AC160

AC260

AC270

AD120

AD150

Deze periode mag worden verlengd tot uiterlijk 31 december 2015 overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 18, lid 2 van Richtlijn 75/442/EEG.

Tot 31 december 2011 mogen de Roemeense bevoegde autoriteiten in afwijking van artikel 12 bezwaar maken tegen overbrengingen naar Roemenië, in overeenstemming met de in artikel 11 genoemde bezwaargronden, van

a)

de volgende voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage IV:

A2050 A3030 A3180, (behalve gepolychloreerde naftalenen (PCN's)) A3190 A4110 A4120 RB020

en van

b)

niet in de bijlage vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

Deze periode mag worden verlengd tot uiterlijk 31 december 2015 overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 18, lid 2 van Richtlijn 75/442/EEG.

In afwijking van artikel 12 maken de Roemeense bevoegde autoriteiten bezwaar tegen overbrengingen van al dan niet in bijlage III en IV vermelde, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die bestemd zijn voor een inrichting waarvoor een tijdelijke afwijking geldt van sommige bepalingen van Richtlijn 96/61/EG, Richtlijn 2000/76/EG of Richtlijn 2001/80/EG, zolang deze tijdelijke afwijking geldt voor de inrichting van bestemming.

6.   Wanneer in dit artikel in verband met de afvalstoffen van bijlage III naar titel II wordt verwezen, zijn artikel 3, lid 2, artikel 4, tweede alinea, punt 5, en de artikelen 6, 11, 22, 23, 24, 25 en 31 niet van toepassing.

Artikel 64

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt van toepassing vanaf. ... (29).

2.     Indien de datum van toetreding van Bulgarije of Roemenië later valt dan de in lid 1 genoemde datum van toepassing, zijn artikel 63, leden 4 en 5, in afwijking van lid 1, van toepassing vanaf de datum van toetreding.

3.   Indien de betrokken lidstaten hiermee instemmen, kan artikel 26, lid 4, voor ... (29) worden toegepast.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ..., op ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 58.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 19 november 2003 (PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 281 ), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 juni 2005 (PB C 206 E van 23.8.2005, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2557/2001 van de Commissie (PB L 349 van 31.12.2001, blz. 1).

(4)  PB L 310 van 3.12.1994, blz. 70.

(5)  PB L 156 van 23.6.1999, blz. 37.

(6)  PB L 39 van 16.2.1993, blz. 1.

(7)  PB L 39 van 16.2.1993, blz. 3.

(8)  PB L 272 van 4.10.1997, blz. 45.

(9)  PB L 22 van 24.1.1997, blz. 14.

(10)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10 ).

(11)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(12)  PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(13)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(14)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(15)  PB L 35 van 12.2.1992, blz. 24.

(16)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

(17)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(18)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).

(19)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(20)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(21)  PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2001/573/EG van de Raad (PB L 203 van 28.7.2001, blz. 18).

(22)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(23)  De datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(24)  De datum van toepassing van deze verordening (12 maanden na de datum van bekendmaking ervan).

(25)  Het jaar volgend op het jaar van inwerkingtreding van deze verordening (het tweede jaar volgend op dat van bekendmaking).

(26)  Het jaar waarin deze verordening van toepassing wordt (12 maanden te rekenen vanaf datum van bekendmaking).

(27)  PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.

(28)  PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(29)  12 maanden na de datum van bekendmaking van deze verordening.

BIJLAGE I A

Kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging EU

Image

Image

Lijst van in het kennisgevingsdocument gebruikte afkortingen en codes

Image

Nadere informatie, in het bijzonder over afvalstoffencodes (vak 14), d.w.z. over de bijlagen VIII en IX bij het Verdrag van Bazel, de OESO-codes en de Y-codes, is te vinden in het „Guidance/Instruction Manual”, dat verkrijgbaar is bij het OESO-secretariaat en bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel.

BIJLAGE I B

Vervoersdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrengingen EU

Image

Image

Lijst van in het vervoersdocument gebruikte afkortingen en codes

Image

Nadere informatie, in het bijzonder over afvalstoffencodes (vak 14), d.w.z. over de bijlagen VIII en IX bij het Verdrag van Bazel, de OESO-codes en de Y-codes, is te vinden in het „Guidance/Instruction Manual”, dat verkrijgbaar is bij het OESO-secretariaat en bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel.

BIJLAGE I C

SPECIFIEKE INSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN VAN HET KENNISGEVINGS- EN HET VERVOERSDOCUMENT

 

BIJLAGE II

INFORMATIE EN DOCUMENTATIE BETREFFENDE DE KENNISGEVING

Deel 1. INFORMATIE OP TE NEMEN IN HET KENNISGEVINGSFORMULIER OF EEN BIJLAGE DAARBIJ:

1.

Volgnummer of een andere aanvaarde identificatiecode van het kennisgevingsformulier en voorgenomen totaal aantal overbrengingen.

2.

Naam, adres, telefoon, fax, e-mail, registratienummer en contactpersoon van de kennisgever.

3.

Indien de kennisgever niet de producent is: naam, adres, telefoon, fax, e-mail en contactpersoon van de producent(en).

4.

Naam, adres, telefoon, fax, e-mail en contactpersoon van de handela(a)r(en) of makelaar(s), in geval de kennisgever hem heeft gemachtigd overeenkomstig artikel 2, punt 15.

5.

Naam, adres, telefoon, fax, e-mail, registratienummer en contactpersoon van de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering, gebruikte technologie en eventuele status als vooraf goedgekeurde inrichting als bedoeld in artikel 14.

Indien het afval bestemd is voor voorlopige nuttige toepassing of verwijdering, dient soortgelijke informatie te worden verstrekt over alle inrichtingen waar later voorlopige en niet-voorlopige nuttige toepassing of verwijdering plaatsheeft.

Indien de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering onder bijlage I, categorie 5, van Richtlijn 96/61/EG, als gewijzigd, valt, dient een bewijs (bijv. een verklaring betreffende het bestaan ervan) te worden overgelegd dat zij over een geldige vergunning beschikt die in overeenstemming met artikel 4 en 5 van die richtlijn is verleend.

6.

Naam, adres, telefoon, fax, e-mail, registratienummer en contactpersoon van de ontvanger.

7.

Naam, adres, telefoon, fax, e-mail, registratienummer en contactpersoon van de geplande vervoerder(s) en/of hun vertegenwoordigers.

8.

Land van verzending en relevante bevoegde autoriteit.

9.

Landen van doorvoer en relevante bevoegde autoriteiten.

10.

Land van bestemming en relevante bevoegde autoriteit.

11.

Eenmalige kennisgeving of algemene kennisgeving. In geval van een algemene kennisgeving, de gewenste geldigheidstermijn.

12.

Geplande vertrekdatum(s) voor de overbrenging(en).

13.

Voorgenomen vervoerswijze.

14.

Geplande doorgangsplaatsen (plaats van binnenkomst en van vertrek in elk betrokken land, met inbegrip van de douanekantoren van binnenkomst in en/of uitgang uit en/of uitvoer uit de Gemeenschap) en geplande route (route tussen plaatsen van binnenkomst en van vertrek), met inbegrip van mogelijke alternatieven, ook in geval van onvoorziene omstandigheden.

15.

Registratiebewijs van de vervoerder(s) voor de overbrenging van afvalstoffen (bijv. verklaring betreffende zijn bestaan).

16.

Aanduiding van het type afvalstoffen op de relevante lijst, bron(nen), beschrijving, samenstelling en gevaarlijke eigenschappen. In geval van afvalstoffen afkomstig uit meerdere bronnen, tevens een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen.

17.

Geraamde minimum- en maximumhoeveelheden.

18.

Gepland verpakkingstype.

19.

Specificatie van de handeling(en) tot nuttige toepassing of verwijdering als bedoeld in bijlage IIA en B van Richtlijn 75/442/EEG.

20.

Als de afvalstoffen bestemd zijn voor nuttige toepassing:

a)

de geplande methode van verwijdering van het restafval na de nuttige toepassing;

b)

de hoeveelheid nuttig toegepast materiaal in verhouding tot het restafval en het niet nuttig toepasbare afval;

c)

de geschatte waarde van het nuttig toegepaste materiaal;

d)

de kosten van nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het restafval.

21.

Bewijs van verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade aan derden (bijv. verklaring betreffende het bestaan ervan).

22.

Bewijs (of een verklaring) inzake het bestaan van een contract tussen de kennisgever en de ontvanger voor de nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen dat ten tijde van de kennisgeving gesloten en juridisch bindend is, zoals vereist wordt in artikel 4, tweede alinea, lid 4, en artikel 5.

23.

Een afschrift van het contract of een bewijs (of een verklaring) inzake het bestaan van het contract tussen de producent, de nieuwe producent of inzamelaar en de makelaar of handelaar, indien de makelaar of handelaar de kennisgevingsprocedures verricht.

24.

Bewijs van het bestaan van een borgsom of gelijkwaardige verzekering (of een verklaring inzake het bestaan daarvan, indien de bevoegde autoriteit dat toestaat) die ten tijde van de kennisgeving gestort c.q. gesloten en juridisch bindend is en die ingaat bij het vertrek van de overbrenging, zoals vereist in de artikel 4, tweede alinea, lid 5, en artikel 6.

25.

Verklaring van de kennisgever dat de informatie naar beste weten volledig en correct is.

26.

Indien de kennisgever niet de producent in de zin van artikel 2, punt 15 a) i) is, zorgt de kennisgever ervoor dat de producent of een van de personen bedoeld in artikel 2, punt 15, onder a) ii) of, indien doenlijk, iii), het in bijlage I A opgenomen kennisgevingsdocument mede ondertekent.

Deel 2. INFORMATIE OP TE NEMEN IN HET VERVOERSDOCUMENT OF EEN BIJLAGE DAARBIJ:

Alle reeds in deel 1 genoemde informatie, geactualiseerd met de onderstaande details, plus de andere gespecificeerde aanvullende informatie:

1.

Volgnummer en totaal aantal overbrengingen.

2.

Datum van vertrek van de overbrenging.

3.

Vervoerswijze(n).

4.

Naam, adres, telefoon, fax en e-mail van de vervoerder.

5.

Doorgangsplaatsen (plaats van binnenkomst en van vertrek in elk betrokken land, met inbegrip van de douanekantoren van binnenkomst in en/of uitgang uit en/of uitvoer uit de Gemeenschap) en route (route tussen plaatsen van binnenkomst en van vertrek), met inbegrip van mogelijke alternatieven, ook in geval van onvoorziene omstandigheden.

6.

Hoeveelheden.

7.

Verpakkingstype.

8.

Eventuele bijzondere voorzorgsmaatregelen die de vervoerder(s) moet(en) treffen.

9.

Verklaring van de kennisgever dat geen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen bezwaar heeft gemaakt. Deze verklaring moet door de kennisgever worden ondertekend.

10.

De handtekening voor elke overdracht van afvalstoffen tussen vervoerders.

Deel 3. EVENTUELE DOOR DE BEVOEGDE AUTORITEITEN VERLANGDE AANVULLENDE INFORMATIE EN DOCUMENTATIE:

1.

De aard en geldigheidsduur van de vergunning voor de inrichting voor nuttige toepassing of verwijdering.

2.

Afschrift van de vergunning die wordt afgegeven overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.

3.

Inlichtingen over de maatregelen die de veiligheid van het vervoer moeten garanderen.

4.

De lengte(s) van het traject tussen de kennisgever en de inrichting , evenals van eventuele alternatieve routes, ook in geval van onvoorziene omstandigheden en, in het geval van intermodale overbrenging, de plaats waar de overlading geschiedt.

5.

Informatie over de kosten van het vervoer tussen de kennisgever en de inrichting .

6.

Afschrift van de registratie van de vervoerder(s) voor de overbrenging van de afvalstoffen.

7.

Chemische analyse van de samenstelling van de afvalstoffen.

8.

Beschrijving van het productieproces van de afvalstoffen.

9.

Beschrijving van het behandelingsproces in de inrichtingen van de ontvanger.

10.

De financiëlezekerheidsovereenkomst of gelijkwaardige verzekering, of een afschrift daarvan.

11.

Toelichting op de berekening van de borgsom of gelijkwaardige verzekering als vereist in artikel 4, tweede alinea, lid 5, en artikel 6.

12.

Afschrift van het contract bedoeld in deel 1, punten 22 en 23.

13.

Afschrift van de verzekering voor aansprakelijkheid voor schade aan derden.

14.

Alle andere informatie die relevant is voor de beoordelingen van de kennisgeving in overeenstemming met deze verordening en nationale wetgeving.

BIJLAGE III

LIJST VAN AFVALSTOFFEN DIE VERGEZELD MOETEN GAAN VAN BEPAALDE INFORMATIE („GROENE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN) (1)

Ongeacht of zij in deze lijst zijn opgenomen of niet, mogen afvalstoffen niet worden onderworpen aan het algemeen vereiste dat zij van bepaalde informatie vergezeld moeten gaan indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat

a)

de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat zij, gelet op de gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III van Richtlijn 91/689/EEG, als gewijzigd, voor de controleprocedure van schriftelijke kennisgeving en toestemming in aanmerking komen, of

b)

nuttige toepassing van de afvalstoffen op milieuhygiënisch verantwoorde wijze niet mogelijk wordt.

Deel I

De volgende afvalstoffen zijn onderworpen aan de procedure krachtens welke zij vergezeld dienen te gaan van bepaalde informatie:

Afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX van het Verdrag van Bazel (2).

In het kader van deze verordening:

a)

wordt elke verwijzing naar lijst A van bijlage IX van het Verdrag van Bazel opgevat als een verwijzing naar bijlage IV bij deze verordening;

b)

wordt in Bazel-code B1020 onder de term „in afgewerkte vorm in bulk” ook verstaan alle daar genoemd metaalschroot in niet-verspreidbare (3) vorm;

c)

is Bazel-code B1100 voor wat betreft „slak afkomstig van de behandeling van koper enz.” niet van toepassing en is in plaats daarvan OESO-code GB040 in deel II van toepassing;

d)

is Bazel-code B1110 niet van toepassing en zijn in plaats daarvan de OESO-codes GC010 en GC020 in deel II van toepassing;

e)

is Bazel-code B2050 niet van toepassing en is in plaats daarvan OESO-code GG040 in deel II van toepassing;

f)

heeft de verwijzing in Bazel-code B3010 naar afval van gefluoreerde polymeren tevens betrekking op polymeren en co-polymeren van fluorethyleen (PTFE).

Deel II

De volgende afvalstoffen dienen eveneens vergezeld te gaan van bepaalde informatie:

Metaalhoudende afvalstoffen die vrijkomen bij het smelten en zuiveren van metalen

GB040

7112

262030

262090

slak afkomstig van de behandeling van edele metalen en koper, bestemd voor latere terugwinning

Andere metaalhoudende afvalstoffen

GC010

 

uitsluitend uit metalen of legeringen bestaand elektrisch montageafval

GC020

 

elektronische restanten (bijvoorbeeld printplaten, elektronische onderdelen, draad, enz.) en voor terugwinning van basismetaal en edelmetaal geschikte teruggewonnen elektronische onderdelen

GC030

ex 890800

schepen en ander drijvend materieel bestemd voor de sloop, waaruit eventuele lading en andere van de scheepsexploitatie afkomstige materialen die als gevaarlijke stof of afvalstof geclassificeerd zijn, naar behoren zijn verwijderd

GC050

 

afgewerkte kraakkatalysatoren uit wervelbedproces (FCC), bv. aluminiumoxide, zeolieten

Glasafval in een zich niet verspreidende vorm

GE020

ex 7001

ex 701939

glasvezelafval

Afval van keramische producten in een zich niet verspreidende vorm

GF010

 

afval van keramische producten die gebakken zijn na in de vorm te zijn gebracht of bewerkt, met inbegrip van keramische vaten (vóór en na gebruik)

Ander hoofdzakelijk uit anorganisch materiaal bestaand afval dat metalen en organische materialen kan bevatten

GG030

ex 2621

zware as en sintels van steenkoolcentrales

GG040

ex 2621

vliegas van steenkoolcentrales

Afvalstoffen van kunststof in vaste vorm

GH013

391530

polymeren van vinylchloride

Afval van looien, pelterij en gebruik van huiden

GN010

ex 050200

afval van haar van varkens of van wilde zwijnen, van dassenhaar en ander dierlijk haar, voor borstelwerk

GN020

ex 050300

afval van paardenhaar, ook indien in vliezen, al dan niet op een onderlaag

GN030

ex 050590

afval van vogelhuiden en andere delen van vogels, met veren of dons bezet, van veren en delen van veren (ook indien bijgesneden) en dons, ruw, gereinigd, ontsmet of op andere wijze behandeld ter voorkoming van bederf, doch niet verder bewerkt


(1)  Deze lijst is afkomstig uit het OESO-besluit, aanhangsel 3.

(2)  Bijlage IX van het Verdrag van Bazel is in deze verordening opgenomen als bijlage V, deel 1, lijst B.

(3)  Afvalstoffen in de vorm van poeder, slurrie, stof of vaste voorwerpen die houders met gevaarlijke vloeibare afvalstoffen bevatten, worden niet als „niet-verspreidbaar” aangemerkt.

BIJLAGE III A

MENGSELS VAN TWEE OF MEER AFVALSTOFFEN VAN BIJLAGE III DIE NIET ONDER ÉÉN CODE VALLEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 2

 

BIJLAGE III B

AANVULLENDE AFVALSTOFFEN VAN DE „GROENE” LIJST IN AFWACHTING VAN EEN BESLUIT TOT OPNEMING IN DE DESBETREFFENDE BIJLAGEN VAN HET VERDRAG VAN BAZEL OF HET OESO-BESLUIT, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 58, LID 1, b).

 

BIJLAGE IV

LIJST VAN AFVALSTOFFEN WAARVOOR DE PROCEDURE VAN VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE KENNISGEVING EN TOESTEMMING GELDT („ORANJE” LIJST VAN AFVALSTOFFEN) (1)

Deel I

De volgende afvalstoffen zijn onderworpen aan de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming:

Afvalstoffen die zijn opgenomen in de bijlagen II en VIII van het Verdrag van Bazel (2).

In het kader van deze verordening:

a)

wordt elke verwijzing naar lijst B van bijlage VIII van het Verdrag van Bazel opgevat als een verwijzing naar bijlage III bij deze verordening;

b)

moet de term „zonder de in lijst B (bijlage IX) genoemde afvalstoffen” in Bazel-code A1010 worden opgevat als een verwijzing zowel naar Bazel-code B1020 als naar de opmerking over Bazel-code B1020 in bijlage III, deel I, onder b), van deze verordening;

c)

zijn de Bazel-codes A1180 en A2060 niet van toepassing en zijn in plaats daarvan, voorzover toepasselijk, de OESO-codes GC010, GC020 en GC040 in bijlage III, deel II, van toepassing;

d)

heeft Bazel-code A4050 ook betrekking op ovenpuin afkomstig van het smelten van aluminium, omdat dit anorganische cyaniden (Y33) bevat. Als de cyaniden vernietigd zijn, wordt ovenpuin ingedeeld in deel II, code AB120, omdat het anorganische fluorverbindingen, met uitzondering van calciumfluoride (Y32), bevat.

Deel II

Voor de volgende afvalstoffen geldt eveneens de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming:

Metaalhoudende afvalstoffen

AA010

261900

slakken, walsschilfers en ander bij de vervaardiging van ijzer en staal verkregen afval (3)

AA060

262050

assen en residuen van vanadium (3)

AA190

810420

ex 810430

afval en restanten van magnesium die brandbaar of pyrofoor zijn of, wanneer zij in contact komen met water, gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen doen ontstaan

Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

AB030

 

afval van de oppervlaktebehandeling van metalen met behulp van nietgecyanideerde producten

AB070

 

zand gebruikt in smelterijen/gieterijen

AB120

ex 281290

anorganische halogenideverbindingen, niet elders vermeld of ingedeeld

AB130

 

gebruikt staalgrit

AB150

ex 382490

ongezuiverd calciumsulfiet en calciumsulfaat, afkomstig van rookgasontzwaveling

Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

AC060

ex 381900

hydraulische vloeistoffen

AC070

ex 381900

remvloeistoffen

AC080

ex 382000

ativriesvloeistoffen

AC150

 

chloorfluorkoolwaterstoffen

AC160

 

halonen

AC170

ex 440310

afval van behandeld kurk en hout

AC250

 

oppervlakteactieve stoffen (surfactants)

AC260

ex 3101

varkensmest; uitwerpselen

AC270

 

rioolslib

Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

AD090

ex 382490

afval afkomstig van de productie, de bereiding en het gebruik van reprografische en fotografische producten en materialen, voorzover niet elders vermeld of opgevoerd

AD100

 

afval afkomstig van de oppervlaktebehandeling van kunststoffen met behulp van niet-gecyanideerde producten

AD120

ex 391400

ex 3915

ionenwisselaarharsen

AD150

 

als filters gebruikt natuurlijk organisch materiaal (bv. biofilters)

Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

RB020

ex 6815

keramiekvezels met dezelfde fysisch-chemische eigenschappen als die van asbest


(1)  Deze lijst is afkomstig uit het OESO-besluit, aanhangsel 4.

(2)  Bijlage VIII van het Verdrag van Bazel is in deze verordening opgenomen als bijlage V, deel 1, lijst A. Bijlage II van het Verdrag van Bazel bevat de volgende punten: Y46 huishoudelijk afval, tenzij passend opgenomen onder één enkele code in bijlage III; Y47 residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval.

(3)  Dit omvat afval in de vorm van as, residuen, slakken, dross en skimmings, walsschilfers, stof, poeder, slib en filterkoek, tenzij een stof expliciet elders wordt genoemd.

BIJLAGE IV A

AFVALSTOFFEN OPGENOMEN IN BIJLAGE III MAAR WAARVOOR DE PROCEDURE VAN VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE KENNISGEVING EN TOESTEMMING GELDT (ARTIKEL 3, LID 3)

 

BIJLAGE V

AFVALSTOFFEN WAARVOOR HET UITVOERVERBOD VAN ARTIKEL 36 GELDT Inleiding

1. Bijlage V is van toepassing onverminderd Richtlijn 75/442/EEG en Richtlijn 91/689/EEG.

2. Deze bijlage bestaat uit drie delen, waarbij de delen 2 en 3 slechts van toepassing zijn in zoverre deel 1 niet van toepassing is. Om te bepalen of een specifieke afvalstof onder bijlage V van deze verordening valt, moet men dus eerst controleren of de afvalstof in deel 1 van bijlage V voorkomt, en zo niet, of zij in deel 2 voorkomt en daarna of zij in deel 3 voorkomt.

Deel 1 is onderverdeeld in twee subsecties: lijst A, waarin de afvalstoffen zijn opgenomen die volgens artikel 1, lid 1, onder a), van het Verdrag van Bazel als gevaarlijk zijn aangemerkt en die daarom onder het uitvoerverbod vallen, en lijst B, waarin de afvalstoffen zijn opgenomen die niet onder artikel 1, lid 1, onder a), van het Verdrag van Bazel vallen en daarom niet onder het uitvoerverbod vallen.

Om na te gaan of een afvalstof voorkomt in deel 1, dient daarom te worden nagegaan of deze in lijst A of in lijst B wordt genoemd. Alleen bij stoffen die noch in lijst A, noch in lijst B van deel 1 worden genoemd, moet worden nagegaan of de betrokken stof wordt genoemd bij de gevaarlijke afvalstoffen van deel 2 (d.w.z. afvalstoffen die met een asterisk zijn gemarkeerd) of deel 3; indien zulks het geval is, valt de stof onder het uitvoerverbod.

3. Afvalstoffen die zijn opgenomen op lijst B van deel 1 of die behoren tot de niet-gevaarlijke afvalstoffen van deel 2 (d.w.z. afvalstoffen die niet met een asterisk zijn gemarkeerd) vallen onder het uitvoerverbod indien zij zodanig zijn verontreinigd door andere materialen dat

a)

de aan de afvalstoffen verboden gevaren groot genoeg zijn geworden om ze, indachtig de in bijlage III bij Richtlijn 91/689/EEG genoemde gevaarlijke kenmerken, in aanmerking te laten komen voor de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, of

b)

geen milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing van de afvalstoffen mogelijk is.

DEEL 1 (1)

Lijst A (bijlage VIII van het Verdrag van Bazel)

A1

metalen en metaalhoudende afvalstoffen

A1010

metalen afvalstoffen en afvalstoffen die uit legeringen bestaan van een van de volgende stoffen:

antimoon

arseen

beryllium

cadmium

lood

kwik

selenium

tellurium

thallium

maar zonder de in lijst B genoemde afvalstoffen

A1020

afvalstoffen die een van de volgende stoffen als bestanddeel of verontreiniging bevatten, uitgezonderd metalen in massieve vorm:

antimoon; antimoonverbindingen

beryllium; berylliumverbindingen

cadmium; cadmiumverbindingen

lood; loodverbindingen

selenium; seleniumverbindingen

tellurium; telluriumverbindingen

A1030

afvalstoffen die een van de volgende stoffen als bestanddeel of verontreiniging bevatten:

arseen; arseenverbindingen

Kwik; kwikverbindingen

Thallium; thalliumverbindingen

A1040

afvalstoffen die een van de volgende stoffen als bestanddeel bevatten:

metaalcarbonylen

zeswaardige chroomverbindingen

A1050

galvanisch slib

A1060

effluenten van het beitsen van metalen

A1070

loogresiduen van zinkverwerking, stof en slib zoals jarosiet, hematiet, enz.

A1080

zinkresiduen die niet zijn opgenomen in lijst B en die lood en cadmium in voldoende concentraties bevatten om eigenschappen als bedoeld in bijlage III te vertonen

A1090

as van de verbranding van geïsoleerd koperdraad

A1100

stof en residuen van gasreinigingsinrichtingen in kopersmelterijen

A1110

afgewerkte elektrolytische oplossingen afkomstig van de elektrolytische winning en zuivering van koper

A1120

afvalslib, met uitzondering van anodeslib, afkomstig van elektrolytische zuiveringssystemen bij de winning en zuivering van koper

A1130

afgewerkte etsoplossingen die opgelost koper bevatten

A1140

afgewerkte koperchloride- en kopercyanidekatalysatoren

A1150

edelmetaalhoudende as afkomstig van de verbranding van printplaten die niet op lijst B voorkomen (2)

A1160

oude loodbatterijen, intact of in stukken

A1170

ongesorteerde lege batterijen, met uitzondering van mengsels van uitsluitend in lijst B genoemde batterijen. Lege batterijen die niet op lijst B voorkomen en die in bijlage I genoemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten dat ze gevaarlijk worden

A1180

oude elektrische en elektronische eenheden of schroot (3) met onderdelen als accu's en andere batterijen die op lijst A staan, kwikschakelaars, glas afkomstig van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas en PCB-condensatoren, of in die mate verontreinigd met bestanddelen die in bijlage I worden genoemd (bv. cadmium, kwik, lood, polychoorbifenyl) dat ze eigenschappen hebben die in bijlage III worden vermeld (N.B.: zie het vergelijkbare punt op lijst B: B1110) (4)

A1190

Kabelschroot dat is omhuld of geïsoleerd met kunststoffen die koolteer, PCB (5), lood, cadmium, andere organische halogeenverbindingen of andere stoffen uit bijlage I bevatten of daarmee verontreinigd zijn, in dusdanige mate dat het voldoet aan de kenmerken van bijlage III

A2

Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

A2010

glas afkomstig van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas

A2020

afgewerkte anorganische fluorverbindingen in de vorm van vloeistof of slib maar zonder de in lijst B genoemde afvalstoffen

A2030

afgewerkte katalysatoren, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

A2040

afvalgips afkomstig uit de chemische procesindustrie, indien dit bestanddelen, genoemd in bijlage I in zulke concentraties bevat dat het gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III vertoont (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2080)

A2050

afgedankte asbest (stof en vezels)

A2060

vliegas afkomstig van kolengestookte centrales die stoffen als genoemd in bijlage I in voldoende concentraties bevatten om eigenschappen als vermeld in bijlage III te vertonen (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2050)

A3

Afvalstoffen die hoofdzakelijk uit organische bestanddelen bestaan en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

A3010

afvalstoffen die ontstaan bij de productie of verwerking van petroleumcokes en bitumen

A3020

afgewerkte minerale oliën die ongeschikt zijn voor het oorspronkelijk bedoelde gebruik

A3030

afvalstoffen die slib van loodhoudende antiklopverbindingen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan

A3040

afgewerkte warmtegeleidende vloeistoffen (voor warmteoverdracht)

A3050

afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, formulering of het gebruik van harsen, latex, weekmakers en lijm/kleefstoffen, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B4020)

A3060

afgewerkte nitrocellulose

A3070

afgewerkte fenolen, fenolverbindingen, met inbegrip van chloorfenol in de vorm van vloeistof of slib

A3080

afgewerkte ethers, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

A3090

leerstof, -as, -slib en -poeder indien deze zeswaardige chroomverbindingen of biociden bevatten (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B3100)

A3100

snijdsel en ander afval van leer of kunstleer dat niet geschikt is voor de fabricage van lederwaren en dat zeswaardige chroomverbindingen of biociden bevat (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B3090)

A3110

afvalstoffen die vrijkomen bij leerbereiding en die zeswaardige chroomverbindingen, biociden of infectieuze stoffen bevatten (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B3110)

A3120

lichte fractie bij het afbreken van vezels, snijden, enz.

A3130

gebruikte organische fosforverbindingen

A3140

afgewerkte niet-gehalogeneerde organische oplosmiddelen, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

A3150

afgewerkte gehalogeneerde organische oplosmiddelen

A3160

gehalogeneerde of niet-gehalogeneerde niet-waterige distillatieresiduen die vrijkomen bij handelingen tot nuttige toepassing van organische oplosmiddelen

A3170

afvalstoffen afkomstig van de productie van alifatische gehalogeneerde koolwaterstoffen (zoals chloormethaan, dichloorethaan, vinylchloride, vinylideenchloride, allylchloride en epichloorhydrine)

A3180

afvalstoffen, stoffen en artikelen die polychloorbifenyl (PCB), polychloorterfenyl (PCT), polychloornaftaleen (PCN) of polybroombifenyl (PBB) of andere analoge polybroomverbindingen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan, in een concentratie van 50 mg/kg of meer (6)

A3190

teerresiduen (met uitzondering van asfaltbitumen) afkomstig van raffinage- en distillatieprocessen en alle andere pyrolitische behandelingen van organisch materiaal

A3200

bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat teer bevat (zie het vergelijkbare punt B2130 op lijst B)

A4

Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

A4010

afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, de bereiding en het gebruik van farmaceutische producten, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

A4020

klinische en daarmee verband houdende afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig van medische, verpleegkundige, tandheelkundige, diergeneeskundige of soortgelijke handelingen en afvalstoffen die ontstaan in ziekenhuizen of andere instellingen bij onderzoek of behandeling van patiënten, of bij onderzoeksprojecten

A4030

afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, formulering en het gebruik van biociden en fytofarmaceutische producten, met inbegrip van pesticiden en herbiciden die niet volgens de specificatie, te oud (7), of niet geschikt voor het oorspronkelijke doel zijn

A4040

afvalstoffen die vrijkomen bij de vervaardiging, formulering en het gebruik van houtconserveringsmiddelen (8)

A4050

afvalstoffen die de volgende stoffen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan:

anorganische cyaniden, met uitzondering van edelmetaalhoudende residuen in vaste vorm waarin sporen van anorganische cyaniden voorkomen

organische cyaniden

A4060

afgewerkte olie/water- en koolwaterstof/watermengsels, emulsies

A4070

afvalstoffen die vrijkomen bij de productie, formulering en het gebruik van inkt, kleurstoffen, pigment, verf, lak of vernis, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen (N.B.: zie het vergelijkbare punt op lijst B: B4010)

A4080

afvalstoffen van explosieve aard, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

A4090

andere afgewerkte zure of basische oplossingen dan die welke onder het overeenkomstige punt van lijst B zijn genoemd (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2120)

A4100

afvalstoffen afkomstig uit industriële inrichtingen voor de reiniging van afgassen, met uitzondering van de in lijst B genoemde afvalstoffen

A4110

afvalstoffen die de volgende stoffen bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan:

een congeneer van polychloordibenzofuraan

een congeneer van polychloordibenzodioxine

A4120

afvalstoffen die bestaan uit peroxiden, peroxiden bevatten of daarmee verontreinigd zijn

A4130

verpakkingen en containers die stoffen als genoemd in bijlage I in zodanige concentraties bevatten dat ze gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III vertonen

A4140

afval dat bestaat uit chemicaliën die niet aan de specificatie voldoen of te oud (9) zijn, overeenkomen met de categorieën van bijlage I en gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III vertonen, of dat die stoffen bevat

A4150

afgewerkte chemische stoffen afkomstig van onderzoek en ontwikkeling of onderwijsactiviteiten die niet geïdentificeerd en/of nieuw zijn en waarvan de gevolgen voor de volksgezondheid en/of het milieu niet bekend zijn

A4160

uitgewerkte actieve koolstof die niet op lijst B voorkomt (N.B.: zie het vergelijkbare punt van lijst B: B2060)

Lijst B (bijlage IX van het Verdrag van Bazel)

B1

Metalen en metaalhoudende afvalstoffen

B1010

oude metalen en metaallegeringen in metallische, niet-verspreidbare vorm

edelmetalen (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik)

ijzer- en staalschroot

koperschroot

nikkelschroot

aluminiumschroot

zinkschroot

tinschroot

wolfraamschroot

molybdeenschroot

tantaalschroot

magnesiumschroot

kobaltschroot

bismuthschroot

titaanschroot

zirconiumschroot

mangaanschroot

germaniumschroot

vanadiumschroot

schroot van hafnium, indium, niobium, rhenium en gallium

thoriumschroot

schroot van zeldzame aardmetalen

chroomschroot

B1020

zuiver, niet-verontreinigd metaalschroot, waaronder legeringen, in afgewerkte vorm in bulk (plaatmateriaal, balken, staven, enz.):

antimoonschroot

berylliumschroot

cadmiumschroot

loodschroot (met uitzondering van loodaccu's)

seleniumschroot

telluriumschroot

B1030

vuurvaste metalen die residuen bevatten

B1031

Afval van de metalen molybdeen, wolfraam, titaan, tantaal, niobium en rhenium en legeringen daarvan in metallische, verspreidbare vorm (metaalpoeder), met uitsluiting van het afval van lijst A, punt 1050, galvanisch slib.

B1040

afgedankte eenheden uit elektrische centrales die niet zodanig verontreinigd zijn met smeerolie, PCB's of PCT's dat ze een risico vormen

B1050

gemengde non-ferrometalen of zware schrootfracties, die geen in bijlage I genoemde materialen in een concentratie bevatten dat ze de eigenschappen, als bedoeld in bijlage III vertonen (10)

B1060

oud selenium en tellurium als element, ook in poedervorm

B1070

afval van koper en koperlegeringen in verspreidbare vorm, tenzij ze de in bijlage I genoemde bestanddelen in zodanige concentraties bevatten dat ze de in bijlage III bedoelde eigenschappen vertonen

B1080

zinkas en -residuen, met inbegrip van residuen van zinklegeringen in verspreidbare vorm, tenzij ze in bijlage I genoemde bestanddelen in zodanige concentraties bevatten dat ze de in bijlage III bedoelde eigenschappen of het gevaarkenmerk H4.3 vertonen (11)

B1090

oude accu's die aan bepaalde specificaties voldoen, met uitzondering van lood-, cadmium- en kwikbatterijen

B1100

metaalhoudende afvalstoffen die vrijkomen bij het smelten en zuiveren van metalen:

hardzink

zinkhoudende slak

zinkhoudende drijvende slak afkomstig van het galvaniseren (> 90 % Zn)

zinkhoudende slakbezinksel afkomstig van het galvaniseren (> 92 % Zn)

zinkhoudende slak afkomstig van het gietproces (> 85 % Zn)

zinkhoudende slak afkomstig van thermisch verzinken (batch) (> 92 % Zn)

zinkschuim

aluminiumschuim, met uitzondering van zoutslak

slak afkomstig van de behandeling van koper voor verdere verwerking of zuivering die geen arseen, lood of cadmium in zodanige concentraties bevat dat de slak gevaarlijke eigenschappen als bedoeld in bijlage III vertoont

oude vuurvaste bekleding, met inbegrip van gietpannen, afkomstig uit kopersmelterijen

slak afkomstig van de behandeling van edele metalen voor verdere zuivering

tantaalhoudende tinslak met minder dan 0,5% tin

B1110

elektrische en elektronische samengebouwde eenheden:

elektronische eenheden uitsluitend van metaal of legeringen

elektrische en elektronische eenheden of schrootmateriaal (12) (met inbegrip van printplaten) die geen onderdelen bevatten zoals accu's en andere batterijen welke op lijst A voorkomen, kwikschakelaars, glas van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas en PCB-condensatoren, of die niet verontreinigd zijn met in bijlage I genoemde bestanddelen (bv. cadmium, kwik, lood of polychloorbifenyl) of waarbij deze stoffen tot een zodanig niveau zijn verwijderd dat geen van de eigenschappen als bedoeld in bijlage III nog een rol spelen (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A1180)

elektrische en elektronische eenheden (met inbegrip van printplaten, elektronische onderdelen en bedrading), bestemd voor onmiddellijk hergebruik (13) en niet voor recycling of definitieve verwijdering (14)

B1115

Kabelschroot dat is omhuld of geïsoleerd met kunststoffen die niet in rubriek A1190 van lijst A zijn opgenomen, uitgezonderd kabelschroot bestemd voor verwijdering overeenkomstig bijlage IVA of andere wijzen van verwijdering die, in een of ander stadium, ongecontroleerde thermische processen, zoals verbranding, met zich meebrengen

B1120

afgewerkte katalysatoren, met uitzondering van als katalysator gebruikte vloeistoffen, die een van de volgende stoffen bevatten:

overgangsmetalen, met uitzondering van oude katalysatoren (afgewerkte katalysatoren, als katalysator gebruikte vloeistoffen of andere katalysatoren) van lijst A:

scandium

vanadium

mangaan

kobalt

koper

yttrium

niobium

hafnium

wolfraam

titaan

chroom

ijzer

nikkel

zink

zirconium

molybdeen

tantaal

rhenium

lanthaniden (zeldzame aardmetalen):

lanthaan

praseodymium

samarium

gadolinium

dysprosium

erbium

ytterbium

cerium

neodymium

europium

terbium

holmium

thulium

lutetium

B1130

gezuiverde afgewerkte edelmetaalhoudende katalysatoren

B1140

edelmetaalhoudende residuen in vaste vorm die sporen van anorganische cyaniden bevatten

B1150

oude edele metalen en legeringen als afval (goud, zilver, de platinagroep, met uitzondering van kwik) in een verspreidbare, niet-vloeibare vorm in een geschikte verpakking met de juiste opschriften

B1160

as van edele metalen afkomstig van de verbranding van printplaten (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A1150)

B1170

as van edele metalen afkomstig van de verbranding van fotografisch filmmateriaal

B1180

oude fotofilm met zilverhalegoniden en metallisch zilver

B1190

oud fotopapier met zilverhalogeniden en metallisch zilver

B1200

korrelige slak afkomstig van de fabricage van ijzer en staal

B1210

slak afkomstig van de fabricage van ijzer en staal, met inbegrip van slak als bron van TiO2 en vanadium

B1220

slak afkomstig van de zinkproductie, chemisch gestabiliseerd, met een hoog ijzergehalte (meer dan 20 %) en behandeld volgens industriële specificaties (bv. DIN 4301) hoofdzakelijk voor de bouw

B1230

walshuid afkomstig van de fabricage van ijzer en staal

B1240

walshuid in de vorm van koperoxide

B1250

afval van afgedankte motorvoertuigen, dat noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevat

B2

Afvalstoffen voornamelijk bestaande uit anorganische bestanddelen, die metalen en organische stoffen kunnen bevatten

B2010

afvalstoffen afkomstig uit de mijnbouw in niet-verspreidbare vorm:

natuurlijk grafiet

leiresten, al dan niet in grove stukken of slechts gezaagd of op andere wijze kleiner gemaakt

mica

leuciet, nefelien en nefeliensyeniet

veldspaat

vloeispaat

kiezelaarde in vaste vorm, met uitzondering van die afkomstig uit gieterijen

B2020

oud glas in niet-verspreidbare vorm:

breukglas en ander afval en glasscherven, met uitzondering van glas van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas

B2030

keramisch afval in niet-verspreidbare vorm:

keramisch snijmateriaal en schroot (metaal-keramisch composietmateriaal)

vezelmateriaal op keramiekbasis dat niet onder een ander punt is ingedeeld

B2040

andere afvalstoffen die hoofdzakelijk anorganische bestanddelen bevatten:

gedeeltelijk gezuiverd calciumsulfaat afkomstig van rookgasontzwaveling

oude gipsplaten afkomstig van het slopen van gebouwen

slak afkomstig van de koperproductie, chemisch gestabiliseerd, met een hoog ijzergehalte (meer dan 20 %) en behandeld volgens industriële specificaties (bv. DIN 4301 en DIN 8201) hoofdzakelijk voor de bouw en abrasieve toepassingen

zwavel in vaste vorm

kalk afkomstig van de productie van calciumcyanamide (met een pH kleiner dan 9)

natrium-, kalium- of calciumchloride

carborundum (siliciumcarbide)

gebroken beton

lithiumtantaal en lithiumniobium die glasscherven bevatten

B2050

vliegas uit kolengestookte installaties die niet op lijst A voorkomt (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A2060)

B2060

afgewerkte actieve koolstof die geen bestanddelen van bijlage I bevat in hoeveelheden waardoor deze kenmerken van bijlage III zouden gaan vertonen, bijvoorbeeld koolstof afkomstig van drinkwaterbehandeling, processen in de levensmiddelenindustrie en vitamineproductie (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A4160)

B2070

calciumfluorideslib

B2080

gipsafval afkomstig uit de chemische procesindustrie dat niet op lijst A voorkomt (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A2040)

B2090

anodestompen afkomstig van de staal- of aluminiumproductie, gemaakt van petroleumcokes of bitumen en gereinigd overeenkomstig de gebruikelijke specificaties, met uitzondering van anodestompen afkomstig van alkalichloorelektrolyse en uit de metallurgische industrie

B2100

afgewerkte aluminiumhydraten en aluminiumoxideresten en -residuen afkomstig uit de aluminiumoxideproductie met uitzondering van stoffen die worden gebruikt voor gasreiniging, uitvlokking of filtratieprocessen

B2110

bauxietresidu („rood slib”) (pH teruggebracht tot minder dan 11,5)

B2120

afgewerkte zure of basische oplossingen met een pH groter dan 2 en kleiner dan 11,5, die niet corrosief of anderszins gevaarlijk zijn (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A4090)

B2130

bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat geen teer (15) bevat (zie het vergelijkbare punt A3200 van lijst A)

B3

Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

B3010

vast plastic afval:

de volgende kunststoffen of mengsels daarvan, mits deze niet vermengd zijn met andere afvalstoffen en zij overeenkomstig een specificatie zijn vervaardigd:

plastic schroot van niet-gehalogeneerde polymeren en co-polymeren, met inbegrip van de volgende stoffen, maar daartoe niet beperkt (16):

ethyleen

styreen

polypropyleen

polyethyleentereftalaat

acrylnitril

butadieen

polyacetalen

polyamiden

polybutyleentereftalaat

polycarbonaten

polyethers

polyfenyleensulfiden

acrylpolymeren

alkanen C10-C13 (weekmaker)

polyurethaan (dat geen CFK's bevat)

polysiloxanen

polymethylmethacrylaat

polyvinylalcohol

polyvinylbutyral

polyvinylacetaat

uitgehard harsafval of condensatieproducten, met inbegrip van de volgende stoffen:

ureumformaldehydeharsen

fenolformaldehydeharsen

melamineformaldehydeharsen

expoxyharsen

alkydharsen

polyamiden

het volgende afval van gefluoreerde polymeren (17):

perfluorethyleen/propyleen (FEP)

perfluoralkoxyalkaan (PFA)

tetrafluorethyleen/perfluorvinylether (PFA)

tetrafluorethyleen/perfluormethylvinylether (MFA)

polyvinylfluoride (PVF)

polyvinylideenfluoride (PVDF)

B3020

papier, karton en papierproducten

de volgende materialen, mits deze niet vermengd zijn met gevaarlijke afvalstoffen:

oud papier en karton:

ongebleekt papier en karton of gegolfd papier en golfkarton

overig papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt chemisch pulp, dat niet in bulk is gekleurd

papier en karton, hoofdzakelijk gemaakt van gebleekt mechanisch pulp (bv. kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)

overige, met inbegrip van:

1)

gelamineerd karton;

2)

ongesorteerd afval

B3030

oud textiel

de volgende materialen, mits deze niet vermengd zijn met andere afvalstoffen en vervaardigd zijn overeenkomstig een specificatie:

zijde (met inbegrip van cocons die ongeschikt zijn om af te haspelen, garen en rafelingen):

niet gekaard of gekamd

overige

wol of fijn of grof dierlijk haar, met inbegrip van garen, met uitzondering van rafelingen:

kammelingen van wol of fijn dierlijk haar

ander afval of wol of fijn dierlijk haar

afval van grof dierlijk haar

katoen (met inbegrip van garen en rafelingen):

garen (met inbegrip van draden)

rafelingen

overige

vlasklodden en vlasafval

lokken en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van hennep (Cannabis sativa L.)

lokken en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van jute en andere bastvezels (met uitzondering van vlas, hennep en ramee)

lokken en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van sisal en andere textielvezels van het geslacht Agave

lokken, kammelingen en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van kokosnoten

lokken, kammelingen en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van manillahennep (Manillahennep of Musa textilis)

lokken, kammelingen en afval (met inbegrip van garen en rafelingen) van ramee en andere plantaardige textielvezels, die niet elders zijn genoemd of opgenomen

afval (met inbegrip van kammelingen, garen en rafelingen) van kunstvezels:

synthetische vezels

kunstvezels

oude kleding en andere afgedankte textielwaren

oude lappen, touwafval, kabeltouw, touw en kabels en versleten artikelen van touw, kabeltouw of kabel van textiel:

gesorteerd

overige

B3035

textielafval van vloerbedekking en vloerkleden

B3040

rubber afvalstoffen

de volgende materialen, mits deze niet vermengd zijn met andere afvalstoffen:

afval en restanten van hard rubber (bv. eboniet)

andere rubber afvalstoffen (met uitzondering van afvalstoffen die elders zijn genoemd)

B3050

onbehandeld kurk en houtafval:

houtafval en -restanten, al dan niet tot blokken, briketten, korrels of vergelijkbare vorm geperst

kurkresten: gebroken, gegranuleerd of gemalen

B3060

afvalstoffen afkomstig uit de levensmiddelenindustrie, mits deze niet infectieus zijn:

wijndroesem

gedroogd en gesteriliseerd plantaardig afval, residuen en bijproducten, al dan niet in de vorm van korrels, of een als diervoeder gebruikte soort, die niet elders wordt genoemd of is opgenomen

dégras: residuen van de behandeling van vetstoffen of dierlijke of plantaardige was

afval van been en hoornpitten, onbewerkt, ontvet, enkelvoudig behandeld (maar niet op maat gezaagd), behandeld met zuur of ontlijmd

visafval

cacaodoppen, schillen, vliezen en ander cacaoafval

overige afvalstoffen uit de levensmiddelenindustrie, met uitzondering van bijproducten die aan nationale en internationale voorschriften en normen voor de menselijke of dierlijke consumptie voldoen

B3065

afval van spijsoliën en -vetten van dierlijke of plantaardige oorsprong (bv. frituurolie), mits deze geen kenmerk van bijlage III vertonen

B3070

de volgende afvalstoffen:

menselijk haar

stroafval

gedeactiveerde myceliumschimmel afkomstig uit de penicillineproductie dat als diervoeder wordt gebruikt

B3080

snijdsel en restanten van rubber

B3090

snijdsel en andere restanten van leer of kunstleer dat niet geschikt is voor de vervaardiging van lederwaren, met uitzondering van leerslib, en dat geen zeswaardige chroomverbindingen en biociden bevat (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A3100)

B3100

leerstof, -as, -slib of -poeder dat geen zeswaardige chroomverbindingen en biociden bevat (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A3090)

B3110

afval van de leerbereiding dat geen zeswaardige chroomverbindingen en biociden of infectieuze stoffen bevat (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A3110)

B3120

afvalstoffen bestaande uit kleurstoffen voor levensmiddelen

B3130

afgewerkte polymere ethers en afgewerkte niet-gevaarlijke monomere ethers die geen peroxiden kunnen vormen

B3140

oude luchtbanden, met uitzondering van die welke zijn bestemd voor het in bijlage IVA bedoelde gebruik

B4

Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

B4010

afvalstoffen hoofdzakelijk bestaande uit latexverf/verf op waterbasis, inkt en uitgehard vernis waarin geen organische oplosmiddelen, zware metalen of biociden in die mate voorkomen dat ze gevaarlijk zijn (zie het vergelijkbare punt van lijst A: A4070)

B4020

afvalstoffen afkomstig van de productie, formulering en het gebruik van harsen, latex, weekmakers of lijm/kleefstoffen die in lijst A worden genoemd, zonder oplosmiddelen en andere verontreinigende stoffen in zodanige concentraties dat ze eigenschappen als bedoeld in bijlage III vertonen, bv. op waterbasis, lijm op basis van caseïnezetmeel, dextrine, cellulose-ethers, polyvinylalcoholen (zie het vergelijkbare punt op lijst A: A3050)

B4030

gebruikte wegwerpcamera's, met batterijen die niet in lijst A zijn opgenomen

DEEL 2

Afvalstoffen die zijn genoemd in de bijlage van Beschikking 2000/532/EG  (18)

01

AFVAL VAN EXPLORATIE, MIJNBOUW, EXPLOITATIE VAN STEENGROEVEN EN DE FYSISCHE EN CHEMISCHE BEWERKING VAN MINERALEN

01 01

afval van de winning van mineralen

01 01 01

afval van de winning van metaalhoudende mineralen

01 01 02

afval van de winning van niet-metaalhoudende mineralen

01 03

afval van de fysische en chemische verwerking van metaalhoudende mineralen

01 03 04*

zuurvormende tailings verkregen bij de verwerking van sulfide-erts

01 03 05*

andere tailings die gevaarlijke stoffen bevatten

01 03 06

niet onder 01 03 04 en 01 03 05 vallende tailings

01 03 07*

ander afval van de fysische en chemische verwerking van metaalhoudende mineralen dat gevaarlijke stoffen bevat

01 03 08

niet onder 01 03 07 vallend stof- en poederachtig afval

01 03 09

niet onder 01 03 07 vallend slib van de aluminiumproductie

01 03 99

afval van de suikerverwerking

01 04

afval van de fysische en chemische verwerking van niet-metaalhoudende mineralen

01 04 07*

afval van de fysische en chemische verwerking van niet-metaalhoudende mineralen dat gevaarlijke stoffen bevat

01 04 08

niet onder 01 04 07 vallend grind- en rotsafval

01 04 09

zand- en kleiafval

01 04 10

niet onder 01 04 07 vallend stof- en poederachtig afval

01 04 11

niet onder 01 04 07 vallend afval van de kali- en steenzoutverwerking

01 04 12

niet onder 01 04 07 en 01 04 11 vallende schilfers en ander afval van het wassen en schoonmaken van mineralen

01 04 13

niet onder 01 04 07 vallend afval van het hakken en zagen van steen

01 04 99

niet elders genoemd afval

01 05

boorgruis en overig boorafval

01 05 04

zoetwaterboorgruis en -afval

01 05 05*

oliehoudend boorgruis en -afval

01 05 06*

boorgruis en ander boorafval dat gevaarlijke stoffen bevat

01 05 07

niet onder 01 05 05 en 01 05 06 vallend bariethoudend boorgruis en -afval

01 05 08

niet onder 01 05 05 en 01 05 06 vallend chloridehoudend boorgruis en -afval

01 05 99

niet elders genoemd afval

02

AFVAL VAN LANDBOUW, TUINBOUW, AQUACULTUUR, BOSBOUW, JACHT EN VISSERIJ EN DE VOEDINGSBEREIDING EN -VERWERKING

02 01

afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij

02 01 01

slib van wassen en schoonmaken

02 01 02

afval van dierlijke weefsels

02 01 03

afval van plantaardige weefsels

02 01 04

kunststofafval (met uitzondering van verpakkingen)

02 01 06

dierlijke feces, urine en mest (met inbegrip van gebruikt stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt

02 01 07

afval van de bosbouw

02 01 08*

agrochemisch afval dat gevaarlijke stoffen bevat

02 01 09

niet onder 02 01 08 vallend agrochemisch afval

02 01 10

metaalafval

02 01 99

niet elders genoemd afval

02 02

afval van de bereiding en verwerking van vlees, vis en ander voedsel van dierlijke oorsprong

02 02 01

slib van wassen en schoonmaken

02 02 02

afval van dierlijke weefsels

02 02 03

materiaal dat ongeschikt is voor consumptie of verwerking

02 02 04

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 02 99

niet elders genoemd afval

02 03

afval van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse

02 03 01

slib van wassen, schoonmaken, pellen, centrifugeren en scheiden

02 03 02

afval van conserveermiddelen

02 03 03

afval van oplosmiddelenextractie

02 03 04

materiaal dat ongeschikt is voor consumptie of verwerking

02 03 05

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 03 99

niet elders genoemd afval

02 04

afval van de suikerverwerking

02 04 01

grond van het schoonmaken en wassen van bieten

02 04 02

afgekeurd calciumcarbonaat (= schuimaarde)

02 04 03

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 04 99

niet elders genoemd afval

02 05

afval van de zuivelindustrie

02 05 01

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 05 02

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 05 99

niet elders genoemd afval

02 06

afval van bakkerijen en van de banketbakkersindustrie

02 06 01

materiaal dat ongeschikt is voor consumptie of verwerking

02 06 02

afval van conserveermiddelen

02 06 03

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 06 99

niet elders genoemd afval

02 07

afval van de productie van alcoholische en niet-alcoholische dranken (met uitzondering van koffie, thee en cacao)

02 07 01

afval van wassen, schoonmaken en mechanische bewerking van de grondstoffen

02 07 02

afval van de destillatie van alcoholische dranken

02 07 03

afval van chemische behandeling

02 07 04

voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal

02 07 05

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

02 07 99

niet elders genoemd afval

03

AFVAL VAN DE HOUTVERWERKING EN DE PRODUCTIE VAN PANELEN EN MEUBELEN, ALSMEDE PULP, PAPIER EN KARTON

03 01

afval van de houtverwerking en de productie van panelen en meubelen

03 01 01

schors- en kurkafval

03 01 04*

zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer die gevaarlijke stoffen bevatten

03 01 05

niet onder 03 01 04 vallend(e) zaagsel, schaafsel, spaanders, hout, spaanplaat en fineer

03 01 99

niet elders genoemd afval

03 02

houtverduurzamingsafval

03 02 01*

niet-gehalogeneerde organische houtverduurzamingsmiddelen

03 02 02*

organochloor-houtverduurzamingsmiddelen

03 02 03*

organometaal-houtverduurzamingsmiddelen

03 02 04*

anorganische houtverduurzamingsmiddelen

03 02 05*

andere houtverduurzamingsmiddelen die gevaarlijke stoffen bevatten

03 02 99

niet elders genoemde houtverduurzamingsmiddelen

03 03

afval van de productie en verwerking van pulp, papier en karton

03 03 01

schors- en houtafval

03 03 02

„green liquor”-slib (afkomstig van de terugwinning van de kookvloeistof)

03 03 05

ontinktingsslib van papierrecycling

03 03 07

mechanisch afgescheiden rejects afkomstig van de verpulping van papier- en kartonafval

03 03 08

afval van het scheiden van voor recycling bestemd papier en karton

03 03 09

kalkneerslagafval

03 03 10

onbruikbare vezels en door mechanische afscheiding verkregen vezel-, vulstof- en coatingslib

03 03 11

niet onder 03 03 10 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

03 03 99

niet elders genoemd afval

04

AFVAL VAN DE LEER-, DE BONT- EN DE TEXTIELINDUSTRIE

04 01

afval van de leer- en de bontindustrie

04 01 01

schraapafval

04 01 02

loogafval

04 01 03*

ontvettingsafval dat oplosmiddelen zonder vloeibare fase bevat

04 01 04

chroomhoudende looivloeistof

04 01 05

chroomvrije looivloeistof

04 01 06

chroomhoudend slib, met name van afvalwaterbehandeling ter plaatse

04 01 07

chroomvrij slib, met name van afvalwaterbehandeling ter plaatse

04 01 08

chroomhoudend gelooid leerafval (snijafval, polijststof)

04 01 09

afval van bewerking en afwerking

04 01 99

niet elders genoemd afval

04 02

afval van de textielindustrie

04 02 09

afval van composietmaterialen (geïmpregneerde textiel, elastomeren, plastomeren)

04 02 10

organisch afval van natuurlijke producten (bv. vet en was)

04 02 14*

afval van afwerking dat organische oplosmiddelen bevat

04 02 15

niet onder 04 02 14 vallend afval van afwerking

04 02 16*

kleurstoffen en pigmenten die gevaarlijke stoffen bevatten

04 02 17

niet onder 04 02 16 vallende kleurstoffen en pigmenten

04 02 19*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

04 02 20

niet onder 04 02 19 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

04 02 21

afval van onverwerkte textielvezels

04 02 22

afval van verwerkte textielvezels

04 02 99

niet elders genoemd afval

05

AFVAL VAN OLIERAFFINAGE, AARDGASZUIVERING EN DE PYROLYTISCHE BEHANDELING VAN KOOL

05 01

afval van olieraffinage

05 01 02*

ontzoutingsslib

05 01 03*

tankbodemslib

05 01 04*

zuur alkylslib

05 01 05*

gemorste olie

05 01 06*

olieachtig slib afkomstig van onderhoudswerkzaamheden aan installaties of apparaten

05 01 07*

zuurteer

05 01 08*

overige teer

05 01 09*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

05 01 10

niet onder 05 01 09 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

05 01 11*

afval van brandstofzuivering met behulp van basen

05 01 12*

olie die zuren bevat

05 01 13

ketelvoedingwaterslib

05 01 14

afval van koeltorens

05 01 15*

afgewerkte bleekaarde

05 01 16

zwavelhoudend afval van de ontzwaveling van petroleum

05 01 17

bitumen

05 01 99

niet elders genoemd afval

05 06

afval van de pyrolytische behandeling van kool

05 06 01*

zuurteer

05 06 03*

overige teer

05 06 04

afval van koeltorens

05 06 99

niet elders genoemd afval

05 07

afval van aardgaszuivering en -overbrenging

05 07 01*

kwikhoudend afval

05 07 02

zwavelhoudend afval

05 07 99

niet elders genoemd afval

06

AFVAL VAN ANORGANISCHE CHEMISCHE PROCESSEN

06 01

afval van bereiding, formulering, levering en gebruik (BFLG) van zuren

06 01 01*

zwavelzuur en zwaveligzuur

06 01 02*

zoutzuur

06 01 03*

waterstoffluoride

06 01 04*

fosfor- en fosforigzuur

06 01 05*

salpeter- en salpeterigzuur

06 01 06*

overige zuren

06 01 99

niet elders genoemd afval

06 02

afval van BFLG van basen

06 02 01*

calciumhydroxide

06 02 03*

ammoniumhydroxide

06 02 04*

natrium- en kaliumhydroxide

06 02 05*

overige basen

06 02 99

niet elders genoemd afval

06 03

afval van BFLG van zouten en hun oplossingen en metaaloxiden

06 03 11*

vaste zouten en oplossingen die cyanide bevatten

06 03 13*

vaste zouten en oplossingen die zware metalen bevatten

06 03 14

niet onder 06 03 11 en 06 03 13 vallende vaste zouten en oplossingen

06 03 15*

metaaloxiden die zware metalen bevatten

06 03 16

niet onder 06 03 15 vallende metaaloxiden

06 03 99

niet elders genoemd afval

06 04

niet onder 06 03 vallend metaalhoudend afval

06 04 03*

arseenhoudend afval

06 04 04*

kwikhoudend afval

06 04 05*

afval dat andere zware metalen bevat

06 04 99

niet elders genoemd afval

06 05

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

06 05 02*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

06 05 03

niet onder 06 05 02 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

06 06

afval van BFLG van zwavelverbindingen, chemische processen met zwavel en ontzwavelingsprocessen

06 06 02*

afval dat gevaarlijke sulfiden bevat

06 06 03

niet onder 06 06 02 vallend afval dat sulfiden bevat

06 06 99

niet elders genoemd afval

06 07

afval van BFLG van halogenen en chemische processen met halogenen

06 07 01*

asbesthoudend afval van elektrolyse

06 07 02*

actieve kool van de chloorbereiding

06 07 03*

bariumsulfaatslib dat kwik bevat

06 07 04*

oplossingen en zuren, bv. contactzuur

06 07 99

niet elders genoemd afval

06 08

afval van BFLG van silicium en siliciumderivaten

06 08 02*

afval dat gevaarlijke chloorsilanen bevat

06 08 99

niet elders genoemd afval

06 09

afval van BFLG van fosforverbindingen en chemische processen met fosfor

06 09 02

fosforhoudende slakken

06 09 03*

calciumhoudend reactie-afval dat gevaarlijke stoffen bevat of daarmee is verontreinigd

06 09 04

niet onder 06 09 03 vallend calciumhoudend reactie-afval

06 09 99

niet elders genoemd afval

06 10

afval van BFLG van stikstofverbindingen, chemische processen met stikstof en kunstmestbereiding

06 10 02*

afval dat gevaarlijke stoffen bevat

06 10 99

niet elders genoemd afval

06 11

afval van de bereiding van anorganische pigmenten en opacificeermiddelen

06 11 01

calciumhoudend reactie-afval van de productie van titaandioxide

06 11 99

niet elders genoemd afval

06 13

afval van niet elders genoemde anorganische chemische processen

06 13 01*

anorganische gewasbeschermingsmiddelen, houtverduurzamingsmiddelen en andere biociden

06 13 02*

afgewerkte actieve kool (met uitzondering van 06 07 02)

06 13 03

actieve kool

06 13 04*

afval van asbestverwerking

06 13 05*

roet

06 13 99

niet elders genoemd afval

07

AFVAL VAN ORGANISCHE CHEMISCHE PROCESSEN

07 01

afval van bereiding, formulering, levering en gebruik (BFLG) van organische basischemicaliën

07 01 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 01 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 01 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 01 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 01 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 01 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 01 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 01 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 01 12

niet onder 07 01 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 01 99

niet elders genoemd afval

07 02

afval van BFLG van kunststoffen, synthetische rubber en kunstvezels

07 02 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 02 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 02 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 02 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 02 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 02 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 02 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 02 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 02 12

niet onder 07 02 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 02 13

kunststofafval

07 02 14*

afval van additieven die gevaarlijke stoffen bevatten

07 02 15

afval van niet onder 07 02 14 bedoelde additieven

07 02 16*

afval dat gevaarlijke siliconen bevat

07 02 17

afval dat andere siliconen bevat dan die genoemd onder 07 02 16

07 02 99

niet elders genoemd afval

07 03

afval van BFLG van organische kleurstoffen en pigmenten (met uitzondering van 06 11)

07 03 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 03 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 03 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 03 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 03 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 03 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 03 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 03 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 03 12

niet onder 07 03 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 03 99

niet elders genoemd afval

07 04

afval van BFLG van organische gewasbeschermingsmiddelen (met uitzondering van 02 01 08 en 02 01 09), houtverduurzamingsmiddelen (met uitzondering van 03 02) en andere biociden

07 04 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 04 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 04 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 04 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 04 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 04 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 04 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 04 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 04 12

niet onder 07 04 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 04 13*

vaste afvalstoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

07 04 99

niet elders genoemd afval

07 05

afval van BFLG van farmaceutische producten

07 05 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 05 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 05 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 05 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 05 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 05 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 05 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 05 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 05 12

niet onder 07 05 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 05 13*

vaste afvalstoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

07 05 14

niet onder 07 05 13 vallende vaste afvalstoffen

07 05 99

niet elders genoemd afval

07 06

afval van BFLG van vetten, smeermiddelen, zepen, detergenten, desinfecterende middelen en cosmetische producten

07 06 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 06 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 06 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 06 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 06 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 06 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 06 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 06 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 06 12

niet onder 07 06 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 06 99

niet elders genoemd afval

07 07

afval van BFLG van fijnchemicaliën en niet elders genoemde chemische producten

07 07 01*

waterige wasvloeistoffen en moederlogen

07 07 03*

gehalogeneerde organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 07 04*

overige organische oplosmiddelen, wasvloeistoffen en moederlogen

07 07 07*

gehalogeneerde destillatieresiduen en reactieresiduen

07 07 08*

overige destillatieresiduen en reactieresiduen

07 07 09*

gehalogeneerde filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 07 10*

overige filterkoek en afgewerkte absorbentia

07 07 11*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

07 07 12

niet onder 07 07 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

07 07 99

niet elders genoemd afval

08

AFVAL VAN BEREIDING, FORMULERING, LEVERING EN GEBRUIK (BFLG) VAN COATINGS (VERF, LAK EN EMAIL), LIJM, KIT EN DRUKINKT

08 01

afval van BFLG en verwijdering van verf en lak

08 01 11*

afval van verf en lak dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 12

niet onder 08 01 11 vallend afval van verf en lak

08 01 13*

slib van verf of lak dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 14

niet onder 08 01 13 vallend slib van verf of lak

08 01 15*

waterig slib dat verf of lak met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 16

niet onder 08 01 15 vallend waterig slib dat verf of lak bevat

08 01 17*

afval van verf- en lakverwijdering dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 01 18

niet onder 08 01 17 vallend afval van verf- en lakverwijdering

08 01 19*

waterige suspensies die verf of lak met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevatten

08 01 20

niet onder 08 01 19 vallende waterige suspensies die verf of lak bevatten

08 01 21*

afval van verf- of lakverwijderaar

08 01 99

niet elders genoemd afval

08 02

afval van BFLG van andere coatings (met inbegrip van keramisch materiaal)

08 02 01

afval-coatingpoeder

08 02 02

waterig slib dat keramisch materiaal bevat

08 02 03

waterige suspensies die keramisch materiaal bevatten

08 02 99

niet elders genoemd afval

08 03

afval van BFLG van drukinkt

08 03 07

waterig slib dat inkt bevat

08 03 08

waterig vloeibaar afval dat inkt bevat

08 03 12*

inktafval dat gevaarlijke stoffen bevat

08 03 13

niet onder 08 03 12 vallend inktafval

08 03 14*

inktslib dat gevaarlijke stoffen bevat

08 03 15

niet onder 08 03 14 vallend inktslib

08 03 16*

afval van etsoplossingen

08 03 17*

tonerafval dat gevaarlijke stoffen bevat

08 03 18

niet onder 08 03 17 vallend tonerafval

08 03 19*

dispersieolie

08 03 99

niet elders genoemd afval

08 04

afval van BFLG van lijm en kit (met inbegrip van vochtwerende producten)

08 04 09*

afval van lijm en kit dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 10

niet onder 08 04 09 vallend afval van lijm en kit

08 04 11*

slib van lijm en kit dat organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 12

niet onder 08 04 11 vallend slib van lijm en kit

08 04 13*

waterig slib dat lijm of kit met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 14

niet onder 08 04 13 vallend waterig slib dat lijm of kit bevat

08 04 15*

waterig vloeibaar afval dat lijm of kit met organische oplosmiddelen of andere gevaarlijke stoffen bevat

08 04 16

niet onder 08 04 15 vallend waterig vloeibaar afval dat lijm of kit bevat

08 04 17*

harsolie

08 04 99

niet elders genoemd afval

08 05

niet elders in 08 genoemd afval

08 05 01*

isocyanaatafval

09

AFVAL VAN DE FOTOGRAFISCHE INDUSTRIE

09 01

afval van de fotografische industrie

09 01 01*

ontwikkelvloeistof en activatoroplossing op basis van water

09 01 02*

ontwikkelvloeistof voor offsetplaten op basis van water

09 01 03*

ontwikkelvloeistof op basis van oplosmiddelen

09 01 04*

fixeervloeistof

09 01 05*

bleek- en bleekfixeervloeistof

09 01 06*

zilverhoudend afval van ter plaatse behandeld fotografisch afval

09 01 07

fotografische film en papier die zilver of zilververbindingen bevatten

09 01 08

fotografische film en papier zonder zilver of zilververbindingen

09 01 10

wegwerpcamera's zonder batterijen

09 01 11*

wegwerpcamera's met onder 16 06 01, 16 06 02 of 16 06 03 vermelde batterijen

09 01 12

niet onder 09 01 11 vallende wegwerpcamera's met batterijen

09 01 13*

niet onder 09 01 06 vallend waterig vloeibaar afval van ter plaatse uitgevoerde terugwinning van zilver

09 01 99

niet elders genoemd afval

10

AFVAL VAN THERMISCHE PROCESSEN

10 01

afval van elektriciteitscentrales en andere verbrandingsinstallaties (met uitzondering van 19)

10 01 01

bodemas, slakken en ketelstof (met uitzondering van het onder 10 01 04 vallende ketelstof)

10 01 02

koolvliegas

10 01 03

vliegas van turf en onbehandeld hout

10 01 04*

olievliegas and -ketelstof

10 01 05

calciumhoudend reactie-afval van rookgasontzwaveling in vaste vorm

10 01 07

calciumhoudend reactie-afval van rookgasontzwaveling in slibvorm

10 01 09*

zwavelzuur

10 01 13*

vliegas van als brandstof gebruikte geëmulgeerde koolwaterstoffen

10 01 14*

bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof die gevaarlijke stoffen bevatten

10 01 15

niet onder 10 01 14 vallende bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof

10 01 16*

bij bijstoken vrijkomende vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

10 01 17

niet onder 10 01 16 vallende bij bijstoken vrijkomende vliegas

10 01 18*

afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 01 19

niet onder 10 01 05, 10 01 07 en 10 01 18 vallend afval van gasreiniging

10 01 20*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

10 01 21

niet onder 10 01 20 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

10 01 22*

waterig slib van ketelreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 01 23

niet onder 10 01 22 vallend waterig slib van ketelreiniging

10 01 24

wervelbedzand

10 01 25

afval van de opslag en toebereiding van brandstof voor kolengestookte elektriciteitscentrales

10 01 26

afval van koelwaterzuivering

10 01 99

niet elders genoemd afval

10 02

afval van de ijzer- en staalindustrie

10 02 01

afval van de verwerking van slakken

10 02 02

onverwerkte slakken

10 02 07*

vast afval van gaszuivering dat gevaarlijke stoffen bevat

10 02 08

niet onder 10 02 07 vallend vast afval van gaszuivering

10 02 10

walshuid

10 02 11*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 02 12

niet onder 10 02 11 vallend afval van koelwaterzuivering

10 02 13*

bij gaszuivering verkregen slib en filterkoek die gevaarlijke stoffen bevatten

10 02 14

niet onder 10 02 13 vallende bij gaszuivering verkregen slib en filterkoek

10 02 15

overig(e) slib en filterkoek

10 02 99

niet elders genoemd afval

10 03

Afval van thermische processen in de aluminiummetallurgie

10 03 02

anodeafval

10 03 04*

slakken van primaire productie

10 03 05

aluminiumoxideafval

10 03 08*

zoutslakken van secundaire productie

10 03 09*

black drosses van secundaire productie

10 03 15*

skimmings die brandbaar zijn of waaruit bij contact met water gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen vrijkomen

10 03 16

niet onder 10 03 15 vallende skimmings

10 03 17*

teerhoudend afval van de anodefabricage

10 03 18

niet onder 10 03 17 vallend koolstofhoudend afval van de anodefabricage

10 03 19*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 20

niet onder 10 03 19 vallend rookgasstof

10 03 21*

overige deeltjes en stof (met inbegrip van kogelmolenstof) die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 22

overige, niet onder 10 03 21 vallende deeltjes en stof (met inbegrip van kogelmolenstof)

10 03 23*

vast afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 24

niet onder 10 03 23 vallend vast afval van gasreiniging

10 03 25*

bij gasreiniging verkregen slib en filterkoek die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 26

niet onder 10 03 25 vallende bij gasreiniging vrijkomende slib en filterkoek

10 03 27*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 03 28

niet onder 10 03 27 vallend afval van koelwaterzuivering

10 03 29*

afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 30

niet onder 10 03 29 vallend afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses

10 03 99

niet elders genoemd afval

10 04

afval van thermische processen in de loodmetallurgie

10 04 01*

slakken van primaire en secundaire productie

10 04 02*

dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 04 03*

calciumarsenaat

10 04 04*

rookgasstof

10 04 05*

overige deeltjes en stof

10 04 06*

vast afval van gasreiniging

10 04 07*

slib en filterkoek van gasreiniging

10 04 09*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 0410

niet onder 10 04 09 vallend afval van koelwaterzuivering

10 04 99

niet elders genoemd afval

10 05

afval van thermische processen in de zinkmetallurgie

10 05 01

slakken van primaire en secundaire productie

10 05 03*

rookgasstof

10 05 04

overige deeltjes en stof

10 05 05*

vast afval van gasreiniging

10 05 06*

slib en filterkoek van gasreiniging

10 05 08*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 05 09

niet onder 10 05 08 vallend afval van koelwaterzuivering

10 05 10*

dross en skimmings die brandbaar zijn of waaruit bij contact met water gevaarlijk hoeveelheden brandbare gassen vrijkomen

10 0511

niet onder 10 05 10 vallende dross en skimmings

10 05 99

niet elders genoemd afval

10 06

afval van thermische processen in de kopermetallurgie

10 06 01

slakken van primaire en secundaire productie

10 06 02

dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 06 03*

rookgasstof

10 06 04

overige deeltjes en stof

10 06 06*

vast afval van gasreiniging

10 06 07*

slib en filterkoek van gasreiniging

10 06 09*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 0610

niet onder 10 06 09 vallend afval van koelwaterzuivering

10 06 99

niet elders genoemd afval

10 07

afval van thermische processen in de zilver-, de goud- en de platinametallurgie

10 07 01

slakken van primaire en secundaire productie

10 07 02

dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 07 03

vast afval van gasreiniging

10 07 04

overige deeltjes en stof

10 07 05

slib en filterkoek van gasreiniging

10 07 07*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 07 08

niet onder 10 07 07 vallend afval van koelwaterzuivering

10 07 99

niet elders genoemd afval

10 08

afval van thermische processen in de overige non-ferrometallurgie

10 08 04

deeltjes en stof

10 08 08*

zoutslakken van primaire en secundaire productie

10 08 09

overige slakken

10 08 10*

dross en skimmings die brandbaar zijn of waaruit bij contact met water gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen vrijkomen

10 08 11

niet onder 10 08 10 vallende dross en skimmings

10 08 12*

teerhoudend afval van de anodefabricage

10 08 13

niet onder 10 08 12 vallend koolstofhoudend afval van de anodefabricage

10 08 14

anodeafval

10 08 15*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 08 16

niet onder 10 08 15 vallend rookgasstof

10 08 17*

slib en filterkoek van rookgasreiniging die gevaarlijke stoffen bevatten

10 08 18

niet onder 10 08 17 vallend(e) slib en filterkoek van rookgasreiniging

10 08 19*

oliehoudend afval van koelwaterzuivering

10 08 20

niet onder 10 08 19 vallend afval van koelwaterzuivering

10 08 99

niet elders genoemd afval

10 09

afval van ijzergieten

10 09 03

ovenslak

10 09 05*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en niet voor gieten zijn gebruikt

10 09 06

niet onder 10 09 05 vallende gietkernen en -vormen die niet voor gieten zijn gebruikt

10 09 07*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en voor gieten zijn gebruikt

10 09 08

niet onder 10 09 07 vallende gietkernen en -vormen die voor gieten zijn gebruikt

10 09 09*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09 10

niet onder 10 09 09 vallend rookgasstof

10 09 11*

andere deeltjes die gevaarlijke stoffen bevatten

10 09 12

niet onder 10 09 11 vallende deeltjes

10 09 13*

bindmiddelafval dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09 14

niet onder 10 09 13 vallend bindmiddelafval

10 09 15*

afval van scheurindicatorstoffen dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09 16

niet onder 10 09 15 vallend afval van scheurindicatorstoffen

10 09 99

niet elders genoemd afval

10 10

afval van het gieten van non-ferro-metalen

10 10 03

ovenslak

10 10 05*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en niet voor gieten zijn gebruikt

10 10 06

niet onder 10 10 05 vallende gietkernen en -vormen die niet voor gieten zijn gebruikt

10 10 07*

gietkernen en -vormen die gevaarlijke stoffen bevatten en voor gieten zijn gebruikt

10 10 08

niet onder 10 10 07 vallende gietkernen en -vormen die voor gieten zijn gebruikt

10 10 09*

rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 10 10

niet onder 10 10 09 vallend rookgasstof

10 10 11*

andere deeltjes die gevaarlijke stoffen bevatten

10 10 12

niet onder 10 10 11 vallende deeltjes

10 10 13*

bindmiddelafval dat gevaarlijke stoffen bevat

10 10 14

niet onder 10 10 13 vallend bindmiddelafval

10 10 15*

afval van scheurindicatorstoffen dat gevaarlijke stoffen bevat

10 10 16

niet onder 10 10 15 vallend afval van scheurindicatorstoffen

10 10 99

niet elders genoemd afval

10 11

afval van de fabricage van glas en glasproducten

10 11 03

afval van glasvezelmateriaal

10 11 05

deeltjes en stof

10 11 09*

afval van het mengsel vóór thermische behandeling dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 10

niet onder 10 11 09 vallend afval van het mengsel vóór thermische behandeling

10 11 11*

glasafval in de vorm van kleine glasdeeltjes en glaspoeder die zware metalen bevatten (bv. van kathodestraalbuizen)

10 11 12

niet onder 10 11 11 vallend glasafval

10 11 13*

slib van het polijsten en slijpen van glas dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 14

niet onder 10 11 13 vallend slib van het polijsten en slijpen van glas

10 11 15*

vast afval van rookgasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 16

niet onder 10 11 15 vallend vast afval van rookgasreiniging

10 11 17*

slib en filterkoek van rookgasreiniging die gevaarlijke stoffen bevatten

10 11 18

niet onder 10 11 17 vallend(e) slib en filterkoek van rookgasreiniging

10 11 19*

vast afval van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

10 11 20

niet onder 10 11 19 vallend vast afval van afvalwaterbehandeling ter plaatse

10 11 99

niet elders genoemd afval

10 12

afval van de fabricage van keramische producten, stenen, tegels en bouwmaterialen

10 12 01

afval van het mengsel vóór thermische verwerking

10 12 03

deeltjes en stof

10 12 05

slib en filterkoek van gasreiniging

10 12 06

afgedankte vormen

10 12 08

afval van keramische producten, stenen, tegels en bouwmaterialen (na thermische behandeling)

10 12 09*

vast afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 12 10

niet onder 10 12 09 vallend vast afval van gasreiniging

10 12 11*

glazuurafval dat zware metalen bevat

10 12 12

niet onder 10 12 11 vallend glazuurafval

10 12 13

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

10 12 99

niet elders genoemd afval

10 13

afval van de fabricage van cement, (ongebluste) kalk en pleistermortel en producten die hiervan zijn gemaakt

10 13 01

afval van het mengsel vóór thermische verwerking

10 13 04

afval van het branden en blussen van kalk

10 13 06

deeltjes en stof (met uitzondering van 10 13 12 en 10 13 13)

10 13 07

slib en filterkoek van gasreiniging

10 13 09*

afval van de fabricage van asbestcement dat asbest bevat

10 13 10

niet onder 10 13 09 vallend afval van de fabricage van asbestcement

10 13 11

niet onder 10 13 09 en 10 13 10 vallend afval van cementhoudende composietmaterialen

10 13 12*

vast afval van gasreiniging dat gevaarlijke stoffen bevat

10 13 13

niet onder 10 13 12 vallend vast afval van gasreiniging

10 13 14

betonafval en betonslib

10 13 99

niet elders genoemd afval

10 14

afval van crematoria

10 14 01*

afval van gasreiniging dat kwik bevat

11

AFVAL VAN DE CHEMISCHE OPPERVLAKTEBEHANDELING EN COATING VAN METALEN EN ANDERE MATERIALEN; NON-FERROHYDROMETALLURGIE

11 01

afval van chemische oppervlaktebehandeling en coating van metalen en andere materialen (bv. galvanische processen, verzinken, beitsen, etsen, fosfaatbehandeling, alkalisch ontvetten en anodisatie)

11 01 05*

beitszuren

11 01 06*

niet elders genoemde zuren

11 01 07*

basen gebruikt voor beitsen

11 01 08*

slib van fosfaatbehandeling

11 01 09*

slib en filterkoek die gevaarlijke stoffen bevatten

11 01 10

niet onder 11 01 09 vallende slib en filterkoek

11 01 11*

waterige spoelvloeistoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

11 01 12

niet onder 11 01 11 vallende waterige spoelvloeistoffen

11 01 13*

afval van ontvetting dat gevaarlijke stoffen bevat

11 01 14

niet onder 11 01 13 vallend afval van ontvetting

11 01 15*

eluaat en slib van membraansystemen of ionenwisselaars die gevaarlijke stoffen bevatten

11 01 16*

verzadigde of afgewerkte ionenwisselaarharsen

11 01 98*

overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat

11 01 99

niet elders genoemd afval

11 02

afval van non-ferrohydrometallurgische processen

11 02 02*

slib van de zink-hydrometallurgie (inclusief jarosiet en goethiet)

11 02 03

afval van de productie van anoden voor waterige elektrolyseprocessen

11 02 05*

afval van koperhydrometallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

11 02 06

niet onder 11 02 05 vallend afval van koperhydrometallurgische processen

11 02 07*

overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat

11 02 99

niet elders genoemd afval

11 03

slib en vaste stoffen van temperingsprocessen

11 03 01*

cyanidehoudend afval

11 03 02*

overig afval

11 05

afval van thermische galvanisatieprocessen

11 05 01

hardzink

11 05 02

zinkas

11 05 03*

vast afval van gasreiniging

11 05 04*

fluxbad-afval

11 05 99

niet elders genoemd afval

12

AFVAL VAN DE MACHINALE BEWERKING EN DE FYSISCHE EN MECHANISCHE OPPERVLAKTEBEHANDELING VAN METALEN EN KUNSTSTOFFEN

12 01

afval van de machinale bewerking en de fysische en mechanische oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen

12 01 01

ferrometaalvijlsel en -krullen

12 01 02

ferrometaalstof en -deeltjes

12 01 03

non-ferrometaalvijlsel en -krullen

12 01 04

non-ferrometaalstof en -deeltjes

12 01 05

kunststofschaafsel en -krullen

12 01 06*

halogeenhoudende minerale machineolie (met uitzondering van emulsies en van oplossingen)

12 01 07*

halogeenvrije minerale machineolie (met uitzondering van emulsies en van oplossingen)

12 01 08*

halogeenhoudende emulsies en oplossingen voor machinale bewerking

12 01 09*

halogeenvrije emulsies en oplossingen voor machinale bewerking

12 01 10*

synthetische machineolie

12 01 12*

afgewerkte wassen en vetten

12 01 13

welding wastes

12 01 14*

slib van machinale bewerking dat gevaarlijke stoffen bevat

12 01 15

niet onder 12 01 14 vallend slib van machinale bewerking

12 01 16*

afval van gritstralen dat gevaarlijke stoffen bevat

12 01 17

niet onder 12 01 16 vallend afval van gritstralen

12 01 18*

oliehoudend metaalslib (slib van slijpen, wetten en leppen)

12 01 19*

biologisch gemakkelijk afbreekbare machineolie

12 01 20*

afgewerkt slijpgereedschap en slijpmateriaal die gevaarlijke stoffen bevatten

12 01 21

niet onder 12 01 20 vallend afgewerkt slijpgereedschap en slijpmateriaal

12 01 99

niet elders genoemd afval

12 03

afval van water- en stoomontvetting (met uitzondering van 11)

12 03 01*

waterige wasvloeistoffen

12 03 02*

afval van stoomontvetting

13

OLIEAFVAL EN AFVAL VAN VLOEIBARE BRANDSTOFFEN (MET UITZONDERING VAN SPIJSOLIE EN ONDER DE HOOFSTUKKEN 05, 12 EN 19 VALLENDE OLIËN)

13 01

afval van hydraulische olie

13 01 01*

hydraulische olie die PCB's (19) bevat

13 01 04*

gechloreerde emulsies

13 01 05*

niet-gechloreerde emulsies

13 01 09*

gechloreerde minerale hydraulische olie

13 01 10*

niet-gechloreerde minerale hydraulische olie

13 01 11*

synthetische hydraulische oliën

13 01 12*

biologisch gemakkelijk afbreekbare hydraulische olie

13 01 13*

overige hydraulische olie

13 02

afval van motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 04*

gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 05*

niet-gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 06*

synthetische motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 07*

biologisch gemakkelijk afbreekbare motor-, transmissie- en smeerolie

13 02 08*

overige motor-, transmissie- en smeerolie

13 03

afval van olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 01*

olie voor isolatie en warmteoverdracht die PCB's bevat

13 03 06*

niet onder 13 03 01 vallende gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 07*

niet-gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 08*

synthetische olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 03 09*

biologisch gemakkelijk afbreekbare olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 0310*

overige olie voor isolatie en warmteoverdracht

13 04

bilge-olie

13 04 01*

bilge-olie van de binnenvaart

13 04 02*

bilge-olie uit de kade-afvoer

13 04 03*

bilge-olie van de overige scheepvaart

13 05

inhoud van olie/waterscheiders

13 05 01*

vaste stoffen uit zandvangers en olie/waterscheiders

13 05 02*

slib uit olie/waterscheiders

13 05 03*

opvangerslib

13 05 06*

olie uit olie/waterscheiders

13 05 07*

met olie verontreinigd water uit olie/waterscheiders

13 05 08*

afvalmengsels uit zandvangers en olie/waterscheiders

13 07

afval van vloeibare brandstoffen

13 07 01*

stookolie en dieselolie

13 07 02*

benzine

13 07 03*

overige brandstoffen (met inbegrip van mengsels)

13 08

niet elders genoemd olieafval

13 08 01*

ontzoutingsslib en -emulsies

13 08 02*

overige emulsies

13 08 99*

niet elders genoemd afval

14

AFVAL VAN ORGANISCHE OPLOSMIDDELEN, KOELMIDDELEN EN DRIJFGASSEN (MET UITZONDERING VAN 07 EN 08)

14 06

afval van organische oplosmiddelen, koelmiddelen en drijfgassen voor schuim/aërosolen

14 06 01*

chloorfluorkoolwaterstoffen, HCFK's, HFK's

14 06 02*

overige gehalogeneerde oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen

14 06 03*

overige oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen

14 06 04*

slib of vast afval dat gehalogeneerde oplosmiddelen bevat

14 06 05*

slib of vast afval dat andere oplosmiddelen bevat

15

VERPAKKINGSAFVAL; ABSORBENTIA, POETSDOEKEN, FILTERMATERIAAL EN BESCHERMENDE KLEDING (NIET ELDERS GENOEMD)

15 01

verpakking (met inbegrip van gescheiden ingezameld stedelijk verpakkingsafval)

15 01 01

papieren en kartonnen verpakking

15 01 02

kunststofverpakking

15 01 03

houten verpakking

15 01 04

metalen verpakking

15 01 05

composietverpakking

15 01 06

gemengde verpakking

15 01 07

glazen verpakking

15 01 09

textielen verpakking

15 01 10*

verpakking die resten van gevaarlijke stoffen bevat of daarmee is verontreinigd

15 01 11*

metalen verpakking die een gevaarlijk vaste poreuze matrix (bv. asbest) bevat, met inbegrip van lege drukhouders

15 02

absorbentia, poetsdoeken, filtermateriaal, en beschermende kleding

15 02 02*

absorbentia, poetsdoeken, filtermateriaal (met inbegrip van niet elders genoemde oliefilters), en beschermende kleding die met gevaarlijke stoffen zijn verontreinigd

15 02 03

niet onder 15 02 02 vallende absorbentia, poetsdoeken, filtermateriaal, en beschermende kleding

16

NIET ELDERS IN DE LIJST GENOEMD AFVAL

16 01

afgedankte voertuigen van verschillende soorten vervoer (met inbegrip van niet voor de weg bestemde machines) en afval van de sloop van afgedankte voertuigen en het onderhoud van voertuigen (exclusief 13, 14, 16 06 en 16 08)

16 01 03

afgedankte banden

16 01 04*

afgedankte voertuigen

16 01 06

afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten

16 01 07*

oliefilters

16 01 08*

onderdelen die kwik bevatten

16 01 09*

onderdelen die PCB's bevatten

16 01 10*

explosieve onderdelen (bv. air bags)

16 01 11*

remblokken die asbest bevatten

16 01 12

niet onder 16 01 11 vallende remblokken

16 01 13*

remvloeistoffen

16 01 14*

antivriesvloeistoffen die gevaarlijke stoffen bevatten

16 01 15

niet onder 16 01 14 vallende antivriesvloeistoffen

16 01 16

tanks voor vloeibaar gas

16 01 17

ferrometalen

16 01 18

non-ferrometalen

16 01 19

kunststoffen

16 01 20

glas

16 01 21*

niet onder 16 01 07 tot en met 16 01 11, 16 01 13 of 16 01 14 vallende gevaarlijke onderdelen

16 01 22

niet elders genoemde onderdelen

16 01 99

niet elders genoemd afval

16 02

afval van elektrische en elektronische apparatuur

16 02 09*

transformatoren en condensatoren die PCB's bevatten

16 02 10*

niet onder 16 02 09 vallende afgedankte apparatuur die PCB's bevat of daarmee verontreinigd is

16 02 11*

afgedankte apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen, HCFK's en/of HFK's bevat

16 02 12*

afgedankte apparatuur die vrije asbestvezels bevat

16 02 13*

niet onder 16 02 09 tot en met 16 02 12 vallende afgedankte apparatuur die gevaarlijke onderdelen (20) bevat

16 02 14

niet onder 16 02 09 tot en met 16 02 13 vallende afgedankte apparatuur

16 02 15*

uit afgedankte apparatuur verwijderde gevaarlijke onderdelen

16 02 16

niet onder 16 02 15 vallende uit afgedankte apparatuur verwijderde onderdelen

16 03

afgekeurde charges en ongebruikte producten

16 03 03*

anorganisch afval dat gevaarlijke stoffen bevat

16 03 04

niet onder 16 03 03 vallend anorganisch afval

16 03 05*

organisch afval dat gevaarlijke stoffen bevat

16 03 06

niet onder 16 03 05 vallend organisch afval

16 04

afvalexplosieven

16 04 01*

afvalmunitie

16 04 02*

vuurwerkafval

16 04 03*

overig explosief afval

16 05

gassen in drukhouders en afgedankte chemicaliën

16 05 04*

gassen in drukhouders (met inbegrip van halonen) die gevaarlijke stoffen bevatten

16 05 05

niet onder 16 05 04 vallende gassen in drukhouders

16 05 06*

labchemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten, met inbegrip van mengsels van labchemicaliën

16 05 07*

afgedankte anorganische chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

16 05 08*

afgedankte organische chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

16 05 09

niet onder 16 05 06, 16 05 07 of 16 05 08 vallende afgedankte chemicaliën

16 06

batterijen en accu's

16 06 01*

loodaccu's

16 06 02*

NiCd-batterijen

16 06 03*

kwikhoudende batterijen

16 06 04

alkalibatterijen (met uitzondering van 16 06 03)

16 06 05

overige batterijen en accu's

16 06 06*

gescheiden ingezamelde elektrolyt uit batterijen en accu's

16 07

afval van de reiniging van overbrenging- en opslagtanks en vaten (met uitzondering van 05 en 13)

16 07 08*

afval dat olie bevat

16 07 09*

afval dat andere gevaarlijke stoffen bevat

16 07 99

niet elders genoemd afval

16 08

afgewerkte katalysatoren

16 08 01

afgewerkte katalysatoren die goud, zilver, rhenium, rhodium, palladium, iridium of platina bevatten (met uitzondering van 16 08 07)

16 08 02*

afgewerkte katalysatoren die gevaarlijke overgangsmetalen (21) of gevaarlijke verbindingen van overgangsmetalen bevatten

16 08 03

niet elders genoemde afgewerkte katalysatoren die overgangsmetalen of verbindingen van overgangsmetalen bevatten

16 08 04

afgewerkte katalysatoren voor wervelbedkrakers (met uitzondering van 16 08 07)

16 08 05*

afgewerkte katalysatoren die fosforzuur bevatten

16 08 06*

afgewerkte vloeistoffen die als katalysator zijn gebruikt

16 08 07*

afgewerkte katalysatoren die met gevaarlijke stoffen zijn verontreinigd

16 09

oxiderende stoffen

16 09 01*

permanganaten, bv. kaliumpermanganaat

16 09 02*

chromaten, bv. kaliumchromaat, kalium- of natriumdichromaat

16 09 03*

peroxiden, bv. waterstofperoxide

16 09 04*

niet elders genoemde oxiderende stoffen

16 10

waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te worden verwerkt

16 10 01*

waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat

16 10 02

niet onder 16 10 01 vallend waterig vloeibaar afval

16 10 03*

waterige concentraten die gevaarlijke stoffen bevatten

16 10 04

niet onder 16 10 03 vallende waterige concentraten

16 11

ovenpuin

16 11 01*

koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 02

niet onder 16 11 01 vallend koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen

16 11 03*

overig ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 04

overig, niet onder 16 11 03 vallend ovenpuin van metallurgische processen

16 11 05*

ovenpuin van niet-metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 06

niet onder 16 11 05 vallend ovenpuin van niet-metallurgische processen

17

BOUW- EN SLOOPAFVAL (MET INBEGRIP VAN AFGEGRAVEN GROND VAN VERONTREINIGDE LOCATIES)

17 01

beton, stenen, tegels en keramische producten

17 01 01

beton

17 01 02

stenen

17 01 03

tegels en keramische producten

17 01 06*

mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten, of afzonderlijke fracties daarvan, die gevaarlijke stoffen bevatten

17 01 07

niet onder 17 01 06 vallende mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten

17 02

hout, glas en kunststof

17 02 01

hout

17 02 02

glas

17 02 03

kunststof

17 02 04*

glas, kunststof en hout die gevaarlijke stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn

17 03

bitumineuze mengsels, koolteer en met teer behandelde producten

17 03 01*

bitumineuze mengsels die koolteer bevatten

17 03 02

niet onder 17 03 01 vallende bitumineuze mengsels

17 03 03*

koolteer en met teer behandelde producten

17 04

metaal (met inbegrip van legeringen)

17 04 01

koper, brons en messing

17 04 02

aluminium

17 04 03

lood

17 04 04

zink

17 04 05

ijzer en staal

17 04 06

tin

17 04 07

gemengde metalen

17 04 09*

metaalafval dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd

17 04 10*

kabels die olie, koolteer of andere gevaarlijke stoffen bevatten

17 04 11

niet onder 17 04 10 vallende kabels

17 05

grond (met inbegrip van afgegraven grond van verontreinigde locaties), stenen en baggerspecie

17 05 03*

grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten

17 05 04

niet onder 17 05 03 vallende grond en stenen

17 05 05*

baggerspecie die gevaarlijke stoffen bevat

17 05 06

niet onder 17 05 05 vallende baggerspecie

17 05 07*

spoorwegballast die gevaarlijke stoffen bevat

17 05 08

niet onder 17 05 07 vallende spoorwegballast

17 06

isolatiemateriaal en asbesthoudend bouwmateriaal

17 06 01*

asbesthoudend isolatiemateriaal

17 06 03*

overig isolatiemateriaal dat uit gevaarlijke stoffen bestaat of dergelijke stoffen bevat

17 06 04

niet onder 17 06 01 en 17 06 03 vallend isolatiemateriaal

17 06 05*

asbesthoudend bouwmateriaal

17 08

gipshoudend bouwmateriaal

17 08 01*

gipshoudend bouwmateriaal dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd

17 08 02

gipshoudend bouwmateriaal niet onder 17 08 01 vallend

17 09

overig bouw- en sloopafval

17 09 01*

bouw- en sloopafval dat kwik bevat

17 09 02*

bouw- en sloopafval dat PCB's bevat (bv. PCB-houdende kit, vloerbedekkingen waarin PCBhoudende hars is verwerkt, isolerende beglazing met PCB-houdende afdichting, PCB-houdende condensatoren)

17 09 03*

overig bouw- en sloopafval (met inbegrip van gemengd afval) dat gevaarlijke stoffen bevat

17 09 04

niet onder 17 09 01, 17 09 02 en 17 09 03 vallend gemengd bouw- en sloopafval

18

AFVAL VAN DE GEZONDHEIDSZORG BIJ MENS OF DIER EN/OF VERWANT ONDERZOEK (MET UITZONDERING VAN KEUKEN- EN RESTAURANTAFVAL DAT NIET RECHTSTREEKS VAN DE GEZONDHEIDSZORG AFKOMSTIG IS)

18 01

afval van verloskundige zorg en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij de mens

18 01 01

scherpe voorwerpen (met uitzondering van 18 01 03)

18 01 02

lichaamsdelen en organen, met inbegrip van bloedzakjes en geconserveerd bloed (met uitzondering van 18 01 03)

18 01 03*

afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen

18 01 04

afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen (bv. verband, gipsverband, linnengoed, wegwerpkleding, luiers)

18 01 06*

chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

18 01 07

niet onder 18 01 06 vallende chemicaliën

18 01 08*

cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen

18 01 09

niet onder 18 01 08 vallende geneesmiddelen

18 01 10*

amalgaamafval uit de tandheelkunde

18 02

afval van onderzoek en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij dieren

18 02 01

scherpe voorwerpen (met uitzondering van 18 02 02)

18 02 02*

afval waarvan de inzameling en verwijdering zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen

18 02 03

afval waarvan de inzameling en verwijdering niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen teneinde infectie te voorkomen

18 02 05*

chemicaliën die uit gevaarlijke stoffen bestaan of deze bevatten

18 02 06

niet onder 18 02 05 vallende chemicaliën

18 02 07*

cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen

18 02 08

niet onder 18 02 07 vallende geneesmiddelen

19

AFVAL VAN INSTALLATIES VOOR AFVALBEHEER, OFF-SITE WATERZUIVERINGSINSTALLATIES EN DE BEREIDING VAN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER EN WATER VOOR INDUSTRIEEL GEBRUIK

19 01

afval van de verbranding of pyrolyse van afval

19 01 02

uit bodemas verwijderde ferromaterialen

19 01 05*

filterkoek van gasreiniging

19 01 06*

waterig vloeibaar afval van gasreiniging en ander waterig vloeibaar afval

19 01 07*

vast afval van gasreiniging

19 01 10*

afgewerkte actieve kool van rookgasreiniging

19 01 11*

bodemas en slakken die gevaarlijke stoffen bevatten

19 01 12

niet onder 19 01 11 vallende bodemas en slakken

19 01 13*

vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 14

niet onder 19 01 13 vallende vliegas

19 01 15*

ketelas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 16

niet onder 19 01 15 vallende ketelas

19 01 17*

afval van pyrolyse dat gevaarlijke stoffen bevat

19 01 18

niet onder 19 01 17 vallend afval van pyrolyse

19 01 19

wervelbedzand

19 01 99

niet elders genoemd afval

19 02

afval van de fysisch-chemische behandeling van afval (met inbegrip van verwijdering van chroom of cyanide of neutralisatie)

19 02 03

voorgemengd afval dat uitsluitend bestaat uit ongevaarlijke afvalstoffen

19 02 04*

voorgemengd afval dat ten minste één gevaarlijke afvalstof bevat

19 02 05*

slib van fysisch-chemische behandeling dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 06

niet onder 19 02 05 vallend slib van fysisch-chemische behandeling

19 02 07*

door afscheiding verkregen oliën en concentraten

19 02 08*

vloeibaar brandbaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 09*

vast brandbaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 10

niet onder 19 02 08 en 19 02 09 vallend brandbaar afval

19 02 11*

overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat

19 02 99

niet elders genoemd afval

19 03

gestabiliseerd/verhard afval (22)

19 03 04*

als gevaarlijk ingedeeld afval dat gedeeltelijk (23) gestabiliseerd is

19 03 05

niet onder 19 03 04 vallend gestabiliseerd afval

19 03 06*

als gevaarlijk ingedeeld afval dat verhard is

19 03 07

niet onder 19 03 06 vallend verhard afval

19 04

verglaasd afval en afval van verglazen

19 04 01

verglaasd afval

19 04 02*

vliegas en ander rookgasreinigingsafval

19 04 03*

niet-verglaasde vaste fase

19 04 04

waterig vloeibaar afval van het ontlaten van verglaasd afval

19 05

afval van de aërobe behandeling van vast afval

19 05 01

niet-gecomposteerde fractie van huishoudelijk en soortgelijk afval

19 05 02

niet-gecomposteerde fractie van dierlijk en plantaardig afval

19 05 03

afgekeurde compost

19 05 99

niet elders genoemd afval

19 06

afval van de anaërobe behandeling van afval

19 06 03

vloeistof verkregen bij de anaërobe behandeling van stedelijk afval

19 06 04

digestaat van de anaërobe behandeling van stedelijk afval

19 06 05

vloeistof verkregen bij de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval

19 06 06

digestaat van de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval

19 06 99

niet elders genoemd afval

19 07

percolatiewater van stortplaatsen

19 07 02*

percolatiewater van stortplaatsen dat gevaarlijke stoffen bevat

19 07 03

niet onder 19 07 02 vallend percolatiewater van stortplaatsen

19 08

niet elders genoemd afval van afvalwaterzuivering

19 08 01

roostergoed

19 08 02

afval van zandvang

19 08 05

slib van de behandeling van stedelijk afvalwater

19 08 06*

verzadigde of afgewerkte ionenwisselaarharsen

19 08 07*

oplossingen en slib van de regeneratie van ionenwisselaars

19 08 08*

afval van membraansystemen dat zware metalen bevat

19 08 09

vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders die uitsluitend spijsolie en -vetten bevatten

19 08 10*

niet onder 19 08 09 vallende vet- en oliemengsels uit olie/waterscheiders

19 08 11*

slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

19 08 12

niet onder 19 08 11 vallend slib van de biologische zuivering van industrieel afvalwater

19 08 13*

slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

19 08 14

niet onder 19 08 13 vallend slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater

19 08 99

niet elders genoemd afval

19 09

afval van de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en water voor industrieel gebruik

19 09 01

vast afval van primaire filtratie en roostergoed

19 09 02

waterzuiveringsslib

19 09 03

onthardingsslib

19 09 04

afgewerkte actieve kool

19 09 05

verzadigde of afgewerkte ionenwisselaarharsen

19 09 06

oplossingen en slib van de regeneratie van ionenwisselaars

19 09 99

niet elders genoemd afval

19 10

afval van de shredding van metaalhoudend afval

19 10 01

ijzer- en staalafval

19 10 02

non-ferroafval

19 10 03*

lichte fractie die en stof dat gevaarlijke stoffen bevat

19 10 04

niet onder 19 10 03 vallend(e) lichte fracties en stof

19 10 05*

andere fracties die gevaarlijk stoffen bevatten

19 10 06

andere, niet onder 19 10 05 vallende fracties

19 11

afval van de regeneratie van olie

19 11 01*

afgewerkte bleekaarde

19 11 02*

zuurteer

19 11 03*

waterig vloeibaar afval

19 11 04*

afval van brandstofzuivering met behulp van basen

19 11 05*

slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse dat gevaarlijke stoffen bevat

19 11 06

niet onder 19 11 05 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse

19 11 07*

afval van rookgasreiniging

19 11 99

niet elders genoemd afval

19 12

afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, palletiseren)

19 12 01

papier en karton

19 12 02

ferrometalen

19 12 03

non-ferrometalen

19 12 04

kunststoffen en rubber

19 12 05

glas

19 12 06*

hout dat gevaarlijke stoffen bevat

19 12 07

niet onder 19 12 06 vallend hout

19 12 08

textiel

19 12 09

minerale stoffen (bv. zand, steen)

19 12 10

brandbaar afval (RDF)

19 12 11*

overig afval (met inbegrip van mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat

19 12 12

overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (met inbegrip van mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking

19 13

afval van bodem- en grondwatersanering

19 13 01*

vast afval van bodemsanering dat gevaarlijke stoffen bevat

19 13 02

niet onder 19 13 01 vallend vast afval van bodemsanering

19 13 03*

slib van bodemsanering dat gevaarlijke stoffen bevat

19 13 04

niet onder 19 13 03 vallend slib van bodemsanering

19 13 05*

slib van grondwatersanering dat gevaarlijke stoffen bevat

19 13 06

niet onder 19 13 05 vallend slib van grondwatersanering

19 13 07*

waterig vloeibaar afval en waterige concentraten van grondwatersanering die gevaarlijke stoffen bevatten

19 13 08

niet onder 19 13 07 vallend waterig vloeibaar afval en waterige concentraten van grondwatersanering

20

STEDELIJK AFVAL (HUISHOUDELIJK AFVAL EN SOORTGELIJK BEDRIJFSAFVAL, INDUSTRIEEL AFVAL EN AFVAL VAN INSTELLINGEN) MET INBEGRIP VAN GESCHEIDEN INGEZAMELDE FRACTIES

20 01

gescheiden ingezamelde fracties (met uitzondering van 15 01)

20 01 01

papier en karton

20 01 02

glas

20 01 08

biologisch afbreekbaar keuken- en kantineafval

20 01 10

kleding

20 01 11

textiel

20 01 13*

oplosmiddelen

20 01 14*

zuren

20 01 15*

basisch afval

20 01 17*

fotochemicaliën

20 01 19*

pesticiden

20 01 21*

tl-buizen en ander kwikhoudend afval

20 01 23*

afgedankte apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen bevat

20 01 25

spijsolie en -vetten

20 01 26*

niet onder 20 01 25 vallende oliën en vetten

20 01 27*

verf, inkt, lijm en hars die gevaarlijke stoffen bevatten

20 01 28

niet onder 20 01 27 vallende verf, inkt, lijm en hars

20 01 29*

detergenten die gevaarlijke stoffen bevatten

20 01 30

niet onder 20 01 29 vallende detergenten

20 01 31*

cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen

20 01 32

niet onder 20 01 31 vallende geneesmiddelen

20 01 33*

onder 16 06 01, 16 06 02 of 16 06 03 vermelde batterijen en accu's, alsmede ongesorteerde mengsels van batterijen en accu's die dergelijke batterijen en accu's bevatten

20 01 34

niet onder 20 01 33 vallende batterijen en accu's

20 01 35*

niet onder 20 01 21 of 20 01 23 vallende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die gevaarlijke onderdelen bevat (24)

20 01 36

niet onder 20 01 21, 20 01 23 of 20 01 35 vallende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

20 01 37*

hout dat gevaarlijke stoffen bevat

20 01 38

niet onder 20 01 37 vallend hout

20 01 39

kunststoffen

20 01 40

metalen

20 01 41

afval van het vegen van schoorstenen

20 01 99

niet elders genoemde fracties

20 02

tuin- en plantsoenafval (met inbegrip van afval van begraafplaatsen)

20 02 01

biologisch afbreekbaar afval

20 02 02

grond en stenen

20 02 03

overig niet biologisch afbreekbaar afval

20 03

overig stedelijk afval

20 03 01

gemengd stedelijk afval

20 03 02

marktafval

20 03 03

veegvuil

20 03 04

slib van septic tanks

20 03 06

afval van het reinigen van riolen

20 03 07

grofvuil

20 03 99

niet elders genoemd stedelijk afval

DEEL 3

Lijst A (bijlage II van het Verdrag van Bazel) (25)

Y46

huishoudelijk afval (26)

Y47

residuen afkomstig van de verbranding van huishoudelijk afval

Lijst B Afval van aanhangsel 4, deel II, van het OESO-besluit (27)

Metaalhoudende afvalstoffen

AA 010

261900

slakken, walsschilfers en ander bij de vervaardiging van ijzer en staal verkregen afval (28)

AA 060

262050

assen en residuen van vanadium (26)

AA 190

810420

ex 810430

afval en restanten van magnesium die brandbaar of pyrofoor zijn of, wanneer zij in contact komen met water, gevaarlijke hoeveelheden brandbare gassen doen ontstaan

Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

AB 030

 

afval van de oppervlaktebehandeling van metalen met behulp van niet-gecyanideerde producten

AB 070

 

zand gebruikt in smelterijen/gieterijen

AB 120

ex 281290

ex 3824

anorganische halogenideverbindingen, niet elders vermeld of ingedeeld

AB 150

ex 382490

ongezuiverd calciumsulfiet en calciumsulfaat, afkomstig van rookgasontzwaveling

Afvalstoffen die hoofdzakelijk organische bestanddelen bevatten en die metalen en anorganische stoffen kunnen bevatten

AC 060

ex 381900

hydraulische vloeistoffen

AC 070

ex 381900

remvloeistoffen

AC 080

ex 382000

antivriesvloeistoffen

AC 150

 

chloorfluorkoolwaterstoffen

AC 160

 

halonen

AC 170

ex 440310

afval van behandeld kurk en hout

Afvalstoffen die ofwel anorganische ofwel organische bestanddelen bevatten

AD 090

ex 382490

afval afkomstig van de productie, de bereiding en het gebruik van reprografische en fotografische producten en materialen, voorzover niet elders vermeld of ingedeeld

AD 100

 

afval afkomstig van de oppervlaktebehandeling van kunststoffen met behulp van niet-gecyanideerde producten

AD 120

ex 391400

ex 3915

ionenwisselaarharsen

AD 150

 

als filters gebruikt natuurlijk organisch materiaal (bv. biofilters)

Afvalstoffen met voornamelijk anorganische bestanddelen, die metalen en organisch materiaal kunnen bevatten

RB 020

ex 6815

keramiekvezels met dezelfde fysisch-chemische eigenschappen als die van asbest


(1)  De verwijzingen in de lijsten A en B van bijlagen I, III en IV verwijzen naar de bijlagen bij het Verdrag van Bazel.

(2)  N.B.: Bij het vergelijkbare punt van lijst B (B1160) worden geen uitzonderingen genoemd.

(3)  Bij dit punt behoren geen afgedankte eenheden afkomstig van elektriciteitscentrales.

(4)  PCB's in een concentratie van 50 mg/kg of meer.

(5)   Met een PCB-concentratie van 50 mg/kg of meer.

(6)  Het niveau van 50 mg/kg wordt als internationaal praktisch hanteerbaar beschouwd voor alle afvalstoffen. Veel landen hebben echter lagere wettelijke grenswaarden voor specifieke afvalstoffen vastgesteld (bv. 20 mg/kg).

(7)  „Te oud” betekent: niet gebruikt vóór de door de fabrikant aangegeven uiterste datum van gebruik.

(8)  Met houtconserveringsmiddelen behandeld hout valt hier niet onder.

(9)  „Te oud” betekent: niet gebruikt vóór de door de fabrikant aangegeven uiterste datum van gebruik.

(10)  N.B.: Zelfs indien er aanvankelijk sprake is van een geringe verontreiniging met een in bijlage I genoemd materiaal, kunnen latere processen, waaronder terugwinningsprocessen, tot gevolg hebben dat de gescheiden fracties significant grotere concentraties van de in bijlage I genoemde stoffen bevatten.

(11)  De status van zinkas wordt momenteel onderzocht, maar de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) heeft aanbevolen zinkas niet als gevaarlijke stof te beschouwen.

(12)  Dit punt heeft geen betrekking op schroot uit elektriciteitscentrales.

(13)  Hergebruik kan reparatie, renovatie of modernisering omvatten, maar geen ingrijpende herbouw.

(14)  In een aantal landen worden deze materialen die bestemd zijn voor onmiddellijk hergebruik niet beschouwd als afvalstoffen.

(15)  Het concentratieniveau van benzo[a]pyreen mag niet meer bedragen dan 50 mg/kg.

(16)  Er wordt vanuit gegaan dat dergelijk schroot volledig gepolymeriseerd is.

(17)  — Afval na consumptie behoort niet tot dit punt. — Afvalstoffen mogen niet zijn vermengd. — Er moet aandacht worden geschonken aan problemen als gevolg van verbranding in de open lucht.

(18)  Afvalstoffen die met een asterisk zijn gemarkeerd worden beschouwd als gevaarlijke afvalstoffen in de zin van Richtlijn 91/689/EEG. Voor de indeling van een afvalstof in een van de punten van de navolgende lijst is de inleiding van de bijlage bij Beschikking 2000/532/EG relevant.

(19)  In deze lijst van afvalstoffen worden PCB's gedefinieerd als in Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31).

(20)  Gevaarlijke onderdelen van elektrische en elektronische apparatuur kunnen omvatten: onder 16 06 genoemde accu's en andere batterijen die als gevaarlijk zijn ingedeeld, kwikschakelaars, glas van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas, enz.

(21)  In deze rubriek wordt onder overgangsmetalen verstaan: scandium, vanadium, mangaan, kobalt, koper, yttrium, niobium, hafnium, wolfraam, titaan, chroom, ijzer, nikkel, zink, zirkonium, molybdeen en tantaal. Deze metalen en de verbindingen daarvan gelden als gevaarlijk als zij als gevaarlijke stoffen zijn ingedeeld. De indeling als gevaarlijke stoffen bepaalt welke van deze overgangsmetalen en verbindingen van overgangsmetalen gevaarlijk zijn.

(22)  Door stabilisatieprocessen veranderen de gevaarskenmerken van de bestanddelen van het afval en wordt gevaarlijk afval in ongevaarlijk afval omgezet. Door verhardingsprocessen verandert onder invloed van additieven alleen de fysische toestand van het afval (bv. van vloeibaar in vast) zonder dat de chemische eigenschappen van het afval veranderen.

(23)  Afval wordt als gedeeltelijk gestabiliseerd beschouwd als gevaarlijke bestanddelen die niet volledig in ongevaarlijke bestanddelen zijn omgezet, na het stabilisatieproces op korte, middellange of lange termijn in het milieu terecht kunnen komen.

(24)  Gevaarlijke onderdelen van elektrische en elektronische apparatuur kunnen omvatten: onder 16 06 genoemde accu's en andere batterijen die als gevaarlijk zijn ingedeeld, kwikschakelaars, glas van kathodestraalbuizen en ander geactiveerd glas, enz.

(25)  Deze lijst komt uit aanhangsel 4, deel I, van het OESO-besluit.

(26)  Tenzij passend opgenomen onder één enkele code in bijlage III.

(27)  De afvalstoffen met de nummers AB 130, AC 250, AC 260 en AC 270 zijn weggelaten, omdat zij overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG als ongevaarlijk zijn aangemerkt en dus niet onder het uitvoerverbod van artikel 35 van deze verordening vallen.

(28)  Dit omvat afval in de vorm van as, residuen, slakken, dross en skimmings, walsschilfers, stof, poeder, slib en filterkoek, tenzij een stof expliciet elders wordt genoemd.

BIJLAGE VI

Formulier inzake vooraf goedgekeurde inrichtingen (artikel 14)

Bevoegde autoriteit

Inrichting voor nuttige toepassing

Identificatie van de afvalstoffen

Geldigheidsduur

Totale vooraf goedgekeurde hoeveelheid

 

Naam en nummer van de inrichting voor nuttige toepassing

Adres

Handelingen voor nuttige toepassing (+ R-code)

Gebruikte technologie

(Code)

Van

Tot

(kg/liter)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BIJLAGE VII

BEGELEIDENDE INFORMATIE BIJ OVERBRENGINGEN VAN AFVALSTOFFEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LEDEN 2 EN 4

Image

BIJLAGE VIII

RICHTSNOEREN VOOR EEN MILIEUHYGIËNISCH VERANTWOORD BEHEER (ARTIKEL 49)

I. Bij het Verdrag van Bazel vastgestelde richtsnoeren:

1. Technical Guidelines on the Environmentally Sound Management of Biomedical and Health Care Wastes (Y1; Y3) (1),

2. Technical Guidelines on the Environmentally Sound Management of Waste Lead Acid Batteries (1),

3. Technical Guidelines on the Environmentally Sound Management of the Full and Partial Dismantling of Ships (1),

4. Algemene Technische Richtsnoeren voor het milieuvriendelijk beheer van afvalstoffen die persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) bevatten, daarmee verontreinigd zijn of daaruit bestaan (2),

5. Technische Richtsnoeren voor het milieuvriendelijk beheer van afvalstoffen die polychloorbifenylen (PCB's), polychloorterfenylen (PCT's) of polybroombifenylen (PBB's) bevatten of daarmee vervuild zijn (2),

6. Technische Richtsnoeren betreffende het milieuvriendelijk recycleren/terugwinnen van metalen en metaalverbindingen (R4) (2).

II. Door de OESO vastgestelde richtsnoeren

Technische leidraad voor het milieuhygiënisch beheer van specifieke afvalstromen Gebruikte en afgedankte personal computers (3)

III. Door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)

goedgekeurde richtsnoeren Richtsnoeren betreffende recycling van schepen (4)

IV. Door de meeting group van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) goedgekeurde richtsnoeren:

Veiligheid en gezondheid bij het slopen van schepen: richtsnoeren voor de Aziatische landen en Turkije (5)


(1)  Vastgesteld door de 6de Conferentie van Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, 9-13 december 2002.

(2)  Vastgesteld op de zevende Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, 25 t/m 29 oktober 2004.

(3)  Vastgesteld door de OESO-commissie voor milieubeleid in februari 2003 (doc. ENV/EPOC/WGWPR(2001)3 DEF).

(4)  Resolutie A.962 goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de IMO, tijdens haar 23ste gewone zitting, 24 november — 5 december 2003.

(5)  Goedgekeurd voor publicatie door de Raad van het Bestuur van het IAB tijdens haar 289e vergadering van 11-26 maart 2004.

BIJLAGE IX

AANVULLENDE VRAGENLIJST IN VERBAND MET DE RAPPORTEN VAN DE LIDSTATEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 51, LID 2

Image

Image

Aanwijzingen voor het invullen van de tabellen:

De D- en R-codes worden genoemd in de bijlagen IIA en IIB van Richtlijn 75/442/EEG.

De codes voor de identificatie van de afvalstoffen worden genoemd in de bijlagen III, IIIA, IIIB, IV en IVA van de onderhavige verordening.

Tabel 1

INFORMATIE OVER UITZONDERINGEN OP DE BEGINSELEN VAN NABIJHEID, VOORRANG VOOR NUTTIGE TOEPASSING EN ZELFVOORZIENING (artikel 11, lid 3)

Afvalidentificatie (Code)

Hoeveelheid (kg/liter)

Land van bestemming (B)/Land van verzending (V)

Verwijderingshandeling D-code

Verwijzing van de zaak naar de Commissie (Ja/Nee)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 2

BEZWAREN TEGEN GEPLANDE OVERBRENGINGEN OF VERWIJDERINGEN (artikel 11, lid 1, onder g))

Afvalidentificatie (code)

Hoeveelheid (kg/liter)

Land van doorvoer (T)/Land van verzending (V)

Redenen van bezwaar (aankruisen wat van toepassing is)

Inrichting

Art. 11, lid 1, onder g), punt i)

Art. 11, lid 1, onder g), punt ii)

Art. 11, lid 1, onder g), punt iii)

Naam (in geval van artikel 11, lid 1, onder g), punt ii))

Verwijderingshandeling D-code

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 3

BEZWAREN TEGEN GEPLANDE OVERBRENGINGEN OF NUTTIGE TOEPASSING

(artikel 12, lid 1, onder c))

Afvalidentificatie (code)

Hoeveelheid (kg/liter)

Land van bestemming

Redenen van bezwaar en nadere informatie over de desbetreffende nationale wetgeving

Inrichting (in het land van bestemming)

 

 

 

 

Naam

Nuttige toepassingshandeling R-code

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 4

INFORMATIE OVER BESLUITEN VAN AUTORITEITEN DIE BEVOEGD ZIJN OM VOORAF TOESTEMMING TE VERLENEN (ARTIKEL 14)

Bevoegde autoriteit

Inrichting voor nuttige toepassing

Identificatie van de afvalstoffen (code)

Geldigheidsduur

Intrekking (datum)

Naam en nr.

Adres

Handelingen tot nuttige toepassing R-code

Gebruikte technologie

 

van

tot

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 5

INFORMATIE OVER ILLEGALE AFVALOVERBRENGINGEN (1) (artikel 24 en artikel 50, lid 1)

Identificatie van de afvalstoffen (code)

Hoeveelheid (kg/liter)

Land van bestemming (B) en land van verzending (V)

Reden op grond waarvan de overbrenging als illegaal wordt aangemerkt (eventueel verwijzen naar de overtreden artikelen)

Degene die voor het illegaal transport verantwoordelijk is (aankruisen wat van toepassing is)

Genomen maatregelen, met inbegrip van eventuele sancties

Kennisgever

Ontvanger

Overigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Tabel 6

INFORMATIE OVER DOOR DE LIDSTATEN AANGEWEZEN SPECIFIEKE DOUANEKANTOREN WAARLANGS DE OVERBRENGING VAN AFVAL NAAR EN UIT DE GEMEENSCHAP PLAATSVINDT (artikel 55)

Douanekantoor

Kantoor

Plaats

Invoer-/uitvoerlanden waarvoor dit kantoor bevoegd is

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Informatie over zaken die gedurende de door het verslag bestreken periode zijn afgesloten.

P6_TA(2005)0394

Contractuele kwaliteitseisen voor diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor *** I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende compensatie bij niet-naleving van contractuele kwaliteitseisen voor diensten op het gebied van goederenvervoer per spoor (COM(2004)0144 — C6-0004/2004 — 2004/0050(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0144) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 71, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0004/2004),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0171/2005),

1.

verwerpt het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel in te trekken;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P6_TA(2005)0395

Integraal actieprogramma voor levenslang leren *** I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren (COM(2004)0474 — C6-0095/2004 — 2004/0153(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0474) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 149, lid 4 en 150, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0095/2004),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het advies van het Comité van de regio's (1),

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0267/2005),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

wijst erop dat de kredieten die in het Commissievoorstel zijn vermeld voor de periode na 2006 afhankelijk zijn van het besluit over het volgende meerjarig financieel kader;

3.

verzoekt de Commissie om, zodra het volgende meerjarig financieel kader is goedgekeurd, indien nodig een voorstel in te dienen tot aanpassing van het financieel referentiebedrag van het programma;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P6_TC1-COD(2004)0153

Standpunt van het Europees Parlement, in eerste lezing vastgesteld op 25 oktober 2005, met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2005/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 149, lid 4, en artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft bij Besluit 1999/382/EG  (4) de tweede fase van het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding „Leonardo da Vinci” vastgesteld.

(2)

Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Besluit nr. 253/2000/EG (5) de tweede fase van het communautaire actieprogramma op onderwijsgebied „Socrates” vastgesteld.

(3)

Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Besluit nr. 2318/2003/EG (6) een meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning-programma) vastgesteld.

(4)

Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Besluit nr. 791/2004/EG (7) een communautair actieprogramma ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding vastgesteld.

(5)

Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Beschikking nr. 2241/2004/EG  (8) een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) vastgesteld.

(6)

Bij Besluit nr. 2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) werd een programma ingevoerd voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008).

(7)

Het grote verschil qua prestaties van de onderwijsstelsels in de Europese Unie, zoals naar voren komt in het PISA-verslag 2003, geeft aanleiding tot bezorgdheid.

(8)

Door de verklaring van Bologna, die op 19 juni 1999 door de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen ondertekend is, is een intergouvernementeel proces op gang gebracht, dat uiterlijk in 2010 tot de vorming van een „Europese ruimte voor hoger onderwijs” moet leiden. Hiervoor moet op Gemeenschapsniveau steun worden verleend.

(9)

De Europese Raad heeft op zijn bijzondere bijeenkomst van 23 en 24 maart 2000 in Lissabon het strategische doel geformuleerd dat de Europese Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang moet worden. Tevens is de Raad Onderwijs verzocht om een algemene gedachtewisseling te houden over concrete, toekomstige doelstellingen voor de onderwijsstelsels en daarbij, met inachtneming van de verschillen tussen de lidstaten, in het bijzonder aandacht te besteden aan gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten.

(10)

Een vooruitstrevende kennismaatschappij biedt de sleutel tot meer groei en werkgelegenheid. Onderwijs en beroepsopleiding zijn essentiële prioriteiten, wil de Europese Unie de doelstellingen van Lissabon bereiken.

(11)

De Raad heeft dienovereenkomstig op 12 februari 2001 een verslag over de concrete doelstellingen voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels aangenomen. Op 14 juni 2002 heeft de Raad vervolgens een gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up op dit verslag goedgekeurd, waarin om steun op het niveau van de Gemeenschap wordt verzocht.

(12)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 15 en 16 juni 2001 te Göteborg een strategie voor duurzame ontwikkeling goedgekeurd en een milieudimensie toegevoegd aan het Lissabon-proces voor werkgelegenheid, economische hervorming en sociale samenhang.

(13)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 15 en 16 maart 2002 in Barcelona de doelstelling geformuleerd dat de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels van de Europese Unie uiterlijk in 2010 wereldwijd een referentiepunt voor kwaliteit moeten worden. Tevens is om maatregelen verzocht die in het bijzonder door onderwijs in ten minste twee vreemde talen op reeds heel jonge leeftijd tot een betere beheersing van basisvaardigheden leiden.

(14)

In de mededeling van de Commissie „Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren” en de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 inzake levenslang leren (10) wordt bevestigd dat levenslang leren gestimuleerd dient te worden door activiteiten en beleidsmaatregelen in het kader van Gemeenschapsprogramma's.

(15)

In zijn resolutie over de bovenvermelde mededeling van de Commissie (11) spreekt het Europees Parlement zijn waardering uit voor het i2i-initiatief van de Europese Investeringsbank (EIB) waardoor deze haar mandaat uitbreidt met het verstrekken van studieleningen ter verbetering van onderwijskansen en verzoekt het de Commissie en de lidstaten om het verstrekken van EIB-leningen ten behoeve van levenslang leren te vergemakkelijken.

(16)

In het verlengde van de resolutie van de Raad van 19 december 2002 over de bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (12) is een proces voor nauwere Europese samenwerking op dit gebied op gang gebracht, waarvoor op het niveau van de Gemeenschap steun dient verleend te worden. Door de verklaring van Kopenhagen, die op 30 november 2002 door de ministers van Onderwijs van 31 Europese landen aangenomen is, zijn de sociale partners en de kandidaat-lidstaten bij dit proces betrokken.

(17)

In de mededeling van de Commissie ten aanzien van een actieplan voor vaardigheden en mobiliteit is erop gewezen dat er op Europees niveau aanhoudende inspanningen nodig zijn om tot een betere erkenning van de in het onderwijs en de beroepsopleiding verworven kwalificaties te komen.

(18)

In de mededeling van de Commissie over een actieplan voor het leren van talen en de taalverscheidenheid worden activiteiten beschreven die in de periode 2004-2006 op Europees niveau ten uitvoer moeten worden gebracht en wordt om follow-up op het actieplan verzocht.

(19)

Bevordering van het onderwijzen en leren van talen en taaldiversiteit, waaronder de officiële talen van de Gemeenschap en haar regionale en minderheidstalen, dient een prioriteit te zijn van de communautaire maatregelen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding. Dergelijke maatregelen zijn in het bijzonder van belang in de grensregio's van de lidstaten met betrekking tot de talen die worden gesproken in aangrenzende regio's van andere lidstaten.

(20)

Uit de tussentijdse evaluatieverslagen over de lopende programma's Socrates en Leonardo da Vinci en de openbare raadpleging over de toekomstige activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding is gebleken dat er op Europees niveau veel behoefte en in sommige opzichten steeds meer behoefte is aan voortdurende samenwerking en activiteiten ter bevordering van de mobiliteit. Daarnaast is het belang onderstreept van nauwere verbanden tussen de Gemeenschapsprogramma's enerzijds en de beleidsontwikkelingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding anderzijds. Voorts is naar voren gebracht dat de activiteiten van de Gemeenschap een zodanige opzet zouden moeten krijgen dat ze beter aansluiten op het paradigma van het levenslang leren en is aangedrongen op een eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en flexibeler aanpak bij de uitvoering van dit soort activiteiten.

(21)

De samenvoeging van de door de Gemeenschap ondersteunde activiteiten ter bevordering van transnationale samenwerking en mobiliteit op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding in één enkel programma kan grote voordelen opleveren. Hierdoor kunnen synergie-effecten tussen de verschillende werkterreinen gerealiseerd worden, ontstaan meer mogelijkheden voor de ondersteuning van de ontwikkelingen op het gebied van het levenslang leren en kan administratief gezien op coherentere, beter gestroomlijnde en doeltreffendere wijze worden gewerkt. Bovendien zal één enkel programma de samenwerking tussen de verschillende onderwijsniveaus in de hand werken.

(22)

Er moet daarom een integraal programma in het leven worden geroepen dat door middel van levenslang leren een bijdrage levert aan de opbouw van een moderne kenniseconomie met duurzame economische groei, meer en betere banen , een hechtere sociale samenhang en een cultuur van respect voor mensenrechten en democratie in de Europese Unie.

(23)

Gezien de specifieke kenmerken van scholen, het hoger onderwijs, de beroepsopleidingen en de volwasseneneducatie en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de activiteiten van de Gemeenschap op doelstellingen te baseren en de vorm van de activiteiten en de organisatorische structuren daarop toe te snijden, is het zaak om in het kader van het integrale programma afzonderlijke programma's aan te houden, die elk afzonderlijk op de vier genoemde onderwijssectoren gericht zijn, en daarbij naar zoveel mogelijk samenhang en punten van overeenkomst te streven.

(24)

De Commissie heeft in haar mededeling „Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst: beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013” een reeks streefcijfers voor de nieuwe generatie Gemeenschapsprogramma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding geformuleerd. Met het oog op deze streefcijfers is een aanzienlijke uitbreiding van het aantal activiteiten op het gebied van mobiliteit en partnerschappen nodig.

(25)

Gezien de duidelijk gebleken waardevolle effecten van transnationale mobiliteit voor de betrokkenen zelf en voor de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, de grote vraag naar mobiliteit in alle sectoren waaraan tot nu toe nog niet kon worden voldaan en de grote betekenis van mobiliteit voor de in Lissabon geformuleerde doelstelling moet in de vier sectorale programma's aanzienlijk meer steun worden verstrekt voor transnationale mobiliteit.

(26)

De standaardsubsidie voor de mobiliteit van een Erasmus-student bedraagt sinds 1993 gemiddeld ongeveer 150 EUR per maand. In reële termen betekent dit een waardevermindering van 25% en vormt dit een steeds grotere belemmering voor deelname aan het programma van studenten die in een minder bevoorrechte positie verkeren. Om de werkelijke extra kosten van de in het buitenland studerende studenten geschikter te kunnen dekken, moet de standaardsubsidie voor de mobiliteit van de studenten tijdens de looptijd van het programma stapsgewijs worden verhoogd van 210 EUR per maand in 2007 tot 300 EUR per maand in 2013.

(27)

Er moet beter worden voorzien in de mobiliteitsbehoeften van individuele leerlingen in het secundair onderwijs en van individuele lerende volwassenen, die tot dusverre niet werden gedekt door communautaire programma's, door invoering van nieuwe soorten mobiliteitsacties in de subprogramma's Comenius en Grundtvig. De door de individuele mobiliteit van leraren geboden mogelijkheden met het oog op de ontwikkeling van samenwerking op lange termijn tussen scholen in naburige regio's moeten ook beter worden benut. Tijdens de looptijd van het integrale programma moet het subprogramma Comenius erop gericht zijn ongeveer 10 000 leerlingen uit het secundair onderwijs bij de individuele mobiliteit te betrekken en ongeveer 10 000 leraren bij de individuele mobiliteit tussen scholen, met name in aangrenzende regio's.

(28)

Kleine en middelgrote ondernemingen spelen een belangrijke rol in de Europese economie. Tot dusverre is hun deelname aan het Leonardo-programma echter beperkt. Er moeten stappen worden ondernomen om communautaire actie voor deze ondernemingen aantrekkelijker te maken, met name door ervoor te zorgen dat meer mobiliteitsmogelijkheden voor leerlingen beschikbaar zijn. Passende, met het Erasmus-programma vergelijkbare, regelingen moeten worden ingevoerd met het oog op de erkenning van de resultaten van deze mobiliteit.

(29)

Gezien de bijzondere onderwijsuitdagingen voor kinderen van personen met een ambulant beroep en van mobiele werknemers in Europa moet volledig gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die het Comenius-programma biedt ter ondersteuning van transnationale activiteiten die op hun behoeften zijn toegesneden.

(30)

Meer mobiliteit in geheel Europa mag de kwaliteit in geen geval verminderen, maar moet steeds gepaard gaan met hogere kwaliteitsnormen.

(31)

Indien het Erasmus Mundus-programma als onderdeel van het integraal programma wordt opgenomen, moet de totale begroting dienovereenkomstig worden verhoogd.

(32)

Om te kunnen inhaken op de toegenomen behoefte aan ondersteuning van activiteiten ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen op Europees niveau, te voorzien in steun voor sectoroverschrijdende activiteiten op het gebied van talen en ICT, en de verspreiding en benutting van de resultaten van het programma te stimuleren, is het zaak om de vier sectorale programma's aan te vullen met een transversaal programma.

(33)

Om in te kunnen haken op de toenemende behoefte aan kennis en discussie over het Europese integratieproces en de verdere ontwikkeling daarvan, is het van belang dat de deskundigheid bij het onderwijs, onderzoek en denkproces op dit gebied bevorderd wordt door steun voor instellingen voor hoger onderwijs die zich hebben toegelegd op het Europese integratieproces, Europese verenigingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding en de Jean-Monnetactie.

(34)

Het besluit moet zo flexibel geformuleerd worden dat de activiteiten uit het integrale programma bij eventueel veranderende behoeften in de periode 2007-2013 op passende wijze kunnen worden bijgesteld en de veel te gedetailleerde voorschriften uit de vorige fases van Socrates en Leonardo da Vinci worden vermeden.

(35)

Ingevolge artikel 3 van het Verdrag moet de Europese Gemeenschap bij har optreden steeds de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen opheffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen bevorderen.

(36)

De Gemeenschap moet volgens artikel 151 van het Verdrag bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening houden met culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen. Er moet speciaal aandacht worden besteed aan de synergie tussen cultuur en andere terreinen zoals onderwijs. De interculturele dialoog moet eveneens worden bevorderd.

(37)

Het is noodzakelijk om het actieve burgerschap en de eerbiediging van mensenrechten en democratie te bevorderen en de strijd tegen alle vormen van uitsluiting, waaronder racisme en vreemdelingenhaat, te intensiveren.

(38)

Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in de Europese Unie.

(39)

De bijzondere behoeften van mensen met een handicap moeten op actieve wijze worden opgepakt bij de uitvoering van alle onderdelen van het programma, onder meer door de toekenning van hogere subsidies om rekening te houden met de extra kosten van gehandicapte deelnemers en door steunverlening voor het leren en gebruiken van gebarentalen en braille.

(40)

Er moet rekening worden gehouden met de resultaten van het Europees Jaar van opvoeding door sport (2004) en met de mogelijke voordelen voor het onderwijs van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en sportorganisaties die in dat jaar naar voren kwamen.

(41)

De kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de Europese Unie en de EVA-landen die deel uitmaken van de EER kunnen overeenkomstig nog te sluiten overeenkomsten tussen de Gemeenschap en deze landen aan het programma deelnemen.

(42)

De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki zijn goedkeuring gehecht aan de conclusies van de Raad van 16 juni ten aanzien van de westelijke Balkanlanden en de daarbij gevoegde bijlage getiteld „Agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”. Hierin is bepaald dat de programma's van de Gemeenschap op basis van nog te sluiten kaderovereenkomsten tussen de Gemeenschap en de desbetreffende landen ook moeten worden opengesteld voor de landen die bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken zijn.

(43)

De Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben verklaard dat ze onderhandelingen zullen aangaan over kwesties die van gemeenschappelijk belang zijn, zoals de programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jongeren.

(44)

De Commissie moet het integrale programma in samenwerking met de lidstaten regelmatig monitoren en evalueren om met name bij de prioriteiten voor de uitvoering van de maatregelen bijstellingen mogelijk te maken. In het kader van het evaluatiewerk moet ook een externe evaluatie worden gemaakt door onafhankelijke, onpartijdige instanties.

(45)

In de resolutie van het Europees Parlement van 28 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van het Socrates-programma (13) is de aandacht gevestigd op de onevenredig omslachtige administratieve procedures voor aanvragers van subsidies in het kader van de tweede fase van het programma.

(46)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (14) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 (15) tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, moeten worden toegepast. De uitgangspunten die daarbij moeten worden gehanteerd, zijn eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingen, en evenredigheid tussen de hoogte van de subsidies en de administratieve eisen voor de besteding ervan.

(47)

Een drastische administratieve vereenvoudiging van de aanvraagprocedures is van fundamenteel belang voor een succesvolle tenuitvoerlegging van het programma. Bij gebrek aan een adequaat juridisch kader dienen de administratieve en boekhoudkundige vereisten in verhouding te staan tot de hoogte van de financiële bijdrage.

(48)

Er moeten passende maatregelen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude worden genomen. Ook moeten de noodzakelijke stappen worden gezet om ervoor te zorgen dat verloren, ten onrechte uitbetaalde of verkeerd bestede bedragen teruggevorderd kunnen worden.

(49)

De doelstellingen van de voorgestelde activiteiten die door middel van Europese samenwerking tot onderwijs en beroepsopleidingen van hoge kwaliteit moeten leiden, kunnen gezien de behoefte aan multilaterale partnerschappen, transnationale mobiliteit en uitwisseling van informatie in de hele Gemeenschap niet in afdoende mate door de lidstaten worden gerealiseerd. In verband met het karakter van de noodzakelijke activiteiten en maatregelen kunnen deze doelstellingen dan ook beter op Gemeenschapsniveau worden verwezenlijkt en kan de Gemeenschap overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel in artikel 5 van het Verdrag maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, dat in hetzelfde artikel verwoord is, beperkt het onderhavige besluit zich alleen tot die punten die voor de verwezenlijking van de doelstellingen noodzakelijk zijn.

(50)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure  (16).

(51)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegden (17),

BESLUITEN:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Hoofdstuk I

Het integrale programma

Artikel 1

Vaststelling van het integrale programma

1.   Bij dit besluit wordt een integraal programma voor Gemeenschapsactiviteiten op het gebied van levenslang leren vastgesteld, hierna te noemen „het integrale programma”.

2.   Het algemene doel van het integrale programma is ertoe bij te dragen dat de Gemeenschap door middel van levenslang leren een moderne kennismaatschappij met duurzame economische groei, meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang wordt, die tegelijkertijd met het oog op de komende generaties voor een goede bescherming van het milieu zorgt. Het programma beoogt in het bijzonder de onderlinge uitwisseling, samenwerking en mobiliteit tussen de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in de Gemeenschap te bevorderen, zodat deze wereldwijd een referentiepunt voor kwaliteit worden.

3.   Het integrale programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

a)

bijdragen aan de ontwikkeling van levenslang leren van hoge kwaliteit en aan de convergentie van de onderwijsstelsels van de lidstaten in de richting van hogere kwaliteitsnormen en bevorderen van vernieuwingen en een Europese dimensie in de stelsels en de manieren van werken in het veld;

b)

interactie creëren tussen ondernemingen, opleiders, instellingen voor hoger onderwijs en wetenschappers, teneinde onderwijs en beroepsopleiding van de best mogelijke kwaliteit aan te kunnen bieden;

c)

steunen van de totstandbrenging van een Europese ruimte voor levenslang leren;

d)

verbetering brengen in de kwaliteit, aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van de mogelijkheden in de lidstaten om levenslang te leren;

e)

stimuleren van de bijdrage van levenslang leren aan de persoonlijke ontplooiing van mensen, de sociale samenhang, een actief burgerschap , de interculturele dialoog , de gelijkheid tussen de seksen en de participatie van mensen met bijzondere behoeften;

f)

helpen bevorderen van creativiteit, concurrentievermogen, inzetbaarheid en een toename aan ondernemerszin;

g)

bewerkstelligen van méér levenslang leren bij mensen van alle leeftijden en, ongeacht sociale en academische achtergrond, bijzondere aandacht geven aan bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding in Europa ;

h)

bevorderen van het leren van talen en de verscheidenheid op taalgebied;

i)

versterken van de rol van levenslang leren in het gevoel Europees burger te zijn , gebaseerd op bewustwording van en respect voor mensenrechten en democratie, en stimuleren van tolerantie en respect voor andere volken en culturen;

j)

bevorderen van de samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in alle sectoren van het onderwijs en de beroepsopleiding in Europa;

k)

benutten van resultaten, vernieuwende producten en processen en uitwisselen van goede manieren van werken op de door het integrale programma bestreken terreinen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de beroepsopleiding door het aanwijzen van optimale praktijken .

4.   In het kader van het integrale programma worden de activiteiten van de lidstaten overeenkomstig de administratieve bepalingen in de bijlage ondersteund en aangevuld.

5.   Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het integrale programma worden, zoals in artikel 2 is aangegeven, vier sectorale programma's, een transversaal programma en het Jean-Monnetprogramma (hierna de „specifieke programma's” te noemen) ten uitvoer gebracht.

6.   Dit besluit wordt ten uitvoer gebracht in de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2013. Voor de inwerkingtreding van het besluit kunnen evenwel voorbereidende maatregelen worden genomen, waaronder Commissiebesluiten uit hoofde van artikel 9.

7.   De bepalingen in dit besluit met betrekking tot het integrale programma zijn ook van toepassing op de specifieke programma's, waarvoor tevens specifieke bepalingen gelden.

Artikel 2

De specifieke programma's

1.   Tot de sectorale programma's behoren:

a)

het Comenius-programma, dat inhaakt op de behoeften van al degenen die onderwijs geven of volgen van het niveau van de voorschool tot aan het eind van het voortgezet onderwijs toe, alsook van de instellingen en organisaties die dergelijk onderwijs verzorgen;

b)

het Erasmus-programma, dat inhaakt op de behoeften van al degenen die formeel hoger (wetenschappelijk) onderwijs, hoger beroepsonderwijs en hogere beroepsopleidingen geven of volgen, ongeacht de duur van de opleiding of de kwalificatie en met inbegrip van de opleidingen voor promovendi, alsook van de instellingen en organisaties die dergelijk onderwijs en dergelijke opleidingen verzorgen;

c)

het Leonardo da Vinci-programma, dat inhaakt op de behoeften van al degenen die beroepsonderwijs en beroepsopleidingen geven of volgen, met inbegrip van initiële beroepsopleidingen en bij- en nascholing die niet onder het hoger beroepsonderwijs en de hogere beroepsopleidingen vallen, alsook van de instellingen en organisaties die dergelijk onderwijs en dergelijke opleidingen verzorgen of daarvoor faciliteiten leveren;

d)

het Grundtvig-programma, dat inhaakt op de behoeften van degenen die de een of andere vorm van volwasseneneducatie geven of volgen, alsook van de instellingen en organisaties die dergelijk onderwijs verzorgen of daarvoor faciliteiten leveren.

2.   Het transversale programma bestaat uit de volgende vier kernactiviteiten:

a)

beleidssamenwerking op het gebied van levenslang leren in de Gemeenschap;

b)

bevordering van het leren van talen;

c)

ontwikkeling van vernieuwende ICT-gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische benaderingen en manieren van werken voor levenslang leren;

d)

verspreiding en benutting van de resultaten van de ondersteunde activiteiten uit het programma en vorige aanverwante programma's, alsook uitwisseling van goede manieren van werken.

3.   Het Jean-Monnetprogramma voorziet in steun voor instellingen en activiteiten op het gebied van de Europese integratie. Het programma bestaat uit de volgende drie kernactiviteiten:

a)

de Jean-Monnetactie;

b)

exploitatiesubsidies voor bepaalde instellingen die zich met de Europese integratie bezighouden;

c)

exploitatiesubsidies voor andere Europese instellingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding.

4.   De specifiek programma's hebben naast de in artikel 1 beschreven doelstellingen de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het Comenius-programma:

i)

ontwikkelen van begrip bij jongeren en onderwijsgevenden voor de culturele en taalkundige diversiteit in Europa en de betekenis daarvan;

ii)

hulp bieden aan jongeren bij de verwerving van de belangrijkste basisvaardigheden en competenties voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun toekomstige werk en een actief Europees burgerschap;

b)

het Erasmus-programma:

i)

ondersteuning bieden bij de vorming van een Europese Ruimte voor hoger onderwijs;

ii)

stimuleren van de bijdrage van het hoger (wetenschappelijk) onderwijs en het hoger beroepsonderwijs aan innovatieprocessen;

c)

het Leonardo da Vinci-programma:

i)

bewerkstelligen van de aansluiting op de veranderingen op en vereisten van de arbeidsmarkt en op de vraag naar vaardigheden;

ii)

vergemakkelijken van de mobiliteit van werkende studenten;

iii)

bevorderen van de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding en mobiliteit voor werkgevers en individuen;

d)

het Grundtvig-programma:

i)

inhaken op de vergrijzing in Europa en de daaruit voortvloeiende uitdaging voor het onderwijs;

ii)

helpen voorzien in alternatieve trajecten voor de verbetering van de kennis en vaardigheden van volwassenen;

e)

het transversale programma:

i)

bevorderen van Europese samenwerking op terreinen die twee of meer sectorale programma's bestrijken;

ii)

bevorderen van convergentie tussen de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels van de lidstaten;

f)

het Jean-Monnetprogramma:

i)

stimuleren van onderwijs, onderzoek en denkprocessen in het kader van opleidingen over de Europese integratie;

ii)

ondersteunen van een passend aantal instellingen en verenigingen die zich bezighouden met vraagstukken in verband met de Europese integratie en onderwijs en beroepsopleidingen vanuit Europees oogpunt.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.

voorschool: onderwijsactiviteiten in georganiseerde vorm vóór het begin van de leerplicht in het basisonderwijs;

2.

leerling: iemand die naar een school gaat om er iets te leren;

3.

school: alle typen instellingen die algemeen vormend onderwijs (voorschools onderwijs, kleuteronderwijs, basisonderwijs of voortgezet onderwijs), beroepsonderwijs en technisch onderwijs verzorgen, alsook bij wijze van uitzondering in het geval van maatregelen ter bevordering van het leren van talen, andere instellingen dan scholen die opleidingen in het kader van het leerlingwezen verzorgen;

4.

onderwijsgevenden/onderwijzend personeel: personen die qua taakstelling rechtstreeks bij het onderwijsproces in de lidstaten betrokken zijn;

5.

student: iemand die ingeschreven staat bij een instelling voor hoger onderwijs voor wat voor studierichting dan ook met het doel om hoger onderwijs te volgen voor een graad of diploma tot en met de graad van doctor;

6.

instelling voor hoger onderwijs:

a)

elk type instelling voor hoger onderwijs dat, overeenkomstig de wetgeving of gebruiken in een land, opleidt voor kwalificaties of diploma's op het niveau van het hoger onderwijs, ongeacht de naam die aan dergelijke instellingen in de lidstaten wordt gegeven;

b)

elke instelling die op niveau 5 en 6 van de Internationale standaardclassificatie van het onderwijs (ISCED) hogere beroepsopleidingen verzorgt;

7.

gezamenlijke masters: masteropleidingen

a)

waarbij minimaal drie instellingen voor hoger onderwijs uit drie verschillende lidstaten betrokken zijn;

b)

waarbij in het kader van het studieprogramma bij minimaal twee van de drie instellingen een studieperiode moet worden doorgebracht;

c)

die ingebouwde mechanismen hebben voor de erkenning van bij partnerinstellingen doorgebrachte studieperioden, die gebaseerd zijn of aansluiten op het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS);

d)

die tot de toekenning door de deelnemende instellingen van gezamenlijke, tweevoudige of meervoudige, door de lidstaten erkende graden leiden;

8.

initiële beroepsopleiding: elke vorm van initiële beroepsopleiding, met inbegrip van de opleidingen in het technisch onderwijs en het beroepsonderwijs, het leerlingwezen en het beroepsvoorbereidend onderwijs, die opleidt voor een beroepskwalificatie die erkend wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar ze is behaald;

9.

bij- en nascholing: elke beroepsopleiding die een werkende in de Gemeenschap in zijn of haar werkende bestaan volgt;

10.

volwasseneneducatie: alle vormen van niet-beroepsgericht leren door volwassenen van hetzij formele, niet-formele of informele aard;

11.

studiebezoek: een kort bezoek met het doel om een bepaald aspect van het levenslang leren in een andere lidstaat nader te bestuderen, goede manieren van werken uit te wisselen, een nieuwe methode te leren beheersen of zich een bepaalde vaardigheid eigen te maken;

12.

mobiliteit: het zich fysiek verplaatsen naar een ander land om daar te studeren, werkervaring op te doen, te leren, onderwijs te geven of daarmee verband houdend administratief werk te doen, waar nodig na een voorbereidingscursus of een opfriscursus in de taal van het gastland; het zich fysiek verplaatsen naar een ander land om daar te studeren, werkervaring op te doen, te leren, onderwijs te geven of daarmee verband houdend administratief werk te doen, waar nodig na een voorbereidingscursus in de taal van het gastland;

13.

stage: een verblijf bij een onderneming of organisatie in een andere lidstaat, waar nodig na een voorbereidingscursus of een opfriscursus in de taal van het gastland, met het doel de aanpassing aan de vereisten van de communautaire arbeidsmarkt te vergemakkelijken, specifieke vaardigheden te verwerven of meer inzicht te krijgen in de economische en sociale achtergronden van het desbetreffende land;

14.

unilateraal: betrokkenheid van een enkele instelling;

15.

bilateraal: betrokkenheid van partners uit twee lidstaten;

16.

multilateraal: betrokkenheid van partners uit ten minste drie lidstaten. Verenigingen of andere organisaties van drie of meer lidstaten kunnen door de Commissie als multilateraal worden beschouwd;

17.

partnerschap: bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen een groep instellingen of organisaties in verscheidene lidstaten met het doel gezamenlijk aan Europese activiteiten op het gebied van het levenslang leren te werken;

18.

netwerk: een formele of informele groep organisaties die op een bepaald terrein, in een vak of studierichting of op een bepaald deelterrein van het levenslang leren werkzaam zijn;

19.

project: samenwerkingsactiviteiten van een formele of informele groep organisaties of instellingen;

20.

projectcoördinator: de organisatie of instelling die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het project door de multilaterale groep organisaties of instellingen en de subsidieovereenkomst met de Commissie sluit;

21.

projectpartners: de andere organisaties of instellingen die naast de coördinator deel uitmaken van de multilaterale groep instelling of organisaties;

22.

ondernemingen: alle bedrijven in de publieke en private sector ongeacht hun omvang of rechtspersoonlijkheid of de bedrijfstak waartoe zij behoren, alsook alle vormen van economische activiteiten, met inbegrip van ondernemingen zonder winstoogmerk;

23.

sociale partners: op nationaal niveau werkgevers- en werknemersorganisaties in overeenstemming met de wetgeving en/of gebruiken in de betrokken lidstaat, en op Gemeenschapsniveau werkgevers- en werknemersorganisaties die op dat niveau deelnemen aan de sociale dialoog;

24.

aanbieder van leermogelijkheden: alle instellingen of organisaties die in het kader van het integrale programma of de specifieke programma's mogelijkheden voor levenslang leren bieden;

25.

begeleiding en advisering: een scala aan werkzaamheden, zoals voorlichting, beoordeling, keuzebegeleiding en advisering, waardoor lerenden en leraars hulp krijgen bij het maken van keuzes ten aanzien van de onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's of de mogelijkheden op de arbeidsmarkt;

26.

verspreiding en benutting van resultaten: activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de resultaten van het integrale programma en de vorige programma's op passende wijze erkend, voor het voetlicht gebracht en op brede schaal in de praktijk gebracht worden;

27.

levenslang leren: al het algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren dat gedurende het hele leven plaatsvindt en op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, sociaal gezien of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer kennis, vaardigheden en competenties leidt. De aangeboden diensten op het gebied van advisering en begeleiding worden eveneens tot het levenslang leren gerekend.

Artikel 4

Toegang tot het integrale programma

Onderstaande organisaties die opereren in overeenstemming met de wetgeving van de lidstaten hebben toegang tot het integrale programma :

a)

leerlingen, studenten, leerling-werknemers en lerende volwassenen;

b)

personeel dat betrokken is bij wat voor aspect van het levenslang leren dan ook;

c)

mensen op de arbeidsmarkt;

d)

aanbieders van leermogelijkheden;

e)

personen en instanties die op lokaal, regionaal , nationaal en Europees niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid ten aanzien van wat voor aspect van het levenslang leren dan ook;

f)

ondernemingen, de sociale partners en hun organisaties op alle niveaus, met inbegrip van belangenorganisaties op het gebied van de handel en de Kamers van Koophandel;

g)

instanties die begeleiding, advisering en voorlichting geven in verband met wat voor aspect van het levenslang leren dan ook;

h)

verenigingen die werkzaam zijn op het gebied van het levenslang leren, met inbegrip van verenigingen van studenten, leerling-werknemers, leerlingen, onderwijsgevenden, ouders en lerende volwassenen;

i)

onderzoekscentra en instellingen die te maken hebben met vraagstukken op het gebied van levenslang leren;

j)

organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 5

Activiteiten van de Gemeenschap

1.   In het kader van het integrale programma wordt steun verstrekt voor de volgende activiteiten:

a)

mobiliteit van personen die in Europa levenslang leren , met inbegrip van steun via mobiliteitssubsidies en subsidies voor de organisatie van de mobiliteit voor instellingen van hoger onderwijs, promotoren van mobiliteit en ondernemingen die personen uitzenden en/of opnemen (b.v. de organisatie en het beheer van projecten en faciliteiten die nodig zijn voor mobiliteit van hoge kwaliteit) ;

b)

bilaterale en multilaterale partnerschappen;

c)

multilaterale projecten ter ontwikkeling en verbetering van de kwaliteit van de nationale onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels;

d)

unilaterale en nationale projecten;

e)

multilaterale projecten en netwerken;

f)

observatie en analyse van het beleid en de stelsels op het gebied van levenslang leren, ontwikkeling van referentiemateriaal, met inbegrip van enquêtes, statistieken, analyses en indicatoren, activiteiten ter ondersteuning van de transparantie en erkenning van kwalificaties en eerdere leerervaringen, alsook activiteiten ter ondersteuning van de samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging en ter ondersteuning van proefprojecten met het oog op de ontwikkeling van innovatieve benaderingen om de inzetbaarheid van lerenden in Europa te verbeteren ;

g)

exploitatiesubsidies ter financiering van bepaalde operationele en administratieve kosten van organisaties die werkzaam zijn op de door het integrale programma bestreken terreinen;

h)

overige initiatieven die aansluiten op de doelstellingen van het integrale programma („flankerende maatregelen”).

2.   De Gemeenschap kan steun verlenen voor bezoeken die voor de voorbereiding of de opvolging van elk van de in dit artikel beschreven activiteiten worden afgelegd.

3.   De Commissie kan seminars, colloquia of bijeenkomsten organiseren die de uitvoering van het integrale programma naar verwachting ten goede zullen komen, passende informatie-, publicatie- en verspreidingsactiviteiten ten uitvoer brengen alsook activiteiten die de acceptatie van het programma verbeteren en het programma monitoren en evalueren.

4.   De in dit artikel beschreven activiteiten kunnen door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen of rechtstreeks door de Commissie ten uitvoer worden gebracht.

Artikel 6

Taken van de Commissie en de lidstaten

1.   De Commissie draagt zorg voor de uitvoering van de activiteiten van de Gemeenschap die in het kader van het integrale programma zijn voorzien.

2.   De lidstaten

a)

nemen de nodige stappen voor een daadwerkelijke en doeltreffende uitvoering van het integrale programma op het niveau van de lidstaat en betrekken daarbij, overeenkomstig de gebruiken in de lidstaat, alle partijen die met alle verschillende aspecten van het levenslang leren te maken hebben;

b)

dragen met het oog op een gecoördineerd beheer van de in de lidstaten uit te voeren activiteiten van het integrale programma, met inbegrip van het begrotingsbeheer, overeenkomstig de bepalingen van artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en van artikel 38 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, aan de hand van onderstaande criteria zorg voor de oprichting of aanwijzing en monitoring van passende structuren (nationale agentschappen):

i)

een als nationaal agentschap opgerichte of aangewezen organisatie heeft rechtspersoonlijkheid en valt onder de wetgeving van de betrokken lidstaat. Ministeries mogen niet als nationale agentschappen worden aangewezen;

ii)

nationale agentschappen moeten een passend aantal personeelsleden in dienst hebben, die over de nodige vakbekwaamheid en talenkennis voor werk in het kader van internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding beschikken;

iii)

ze moeten met name op het gebied van de informatica en telecommunicatie over passende voorzieningen beschikken;

iv)

ze moeten in een administratieve context opereren die hen in staat stelt om hun taken naar tevredenheid uit te voeren en belangenconflicten te vermijden;

v)

ze moeten in staat zijn om de voorschriften voor het financieel beheer en de contractvoorwaarden van de Gemeenschap toe te passen;

vi)

ze moeten afdoende en bij voorkeur door een overheidsinstelling afgegeven financiële garanties verstrekken en hun capaciteiten op het gebied van het beheer moeten passen bij de omvang van de door hen te beheren financiële middelen van de Gemeenschap;

c)

dragen er verantwoordelijkheid voor dat de onder b) genoemde nationale agentschappen de aan hen overgemaakte financiële middelen voor de ondersteuning van projecten op de juiste wijze beheren en in het bijzonder het transparantiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling, het vermijden van dubbele financiering uit andere financiële bronnen van de Gemeenschap en de verplichting om de projecten te monitoren en alle bedragen terug te vorderen die door de begunstigden terug moeten worden betaald in acht nemen;

d)

nemen de nodige stappen voor passende controles en financieel toezicht op de onder b) genoemde nationale agentschappen en:

i)

verstrekken de Commissie nog voordat het nationale agentschap met zijn werk begint, de nodige garanties dat de -overeenkomstig de beginselen van een gezond financieel beheer — toe te passen procedures, controlesystemen, boekhoudsystemen en procedures voor aanbesteding en subsidietoekenning bij het nationale agentschap in het leven geroepen zijn, relevant zijn en naar behoren functioneren;

ii)

verstrekken de Commissie ieder jaar een garantieverklaring ten aanzien van de betrouwbaarheid van de financiële systemen en procedures van de nationale agentschappen, alsook ten aanzien de juistheid van hun jaarrekening;

e)

zijn aansprakelijk voor niet terugbetaalde bedragen indien er door de schuld van de overeenkomstig b) opgerichte of aangewezen structuren sprake is van onregelmatigheden, nalatigheden of fraude en dit tot vorderingen van de zijde van de Commissie aan het nationale agentschap leidt waaraan niet volledig wordt voldaan;

f)

wijzen op verzoek van de Commissie de aanbieders of de categorieën aanbieders van leermogelijkheden aan die in hun land in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan het integrale programma;

g)

nemen alle passende maatregelen om de belemmeringen van juridische en administratieve aard weg te nemen die een goed verloop van het integrale programma in de weg staan;

h)

verspreiden informatie over de programma's via de meest adequate communicatiemedia, zodat de specifieke doelgroepen er gemakkelijk toegang toe kunnen hebben;

i)

nemen stappen om ervoor te zorgen dat potentiële synergie-effecten met andere programma's en financiële instrumenten van de Gemeenschap en met andere relevante, in de lidstaat ten uitvoer gebrachte programma's op het niveau van de lidstaat gestalte aannemen.

3.   De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor:

a)

de aansluiting tussen de ten uitvoer gebrachte activiteiten in het kader van de vorige programma's op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren en de ten uitvoer te brengen activiteiten in het integrale programma;

b)

de passende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en voert daartoe met name doeltreffende, afgewogen en overtuigende maatregelen, administratieve controles en sancties in;

c)

passende voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van de in het kader van het integrale programma ondersteunde activiteiten.

Artikel 7

Deelname van derde landen

1.   Het integrale programma staat open voor deelname van:

a)

de EVA-landen die deel uitmaken van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

b)

Turkije en de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden die in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad voor de deelname van deze landen aan EG-programma's zijn vastgelegd;

c)

de westelijke Balkanlanden, overeenkomstig de bepalingen die in het verlengde van de kaderovereenkomsten voor de deelname van deze landen aan programma's van de Gemeenschap worden overeengekomen;

d)

de Zwitserse Bondsstaat, overeenkomstig een met dit land te sluiten bilaterale overeenkomst.

2.   De in artikel 2, lid 3, onder a), genoemde kernactiviteit 1 van het Jean-Monnetprogramma staat ook open voor instellingen voor hoger onderwijs in elk ander derde land.

3.   Derde landen die aan het integrale programma deelnemen, hebben alle verplichtingen en voeren alle taken uit die in dit besluit voor de lidstaten worden genoemd.

Artikel 8

Internationale samenwerking

De Commissie kan in het kader van het integrale programma, overeenkomstig artikel 9, samenwerken met derde landen en bevoegde internationale organisaties, en met name met de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenshappen en Cultuur (UNESCO).

Hoofdstuk II

Uitvoering van het integrale programma

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het integrale programma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke programma's;

c)

de regelingen met het oog op de interne samenhang in het integrale programma;

d)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het integrale programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden uit titel I die niet in lid 1 van dit artikel worden genoemd, worden de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure in artikel 10, lid 3.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna te noemen „het comité”.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

5.   De lidstaten mogen zich niet laten vertegenwoordigen door personen die werkzaam zijn bij of operationeel gezien verantwoordelijkheid dragen voor de in artikel 6, lid 2, onder b), genoemde nationale agentschappen.

Artikel 11

Sociale partners

1.   Wanneer het comité wordt geraadpleegd over een aangelegenheid in verband met de toepassing van dit besluit met betrekking tot het beroepsonderwijs en de beroepsopleidingen, kunnen vertegenwoordigers van de sociale partners, die op voordracht van de Europese sociale partners door de Commissie benoemd zijn, in de hoedanigheid van waarnemer aan de werkzaamheden van het comité deelnemen. Het aantal vertegenwoordigers van de sociale partners moet gelijk zijn aan het aantal vertegenwoordigers van de lidstaten.

2.   Deze waarnemers kunnen verwoording van hun standpunt in de notulen van de vergaderingen van het comité eisen.

Artikel 12

Horizontale vraagstukken

Bij de uitvoering van het integrale programma wordt er op gedegen wijze op gelet dat de verdere ontwikkeling van het beleid van de Gemeenschap ten aanzien van horizontale vraagstukken volledig wordt geschraagd door met name:

a)

de bevordering van het besef dat culturele en taalkundige diversiteit en multiculturaliteit in Europa van groot belang zijn en vooroordelen, racisme en vreemdelingenhaat moeten worden bestreden;

b)

de totstandbrenging van voorzieningen voor lerenden met bijzondere behoeften en in het bijzonder door steun bij de bevordering van hun opname in het algemene onderwijs- en beroepsopleidingsstelsel;

c)

de bevordering van het besef dat een bijdrage aan duurzame economische ontwikkeling moet worden geleverd;

d)

de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen en door steun bij de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van sekse, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

Artikel 13

Gezamenlijke activiteiten

Als onderdeel van het proces dat tot een Europa van de kennis moet leiden, kunnen de in het kader van het integrale programma ondersteunde activiteiten, overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, vermelde procedures, tezamen met aanverwante programma's en activiteiten van de Gemeenschap ten uitvoer worden gebracht, en met name met die op het gebied van cultuur, media, jongeren, onderzoek en ontwikkeling, werkgelegenheid, ondernemingen, milieu en informatie- en communicatietechnologie.

Artikel 14

Samenhang en complementariteit

1.   De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor de algehele samenhang en complementariteit met ander relevant beleid en andere relevante instrumenten en activiteiten van de Gemeenschap, en met name met het Europees Sociaal Fonds, de op het menselijk potentieel en mobiliteit gerichte activiteiten van het Kaderprogramma van de Gemeenschap voor onderzoek en ontwikkeling, en het statistisch programma van de Gemeenschap. De Commissie zorgt voor een doeltreffende aansluiting tussen het integrale programma en de programma's en activiteiten op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding die in het kader van de pretoetredingsinstrumenten van de Europese Gemeenschap en andere vormen van samenwerking met derde landen en bevoegde internationale organisaties ten uitvoer worden gebracht.

2.   De Commissie brengt het comité regelmatig op de hoogte van andere relevante initiatieven van de Europese Gemeenschap op het gebied van levenslang leren en van de samenwerking met derde landen en internationale organisaties.

3.   Bij de uitvoering van de activiteiten in het kader van het integrale programma houden de Commissie en de lidstaten rekening met de prioriteiten in de werkgelegenheidsrichtsnoeren die door de Raad in het kader van een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie worden vastgelegd.

4.   In het kader van het partnerschap met de Europese sociale partners streeft de Commissie naar een passende afstemming tussen het integrale programma en de sociale dialoog op het niveau van de Gemeenschap en de bedrijfstakken.

5.   Bij de uitvoering van het integrale programma zorgt de Commissie, overeenkomstig de bepalingen in Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (18), waar nodig voor ondersteuning door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) op terreinen die onder de taakstelling van deze organisatie vallen. Waar nodig kan de Commissie zich, overeenkomstig de bepalingen in Verordening (EEG) nr. 1360/90 van de Raad van 7 mei 1990  (19), ook laten bijstaan door de Europese Stichting voor Opleiding op de terreinen die onder de taakstelling van deze organisatie vallen.

6.   De Commissie brengt het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding regelmatig op de hoogte van relevante vooruitgang in het kader van het Leonardo da Vinci-Programma.

Hoofdstuk III

Financiële bepalingen — Evaluatie

Artikel 15

Financiering

1.   Het indicatief financieel kader voor de uitvoering van dit besluit voor een periode van 7 jaar vanaf 1 januari 2007 wordt vastgesteld op 14 377 miljoen EUR. Binnen dit kader worden voor Comenius, Erasmus, Leonardo da Vinci en Grundtvig bedragen uitgetrokken, die niet onder de in deel B, punt 9 van de bijlage vermelde percentages liggen. De Commissie kan deze bedragen volgens de in artikel 10, lid 2, vermelde procedure wijzigen.

2.   Maximaal 1 % van de begroting van het integrale programma kan worden besteed aan ondersteuning van de deelname aan de in het integrale programma plaatsvindende partnerschaps-, project- en netwerkactiviteiten van partners uit derde landen die niet uit hoofde van de bepalingen in artikel 7 aan het integrale programma mogen deelnemen.

3.   De jaarlijkse kredieten worden in het kader van de financiële vooruitzichten door de begrotingsautoriteit goedgekeurd.

Artikel 16

Monitoring en evaluatie

1.   Het integrale programma wordt in samenwerking met de lidstaten regelmatig door de Commissie gemonitord. Deze monitoring strekt zich uit tot de in lid 4 bedoelde verslagen en tot specifieke werkzaamheden.

2.   De Commissie zorgt voor regelmatige externe onafhankelijke evaluaties van het integrale programma.

3.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2010, resp. 30 juni 2015 verslagen over de uitvoering en effecten van het integrale programma bij de Commissie in.

4.   De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten voor:

a)

uiterlijk op 31 maart 2011 een tussentijds verslag over de bereikte resultaten en de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de uitvoering van het integrale programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2011 een mededeling over de voortzetting van het integrale programma;

c)

uiterlijk op 31 maart 2016 een verslag van de evaluatie ex post.

TITEL II

DE SPECIFIEKE PROGRAMMA'S

Hoofdstuk I

Het Comenius-programma

Artikel 17

Toegang tot het Comenius-programma

In het kader van het integrale programma is het Comenius-programma bestemd voor:

a)

leerlingen die in een voorschool of school onderwijs volgen tot aan het eind van het voortgezet onderwijs;

b)

scholen, als gespecificeerd door de lidstaten;

c)

onderwijzend, ondersteunend en administratief personeel aan die scholen;

d)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die bij het schoolonderwijs betrokken zijn;

e)

publieke en private organisaties die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en voorzieningen op onderwijsgebied op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

f)

onderzoekscentra en organisaties die te maken hebben met vraagstukken op het gebied van levenslang leren;

g)

instellingen voor hoger onderwijs.

Artikel 18

Operationele doelstellingen

Het Comenius-programma heeft naast de in artikel 1 en 2 beschreven doelstellingen van het integrale programma de volgende operationele doelstellingen:

a)

bevorderen van de convergentie van de onderwijsstelsels van de lidstaten in de richting van hogere kwaliteitsnormen, met name via de uitwisseling en verspreiding van goede praktijken;

b)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere uitwisselingen van leerlingen en onderwijsgevenden in verschillende lidstaten;

c)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere partnerschappen tussen scholen in verschillende lidstaten met het doel om ten minste een op de vijftien leerlingen gedurende de looptijd van het programma bij gezamenlijke onderwijsactiviteiten te betrekken;

d)

bevorderen van het leren van vreemde talen, d.w.z. een tweede of een bijkomende vreemde taal;

e)

versterken van de kwaliteit en de Europese dimensie in de opleidingen voor onderwijsgevenden;

f)

verbeteren van pedagogische benaderingen en het schoolmanagement.

Artikel 19

Activiteiten

1.   In het kader van het Comenius-programma kan voor de volgende activiteiten steun worden verleend:

a)

mobiliteit van personen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). In de plannen of ondersteunende organisatorische werkzaamheden voor dit soort mobiliteit worden de noodzakelijke voorbereidende maatregelen genomen en wordt er zorg voor gedragen dat jongeren die bij de mobiliteit betrokken zijn op passende wijze leiding en ondersteuning krijgen. Onder dit soort mobiliteit vallen onder meer:

i)

uitwisselingen van leerlingen en personeel;

ii)

stages bij scholen of ondernemingen in het buitenland voor leerlingen of onderwijzend personeel;

iii)

deelname aan scholingscursussen voor onderwijsgevenden;

iv)

studiebezoeken en voorbereidende bezoeken voor activiteiten ter bevordering van mobiliteit en partnerschaps-, project- of netwerkactiviteiten;

v)

assistentschappen voor onderwijsgevenden en onderwijsgevenden in opleiding;

b)

vorming van partnerschappen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), tussen:

i)

scholen, ter ontwikkeling van gezamenlijke leerprojecten voor leerlingen („Comenius-schoolpartnerschappen”) ;

ii)

organisaties die verantwoordelijk zijn voor elk aspect van het onderwijs op school, ter bevordering van de regionale samenwerking („Comenius-regiopartnerschappen”);

c)

multilaterale samenwerkingsprojecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e). Hierbij kan het om projecten gaan die gericht zijn op:

i)

de ontwikkeling, bevordering en verspreiding van beste praktijken op onderwijsgebied, met inbegrip van nieuwe onderwijsmethoden en nieuw onderwijsmateriaal;

ii)

het opdoen en uitwisselen van ervaringen met voorlichtings- en begeleidingssystemen die met name toegesneden zijn op lerenden en leraren in het kader van het Comenius-programma;

iii)

de ontwikkeling, bevordering en verspreiding van nieuwe cursussen of nieuwe inhoud voor de cursussen voor onderwijsgevenden;

d)

netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e). Hierbij kan het om netwerken gaan die gericht zijn op:

i)

de verdere ontwikkeling van het onderwijs in een studierichting of in een vak waarvoor de netwerken zijn opgericht, ten behoeve van de netwerken zelf of ten behoeve van het onderwijs in het algemeen;

ii)

het opdoen en uitwisselen van ervaringen met goede en relevante manieren van werken en vernieuwingen;

iii)

inhoudelijke ondersteuning van projecten en partnerschappen die door anderen opgezet zijn;

iv)

de bevordering van behoefteanalyses en de vertaling daarvan in de praktijk van het onderwijs op school;

e)

overige initiatieven die de doelstellingen van het Comenius-programma beogen te bevorderen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

2.   De operationele details van de activiteiten in lid 1 worden vastgelegd volgens de procedure in artikel 10, lid 2.

Artikel 20

Begroting

Van de beschikbare begroting voor het Comenius-programma wordt minimaal 85 % uitgetrokken voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder a), en de Comenius-partnerschappen als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder b).

Artikel 21

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Comenius-programma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke activiteiten van het Comenius-programma;

c)

de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het Comenius-programma, de selectiecriteria en-procedures;

d)

de uitsplitsing van de financiële middelen over de lidstaten voor de activiteiten die worden beheerd met behulp van de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure uit de bijlage;

e)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 worden genoemd, worden de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Comenius-programma goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure in artikel 10, lid 3.

Hoofdstuk II

Het Erasmus-programma

Artikel 22

Toegang tot het Erasmus-programma

In het kader van het integrale programma is het Erasmus-programma bestemd voor:

a)

studenten in alle vormen van het hoger onderwijs (wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs) en personen die een hogere beroepsopleiding volgen (ISCED-niveaus 5 en 6);

b)

instellingen voor hoger onderwijs, als gespecificeerd door de lidstaten;

c)

onderwijzend en administratief personeel bij die instellingen;

d)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die bij het hoger onderwijs betrokken zijn, met inbegrip van de desbetreffende verenigingen van studenten, universiteiten en onderwijsgevenden/opleiders;

e)

ondernemingen, sociale partners en andere vertegenwoordigers uit de wereld van het werk;

f)

publieke en private organisaties die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en voorzieningen op onderwijsgebied op lokaal en regionaal niveau;

g)

onderzoekscentra en organisaties die te maken hebben met vraagstukken op het gebied van levenslang leren.

Artikel 23

Operationele doelstellingen

Het Erasmus-programma heeft naast de in artikel 1 en 2 beschreven doelstellingen van het integrale programma de volgende operationele doelstellingen:

a)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere mobiliteit onder studenten en onderwijzend personeel in heel Europa, zodat uiterlijk in 2011 ten minste 3 miljoen personen in het kader van Erasmus en de daaraan voorafgaande programma's mobiel zijn geweest;

b)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere multilaterale samenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in Europa;

c)

bewerkstelligen van een grotere convergentie tussen de kwalificaties die in het hoger onderwijs (wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs) in Europa worden verworven;

d)

bevorderen van samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en ondernemingen.

Artikel 24

Activiteiten

1.   In het kader van het Erasmus-programma kan voor de volgende activiteiten steun worden verleend:

a)

mobiliteit van personen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). Onder dit soort mobiliteit vallen onder meer:

i)

mobiliteit van studenten voor studie- of opleidingsdoeleinden aan instellingen voor hoger onderwijs in het buitenland, alsook stages bij ondernemingen, scholingscentra of andere organisaties;

ii)

mobiliteit van onderwijzend personeel van instellingen voor hoger onderwijs met het doel bij een partnerinstelling in het buitenland onderwijs te geven of daar scholing te volgen;

iii)

mobiliteit van ander personeel van instellingen voor hoger onderwijs en personeel van ondernemingen met het doel scholing te volgen of onderwijs te geven;

iv)

intensieve, op multilaterale basis georganiseerde Erasmus-programma's.

Daarnaast kan steun worden verleend voor activiteiten van instellingen voor hoger onderwijs en ondernemingen in het eigen land en het gastland, waaronder voorbereidende talencursussen en talencursussen voor de opvolging , die in alle fasen van de maatregelen op het gebied van de mobiliteit voor kwaliteit zorgen;

b)

gezamenlijke projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die onder meer gericht zijn op vernieuwingen en experimenten op de terreinen die in de specifieke en operationele doelstellingen genoemd zijn;

c)

netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die door samenwerkingsverbanden van instellingen voor hoger onderwijs gecoördineerd worden, een studierichting of een multidisciplinair terrein bestrijken („thematische Erasmus-netwerken”) en tot doel hebben om nieuwe concepten en competenties op het gebied van het leren uit te werken. Van dergelijke netwerken kunnen ook vertegenwoordigers van andere publieke organisaties, ondernemingen of verenigingen deel uitmaken;

d)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Erasmus-programma beogen te bevorderen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h), („flankerende maatregelen”).

2.   Van de mobiliteit als bedoeld in lid 1, onder a), letter i), („Erasmus-studenten”) kunnen profiteren:

a)

studenten aan instellingen voor hoger onderwijs die na afloop van hun eerste studiejaar in het kader van de op mobiliteit gerichte activiteiten van het Erasmus-programma een studieperiode in een andere lidstaat doorbrengen, ongeacht of ze in het kader van het programma financiële steun toegezegd hebben gekregen. Dergelijke studieperioden worden in het kader van interinstitutionele akkoorden tussen de uitzendende instelling en gastinstelling volledig erkend. Gastinstellingen mogen van dit soort studenten geen collegegeld verlangen;

b)

studenten die zich ingeschreven hebben voor een gezamenlijk mastersprogramma in een ander land dan het land waar ze de bachelorgraad hebben behaald;

c)

studenten van instellingen voor hoger onderwijs die stage lopen bij een onderneming , overheidsdienst of scholingscentrum.

3.   De operationele details van de activiteiten in lid 1 worden vastgelegd volgens de procedure in artikel 10, lid 2.

Artikel 25

Begroting

Van de beschikbare begroting voor het Erasmus-programma wordt minimaal 85 % uitgetrokken voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit als bedoeld in artikel 24, lid 1, onder a).

Artikel 26

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Erasmus-programma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke activiteiten van het Erasmus-programma;

c)

de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het Erasmus-programma, de selectiecriteria en -procedures;

d)

de uitsplitsing van de financiële middelen over de lidstaten voor de activiteiten die worden beheerd met behulp van de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure uit in de bijlage;

e)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 van dit artikel worden genoemd, worden de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Erasmus-programma goedgekeurd volgens de raadplegings-procedure in artikel 10, lid 3.

Hoofdstuk III

Het Leonardo da Vinci-programma

Artikel 27

Toegang tot het Leonardo da Vinci-programma

In het kader van het integrale programma is het Leonardo da Vinci-programma bestemd voor:

a)

jongeren in alle vormen van het beroepsonderwijs en van beroepsopleidingen tot aan het eind van het voortgezet onderwijs (tot en met ISCED-niveau 3);

b)

personen die beroepsonderwijs op een beroepsopleiding op ISCED-niveau 4 volgen;

c)

personen op de arbeidsmarkt;

d)

aanbieders van leermogelijkheden op de door het Leonardo da Vinci-programma bestreken terreinen;

e)

onderwijzend en administratief personeel bij de aanbieders van leermogelijkheden;

f)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die bij het beroepsonderwijs of bij beroepsopleidingen betrokken zijn, met inbegrip van verenigingen van de personen die dit soort opleidingen volgen, ouders en onderwijsgevenden;

g)

ondernemingen, sociale partners en andere vertegenwoordigers uit de wereld van het werk, met inbegrip van de Kamers van Koophandel en andere belangenorganisaties op het gebied van de handel;

h)

instanties die begeleiding, advisering en voorlichting geven in verband met wat voor aspect van het levenslang leren dan ook;

i)

personen en instanties die op lokaal, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid ten aanzien van wat voor aspect van het levenslang leren dan ook;

j)

onderzoekscentra en organisaties die te maken hebben met vraagstukken op het gebied van het levenslang leren;

k)

organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 28

Operationele doelstellingen

Het Leonardo da Vinci-programma heeft naast de in artikel 1 en 2 beschreven doelstellingen van het integrale programma de volgende operationele doelstellingen:

a)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere mobiliteit in heel Europa onder personen die initieel beroepsonderwijs, een initiële beroepsopleiding (o.a. duale initiële beroepsopleiding, met inbegrip van het leerlingwezen overeenkomstig artikel 3, lid 8) of bij- en nascholing volgen, zodat vóór het eind van het integrale programma per jaar ten minste 150 000 stages bij ondernemingen worden gelopen . De individuele deelname van leerlingen aan mobiliteitsprogramma's moet in elke lidstaat gewaarborgd zijn ;

b)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere samenwerking tussen de aanbieders van leermogelijkheden, ondernemingen, de sociale partners en andere relevante organisaties in heel Europa;

c)

bevorderen van de ontwikkeling van vernieuwende manieren van werken op het gebied van de initiële beroepsopleiding en bij- en nascholing en van de transfer daarvan, met inbegrip van de transfer van het ene naar het andere deelnemende land;

d)

verbeteren van de transparantie en erkenning van kwalificaties en competenties, met inbegrip van die welke door niet-formeel en informeel leren verworven zijn ;

e)

vergemakkelijken van het uitwerken van maatregelen die tot doel hebben bij te dragen aan de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de stages voor jongeren in een initiële beroepsopleiding, afgewisseld met een arbeidsovereenkomst.

Artikel 29

Activiteiten

1.   In het kader van het Leonardo da Vinci-programma kan voor de volgende activiteiten steun worden verleend:

a)

mobiliteit van personen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). In de plannen of ondersteunende organisatorische werkzaamheden voor dit soort mobiliteit worden de noodzakelijke voorbereidende maatregelen genomen en wordt er zorg voor gedragen dat personen die bij de activiteiten voor mobiliteit betrokken zijn op passende wijze leiding en ondersteuning krijgen. Onder dit soort mobiliteit vallen onder meer:

i)

transnationale stages bij ondernemingen of opleidingsinstellingen;

ii)

stages en uitwisselingen voor de verdere professionalisering van opleiders en begeleiding gevende adviseurs, alsook van personen die verantwoordelijkheid dragen voor opleidingsinstellingen en voor de opleidingsplanning en loopbaanbegeleiding bij ondernemingen;

iii)

maatregelen, enerzijds ter vergemakkelijking van de deelname van de ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, micro-ondernemingen en ambachtelijke bedrijven, en anderzijds ter verbetering van de mobiliteit van personen als bedoeld onder de punten i) en ii) en ter vergemakkelijking van de werving van deelnemers aan de stageprogramma's;

b)

partnerschappen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), die zich bezighouden met vraagstukken die voor de deelnemende organisaties van gemeenschappelijk belang zijn;

c)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), en met name projecten die de beroepsopleidingsstelsels beogen te verbeteren door de transfer van vernieuwingen, met inbegrip van projecten voor de talige, culturele en wettelijke aanpassing van vernieuwende producten en processen uit uiteenlopende contexten aan de behoeften van het eigen land;

d)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die de beroepsopleidingsstelsels beogen te verbeteren door de ontwikkeling en transfer van vernieuwingen en goede manieren van werken;

e)

thematische netwerken van deskundigen en organisaties als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die aan specifieke vraagstukken op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleidingen werken;

f)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Leonardo da Vinci-programma beogen te bevorderen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

2.   De operationele details van dit soort activiteiten worden vastgelegd volgens de procedure in artikel 10, lid 2.

Artikel 30

Begroting

Van de beschikbare begroting voor het Leonardo da Vinci-programma wordt minimaal 75 % uitgetrokken voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit en partnerschappen als bedoeld in artikel 29, lid 1, onder a) en b) .

Artikel 31

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Leonardo da Vinci-programma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke activiteiten van het Leonardo da Vinci-programma;

c)

de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het Leonardo da Vinci-programma, de selectiecriteria en -procedures;

d)

de uitsplitsing van de financiële middelen over de lidstaten voor de activiteiten die worden beheerd met behulp van de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure uit de bijlage;

e)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 van dit artikel worden genoemd, worden de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Leonardo da Vinci-programma goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure in artikel 10, lid 3.

Hoofdstuk IV

Het Grundtvig-programma

Artikel 32

Toegang tot het Grundtvig-programma

In het kader van het integrale programma is het Grundtvig-programma bestemd voor:

a)

lerenden in het kader van de volwasseneneducatie;

b)

aanbieders van leermogelijkheden in het kader van de volwasseneneducatie;

c)

onderwijzend en administratief personeel bij deze aanbieders van leermogelijkheden en andere organisaties op het gebied van de volwasseneneducatie;

d)

instellingen die betrokken zijn bij de initiële opleiding en bij- en nascholing van op het gebied van de volwasseneneducatie werkzame personen;

e)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die op het gebied van de volwasseneneducatie werkzaam zijn, met inbegrip van verenigingen van lerenden en onderwijsgevenden;

f)

instanties die begeleiding, advisering en voorlichting geven in verband met wat voor aspect van de volwasseneneducatie dan ook;

g)

personen en organisaties die op lokaal, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de stelsels en het beleid ten aanzien van wat voor aspect van de volwasseneneducatie dan ook;

h)

onderzoekscentra en organisaties die te maken hebben met vraagstukken op het gebied van de volwasseneneducatie;

i)

ondernemingen;

j)

organisaties zonder winstoogmerk, vrijwilligersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties;

k)

instellingen voor hoger onderwijs.

Artikel 33

Operationele doelstellingen

Het Grundtvig-programma heeft naast de in artikel 1 en 2 beschreven doelstellingen van het integrale programma de volgende operationele doelstellingen:

a)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere mobiliteit onder bij de volwasseneneducatie betrokken personen in heel Europa met het doel om uiterlijk in 2013 de mobiliteit van ten minste 25 000 personen per jaar te ondersteunen;

b)

bewerkstelligen van meer en kwalitatief betere samenwerking tussen bij de volwasseneneducatie betrokken organisaties in heel Europa;

c)

bevorderen van de ontwikkeling van vernieuwende manieren van werken op het gebied van de volwasseneneducatie , het evalueren van vaardigheden en het valideren van verworven beroepservaring, en van de transfer daarvan, met inbegrip van de transfer van het ene naar het andere deelnemende land;

d)

ervoor zorg dragen dat aan personen uit sociaal zwakke milieus en uit randgroepen, en met name aan ouderen en personen die het onderwijs zonder basiskwalificaties hebben verlaten of slecht geletterd zijn, alternatieve , gemakkelijk toegankelijke mogelijkheden voor deelneming aan de volwasseneneducatie worden geboden;

e)

verbeteren van pedagogische benaderingen en het management van organisaties op het gebied van de volwasseneneducatie.

Artikel 34

Activiteiten

1.   In het kader van het Grundtvig-programma kan steun worden verleend voor de volgende activiteiten:

a)

mobiliteit van personen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a). In de plannen of ondersteunende organisatorische werkzaamheden voor dit soort mobiliteit worden de noodzakelijke voorbereidende maatregelen genomen en wordt er zorg voor gedragen dat personen die bij de activiteiten voor mobiliteit betrokken zijn op passende wijze leiding en ondersteuning krijgen. Onder dit soort mobiliteit vallen onder meer bezoeken, stages, assistentschappen, uitwisselingen van personen die formele en niet-formele volwasseneneducatie volgen en, in het geval van scholing en verdere professionalisering, van personen die op het gebied van de volwasseneneducatie werkzaam zijn;

b)

partnerschappen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), (de „Grundtvig-partnerschappen voor het leren”) die zich bezighouden met vraagstukken die voor de deelnemende organisaties van gemeenschappelijk belang zijn;

c)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die de stelsels voor volwasseneneducatie beogen te verbeteren door de ontwikkeling en transfer van vernieuwingen en goede manieren van werken;

d)

thematische netwerken van deskundigen en organisaties als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), (de „Grundtvig-netwerken”) die met name werken aan:

i)

de ontwikkeling van volwasseneneducatie in de studierichting, op het vakgebied of ten aanzien van het managementaspect waarvoor het netwerk is opgericht;

ii)

de vaststelling , verbetering en verspreiding van relevante goede manieren van werken en vernieuwingen;

iii)

de inhoudelijke ondersteuning van door anderen opgezette projecten en de bevordering van interactieve samenwerking tussen dit soort projecten en partnerschappen;

iv)

de bevordering van de verdere ontwikkeling van behoefteanalyses en kwaliteitsborging in de volwasseneneducatie;

e)

andere initiatieven die de doelstellingen van het Grundtvig-programma beogen te bevorderen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h), („flankerende maatregelen”).

2.   De operationele details van dit soort activiteiten worden vastgelegd volgens de procedure in artikel 10, lid 2.

Artikel 35

Begroting

Van de beschikbare begroting voor het Grundtvig-programma wordt minimaal 60 % uitgetrokken voor steunverlening op het gebied van de mobiliteit en partnerschappen als bedoeld in artikel 34, lid 1), onder a) en b).

Artikel 36

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Grundtvig-programma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke activiteiten van het Grundtvig-programma;

c)

de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het Grundtvig-programma, de selectiecriteria en -procedures;

d)

de uitsplitsing van de financiële middelen over de lidstaten voor de activiteiten die worden beheerd met behulp van de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure uit de bijlage;

e)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 worden genoemd, worden de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Grundtvig-programma goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure in artikel 10, lid 3.

Hoofdstuk V

Het transversale programma

Artikel 37

Operationele doelstellingen

Het transversale programma heeft naast de in artikel 1 en 2 beschreven doelstellingen van het integrale programma de volgende operationele doelstellingen:

a)

ondersteunen van de ontwikkeling van een beleid voor levenslang leren op Europees niveau, met name tegen de achtergrond van de in Lissabon, Bologna en Kopenhagen op gang gebrachte processen en de daarop aansluitende initiatieven;

b)

zorg dragen voor een passend aanbod aan vergelijkbare gegevens, statistieken en analyses ter ondersteuning van de beleidsontwikkeling voor levenslang leren;

c)

monitoren van de vooruitgang bij het bereiken van de doelstellingen en streefcijfers op het gebied van levenslang leren, en vaststellen van specifieke aandachtsgebieden;

d)

bevorderen van het leren van talen en ondersteunen van de verscheidenheid op taalgebied in de lidstaten;

e)

ondersteunen van de ontwikkeling van op ICT gebaseerde inhoud, diensten, pedagogische benaderingen en manieren van werken op het gebied van het levenslang leren;

f)

ervoor zorg dragen dat de resultaten van het integrale programma op passende wijze erkend, voor het voetlicht gebracht en op brede schaal overgenomen worden.

Artikel 38

Activiteiten

1.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 2, onder a), kan steun worden verleend voor:

a)

mobiliteit van personen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), met inbegrip van studiebezoeken van deskundigen en ambtenaren die door de nationale, regionale of lokale overheid aangewezen zijn, directeuren van onderwijsinstellingen, beroepsopleidingsinstellingen en begeleidingsdiensten en diensten voor de validering van verworven beroepservaring, en de sociale partners;

b)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), met het doel Europese beleidsvoorstellen voor te bereiden en uit te testen;

c)

multilaterale netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die samenwerking door deskundigen en/of instellingen op het gebied van beleidsvraagstukken ten doel hebben. Hieronder vallen onder meer:

i)

thematische netwerken voor vraagstukken in verband met de inhoudelijke kant van levenslang leren of de methoden en het beleid op dit terrein. Dergelijke netwerken kunnen goede manieren van werken en vernieuwingen waarnemen, uitwisselen, in kaart brengen en analyseren, alsook voorstellen doen voor een betere en bredere toepassing van de goede manieren van werken in de lidstaten;

ii)

permanente conferenties over beleidsvraagstukken om op Europees niveau het beleid ten aanzien van strategische vraagstukken op het gebied van levenslang leren te coördineren;

d)

observatie en analyse van het beleid en de stelsels op het gebied van levenslang leren als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f). Hieronder vallen onder meer:

i)

studies en vergelijkend onderzoek;

ii)

de ontwikkeling van indicatoren en enquêtes, met inbegrip van ondersteuning van de werkzaamheden op het gebied van levenslang leren in samenwerking met Eurostat;

iii)

ondersteuning van de werkzaamheden van het Eurydice-netwerk en financiering van de door de Commissie opgezette Europese Eurydice-eenheid;

e)

activiteiten ter ondersteuning van de transparantie en erkenning van kwalificaties en door niet-formeel en informeel leren verworven competenties, voorlichting en begeleiding in verband met mobiliteit voor leerdoeleinden, en samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f). Hieronder vallen onder meer:

i)

netwerken van organisaties die mobiliteit en erkenning bevorderen, zoals Euroguidance en de nationale informatiecentra voor academische erkenning (NARIC's);

ii)

ondersteuning van transnationale webdiensten, zoals Ploteus;

iii)

activiteiten in het kader van het Europass-initiatief overeenkomstig Beschikking Nr. 2241/2004/EG;

f)

andere initiatieven als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h), die de doelstellingen van de kernactiviteit in artikel 2, lid 2, onder a), beogen te bevorderen („flankerende maatregelen”).

2.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 2, onder b), kan steun worden verleend voor de volgende activiteiten van strategische aard die beogen in te haken op de behoeften van onderwijsgevenden en lerenden in verscheidene levensfasen:

a)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die onder meer gericht zijn op:

i)

de ontwikkeling van nieuw materiaal voor het leren van talen, met inbegrip van on-linecursussen en instrumenten voor taaltests;

ii)

de ontwikkeling van instrumenten en materiaal voor de opleiding van leraren vreemde talen;

b)

netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), voor het leren van talen en voor de verscheidenheid op taalgebied;

c)

andere initiatieven die aansluiten op de doelstellingen van het integrale programma, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h), met inbegrip van activiteiten die het leren van talen met behulp van de media en/of door marketing, publiciteit en voorlichtingscampagnes aantrekkelijker maken, alsook conferenties, studies en werk aan statistische indicatoren op het gebied van het leren van talen en de verscheidenheid op taalgebied.

3.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 2, onder c), kan steun worden verleend voor:

a)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die de ontwikkeling en verspreiding van vernieuwende methoden, inhoud, diensten en leeromgevingen ten doel hebben;

b)

netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), voor het doorgeven en uitwisselen van kennis, ervaringen en goede manieren van werken;

c)

andere activiteiten die de verbetering van het beleid en de manieren van werken voor levenslang leren ten doel hebben, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f), waaronder activiteiten op het gebied van evaluatiemechanismen, waarneming, benchmarking, kwaliteitsverbetering en de analyse van de ontwikkelingen op technologisch en pedagogisch gebied.

4.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 2, onder d), kan steun worden verleend voor:

a)

unilaterale en nationale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d);

b)

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), die onder meer gericht zijn op:

i)

ondersteuning van de benutting en toepassing van vernieuwende producten en processen;

ii)

bevordering van de samenwerking tussen projecten die hetzelfde terrein bestrijken;

iii)

ontwikkeling van goede manieren van werken voor de verspreidingsmethoden;

c)

uitwerking van referentiemateriaal als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f), waaronder het verzamelen van relevante statistische gegevens en studies over de verspreiding en benutting van de resultaten en de uitwisseling van goede manieren van werken.

Artikel 39

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het transversale programma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma en de selectiecriteria en -procedures;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke activiteiten van het transversale programma;

c)

de richtsnoeren voor de uitvoering van het transversale programma en de kernactiviteiten daarvan;

d)

de uitsplitsing van de financiële middelen over de lidstaten voor de activiteiten die worden beheerd met behulp van de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure uit de bijlage;

e)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 worden genoemd, worden de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het transversale programma goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure in artikel 10, lid 3.

Hoofdstuk VI

Het Jean-Monnetprogramma

Artikel 40

Toegang tot het Jean-Monnetprogramma

In het kader van het integrale programma en de bijlage is het Jean-Monnetprogramma bestemd voor:

a)

studenten en onderzoekers die zich in alle vormen van het hoger onderwijs (ISCED-niveaus 5 en 6) in en buiten de Gemeenschap bezighouden met de Europese integratie;

b)

instellingen voor hoger onderwijs in en buiten de Gemeenschap;

c)

onderwijzend en administratief personeel bij deze instellingen;

d)

verenigingen en vertegenwoordigers van personen die in en buiten de Gemeenschap bij het onderwijs en de beroepsopleiding betrokken zijn;

e)

publieke en private organisaties die op lokaal en regionaal niveau verantwoordelijk zijn voor de organisatie en voorzieningen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding;

f)

onderzoekscentra en organisaties die zich in en buiten de Gemeenschap bezighouden met vraagstukken op het gebied van de Europese integratie.

Artikel 41

Operationele doelstellingen

Het Jean-Monnetprogramma heeft naast de in artikel 1 en 2 beschreven doelstellingen van het integrale programma de volgende operationele doelstellingen:

a)

stimuleren van deskundigheid bij het onderwijs, onderzoek en denkproces in het kader van de opleidingen op het gebied van de Europese integratie aan instellingen voor hoger onderwijs in en buiten de Gemeenschap;

b)

verbeteren van de kennis en het bewustzijn over vraagstukken in verband met de Europese integratie onder op dit gebied gespecialiseerde academici en bij de Europese burger in het algemeen;

c)

ondersteunen van belangrijke Europese instellingen die zich met vraagstukken op het gebied van de Europese integratie bezighouden;

d)

ondersteunen van bestaande, kwalitatief vooraanstaande Europese verenigingen op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding.

Artikel 42

Activiteiten

1.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 3, onder a), kan steun worden verleend voor:

a)

unilaterale en nationale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), waaronder:

i)

Jean-Monnetleerstoelen, -expertisecentra en -onderwijsmodules;

ii)

verenigingen van professoren, andere docenten uit het hoger onderwijs en onderzoekers die zich hebben toegelegd op de Europese integratie;

iii)

ondersteuning van jonge onderzoekers die zich hebben toegelegd op de Europese integratie;

iv)

voorlichting en onderzoeksactiviteiten met betrekking tot de Gemeenschap die tot doel hebben het debat, het denkproces en de kennis over het Europese integratieproces te bevorderen;

b)

multilaterale projecten en netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), waarbij onder meer steun kan worden verleend voor de vorming van multilaterale onderzoeksteams op het gebied van de Europese integratie.

2.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 3, onder b), kunnen exploitatiesubsidies als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder g), worden verstrekt ter financiering van bepaalde operationele en administratieve kosten van de hieronder genoemde instellingen met een doelstelling van Europees belang:

a)

het Europacollege (campussen te Brugge en Natolin);

b)

het Europees Universitair Instituut te Florence;

c)

het Europees Instituut voor Bestuurskunde te Maastricht;

d)

de Academie voor Europees recht te Trier ;

e)

het Europa-instituut van de universiteit van het Saarland;

f)

het Internationaal centrum voor Europees onderwijs CIFE (Nice);

g)

het Europees Interuniversitair Centrum voor mensenrechten en democratisering in Venetië;

h)

het Europees Agentschap voor de ontwikkeling van het bijzonder onderwijs in Middelfart.

3.   In het kader van de kernactiviteit in artikel 2, lid 3, onder c), kunnen exploitatiesubsidies als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder g), worden verstrekt ter financiering van bepaalde operationele en administratieve kosten van Europese instellingen of verenigingen die op het terrein van het onderwijs en de beroepsopleiding werkzaam zijn. De instellingen die voor dergelijke exploitatiesubsidies in aanmerking komen, worden geselecteerd op basis van een oproep tot het indienen van voorstellen.

4.   De subsidies kunnen op jaarbasis of op basis van verlengingen worden verstrekt in het kader van een overkoepelende partnerschapsovereenkomst met de Commissie.

Artikel 43

Begroting

Van de beschikbare begroting voor het Jean-Monnetprogramma wordt minimaal 25 % uitgetrokken voor de kernactiviteit in artikel 2, lid 3, onder a), minimaal 48 % voor de kernactiviteit in artikel 2, lid 3) onder b), en minimaal 17 % voor de kernactiviteit in artikel 2, lid 3, onder c).

Artikel 44

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het Jean-Monnetprogramma worden bij onderstaande aangelegenheden door de Commissie goedgekeurd volgens de beheersprocedure in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkprogramma en de selectiecriteria en -procedures;

b)

de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de financiële middelen over de specifieke activiteiten van het Jean-Monnetprogramma;

c)

de richtsnoeren voor de uitvoering van het Jean-Monnetprogramma en de kernactiviteiten daarvan;

d)

de regelingen voor de monitoring en evaluatie van het programma, alsook voor de verspreiding en transfer van de resultaten.

2.   Bij alle andere aangelegenheden die niet in lid 1 worden genoemd, worden de noodzakelijke maatregelen tot uitvoering van het transversale programma goedgekeurd volgens de raadplegingsprocedure in artikel 10, lid 3.

TITEL III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

Overgangsbepaling

Activiteiten die uit hoofde van Besluit 1999/382/EG, Besluit nr. 253/2000/EG, Besluit nr. 2318/2003/EG, Besluit nr. 791/2004/EG of Beschikking nr. 2241/2004/EG op of vóór 31 december 2006 opgestart zijn, worden beheerd volgens de genoemde besluiten, met dien verstande dat de comités die uit hoofde van de genoemde besluiten opgericht zijn, vervangen worden door het comité dat op grond van artikel 10 van dit besluit wordt opgericht.

Artikel 46

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ..., op ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 221 van 8.9.2005, blz. 134 .

(2)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 59 .

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2005.

(4)  PB L 146 van 11.6.1999, blz. 33. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

(5)  PB L 28 van 3.2.2000, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004.

(6)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 9.

(7)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 31.

(8)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6 .

(9)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB C 163 van 9.7.2002, blz. 1.

(11)  PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 449.

(12)  PB C 13 van 18.1.2003, blz. 2.

(13)  PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 103.

(14)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(15)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

(16)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(17)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(18)  PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1 . Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2051/2004 (PB L 355 van 1.12.2004, blz. 1).

(19)  PB L 131 van 23.5.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1648/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 22).

BIJLAGE

ADMINISTRATIEVE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

A.   Administratieve bepalingen

De procedures voor de indiening en selectie van voorstellen voor de activiteiten in het kader van het integrale programma zijn als volgt:

1.   Door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure

1.1   Procedure 1

De volgende activiteiten, waarvoor de voorstellen door de bevoegde nationale agentschappen te selecteren zijn, worden beheerd volgens de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure 1:

a)

transnationale mobiliteit van personen die in Europa levenslang leren, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a);

b)

bilaterale en multilaterale partnerschappen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b);

c)

unilaterale en nationale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), indien er sprake is van financiering uit hoofde van artikel 38, lid 4, onder a).

Aanvragen voor financiële steun in het kader van deze activiteiten zijn aan de bevoegde nationale agentschappen te richten, die overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), door de lidstaten aangewezen zijn. De nationale agentschappen selecteren de aanvragen en kennen de geselecteerde aanvragers financiële steun toe overeenkomstig de algemene richtsnoeren die uit hoofde van artikel 9, 21, 26, 31, 36 en 39 uit te werken zijn. De nationale agentschappen betalen de subsidies uit aan de aanvragers die in hun eigen lidstaat gevestigd zijn. Elke partner in een bilateraal of multilateraal partnerschap ontvangt de subsidie rechtstreeks van het nationale agentschap in eigen land.

1.2   Procedure 2

De volgende activiteiten, waarvoor de voorstellen door de Commissie te selecteren zijn, maar waarbij het aan de bevoegde nationale agentschappen is om de evaluatie- en contractprocedures ten uitvoer te brengen, worden beheerd volgens de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure 2:

multilaterale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c).

Aanvragen voor financiële steun in het kader van deze activiteiten zijn aan het bevoegde nationale agentschap te richten, die overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), door de lidstaat van de projectcoördinator aangewezen is. Het nationale agentschap in de lidstaat van de projectcoördinator evalueert de aanvragen en legt de Commissie een korte lijst van aanvragen voor, waarvan aanvaarding wordt voorgesteld. De Commissie bepaalt aan de hand van de korte lijst welke aanvragen in aanmerking komen, waarna het nationale agentschap de geselecteerde aanvragers, overeenkomstig de uit te werken algemene richtsnoeren uit hoofde van artikel 31, passende financiële steun toekent. Voordat de korte lijst aan de Commissie wordt voorgelegd, neemt het nationale agentschap in het land waar de projectcoördinatie plaatsvindt contact op met de nationale agentschappen in de landen van alle overige projectpartners. De nationale agentschappen betalen de subsidies uit aan de geselecteerde projectcoördinators die in hun eigen land gevestigd zijn. De geselecteerde projectcoördinators zijn verantwoordelijk voor de uitbetaling aan de partners die bij de projecten betrokken zijn.

2.   Door de Commissie af te wikkelen procedure

De volgende activiteiten, waarvoor de voorstellen bij de Commissie in te dienen zijn en het aan de Commissie is om de voorstellen te selecteren, worden beheerd volgens de door de Commissie af te wikkelen procedure:

a)

unilaterale en nationale projecten als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder d), met uitzondering van de uit hoofde van artikel 38, lid 4, onder a) te financieren projecten;

b)

multilaterale projecten en netwerken als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e);

c)

observatie en analyse van het beleid en de stelsels op het gebied van levenslang leren, ontwikkeling van referentiemateriaal, zoals enquêtes, statistieken, analyses en indicatoren, activiteiten ter ondersteuning van de transparantie en erkenning van kwalificaties en eerdere leerervaringen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder f);

d)

exploitatiesubsidies als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder g);

e)

overige initiatieven die aansluiten op de doelstellingen van het integrale programma, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder h) („flankerende maatregelen”).

Aanvragen voor financiële steun in het kader van deze activiteiten zijn aan de Commissie te richten. De Commissie maakt een selectie en kent de aanvragers financiële steun toe overeenkomstig de algemene richtsnoeren die uit hoofde van artikel 9, 21, 26, 31, 36, 39 en 44 uit te werken zijn.

B.   Financiële bepalingen

De Commissie draagt er zorg voor dat de financiële en administratieve eisen voor de begunstigden aan wie in het kader van het integrale programma een subsidie wordt toegekend evenredig zijn aan de omvang van de subsidie. De Commissie draagt er in het bijzonder zorg voor dat de financiële voorschriften en de aanvraag- en verslagleggingseisen voor de mobiliteit van afzonderlijke personen en voor partnerschappen gebruikersvriendelijk en voldoende eenvoudig zijn, zodat ook mensen die in een minder bevoorrechte positie verkeren en met hen werkende instellingen en organisaties aan het programma kunnen deelnemen.

De Commissie legt de nationale agentschappen criteria voor die zij moeten hanteren met het oog op de selectie- en toekenningsprocedures, alsook de contract-, betalings- en auditregelingen voor de door hen beheerde financiële middelen. Deze criteria houden rekening met de omvang van de subsidies; wanneer de subsidies minder bedragen dan 25 000 EUR, voorzien deze in vereenvoudigde systemen in alle fasen waarbij aanvragers of begunstigden betrokken zijn. Zij stellen de nationale agentschappen in staat de van de subsidieaanvragers verlangde details vast te stellen en te beperken en na de toekenning van de subsidies contracten op te maken op een vereenvoudigde basis die alleen de volgende elementen omvat:

de contracterende partijen

de duur van het contract, te weten de subsidiabiliteitsperiode van de uitgaven

het maximum bedrag van de toegekende steun

een beknopte beschrijving van de desbetreffende activiteit

eisen inzake verslaglegging en toegang tot auditing.

Deze criteria stellen de nationale agentschappen tevens in staat medefinanciering door begunstigden mogelijk te maken in de vorm van bijdragen in natura. Deze zijn feitelijk verifieerbaar, maar hoeven niet te worden onderworpen aan een financiële evaluatie.

1.   Activiteiten die worden beheerd volgens de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure

1.1   De financiële middelen van de Gemeenschap die bestemd zijn voor financiële steun voor de activiteiten die overeenkomstig deel A, punt 1, van de bijlage beheerd worden volgens de door de nationale agentschappen af te wikkelen procedure, worden aan de lidstaten toegekend volgens verdeelsleutels die de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 2, vaststelt. Hierbij kan rekening worden gehouden met de volgende elementen:

a)

een aan elke lidstaat toe te kennen minimumbedrag, dat vastgesteld wordt aan de hand van de beschikbare begrotingsmiddelen voor de betrokken activiteit;

b)

het restant wordt aan de verschillende lidstaten toegekend op basis van:

i)

het verschil in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaten;

ii)

de afstand tussen de hoofdsteden van de afzonderlijke lidstaten;

iii)

de vraag naar en/of de participatie in de betrokken activiteit in elke afzonderlijke lidstaat;

iv)

in elke lidstaat het totale aantal:

leerlingen en onderwijsgevenden in het schoolonderwijs in het geval van de activiteiten van het Comenius-programma voor mobiliteit en partnerschappen tussen scholen, zoals beschreven in artikel 19, lid 1, onder a) en b);

studenten in en/of afgestudeerden van het hoger onderwijs in het geval van de activiteiten van het Erasmus-programma voor de mobiliteit van studenten en intensieve Erasmus-programma's, zoals beschreven in artikel 24, lid 1, onder a), punten i) en iv);

onderwijsgevenden aan instellingen in het hoger onderwijs in het geval van de activiteiten van het Erasmus-programma voor de mobiliteit van onderwijzend en ander personeel, zoals beschreven in artikel 24, lid 1, onder a), punten ii) en iii);

inwoners en het aantal 15- tot 35-jarigen in verhouding tot het totale aantal inwoners in het geval van de activiteiten van het Leonardo da Vinci-programma voor mobiliteit, partnerschappen en bilaterale en multilaterale projecten, zoals beschreven in artikel 29, lid 1, onder a), b) en c);

volwassenen in het geval van de activiteiten van het Grundtvig-programma voor mobiliteit en partnerschappen, zoals beschreven in artikel 34, lid 1, onder a) en b).

1.2   De aldus uitgesplitste financiële middelen van de Gemeenschap worden beheerd door de nationale agentschappen die in artikel 6, lid 2, onder b), voorzien zijn.

1.3   De Commissie neemt in samenwerking met de lidstaten de noodzakelijke maatregelen om een evenwichtige deelname op het niveau van de Gemeenschap, op nationaal niveau en, waar nodig, ook op regionaal niveau, alsook bij de verschillende studierichtingen onderling te bevorderen. Het voor deze maatregelen uit te trekken bedrag mag maximaal 5 % van de jaarbegroting bedragen die voor de financiering van elk van de afzonderlijke activiteiten in kwestie beschikbaar is.

2.   Aanwijzing van de begunstigden

De instellingen die genoemd worden in artikel 42, lid 2, van dit besluit worden hierbij overeenkomstig artikel 168 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 aangewezen als begunstigden van de subsidies uit hoofde van het integrale programma.

De nationale instanties die deel uitmaken van het NARIC-netwerk, het Eurydice-netwerk en het Euroguidance-netwerk, de nationale referentiepunten voor beroepskwalificaties en de nationale Europass-centra fungeren overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en artikel 38 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 als uitvoeringsinstrumenten van het programma op nationaal niveau.

3.   Typen begunstigden

Overeenkomstig artikel 114, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kunnen aan natuurlijke personen subsidies worden toegekend. Deze subsidies kunnen in de vorm van een beurs worden verstrekt.

4.   Subsidies met een vast bedrag, tarieven voor de kosten per eenheid en prijzen

In het geval van activiteiten als bedoeld in artikel 5 kan overeenkomstig artikel 181, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 gebruik worden gemaakt van subsidies met een vast bedrag en/of tarieven voorn de kosten per eenheid.

Van subsidies met een vast bedrag kan gebruik worden gemaakt tot een maximum van 25 000 EUR per subsidie. Deze subsidies kunnen worden gecombineerd tot een maximum van 100 000 EUR of worden gebruikt samen met de tarieven voor de eenheidskosten.

De Commissie kan voor in het kader van het integrale programma ten uitvoer gebrachte activiteiten in de toekenning van prijzen voorzien.

5.     Overheidsaanbieders van opleidingen

Alle door de lidstaten aangegeven scholen en instellingen voor hoger onderwijs en alle aanbieders van opleidingen die de afgelopen twee jaar meer dan 50 % van hun jaarinkomsten hebben ontvangen uit overheidsbronnen of die worden gecontroleerd door overheidsorganen of hun vertegenwoordigers, worden door de Commissie geacht te beschikken over de noodzakelijke financiële, professionele en administratieve capaciteit en de nodige financiële stabiliteit om projecten in het kader van dit programma uit te voeren. Zij hoeven geen verdere bewijsstukken over te leggen om dit aan te tonen.

6.   Organisaties met een doelstelling van algemeen Europees belang

Indien uit hoofde van dit programma exploitatiesubsidies worden toegekend aan organisaties met een doelstelling van algemeen Europees belang, zoals gedefinieerd in artikel 162 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, is het beginsel van geleidelijke verlaging bij verlenging overeenkomstig artikel 113, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 niet van toepassing.

7.   Vakbekwaamheid en kwalificaties van de aanvragers

Overeenkomstig artikel 176, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 kan de Commissie bepalen dat bepaalde categorieën begunstigden over de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties moeten beschikken om de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde te brengen.

8.   Deelname van partners uit derde landen

Partners uit derde landen kunnen uit hoofde van artikel 15, lid 2, aan multilaterale projecten, netwerken of partnerschappen deelnemen, indien de Commissie of het betrokken nationale agentschap dit wenselijk acht. Het besluit om aan dergelijke partners steun te verlenen, wordt gebaseerd op de meerwaarde die hun deelname aan het project, het netwerk of het partnerschap in kwestie naar alle waarschijnlijkheid op Europees niveau zal opleveren.

9.   Te reserveren minimumbedragen op de begroting

In het verlengde van artikel 15 worden minimumbedragen voor de sectorale programma's op de begroting gereserveerd, waarbij de verhouding tot het in datzelfde artikel vastgelegde financiële kader als volgt is:

Comenius 12 %

Erasmus 41 %

Leonardo da Vinci 23 %

Grundtvig 3 %

10.   Nationale agentschappen

De Gemeenschap verstrekt financiële steun voor het werk van de nationale agentschappen die overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder b), door de lidstaten opgericht of aangewezen zijn. Deze steun kan in de vorm van exploitatiesubsidies worden verstrekt en mag niet meer dan 50 % van de totale voor financiering in aanmerking komende kosten van het goedgekeurde werkprogramma van het nationale agentschap dekken.

Overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 kunnen de taken van een nationaal agentschap in derde landen die uit hoofde van artikel 7, lid 1, van onderhavig besluit aan het integrale programma deelnemen, gedelegeerd worden aan publiek- of privaatrechtelijke organisaties met een openbaredienstverleningstaak, die onder de wetgeving van het betrokken land vallen.

In overeenstemming met het evenredigheidbeginsel worden de certificerings- en verslagleggingseisen beperkt tot het passende, minimaal noodzakelijk niveau.

11.   Technische bijstand

De begroting van het integrale programma kan ook worden belast met uitgaven die verband houden met voorbereidende activiteiten, monitoring, controles, accountantscontroles en evaluaties die rechtsreeks voor de programma-uitvoering en de verwezenlijking van de programmadoelstellingen noodzakelijk zijn. Het gaat hierbij met name om uitgaven voor studies, vergaderingen, voorlichtingsactiviteiten, publicaties en computernetwerken voor gegevensuitwisseling, alsook om elke andere uitgave voor technische en administratieve bijstand waaraan de Commissie bij de programma-uitvoering eventueel behoefte heeft.

12.   Bepalingen ter bestrijding van fraude

In de Commissiebesluiten uit hoofde van de artikelen 9, 21, 26, 31, 36, 39 en 44, de contracten en daaruit voortvloeiende overeenkomsten, alsook in de overeenkomsten met derde landen wordt met name voorzien in toezicht en financiële controles door de Commissie (of elke door haar gemachtigde vertegenwoordiger), met inbegrip van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), alsook in accountantscontroles door de Rekenkamer die, waar nodig, ook ter plekke kunnen worden uitgevoerd. Dergelijke controles kunnen bij de nationale agentschappen en, waar nodig, ook bij de subsidieontvangers plaatsvinden.

De ontvanger van een exploitatiesubsidie dient alle bewijsstukken met betrekking tot de in het subsidiejaar gedane uitgaven, met inbegrip van de gecontroleerde jaarrekening, gedurende een periode van vijf jaar na de laatste uitbetaling voor de Commissie te bewaren. De subsidieontvanger dient er zorg voor te dragen dat bewijsstukken die bij partners of leden liggen, waar van toepassing, aan de Commissie ter beschikking worden gesteld.

De Commissie kan de besteding van de subsidie ofwel rechtstreeks door eigen personeel, ofwel door een gekwalificeerde externe organisatie van haar keuze laten controleren. Dit soort controles kunnen gedurende de hele looptijd van de overeenkomst en gedurende vijf jaar na uitbetaling van het laatste deel van de subsidie plaatsvinden. De bevindingen van de controles kunnen tot terugvorderingsbesluiten van de zijde van de Commissie leiden.

Het personeel van de Commissie en extern, door de Commissie gemachtigd personeel moet passende toegang krijgen tot de kantoren van de subsidieontvanger, alsook tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die nodig is om dergelijke controles te kunnen uitvoeren.

De Rekenkamer en het OLAF hebben dezelfde rechten, met name wat de te verschaffen toegang betreft, als de Commissie.

De Commissie kan daarnaast overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (1), controles en verificaties ter plaatse uitvoeren.

Bij activiteiten van de Gemeenschap die uit hoofde van dit besluit gefinancierd worden, wordt onder het begrip „onregelmatigheid” als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (2) verstaan elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of elke inbreuk op een contractuele verplichting die bestaat in een handeling of een nalaten door een rechtspersoon, waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.


(1)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(2)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

P6_TA(2005)0396

Programma „Jeugd in actie” (2007-2013) *** I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma „JEUGD IN ACTIE” voor de periode 2007-2013 (COM(2004)0471 — C6-0096/2004 — 2004/0152(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0471) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 149, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0096/2004),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0263/2005),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

wijst erop dat de kredieten die in het voorstel voor een besluit zijn vermeld van louter indicatieve aard zijn en afhankelijk zijn van het besluit over het volgende meerjarig financieel kader;

3.

verzoekt de Commissie om, zodra het volgende meerjarig financieel kader is goedgekeurd, indien nodig, een voorstel in te dienen tot aanpassing van de financiële referentiebedragen;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P6_TC1-COD(2004)0152

Standpunt van het Europees Parlement, in eerste lezing vastgesteld op 25 oktober 2005, met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2005/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma „JEUGD IN ACTIE” voor de periode 2007-2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 149, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag stelt een burgerschap van de Unie in en bepaalt dat het optreden van de Gemeenschap erop gericht is op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd met name de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties en van een onderwijs van hoog gehalte te bevorderen.

(2)

De Europese Unie berust op de beginselen van vrijheid, democratie, de eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden , de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bestrijding van discriminatie. De bevordering van het actief burgerschap van jongeren dient aan de verdere ontwikkeling van deze waarden bij te dragen.

(3)

Bij Besluit nr. 1031/2000/EG van 13 april 2000 hebben het Europees Parlement en de Raad het communautaire actieprogramma „Jeugd” vastgelegd (4). Aan de hand van de door middel van dit programma verworven ervaring dienen de samenwerking en de maatregelen van de Europese Unie op dit terrein te worden voortgezet en versterkt.

(4)

Bij Besluit nr. 790/2004/EG van 21 april 2004 hebben het Europees Parlement en de Raad een communautair actieprogramma ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau actief zijn op het terrein van jeugdzaken (5) vastgelegd.

(5)

Tijdens de bijzondere bijeenkomst van de Europese Raad op 23 en 24 maart 2000 te Lissabon werd een strategisch doel overeengekomen, dat onder meer actief werkgelegenheidsbeleid betrof waarbij meer belang werd toegekend aan onderwijs en levenslang leren, dat is aangevuld met de strategie voor duurzame ontwikkeling van de Europese Raad in Göteborg van 15 en 16 juni 2001.

(6)

In de Verklaring van Laken die als bijlage bij de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 14 en 15 december 2001 is gevoegd, wordt gesteld dat een van de fundamentele uitdagingen waarop de Europese Unie een antwoord moet vinden de vraag betreft hoe de burgers, in de eerste plaats de jongeren, nader tot het Europese project en de Europese instellingen moeten worden gebracht.

(7)

Op 21 november 2001 heeft de Commissie een witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd” goedgekeurd, waarin een kader voor samenwerking op jeugdgebied wordt voorgesteld ter verbetering van inspraak, voorlichting en vrijwilligerswerk van jongeren en het inzicht in de jongerenproblematiek; het Europees Parlement heeft zich in zijn resolutie van 14 mei 2002 (6) bij deze voorstellen aangesloten.

(8)

In de resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 juni 2002 (7) wordt met name een open coördinatiemethode vastgesteld voor de prioriteiten, participatie, informatie, vrijwilligerswerk van jongeren en een betere kennis van jongeren; hiermee moet bij de uitvoering van dit programma rekening worden gehouden.

(9)

De Raad benadrukt in zijn conclusies van 6 mei 2003 (8) de noodzaak om de bestaande, specifiek op jongeren gerichte communautaire instrumenten in stand te houden en te ontwikkelen, aangezien zij essentieel zijn voor de ontwikkeling van de samenwerking van de lidstaten in jeugdzaken en dat voorts de prioriteiten en doelstellingen van deze instrumenten moeten worden afgestemd op het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken.

(10)

Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag omvat het optreden van de Gemeenschap een bijdrage tot onderwijs en opleiding van hoog gehalte en moet het erop gericht zijn de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.

(11)

Er dient tegemoet te worden gekomen aan de bijzondere behoeften van mensen met een handicap.

(12)

Het is noodzakelijk het actief burgerschap te bevorderen , waarbij bij de uitvoering van de beleidslijnen de bestrijding van alle vormen van uitsluiting en discriminatie , waaronder op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, moet worden versterkt .

(13)

De kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en de landen van de EVA, die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, kunnen in overeenstemming met de met hen gesloten overeenkomsten deelnemen aan de communautaire programma's.

(14)

De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 heeft „De agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” goedgekeurd, waarin wordt vastgelegd dat landen die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces op basis van tussen de Gemeenschap en deze landen te sluiten overeenkomsten kunnen deelnemen aan de communautaire programma's.

(15)

Er moeten stappen worden genomen om het programma open te stellen voor de Zwitserse Bondsstaat.

(16)

De in 1995 tijdens de Euro-mediterrane conferentie goedgekeurde Verklaring van Barcelona bepaalt dat uitwisselingen van jongeren een middel dienen te zijn om toekomstige generaties voor te bereiden op een hechtere samenwerking tussen de Euro-mediterrane partners , ook op basis van universele menselijke waarden .

(17)

De Raad beschouwt in zijn conclusies van 16 juni 2003 op basis van de mededeling van de Commissie „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” intensivering van de culturele samenwerking, wederzijds begrip en samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met de nabuurlanden als de voornaaste uitgangspunten voor de maatregelen van de EU.

(18)

De tussentijdse verslagen van het huidige programma JEUGD en de publieke raadpleging betreffende de toekomst van de communautaire werkzaamheden op het terrein van onderwijs, opleiding en jongeren maken duidelijk dat er een krachtige — en in sommige opzichten groeiende — behoefte bestaat aan voortgezette samenwerkings- en mobiliteitsactiviteiten op jeugdgebied op Europees niveau en dringen aan op een eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en soepeler uitvoering hiervan.

(19)

Het hierbij gecreëerde programma dient door de Commissie en de lidstaten gezamenlijk te worden gevolgd en regelmatig te worden geëvalueerd, zodat het kan worden aangepast, met name ten aanzien van de prioriteiten voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen.

(20)

De rechtsgrondslag van het programma moet zo flexibel geformuleerd worden, dat er eventuele wijzigingen kunnen worden aangebracht in de acties om zo op de veranderende behoeften tijdens de periode 2007-2013 te kunnen inspelen en de onnodig gedetailleerde bepalingen van de voorgaande programma's te vermijden. Daarom moeten in dit besluit alleen generieke definities van de acties en van de begeleidende administratieve en financiële bepalingen worden opgenomen.

(21)

Er moet worden voorzien in bijzondere bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (9) en de uitvoeringsmaatregelen daarvan en in afwijkingen van deze teksten die noodzakelijk zijn vanwege de kenmerken van de deelnemers en de aard van de acties.

(22)

Er moeten passende maatregelen worden genomen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude en ter terugvordering van verloren gegane, uitgekeerde of onjuist gebruikte middelen.

(23)

In dit besluit wordt het budget voor het programma voor de gehele looptijd ervan vastgelegd, dat voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormt in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (10).

(24)

Aangezien de doelstellingen van het programma niet op toereikende wijze door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat daartoe multilaterale partnerschappen, transnationale mobiliteitsmaatregelen en de uitwisseling van informatie op Europees niveau vereist zijn en zij derhalve — met het oog op de transnationale en multilaterale dimensie van de acties en maatregelen van dit programma — beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in bovengenoemd artikel vastgelegde subsidiariteitsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

Het is noodzakelijk maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit besluit in overeenstemming met Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(26)

Er moeten overgangsmaatregelen worden genomen ten behoeve van het toezicht op de vóór 31 december 2006 begonnen acties overeenkomstig Besluit nr. 1031/2000/EG en Besluit nr. 790/2004/EG,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1.   Bij dit besluit wordt het communautaire actieprogramma „JEUGD IN ACTIE” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld, dat tot doel heeft de samenwerking op jeugdgebied in de Europese Unie te ontwikkelen.

2.   Het programma wordt uitgevoerd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2

Algemene doelstellingen van het programma

1.   De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

bevordering van het actief burgerschap van jongeren in het algemeen en van hun Europees burgerschap in het bijzonder;

b)

ontwikkeling van de solidariteit en bevordering van de tolerantie van jongeren ten opzichte van diversiteit , vooral met het oog op de versterking van de sociale samenhang van de Europese Unie;

c)

stimulering van het wederzijds begrip tussen de jongeren van verschillende landen;

d)

bijdrage aan de ontwikkeling van de kwaliteit van de systemen ter ondersteuning van de activiteiten van jongeren en aan die van de capaciteit van de maatschappelijke organisaties op jeugdgebied;

e)

stimulering van de Europese samenwerking op het terrein van het jeugdbeleid , met inachtneming van het plaatselijke en regionale niveau.

2.   De algemene doelstellingen vullen de doelstellingen aan die worden nagestreefd op andere actieterreinen van de Europese Unie, met name op het terrein van onderwijs en beroepsopleiding in de context van een Europa van de kennis en het levenslang leren en op het terrein van cultuur en sport.

3.   De algemene doelstellingen van het programma dragen bij tot de ontwikkeling van het beleid van de Unie, met name met betrekking tot de erkenning van de culturele , multiculturele en taalkundige verscheidenheid van Europa, de bestrijding van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid en met betrekking tot de duurzame ontwikkeling.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen van het programma

De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

1.

In het kader van de algemene doelstelling „Bevordering van het actief burgerschap van jongeren in het algemeen en van hun Europees burgerschap in het bijzonder”:

a)

jongeren en de hen vertegenwoordigende organisaties de mogelijkheid bieden deel te nemen aan de ontwikkeling van de samenleving in het algemeen en van de Europese Unie in het bijzonder;

b)

bij jongeren het gevoel ontwikkelen dat zij bij de Europese Unie horen;

c)

bevorderen van de participatie van jongeren aan het democratische leven in Europa;

d)

de mobiliteit van jongeren in Europa ontwikkelen;

e)

het intercultureel leren en leren van talen onder jongeren ontwikkelen;

f)

propageren van de fundamentele waarden van de Unie onder jongeren , met name eerbied voor de menselijke waardigheid, gelijkheid, eerbied voor de mensenrechten, tolerantie en non-discriminatie ;

g)

initiatief, ondernemingszin en creativiteit bij jongeren aanmoedigen;

h)

bevorderen van sport en culturele activiteiten als middel om sociale integratie, verdraagzaamheid en non-discriminatie te stimuleren;

i)

de deelname van de meest kansarme jongeren , inclusief jonge mensen met een handicap, aan het programma bevorderen;

j)

erop toezien dat het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen bij de deelname aan het programma in acht wordt genomen en dat de gelijke behandeling van beide geslachten in de acties wordt bevorderd;

k)

het aanbieden van informele scholingsmogelijkheden met een Europese dimensie en het ter beschikking stellen van innovatieve mogelijkheden in verband met de uitoefening van het actieve burgerschap.

2.

In het kader van de algemene doelstelling „Ontwikkeling van de solidariteit en bevordering van de tolerantie van jongeren ten opzichte van diversiteit , vooral met het oog op de versterking van de sociale samenhang van de Europese Unie”:

a)

jongeren de mogelijkheid bieden hun persoonlijke inzet tot uitdrukking te brengen door vrijwilligerswerk op Europees en internationaal niveau;

b)

jongeren betrekken bij de solidariteitsactiviteiten van de Europese Unie;

c)

bijdragen tot de samenwerking tussen burger- en vrijwilligersdiensten, waarbij jongeren op nationaal niveau betrokken zijn.

3.

In het kader van de algemene doelstelling „Stimulering van het wederzijds begrip tussen de jongeren van verschillende landen ”„:”

a)

de uitwisselingen en de interculturele dialoog tussen Europese jongeren en jongeren uit naburige landen ontwikkelen;

b)

in deze landen bijdragen aan de ontwikkeling van de kwaliteit van de ondersteuningsstructuren voor jongeren en aan de kwaliteit van de werkzaamheden van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties ;

c)

met andere landen thematische samenwerking ontwikkelen waarbij jongeren en gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties zijn betrokken.

4.

In het kader van de algemene doelstelling „Bijdrage aan de ontwikkeling van de kwaliteit van de systemen ter ondersteuning van de activiteiten van jongeren en aan die van de capaciteit van de maatschappelijke organisaties op jeugdgebied”:

a)

bijdragen tot het opzetten van netwerken tussen organisaties;

b)

de opleiding en de samenwerking van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties ontwikkelen;

c)

stimuleren van innovatie op het terrein van activiteiten ten behoeve van jongeren;

d)

bijdragen tot een betere informatie van jongeren , met bijzondere aandacht voor de toegang tot betere informatie van jongeren met een handicap ;

e)

ijveren voor de erkenning van niet-formeel onderwijs van jongeren.

5.

In het kader van de algemene doelstelling „Stimulering van de Europese samenwerking op het terrein van het jeugdbeleid” , met inachtneming van het plaatselijke en regionale niveau :

a)

de uitwisseling van goede praktijken en de samenwerking tussen overheden en politiek verantwoordelijken aanmoedigen;

b)

de gestructureerde dialoog tussen de politiek verantwoordelijken en de jongeren aanmoedigen;

c)

de kennis omtrent jongerenkwesties verbeteren.

Artikel 4

Acties van het programma

De algemene en specifieke doelstellingen worden door middel van de volgende acties uitgevoerd, waarvan de bijzonderheden in de bijlage worden vermeld.

1)

Jeugd voor Europa

Deze actie beoogt de ondersteuning van uitwisselingen van jongeren ter verbetering van hun mobiliteit en van projecten en activiteiten die gericht zijn op hun deelname aan het democratische bestel met het oog op de ontwikkeling van het burgerschap van en het wederzijds begrip tussen jongeren.

2)

Europees vrijwilligerswerk

Deze actie beoogt de versterking van de deelname van jongeren aan diverse vormen van vrijwilligerswerk binnen en buiten de Europese Unie.

3)

Jeugd in de wereld

Deze actie beoogt de ondersteuning van projecten met de in artikel 5 van het programma vermelde partnerlanden, met name uitwisselingen van jongeren en gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties , ondersteuning van projecten die het wederzijdse begrip tussen jongeren en hun solidariteits- en tolerantiebesef versterken en de ontwikkeling van de samenwerking op jeugdgebied en van maatschappelijke organisaties in deze landen.

4)

Gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties en ondersteuningssystemen

Deze actie beoogt de ondersteuning van de op Europees niveau op jeugdgebied werkzame organisaties, met name de werking van niet-gouvernementele organisaties en het opzetten van netwerken daarvan, de ondersteuning van projectindieners bij het organiseren van Europese jongerenprojecten en het verzekeren van kwaliteit door de uitwisseling, opleiding en oprichting van netwerken van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jongerenwerk en in jeugdorganisaties , de stimulering van de innovatie en de kwaliteit van de maatregelen, de informatie van jongeren en de invoering van voor de verwezenlijking van de programmadoelstellingen benodigde structuren en activiteiten , alsook de bevordering van partnerschappen met plaatselijke en regionale overheden .

5)

Ondersteuning van beleidssamenwerking

Deze actie beoogt de organisatie van de dialoog tussen de diverse actoren op jeugdgebied, met name jongeren, gekwalificeerde personen die actief zijn in het jongerenwerk en in jeugdorganisaties en de politiek verantwoordelijken, de ondersteuning van jeugdseminars over sociale, culturele en politieke thema's die jonge mensen interesseren, het bijdragen aan de ontwikkeling van de beleidssamenwerking op jeugdgebied, het uitvoeren van de nodige werkzaamheden en het opzetten van de nodige netwerken met het oog op het verkrijgen van een beter inzicht in jongerenkwesties.

Artikel 5

Deelname aan het programma

1.   Aan het programma kan worden deelgenomen door de volgende landen (hierna „de programmalanden” genoemd):

a)

de lidstaten;

b)

de EVA-staten, die lid zijn van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

c)

Turkije en de Midden- en Oost-Europese landen in het kader van de pretoetredingsstrategie in overeenstemming met de algemene beginselen en voorwaarden voor deelname van deze landen aan de communautaire programma's, die zijn vastgelegd in de kaderovereenkomst en de besluiten van de Associatieraden;

d)

de landen van de westelijke Balkan in overeenstemming met de met deze landen te treffen regelingen ingevolge de nog te sluiten kaderovereenkomsten betreffende hun deelname aan de communautaire programma's;

e)

de Zwitserse Bondsstaat, als met dit land een bilaterale overeenkomst wordt gesloten.

2.   De in de punten 2.1, 2.2 en 3 van de bijlage vermelde acties komen in aanmerking voor samenwerking met landen die associatie- of samenwerkingsovereenkomsten met de Europese Gemeenschap hebben gesloten (hierna „de partnerlanden van het programma” genoemd).

De in de eerste alinea bedoelde samenwerking wordt — voor zover van toepassing — gefinancierd uit aanvullende kredieten volgens door de partnerlanden van het programma nader overeen te komen procedures.

Artikel 6

Toegang tot het programma

1.   Het programma is bestemd voor jongeren, groepen jongeren, gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties , jongerenorganisaties en andere op jeugdgebied werkzame partners.

2.   Onverminderd de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de acties in de bijlage, is het programma bestemd voor jongeren van 13 tot 30 jaar. De voornaamste doelgroep zijn echter jongeren van 15 tot 28 jaar.

3.   De deelnemers dienen legaal te verblijven in een land dat deelneemt aan het programma of, afhankelijk van de aard van de actie, in een partnerland van het programma.

4.   Alle jongeren moeten zonder onderscheid toegang kunnen krijgen tot de activiteiten van het programma overeenkomstig de voorwaarden in de bijlage. De Commissie en de programmalanden zetten zich in het bijzonder in voor deelname van jongeren die om educatieve, sociale, lichamelijke, geestelijke, economische, culturele of geografische redenen de grootste moeilijkheden ondervinden om deel te nemen aan het programma.

5.   De programmalanden nemen passende maatregelen om de belemmeringen voor de mobiliteit van de deelnemers op te heffen, hun toegang te bieden tot de gezondheidszorg, hen in staat te stellen hun socialezekerheidsrechten te behouden en in het gastland te reizen en te verblijven. Hierbij gaat het met name om het recht op binnenkomst en verblijf en het vrije verkeer. De programmalanden nemen — voor zover nodig — passende maatregelen om het verblijf van deelnemers uit derde landen op hun grondgebied mogelijk te maken , om elke vorm van discriminatie te vermijden en personen met een handicap hulp te kunnen bieden .

Artikel 7

Internationale samenwerking

In het kader van het programma is ook samenwerking mogelijk met op jeugdgebied bevoegde internationale organisatie, met name de Raad van Europa.

Artikel 8

Tenuitvoerlegging van het programma

1.   De Commissie zorgt voor de uitvoering van de acties van het programma overeenkomstig de bijlage.

2.   De Commissie en de programmalanden nemen passende maatregelen voor de ontwikkeling van structuren op Europees, nationaal — en voor zover van toepassing — op regionaal of lokaal niveau ter verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en ter optimale benutting van de acties van het programma.

3.   De Commissie en de programmalanden nemen passende maatregelen ter bevordering van de erkenning van het niet-formele en informele onderwijs aan jongeren, met name door afgifte van een getuigschrift of certificaat van nationaal of Europees niveau, waarmee met name de door de deelnemers verworven ervaring en de directe deelname van jongeren of gekwalificeerde personen die actief zijn in het jongerenwerk en in jeugdorganisaties aan een actie van het programma wordt erkend. Dit doel kan door de complementariteit met andere, in artikel 11 genoemde acties van de Gemeenschap beter worden verwezenlijkt.

4.     De Commissie en de deelnemende landen raadplegen het Europees Parlement, jongeren, jeugdorganisaties en andere organisaties die met de uitvoering van projecten zijn belast met het oog op de vaststelling van de doelstellingen van het programma en de evaluatie.

5.   De Commissie en de programmalanden zorgen voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie door het nemen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen.

6.   De Commissie en de programmalanden zorgen voor voldoende informatie over en publiciteit voor de door het programma ondersteunde acties.

7.   De programmalanden moeten:

a)

maatregelen nemen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van het programma op hun niveau door de partijen die een rol spelen bij de diverse aspecten op jeugdgebied in overeenstemming met de nationale praktijk daarbij te betrekken;

b)

zorgen voor de oprichting of aanwijzing van en het toezicht op de nationale agentschappen voor het beheer van de uitvoering van de acties van het programma op nationaal niveau in overeenstemming met artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002. Hierbij worden de volgende criteria in acht genomen:

i)

een als nationaal agentschap opgericht of aangewezen orgaan bezit rechtspersoonlijkheid (en valt onder het nationaal recht van het deelnemende land). Een ministerie kan niet als nationaal agentschap worden aangewezen;

ii)

het beschikt over voldoende personeel dat beroeps- en taalvaardigheden bezit die zijn afgestemd op de werkzaamheden in het kader van internationale samenwerking;

iii)

het beschikt over een adequate infrastructuur, met name wat betreft informaticavoorzieningen en communicatiemiddelen , die ook voldoet aan de voorwaarden voor toegang van mensen met een handicap ;

iv)

het beschikt over personeel dat voldoende gekwalificeerd is op het gebied van jeugdwerk en jeugdbeleid en over de capaciteit om ondersteuning van de gebruikers van het programma te garanderen;

v)

het functioneert in een administratieve context die het in staat stelt zich naar behoren van zijn taken te kwijten en elk belangenconflict te vermijden;

vi)

het is in staat de regels voor het beheer van de financiële middelen en de contractuele bepalingen, als vastgesteld op communautair niveau, toe te passen;

vii)

het bezit een beheerscapaciteit die berekend is op de hoeveelheid communautaire middelen die het zal beheren.

c)

de verantwoordelijkheid dragen voor het degelijke beheer door de onder b) hierboven bedoelde agentschappen van de aan deze overgedragen kredieten die voor de subsidiëring van projecten zijn bestemd. Met name zijn zij er verantwoordelijk voor dat de nationale agentschappen de beginselen van transparantie, gelijke behandeling en niet-cumulatie met andere communautaire middelen en de verplichting tot terugvordering van middelen die de deelnemers eventueel schuldig zijn, naleven;

d)

de nodige maatregelen nemen om audits uit te voeren en toezicht te houden op de financiën van de onder b) hierboven genoemde nationale agentschappen, en zij moeten met name:

i)

de Commissie, voordat het nationale agentschap met zijn werkzaamheden begint, de noodzakelijke garanties bieden ten aanzien van het bestaan, de relevantie en de goede werking van de toegepaste procedures, de controle- en boekhoudsystemen en de procedures voor het plaatsen van opdrachten en het toekennen van subsidies binnen het nationale agentschap overeenkomstig de regels van goed financieel beheer;

ii)

de Commissie aan het einde van elk begrotingsjaar verzekeren dat de financiële systemen en de procedures van de nationale agentschappen betrouwbaar hun rekeningen correct zijn.

e)

wat de te verstrekken documenten en aanvullende informatie betreft, inzonderheid volgens de onder b), vii) en onder d) vastgestelde criteria, het evenredigheidsbeginsel naleven;

f)

de aansprakelijkheid op zich nemen voor de niet-ingevorderde middelen bij aan het onder b) hierboven bedoelde nationaal agentschap toe te schrijven gevallen van onregelmatigheid, nalatigheid of fraude, waardoor de Commissie de fondsen bij het nationale agentschap moet terugvorderen.

8.   In het kader van de in artikel 9, lid 1, vermelde procedure kan de Commissie voor elke actie in de bijlage richtsnoeren opstellen die gebaseerd zijn op de ontwikkeling van de prioriteiten van de Europese samenwerking in verband met jongerenkwesties, zodat de acties van het programma aan deze ontwikkeling kunnen worden aangepast.

9.     De Commissie stelt een databank op van de onder lid 7, onder d) bedoelde documenten.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De noodzakelijke maatregelen voor de uitvoering van dit besluit, voor zover het de volgende kwesties betreft, worden overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, bedoelde beheersprocedure vastgesteld:

a)

De uitvoeringsbepalingen van het programma, met inbegrip van het jaarlijkse werkprogramma;

b)

Het algemene evenwicht tussen de verschillende acties van het programma;

c)

De toe te passen criteria op financieel terrein (met name de jongerenpopulatie, het BBP en de geografische afstand tussen landen) voor de indicatieve verdeling van de middelen tussen de lidstaten ten behoeve van de gedecentraliseerd beheerde acties;

d)

De regelingen voor de evaluatie van het programma;

e)

De regelingen betreffende de certificering van de deelname van jongeren aan de acties;

f)

De regelingen voor de aanpassing van de acties van het programma, als bedoeld in artikel 8, lid 8.

2.   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot andere kwesties worden goedgekeurd overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 10, lid 3.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 8 van dat besluit van toepassing.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Complementariteit met andere communautaire instrumenten

1.   De Commissie zorgt voor de samenhang tussen het programma en andere communautaire actieterreinen, met name onderwijs, beroepsopleiding, cultuur, sport, talen, sociale integratie, gelijkheid van mannen en vrouwen, bestrijding van discriminatie, onderzoek en het ondernemings- en buitenlands beleid van de Unie.

2.   Middelen van het programma en van andere communautaire instrumenten kunnen tezamen worden bestemd voor de uitvoering van maatregelen die zowel aan de doelstellingen van het programma als van deze instrumenten beantwoorden.

3.   De Commissie en de lidstaten zorgen voor de valorisatie van de acties van het programma die bijdragen aan de ontwikkeling van de doelstellingen van andere communautaire actieterreinen zoals met name onderwijs, opleiding, cultuur , sport , talen, sociale integratie, gelijkheid van vrouwen en mannen, gelijke kansen en bestrijding van discriminatie.

Artikel 12

Complementariteit met nationale beleidsmaatregelen en instrumenten

1.   De programmalanden kunnen een Europese kwaliteitsmerk ontvangen voor nationale , regionale of plaatselijke acties die met de in artikel 4 bedoelde acties overeenkomen.

2.   Een programmaland kan aan de deelnemers van het programma nationale middelen ter beschikking stellen, die volgens de voorschriften van het programma beheerd worden, en daartoe gebruik maken van de gedecentraliseerde structuren van het programma, voor zover dit land naar evenredigheid deelneemt in de financiering daarvan.

Artikel 13

Algemene financiële bepalingen

1.    Het indicatief financieel kader voor de uitvoering van dit programma voor de in artikel 1 bedoelde periode van zeven jaar te beginnen vanaf 1 januari 2007 wordt vastgesteld op 1 128 000 000 EUR .

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegewezen binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 14

Financiële bepalingen betreffende de deelnemers

1.   Overeenkomstig artikel 114, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kunnen de begunstigden van subsidies voor het programma natuurlijke personen zijn.

2.   Overeenkomstig artikel 176, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (12) , kan de Commissie afhankelijk van de kenmerken van de deelnemers en de aard van de acties besluiten of deze vrijgesteld kunnen worden van de verificatie van de benodigde beroepsbekwaamheden en -kwalificaties om de actie of het werkprogramma tot een goed einde te brengen. De Commissie moet het principe van proportionaliteit respecteren bij het bepalen van de verplichtingen in verhouding tot de grootte van de financiële steun, daarbij rekening houdend met de eigenschappen van de deelnemers, met hun leeftijd, de aard van de actie en de omvang van de financiële steun.

3.   Naargelang de aard van de actie kan de financiële steun de vorm van een subsidie of een beurs aannemen. De Commissie kan ook prijzen toekennen voor in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten of projecten. Overeenkomstig artikel 181 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 en afhankelijk van de aard van de actie kunnen ook forfaitaire financieringen en/of de toepassing van tarieven voor eenheidskosten toegestaan worden.

4.     De steunprocedure is zo kort mogelijk en de organisaties worden zo snel mogelijk in kennis gesteld van het resultaat. De Commissie waarborgt dat er niet meer dan vier maanden verstrijken tussen de officiële ontvangst van een aanvraag van een organisatie en de eerste betaling op de rekening van de deelnemer, vooropgesteld dat de aanvraag wordt gehonoreerd. Dit is niet van toepassing op de acties 4.1 en 4.2 van het programma.

5.   De exploitatiesubsidies die in het kader van dit programma worden toegekend aan op Europees niveau werkzame organen, als bedoeld in artikel 162 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002, hebben overeenkomstig artikel 113, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 geen verplicht degressief karakter in geval van verlenging.

6.   Overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kan de Commissie overheidstaken en met name taken tot uitvoering van de begroting aan de in artikel 8, lid 2, bedoelde structuren toevertrouwen.

7.   Overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 geldt de in lid 6 hierboven beschreven mogelijkheid ook voor de structuren van de programmalanden die niet onder het recht van de lidstaten, de staten van de Europese Economische Ruimte (EER) of de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie vallen.

Artikel 15

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie ziet erop toe dat dit programma regelmatig wordt geëvalueerd. Dit toezicht heeft ook betrekking op de in lid 3 vermelde verslagen en specifieke activiteiten.

2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

3.   De programmalanden doen de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 een verslag over de tenuitvoerlegging van het programma en uiterlijk op 30 juni 2015 een verslag over het effect van het programma toekomen.

4.   De Commissie legt aan het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's het volgende voor:

a)

uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van dit programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2011, een mededeling over de voortzetting van dit programma;

c)

uiterlijk op 31 maart 2016, een ex post-evaluatieverslag.

Artikel 16

Overgangsbepaling

De vóór 31 december 2006 op grond van Besluit nr. 1031/2000/EG en Besluit nr. 790/2004/EG begonnen werkzaamheden worden tot de afronding ervan in overeenstemming met de bepalingen van deze besluiten beheerd. Het in artikel 8 van Besluit nr. 1031/2000/EG bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 10 van dit besluit bedoelde comité.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Gedaan te ..., op ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C234 van 22.9.2005, blz. 46 .

(2)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 34 .

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2005.

(4)  PB L 117 van 18.5.2000, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 van de Raad. (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

(5)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 24.

(6)   PB C 180 E van 31.7.2003, blz. 145 .

(7)  PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.

(8)  PB C 115 van 15.5.2003, blz. 1.

(9)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(10)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(11)   PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23 .

(12)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

BIJLAGE

In het kader van de acties ter verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van het programma worden kleinschalige projecten ondersteund, die de actieve participatie van jongeren bevorderen.

Voor de deelname van jongeren aan de diverse acties van het programma zijn geen voorafgaande ervaring of kwalificaties vereist, behalve in bepaalde bijzondere gevallen die in de acties nader aangegeven worden.

De acties omvatten de volgende maatregelen:

ACTIE 1 — Jeugd voor Europa

Deze actie heeft tot doel het actieve burgerschap van en het wederzijdse begrip tussen jongeren te bevorderen via de volgende maatregelen.

De indicatieve financiële middelen voor Actie 1 bedragen niet minder dan 30% van het totale bedrag, dat voor alle vijf acties (voor de periode 2007-2013) beschikbaar is.

1.1. Uitwisseling van jongeren

Jongerenuitwisselingen maken het mogelijk dat een groep of meer groepen jongeren als gast van een groep uit een ander land gezamenlijk gemeenschappelijke activiteiten uitvoeren. Het gaat hierbij in beginsel om jongeren tussen 13 en 25 jaar.

Deze activiteiten, die berusten op transnationale partnerschappen tussen de verschillende bij een project betrokken actoren, beogen de actieve participatie van jongeren en hebben tot doel hen in staat te stellen de uiteenlopende sociale en culturele realiteiten te ontdekken en te leren kennen, van elkaar te leren en het besef dat zij Europese burgers zijn te stimuleren. De ondersteuning is in eerste instantie bedoeld voor multilaterale mobiliteitsactiviteiten voor groepen.

Bilaterale uitwisselingen van jongerengroepen komen vooral dan in aanmerking als het om een eerste activiteit gaat op Europees niveau of om een activiteit van kleine of lokale organisaties zonder Europese ervaring. Deze uitwisselingen zijn eveneens geschikt voor kansarme jongeren, die zo intensiever bij het programma worden betrokken.

Deze maatregel ondersteunt ook voorbereidende activiteiten, met name op taal- en intercultureel gebied, die bedoeld zijn om de jongeren actiever bij de projecten te betrekken en internationale ontmoetingen van jongeren die onderwerpen die voor hun toekomst en die van Europa van belang zijn willen bespreken.

Activiteiten ter voorbereiding en opvolging, met name op taalkundig en intercultureel gebied, die de actieve deelname van jongeren aan projecten beogen te versterken, worden in het kader van deze actie ondersteund.

1.2. Ondersteuning van jongereninitiatieven

Bij deze maatregel worden projecten ondersteund, in het kader waarvan jongeren actief en direct door henzelf opgezette activiteiten uitvoeren en waarbij zij de hoofdrol spelen om zo eigen initiatief, ondernemingszin en creativiteit te kunnen ontwikkelen. Deze maatregel is in principe bestemd voor jonge mensen tussen 16 en 30 jaar.

Door deze maatregel kunnen op lokaal, regionaal en nationaal niveau opgezette groepsprojecten en de netwerkvorming met soortgelijke projecten in andere landen ondersteund worden, zodat het Europese karakter daarvan versterkt wordt en de samenwerking en de uitwisseling van ervaringen tussen jongeren bevorderd worden.

Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan kansarme jongeren.

1.3. Projecten inzake participatieve democratie

Via deze maatregel worden projecten of activiteiten ondersteund die bedoeld zijn om de participatie van jongeren aan het democratische bestel te bevorderen. Deze projecten en activiteiten zijn gericht op de actieve deelname van jongeren aan het leven in hun lokale, regionale of nationale gemeenschap en op internationaal niveau .

Het gaat hierbij in beginsel om jongeren tussen 13 en 30 jaar.

Deze activiteiten of projecten worden uitgevoerd door transnationale partnerschappen, waardoor op Europees niveau ideeën, uitwisselingen van ervaringen en goede praktijkvoorbeelden van projecten of activiteiten op lokaal of regionaal niveau kunnen worden gebundeld met de bedoeling de participatie van jongeren op verschillende niveaus te verbeteren. In het kader van deze activiteiten kunnen onder meer raadplegingen van jongeren betreffende hun behoeften en verlangens worden georganiseerd, zodat nieuwe benaderingen ten aanzien van de actieve participatie van jongeren aan een democratisch Europa kunnen worden ontwikkeld.

ACTIE 2 — Europees vrijwilligerswerk

Het vrijwilligerswerk beoogt de ontwikkeling van de solidariteit onder de jongeren, de bevordering van hun actieve burgerschap en de stimulering van het wederzijdse begrip tussen de jongeren via de volgende maatregelen.

De indicatieve financiële middelen voor Actie 2 bedragen niet minder dan 23% van het totale bedrag dat voor alle vijf acties (voor de periode 2007-2013) beschikbaar is.

2.1. Individueel Europees vrijwilligerswerk

De jonge vrijwilliger neemt in een ander land dan dat waarin hij/zij verblijft deel aan een niet-winstgevende en onbezoldigde activiteit die voor de gemeenschap van belang is. Het Europese vrijwilligerswerk mag niet tot gevolg hebben dat het aantal potentiële of bestaande betaalde banen afneemt of daardoor wordt verdrongen.

De duur van het Europese vrijwilligerswerk bedraagt enige maanden tot uiterlijk één jaar. In naar behoren gemotiveerde gevallen zijn ook kortere periodes toegestaan, met name om de deelname van kansarme jongeren te bevorderen.

Deze maatregel is in principe bestemd voor jonge mensen tussen 18 en 30 jaar, hoewel ook jongeren vanaf 16 jaar — mits onder adequate begeleiding — aan bepaalde initiatieven kunnen deelnemen.

Deze maatregel dekt geheel of gedeeltelijk met name de vergoeding voor de vrijwilliger, zijn/haar verzekering en verblijfs- en reiskosten en — zo nodig — wordt een extra toelage gegeven aan kansarme jongeren.

Ook worden via deze maatregel de activiteiten in verband met de opleiding van de jonge vrijwilligers — met name vóór hun vertrek — en de activiteiten ter coördinatie van de diverse partners ondersteund. Ook bestaat eventueel de mogelijkheid tot de follow-up van initiatieven die gebaseerd zijn op de gedurende het Europese vrijwilligerswerk verworven ervaringen.

De lidstaten en de Commissie zien toe op de naleving van bepaalde kwaliteitsnormen: het vrijwilligerswerk omvat ook een element van niet-formeel onderwijs dat bestaat uit scholingsactiviteiten ter voorbereiding van de jongeren op het persoonlijke vlak en in intercultureel en technisch opzicht en uit een voortdurende persoonlijke begeleiding. Het partnerschap tussen de diverse bij het project betrokken actoren en de risicopreventie worden van bijzonder belang geacht.

2.2. Europees vrijwilligerswerk in groepsverband

Door middel van deze maatregel worden vrijwilligersprojecten ondersteund die dezelfde kenmerken hebben als de in punt 2.1 beschreven projecten en worden groepen jongeren in staat gesteld gemeenschappelijk deel te nemen aan activiteiten die op lokaal, regionaal, nationaal, Europees of internationaal niveau zijn opgezet .

Het gaat hierbij in beginsel om jongeren tussen 18 en 30 jaar.

2.3. Samenwerking tussen civiele en vrijwilligersdiensten

In het kader van deze maatregel wordt de samenwerking tussen nationale en internationale vrijwilligersdiensten voor jongeren ondersteund. De versterking van de synergiëen tussen en het op elkaar afstemmen van de diverse vormen van vrijwilligersdiensten op Europees en nationaal niveau kunnen door het programma ondersteund worden met het oog op de bevordering van de Europese dimensie.

ACTIE 3 — Jeugd in de wereld

Deze actie beoogt de totstandbrenging van wederzijds begrip in een klimaat van openheid. Zij wil gelijktijdig een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige systemen ter ondersteuning van de activiteiten van jongeren in de betrokken landen. De partnerlanden van het programma komen in aanmerking voor deelname aan deze actie.

De indicatieve financiële middelen voor Actie 3 bedragen niet minder dan 4% van het totale bedrag dat voor alle vijf acties (voor de periode 2007-2013) beschikbaar is.

3.1. Samenwerking met de nabuurlanden van het uitgebreide Europa

Via deze maatregelen worden partnerlanden van het programma ondersteund, die overeenkomst de bepalingen inzake het Europese nabuurschapsbeleid van de Unie en overeenkomstig artikel 5, lid 2 als nabuurlanden worden beschouwd  (1).

In het kader van deze maatregel worden — in beginsel multilaterale — uitwisselingen van jongeren ondersteund, waardoor verscheidene groepen jongeren uit programmalanden en naburige landen van Europa in de gelegenheid worden gesteld samen een activiteitenprogramma uit te voeren. Het gaat hierbij in beginsel om jongeren tussen 13 en 25 jaar. Deze activiteiten, die op transnationale partnerschappen tussen de diverse actoren van een project berusten, omvatten voorafgaande scholing van leidinggevend personeel en veronderstellen een actieve participatie van de jongeren; beoogd wordt hun de mogelijkheid te bieden verschillende sociale en culturele realiteiten te ontdekken en verder te leren kennen. Activiteiten ter bevordering van de actieve participatie van deze jongeren bij de projecten komen in aanmerking voor financiering, met name als het gaat om de voorbereiding op taal- en intercultureel terrein.

Op voorwaarde dat in deze nabuurlanden adequate nationale beheersstructuren worden opgericht, komen deze initiatieven die door jongeren of groepen jongeren op lokaal, regionaal en nationaal niveau in deze landen worden opgezet in aanmerking voor ondersteuning, indien zij in samenwerking met soortgelijke initiatieven in de programmalanden worden uitgevoerd. Het betreft hier door jongeren zelf opgezette activiteiten, waarbij zij de hoofdrol spelen. Deze maatregel is in principe bestemd voor jonge mensen tussen 18 en 30 jaar, hoewel ook jongeren vanaf 16 jaar — mits onder adequate begeleiding — aan bepaalde initiatieven kunnen deelnemen.

Via deze maatregel worden activiteiten ondersteund ter versterking van de capaciteit van de niet-gouvernementele organisaties op het gebied van jeugdzaken en ter bevordering van de vorming van netwerken daarvan, waardoor de belangrijke rol die deze organisaties bij de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in nabuurlanden kunnen spelen wordt erkend. De maatregel beoogt ook de scholing van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties en de uitwisseling van ervaringen, expertise en goede praktijken tussen deze gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties . Voorts worden activiteiten gesteund om duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten en partnerschappen te ontwikkelen.

Ook wordt er steun verleend aan projecten die innovatie en kwaliteit stimuleren om zo op jeugdgebied vernieuwende benaderingen ingang te doen vinden, in de praktijk te brengen en te bevorderen.

Aan activiteiten voor op jongeren en gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties gerichte informatie kan financiële steun worden verleend.

Deze maatregel ondersteunt ook activiteiten waardoor de samenwerking op jeugdgebied met nabuurlanden mogelijk wordt gemaakt. Met name beogen deze activiteiten de bevordering van de samenwerking en de uitwisseling van ideeën en goede praktijken op jeugdgebied en andere maatregelen met het oog op de valorisatie en de verspreiding van de resultaten van de projecten en activiteiten op jeugdterrein van de betrokken landen.

3.2. Samenwerking met andere landen

Door middel van deze maatregel worden samenwerkingsactiviteiten op jeugdgebied ondersteund, met name de uitwisseling van goede praktijken met de andere partnerlanden van het programma.

De uitwisseling en scholing van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties en de totstandbrenging van partnerschappen en netwerken van jongerenorganisaties worden aangemoedigd.

Tussen deze landen en de programmalanden kunnen op thematische basis multilaterale uitwisselingen plaatsvinden.

De steun is bestemd voor activiteiten met een potentieel multiplicatoreffect.

In het kader van de samenwerking met geïndustrialiseerde landen komen bij deze maatregel alleen Europese deelnemers van de projecten voor financiering in aanmerking.

ACTIE 4 — Gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en ondersteuningssystemen

Deze actie beoogt de ontwikkeling van de kwaliteit van de ondersteuningsstructuren voor jongeren, de ondersteuning van de werkzaamheden van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties , de ontwikkeling van de kwaliteit van het programma en de aanmoediging van jongeren om zich als burgers op Europees niveau in te zetten door steun te verlenen aan organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn.

De indicatieve financiële middelen voor Actie 4 bedragen niet minder dan 15% van het totale bedrag dat voor alle vijf acties (voor de periode 2007-2013) beschikbaar is.

4.1. Ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn

In het kader van deze maatregel worden op Europees niveau op jeugdgebied werkzame niet-gouvernementele organisaties ondersteund, die doelstellingen van algemeen Europees belang nastreven. De activiteiten van deze organisaties dienen vooral een bijdrage te leveren aan de actieve deelname van jongeren aan het openbare leven en de samenleving en aan de ontwikkeling en uitvoering van Europese samenwerkingactiviteiten op jeugdterrein in de breedste zin van het woord.

Een organisatie die in aanmerking wil komen voor een exploitatiesubsidie, dient aan de volgende bepalingen te voldoen:

de organisatie moet juridisch minstens een jaar bestaan;

de organisatie mag geen winstoogmerk hebben;

de organisatie dient in een van de programmalanden overeenkomstig artikel 5, lid 1, of in bepaalde Oost-Europese landen gevestigd te zijn (2);

de organisatie dient haar activiteiten op Europees niveau uit te oefenen, hetzij alleen of binnen een of meer gecoördineerde verbanden, en haar structuur en deze activiteiten dienen ten minste 8 programmalanden te bestrijken; het kan een Europees netwerk betreffen, dat op het terrein van jongerenkwesties werkzame organisaties vertegenwoordigt;

de activiteiten van de organisatie moeten stroken met de basisbeginselen van het communautaire optreden op het gebied van jeugdzaken;

de organisatie kan haar activiteiten uitsluitend ten gunste van jongeren uitvoeren of de organisatie heeft een bredere doelstelling en voert een deel van haar activiteiten ten behoeve van jongeren uit;

de organisatie dient de jongeren bij de ten behoeve van hen ontwikkelde activiteiten te betrekken.

De organisaties die in aanmerking komen voor een exploitatiesubsidie, worden aan de hand van oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd. Met de aldus geselecteerde organisaties kunnen meerjarige partnerschaps-kaderovereenkomsten worden gesloten. Deze kaderovereenkomsten sluiten evenwel niet de mogelijkheid uit dat er jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen voor nog verdere deelnemers worden georganiseerd.

Activiteiten van jongerenorganisaties die kunnen bijdragen aan de versterking en de doelmatigheid van het communautaire optreden betreffen met name:

vertegenwoordiging van de standpunten en de belangen van de jongeren in al hun diversiteit op Europees niveau;

uitwisselingen van jongeren en vrijwilligerswerk;

niet-formeel en informeel leren en activiteitenprogramma's voor jongeren;

bevordering van het interculturele leren en begrip;

debatten over Europese vraagstukken, het beleid van de Europese Unie of het jongerenbeleid;

verspreiding van informatie over de communautaire activiteiten;

activiteiten ter bevordering van de participatie en het initiatief van jongeren.

Bij deze maatregel wordt bij de vaststelling van de exploitatiesubsidies alleen rekening gehouden met kosten die noodzakelijk zijn voor de goede afwikkeling van de normale activiteiten van de geselecteerde organisatie, met name personeelskosten, algemene kosten (huur, andere kosten van huisvesting, uitrusting, kantoorbenodigdheden, telecommunicatie, portokosten, enz.), kosten van interne vergaderingen en kosten voor publicatie, voorlichting en verspreiding.

De subsidie wordt toegekend met inachtneming van de onafhankelijkheid van de organisatie ten aanzien van de selectie van haar leden en haar autonomie wat de gedetailleerde vaststelling van haar activiteiten betreft.

De Commissie moet een gebruikershandleiding ter beschikking stellen met eenduidige uitleg over de wettelijke rechten en plichten van degenen die een toegekende subsidie aanvaarden.

Minstens 20 % van de begroting van de betrokken organisaties moet uit andere dan communautaire bronnen worden medegefinancierd.

Met het oog op de duurzaamheid en continuïteit van de conform Besluit nr. 790/2004/EG opgerichte jeugdorganisaties bedraagt het jaarlijks onder Actie 4.1 toegekende subsidiebedrag minimaal 2 600 000 EUR.

4.2. Ondersteuning van het Europees Jeugdforum

In het kader van deze maatregel kunnen onder de volgende voorwaarden subsidies worden toegekend voor de ondersteuning van de permanente activiteiten van het Europees Jeugdforum, dat een organisatie is die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreeft:

onafhankelijkheid van het Europees Jeugdforum bij de toelating van zijn leden, waarbij een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van de verschillende soorten jeugdorganisaties moet worden gegarandeerd;

autonomie van het Europees Jeugdforum bij de gedetailleerde vaststelling van zijn activiteiten;

een zo groot mogelijke betrokkenheid bij de activiteiten van het Europees Jeugdforum van de jongerenorganisaties die niet bij het Forum zijn aangesloten en van de jongeren die geen lid zijn van een organisatie;

een actieve bijdrage van het Europees Jeugdforum aan de politieke processen die de jongeren op Europees niveau betreffen, met name door te reageren op verzoeken van de Europese instellingen wanneer deze de maatschappelijke organisaties willen raadplegen en door de standpunten van deze instellingen aan zijn leden uit te leggen.

De voor subsidiëring in aanmerking komende uitgaven van het Europees Jeugdforum betreffen zowel zijn exploitatiekosten als de uitgaven die nodig zijn voor de uitvoering van zijn acties. Om de continuïteit van het Europees Jeugdforum te garanderen, wordt bij de toekenning van de middelen van het programma rekening gehouden met de volgende richtsnoer: de jaarlijks aan het Europees Jeugdforum toegekende middelen bedragen niet minder dan 2 200 000 EUR .

De subsidies kunnen aan het Europees Jeugdforum worden toegekend tegen overlegging van een passend werkprogramma en een passende begroting. De subsidies kunnen uit hoofde van een partnerschapskaderovereenkomst met de Commissie jaarlijks of op verlengbare basis worden toegekend.

Minstens 20 % van de begroting van het Forum moet uit andere dan communautaire bronnen worden medegefinancierd.

De activiteiten van het Europees Jeugdforum omvatten met name:

vertegenwoordiging van de jongeren bij de Europese Unie;

coördinatie van de standpunten van de aangesloten organisaties ten aanzien van de Europese Unie;

doorgeven van informatie over jeugdzaken aan de Europese instellingen;

doorgeven van informatie van de Europese Unie aan nationale jeugdraden en niet-gouvernementele organisaties;

bevordering van en voorbereiding op de deelname door jongeren aan het democratische leven;

bijdragen aan het nieuwe samenwerkingskader op het gebied van jeugdzaken waartoe op het niveau van de Europese Unie besloten is;

bijdrage aan de ontwikkeling van het jongerenbeleid, het jongerenwerk, onderwijskansen, aan het doorgeven van informatie over jongeren en aan de ontwikkeling van vertegenwoordigende structuren voor jongeren in geheel Europa;

discussies en bezinning over jongeren in Europa en andere delen van de wereld en over de maatregelen van de Unie voor jongeren.

4.3. Scholing en vorming van netwerken van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties

Door middel van deze maatregel worden werkzaamheden ondersteund die de scholing van gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties , met name jongerenwerkers, leidinggevenden van projecten, jongerenadviseurs en pedagogische projectmedewerkers tot doel hebben. Ook wordt hierbij steun verleend aan de uitwisseling van ervaringen, expertise en goede praktijken tussen deze jongerenwerkers. Deze maatregel ondersteunt ook activiteiten om de ontwikkeling van duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten en partnerschappen te vergemakkelijken. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan activiteiten die de deelname stimuleren van jongeren die de meeste moeilijkheden ondervinden bij de deelname aan communautaire acties.

4.4. Projecten ter stimulering van innovatie en kwaliteit

Deze maatregel beoogt de ondersteuning van projecten die bedoeld zijn vernieuwende benaderingen op jeugdgebied ingang te doen vinden, in de praktijk te brengen en te bevorderen. Deze vernieuwende benaderingen kunnen betrekking hebben op de inhoud en de doelstellingen in samenhang met de ontwikkeling van het Europese samenwerkingskader op jeugdgebied, de deelname van partners van uiteenlopende aard of de verspreiding van informatie.

4.5. Informatieactiviteiten voor jongeren en gekwalificeerde personen die actief zijn in het jeugdwerk en in jeugdorganisaties

In het kader van deze maatregel worden de informatie en communicatie ten behoeve van jongeren ondersteund door de verbetering van hun toegang tot relevante informatie en communicatiediensten, zodat zij in grotere mate kunnen deelnemen aan het openbare leven en hun potentieel als actieve en verantwoordelijke burgers beter kunnen verwezenlijken. Met het oog hierop wordt steun verleend aan activiteiten op Europees en nationaal niveau waardoor jongeren beter toegang verkrijgen tot informatie en communicatiediensten, waardoor de verspreiding van kwalitatief hoogwaardige informatie en de deelname van jongeren aan de voorbereiding en verspreiding van informatie worden bevorderd.

Met name draagt deze maatregel bij aan de totstandkoming van Europese, nationale, regionale en lokale jongerenportalen ter verspreiding van voor jongeren bestemde informatie via allerlei — in het bijzonder de door jongeren meest gebruikte — informatiekanalen. Ook kunnen op deze wijze maatregelen worden ondersteund ter bevordering van de medewerking van jongeren bij de formulering en verspreiding van begrijpelijke, gebruikersvriendelijke en gerichte adviezen en informatie ter verbetering van de kwaliteit van de informatie en de toegang van jongeren hiertoe. In alle publicaties moet expliciet en duidelijk met gendergelijkheid rekening worden gehouden en geslachtsspecifieke taal gebruikt worden.

4.6. Partnerschappen

Deze maatregel maakt het mogelijk partnerschappen met regionale en lokale instanties te financieren met de bedoeling op den duur projecten te ontwikkelen, waarin diverse maatregelen van het programma gecombineerd zijn. De financiering is bestemd voor projecten en coördinatieactiviteiten.

4.7. Ondersteuning van de structuren van het programma

Deze maatregel maakt de financiering mogelijk van de in artikel 8, lid 2, bedoelde structuren, met name de nationale agentschappen. De ondersteuning kan plaatsvinden in de vorm van een exploitatiesubsidie van ten hoogste 50 % van de in het werkprogramma van het agentschap goedgekeurde totale subsidiabele kosten. Via deze maatregel kunnen ook gelijkgestelde instanties gefinancierd worden, zoals de nationale coördinatoren, de „resource centres”, het EURODESK-netwerk, het Euro-mediterrane platform voor jongeren en de Europese organisaties van jonge vrijwilligers, die op nationaal niveau optreden als uitvoerend agentschap overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

4.8. Valorisatie

De Commissie kan seminars, colloquia of bijeenkomsten organiseren om de uitvoering van het programma te vergemakkelijken. Zij kan ook de nodige maatregelen ten behoeve van informatie, publicatie en verspreiding nemen en werkzaamheden in verband met de evaluatie en controle van het programma uitvoeren. Deze activiteiten kunnen worden gefinancierd uit subsidies die verkregen zijn door middel van overheidsopdrachten of zij kunnen rechtstreeks door de Commissie georganiseerd en gefinancierd worden.

ACTIE 5 — Ondersteuning van beleidssamenwerking

Door middel van deze actie wordt beoogd de Europese samenwerking op het terrein van het jongerenbeleid te bevorderen.

De indicatieve financiële middelen voor Actie 5 bedragen niet minder dan 4% van het totale bedrag, dat voor alle vijf acties (voor de periode 2007-2013) beschikbaar is.

5.1. Ontmoetingen van jongeren en politiek verantwoordelijken op jeugdgebied

Via deze maatregel worden activiteiten ondersteund waardoor beleidssamenwerking en de gestructureerde dialoog tussen jongeren en hun organisaties en de politiek verantwoordelijken mogelijk worden gemaakt. Met name beogen deze activiteiten de bevordering van de samenwerking en de uitwisseling van ideeën en goede praktijken op jeugdgebied, de door de voorzitterschappen van de Unie georganiseerde conferenties , de ondersteuning van jeugdseminaries die de betrokkenheid van jongeren in Europa als politiek, sociaal en culturele gemeenschap aanmoedigen en ondersteunen en andere maatregelen ter benutting en verspreiding van de resultaten van de projecten en activiteiten op jeugdterrein van de Europese Unie.

5.2. Europese Week van de Jeugd

In deze context wordt de Europese Week van de Jeugd als vast onderdeel van het Europese jeugdbeleid een steeds terugkerend evenement. Een team jongeren moet meehelpen bij de planning en organisatie van de activiteiten, zodat de participatie van jongeren daadwerkelijk het hart van deze week vormt.

De volgende activiteiten moeten tijdens de Europese Week van de Jeugd op gecentraliseerde en gedecentraliseerde basis plaatsvinden:

informatieverstrekking over het werk van de Europese instellingen;

activiteiten waarbij jongeren de parlementsleden kunnen aanspreken op de dingen die hen bezighouden;

een prijsuitreiking voor de beste door het programma „JEUGD IN ACTIE” gestimuleerde jeugdprojecten.

5.3. Ondersteuning van activiteiten ter verbetering van het begrip en de kennis van jongerenkwesties

Deze maatregel ondersteunt specifieke projecten ter identificatie van de bestaande kennis over de in het kader van de open coördinatiemethode vastgestelde prioritaire thema's en projecten ter aanvulling en actualisering van deze kennis en ter vereenvoudiging van de toegang ertoe.

Deze maatregel beoogt ook de ondersteuning van de ontwikkeling van methoden voor de analyse en vergelijking van de resultaten van studies en de kwaliteitsborging daarvan.

Eveneens kan in het kader van het programma steun worden verleend aan activiteiten ten behoeve van het opzetten van netwerken van de diverse bij jongerenkwesties betrokken actoren.

5.4. Samenwerking met internationale organisaties

Door middel van deze maatregel kan de samenwerking van de voor jongerenkwesties bevoegde internationale organisaties, met name de Raad van Europa en de Organisatie van de Verenigde Naties of haar gespecialiseerde instellingen, ondersteund worden.

6. PROGRAMMABEHEER

Uit de financiële middelen van het programma kunnen ook de uitgaven worden gedekt ten behoeve van maatregelen in verband met voorbereidende werkzaamheden, follow-up, controle, audits en evaluatie, die voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen rechtstreeks noodzakelijk zijn, met name uitgaven voor studies, bijeenkomsten, informatie- en publicatieactiviteiten en onkosten in verband met IT-netwerken voor de uitwisseling van informatie en verdere uitgaven voor administratieve en technische bijstand, waarvan de Commissie bij het beheer van het programma gebruik kan maken.

Voor de presentatie van praktijkervaringen en modelprojecten moet een database met alle informatie over bestaande ideeën betreffende jeugdactiviteiten op Europees niveau worden gemaakt.

7. CONTROLES EN AUDITS

Voor de volgens de procedure van artikel 13, lid, 2, van dit besluit geselecteerde projecten wordt een op steekproeven gebaseerd auditsysteem ingevoerd.

De deelnemer van een exploitatiesubsidie houdt alle bewijsstukken van gemaakte onkosten gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De deelnemer van een exploitatiesubsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

De Commissie heeft het recht om de aanwending van de subsidie aan een audit te onderwerpen via haar tussenpersonen of via een bevoegde externe organisatie naar keuze. Deze audits kunnen worden uitgevoerd tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst, en tijdens een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De auditresultaten kunnen er eventueel toe leiden dat de Commissie besluiten tot terugvordering neemt.

Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben op passende wijze toegang tot met name de kantoren van de deelnemer , evenals tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits tot een goed einde te brengen.

De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, en met name het recht van toegang.

De overeenkomstig artikel 10 door de Commissie genomen besluiten, de overeenkomsten met de nationale agentschappen, de overeenkomsten met de deelnemende derde landen en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en contracten voorzien met name in het toezicht en de financiële controle door de Commissie (of een bevoegde vertegenwoordiger van de Commissie), met inbegrip van OLAF, en audits — zo nodig ter plaatse — door de Europese Rekenkamer. Deze controles kunnen bij de nationale agentschappen en, zo nodig, ook bij de deelnemers van de subsidies plaatsvinden.

De Commissie kan bovendien overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (3) controles en onderzoeken ter plaatse uitvoeren.

Voor de in dit besluit bedoelde communautaire acties dient onder het in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (4) genoemde begrip „onregelmatigheid” elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of een niet-nakoming van een contractuele verplichting te worden verstaan als gevolg van een handeling of nalatigheid van een rechtspersoon waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.


(1)  Onder voorbehoud van toekomstige ontwikkelingen worden als nabuurlanden beschouwd: Armenië , Azerbeidzjan , Wit-Rusland, Georgië , Moldavië, de Russische Federatie, Oekraïne, Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Libië , Marokko, de Palestijnse gebieden, Syrië en Tunesië.

(2)  Wit-Rusland, Moldavië, de Russische Federatie, Oekraïne.

(3)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(4)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

P6_TA(2005)0397

Programma Cultuur 2007 (2007-2013) *** I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur 2007 (2007-2013) (COM(2004)0469 — C6-0094/2004 — 2004/0150(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0469) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 151, lid 5, eerste streepje van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0094/2004),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0269/2005),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

wijst erop dat de kredieten die in het Commissievoorstel zijn vermeld voor de periode na 2006 afhankelijk zijn van het besluit over het volgende meerjarig financieel kader;

3.

verzoekt de Commissie om, zodra het volgende meerjarig financieel kader is goedgekeurd, indien nodig een voorstel in te dienen tot aanpassing van het financieel referentiebedrag van het programma;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P6_TC1-COD(2004)0150

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 25 oktober 2005 met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2006/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 151, lid 5, eerste streepje,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is van essentieel belang dat de culturele samenwerking en de culturele uitwisselingen worden gestimuleerd om de verscheidenheid van talen en culturen in Europa te bevorderen en om de kennis te verbeteren die de Europese burgers van de andere culturen van Europa dan de hunne hebben en tegelijk hun bewustzijn van het gemeenschappelijk Europees cultureel erfgoed dat ze met elkaar delen, te vergroten . De bevordering van de culturele en taalkundige samenwerking en verscheidenheid draagt er aldus toe bij dat het Europese burgerschap een tastbare realiteit wordt door het aanmoedigen van een directe deelname van de Europese burgers aan het integratieproces.

(2)

Een actief cultuurbeleid, gericht op de instandhouding van de Europese culturele verscheidenheid en bevordering van gemeenschappelijke culturele elementen en het cultureel erfgoed kan bijdragen aan de verbetering van de externe zichtbaarheid van de Europese Unie.

(3)

Het architectonisch erfgoed is een belangrijk onderdeel van het Europees cultureel erfgoed. Het optreden van de Gemeenschap op cultureel vlak moet de de nationale of regionale acties aanvullen.

(4)

Met het oog op de volledige steun en deelname van de burgers aan de Europese integratie moet meer nadruk komen te liggen op hun gemeenschappelijke culturele waarden en wortels als kernelement van hun identiteit en het feit dat zij behoren tot een op vrijheid, rechtvaardigheid, democratie, eerbiediging van de menselijke waardigheid en integriteit, tolerantie en solidariteit berustende maatschappij, met inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie .

(5)

In het programma Cultuur 2007-2013 moeten die terreinen in aanmerking worden genomen die vallen onder het cultureel erfgoed en de culturele creativiteit van de lidstaten zoals architectuur, beeldende kunsten, muziek, literatuur en de uitvoerende kunsten, waarbij men niet dient te vervallen in een sectorale geest en open moet blijven staan voor innovatie en interdisciplinaire synergieën.

(6)

De culturele sector is een belangrijke werkgever op zichzelf en er bestaat bovendien een duidelijk verband tussen investeringen in cultuur en economische ontwikkeling.

(7)

De culturele sector moet in elk opzicht bij de Europese politieke ontwikkelingen worden betrokken en hierin ook een belangrijke rol spelen. Daarom moet de positie van de cultuurindustrie worden versterkt in de ontwikkelingen die plaatsvinden in het kader van de Strategie van Lissabon, omdat deze industrie een steeds grotere bijdrage levert aan de Europese economie.

(8)

Om de Strategie van Lissabon met succes te kunnen uitvoeren en een bijzonder competitieve kenniseconomie uit te bouwen die op begrip en steun van de bevolking kan rekenen, moet gespecialiseerde kennis tegen een ruimere culturele achtergrond geplaatst worden, zodat het van belang is om het cultuurbeleid verder uit te bouwen op regionaal, nationaal en Europees niveau.

(9)

Het is ook nodig dat een actief burgerschap wordt bevorderd en dat de strijd tegen alle vormen van uitsluiting, met inbegrip van racisme en vreemdelingenhaat, wordt versterkt.

(10)

Musea zijn belangrijk om het Europees cultureel erfgoed te bewaren en door te geven; ze kunnen actief burgerschap helpen bevorderen en in de strijd tegen sociale uitsluiting van belang zijn door inzicht in en begrip voor de geschiedenis en culturele verscheidenheid van Europa te verschaffen.

(11)

Bevolkingsgroepen die in grote armoede leven, zijn vaak ook op cultureel gebied achtergesteld. Betere toegang tot cultuur en cultureel erfgoed voor zoveel mogelijk mensen is daarom een middel om maatschappelijke uitsluiting te bestrijden.

(12)

Artikel 3 van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap bij elk in dit artikel bedoeld optreden ernaar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen.

(13)

De culturele programma's Caleidoscoop, Ariane en Raphaël en daarna Cultuur 2000, respectievelijk ingesteld bij de Besluiten nrs. 719/96/EG (3), 2085/97/EG (4), 2228/97/EG (5) en 508/2000/EG (6) van het Europees Parlement en de Raad waren positieve fasen in de tenuitvoerlegging van de communautaire actie op cultuurgebied. Aldus is aanzienlijke ervaring opgedaan, met name dankzij de evaluatie van voornoemde culturele programma's. Het is thans dienstig de culturele actie van de Gemeenschap te rationaliseren en te versterken op grond van de resultaten van deze evaluaties, de resultaten van de raadpleging van alle betrokken partijen en de werkzaamheden van de Europese instellingen. Er moet daarom een programma daartoe worden ingesteld.

(14)

De Europese instellingen hebben zich bij verschillende gelegenheden geuit over onderwerpen in verband met de communautaire culturele actie en het belang van de culturele samenwerking: met name de Raad in zijn resoluties van 25 juni 2002 over een nieuw werkplan voor Europese samenwerking inzake cultuur (7) en van 19 december 2002 over de uitvoering van het werkplan voor Europese samenwerking inzake cultuur (8), het Europees Parlement in zijn resoluties van 5 september 2001 over de culturele samenwerking in de Europese Unie (9), van 28 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van het programma Cultuur 2000 (10), van 22 oktober 2002 over het belang en de dynamiek van het theater en de dramatische kunsten in het Europa na de uitbreiding (11) en van 4 september 2003 over de cultuurindustrie (12) , alsmede het Comité van de Regio's in zijn advies van 9 oktober 2003 over de verlenging van het programma Cultuur 2000.

(15)

De Raad heeft zich, in zijn conclusies van 16 november 2004 over het werkplan inzake cultuur (2005-2006), evenals het Europees Parlement in zijn resolutie van 4 september 2003 over de cultuurindustrie, en het Europees Economisch en Sociaal Comité in zijn advies van 28 januari 2004 over cultuurindustrie in Europa, uitgesproken over de noodzaak om meer rekening te houden met het specifiek economisch en sociaal karakter van de niet-audiovisuele culturele sectoren.

(16)

De Raad heeft in zijn bovenvermelde resoluties gewezen op de noodzaak van de goedkeuring op communautair niveau van een meer coherente aanpak wat cultuur betreft en op het feit dat de Europese meerwaarde een essentieel en doorslaggevend element is in het kader van de Europese samenwerking op cultuurgebied alsook een algemene voorwaarde voor de acties op het gebied van cultuur.

(17)

Om de voor de volkeren van Europa gemeenschappelijke culturele ruimte te realiseren moeten behoud en kennis van het cultureel erfgoed van Europees belang, de transnationale mobiliteit van de culturele actoren en het transnationaal verkeer van artistieke en culturele werken en producten worden bevorderd en moeten de culturele dialoog en de culturele uitwisselingen worden gestimuleerd.

(18)

In deze context moet een grotere samenwerking tussen de culturele actoren worden bevorderd door hen aan te moedigen netwerken voor meerjarige samenwerking te vormen die het mogelijk maken gemeenschappelijke activiteiten te ontplooien, steun te verlenen aan meer doelgerichte acties met een echte Europese meerwaarde, emblematische culturele evenementen te ondersteunen, Europese organisaties voor culturele samenwerking te ondersteunen en analysewerkzaamheden over gekozen thema's van Europees belang en activiteiten met betrekking tot de verzameling en verspreiding van informatie en promotieacties op het gebied van de culturele samenwerking aan te moedigen.

(19)

Overeenkomstig Besluit nr. 1419/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa”voor het tijdvak 2005 tot 2019  (13) is het dienstig significante financiële steun te verlenen aan dit evenement dat bij de Europeanen grote bekendheid geniet en bijdraagt aan het gevoel te behoren tot een gemeenschappelijke culturele ruimte. In het kader van dit evenement moet de nadruk worden gelegd op de Trans-Europese culturele samenwerking.

(20)

Het is dienstig dat steun wordt verleend voor het functioneren van organisaties die ijveren voor de Europese culturele samenwerking en aldus de rol van „ambassadeur” van de Europese cultuur spelen, door gebruik te maken van de ervaring die door Europese Unie is opgedaan in het kader van Besluit nr. 792/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn  (14).

(21)

In de geest van artikel 151, lid 4 van het Verdrag moeten andere communautaire beleidsmaatregelen, acties en instrumenten de nodige samenhang en complementariteit vertonen met het communautaire optreden op het gebied van cultuur. Er moet nauwlettend worden toegezien op de interface van de communautaire maatregelen op gebied van cultuur en onderwijs om te garanderen dat de projecten die gemeenschappelijke eigenschappen vertonen (bijvoorbeeld een project voor de vorming van jonge musici), ondersteuning genieten door middel van communautaire acties op dat gebied dat het meest geschikt van de twee blijkt te zijn.

(22)

De Europese Unie moet haar sensibiliserings- en ondersteuningscampagne ten voordele van de Conventie van de UNESCO over de bescherming en de diversiteit van de culturele inhoud en kunstuitingen zowel op nationaal, Europees als internationaal niveau voortzetten. De Unie moet erop toezien dat deze conventie de mensenrechten en de fundamentele vrijheden niet ondermijnt in naam van de cultuur of van tradities.

(23)

Het is nodig dat het programma onder eerbiediging van het beginsel van vrijheid van meningsuiting bijdraagt aan de inspanningen van de Europese Unie op het gebied van de bevordering van de duurzame ontwikkeling en de bestrijding van alle vormen van discriminatie.

(24)

Het wordt wenselijk geacht dat de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en de EVA-landen die de EER-overenkomst hebben ondertekend overeenkomstig de met deze landen gesloten overeenkomsten aan de communautaire programma's kunnen deelnemen.

(25)

De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 heeft „De agenda voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie” goedgekeurd waarin wordt bepaald dat de communautaire programma's open moeten staan voor de landen van het stabilisatie- en associatieproces op grond van tussen de Gemeenschap en deze landen te sluiten kaderovereenkomsten. Deze landen moeten, als zij dat wensen, op grond van begrotingsoverwegingen of politieke prioriteiten aan het programma kunnen deelnemen of in aanmerking kunnen komen voor een beperktere samenwerkingsformule op basis van aanvullende kredieten en specifieke tussen de betrokken partijen overeen te komen voorwaarden.

(26)

Het programma moet ook open staan voor samenwerking met andere landen die met de Europese Gemeenschap overeenkomsten met een cultureel onderdeel hebben gesloten, onder nog nader te bepalen voorwaarden.

(27)

Het is wenselijk dat voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 één enkel financierings- en programmeringsinstrument voor culturele samenwerking wordt vastgesteld, genaamd „Cultuur” .

(28)

Er is een algemene consensus dat een dergelijk financierings- en programmeringsinstrument van voldoende begrotingsmiddelen voorzien moet worden, om de ambitieuze doelstellingen, die ermee nagestreefd worden, te kunnen verwezenlijken.

(29)

De communautaire actie vult de nationale of regionale acties op het gebied van de culturele samenwerking aan. Aangezien de doelstellingen van de voorgenomen actie ( behoud en kennis van het cultureel erfgoed van Europees belang, transnationale mobiliteit van de culturele actoren in Europa, transnationaal verkeer van kunstwerken en culturele en artistieke producten alsook interculturele dialoog) wegens hun transnationaal karakter niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd en dus beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(30)

Wat de tenuitvoerlegging van de communautaire steunverlening betreft, moet rekening worden gehouden met de specifieke aard van de culturele sector in Europa en moet er met name voor worden gezorgd dat de administratieve en financiële procedures zoveel mogelijk worden vereenvoudigd en worden aangepast aan de nagestreefde doelstellingen en de praktijken en ontwikkelingen in de culturele sector.

(31)

Gezien de omvang van de culturele en taalkundige diversiteit in Europa is het raadzaam het literaire vertaalwerk in moderne talen te ondersteunen. De steunverlening moet ook de vertaling van Griekse en Latijnse teksten uit de klassieke oudheid en de Middeleeuwen omvatten en rekening houden met de bijzondere kenmerken van literair vertaalwerk.

(32)

In het kader van een samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten moet worden gezorgd voor een continu toezicht op en evaluatie van dit programma om aanpassingen, met name in de prioriteiten voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen, mogelijk te maken. De evaluatie moet ook een externe evaluatie door onafhankelijke en onpartijdige organen omvatten.

(33)

De toezichts- en evaluatieprocedures van het programma zouden een beroep moeten doen op specifieke, meetbare, uitvoerbare, geschikte en in de tijd beperkte doelstellingen en indicatoren van bepaalde duur.

(34)

Er moeten passende maatregelen worden genomen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en om verloren gegane, onterecht betaalde of niet naar behoren aangewende gelden terug te vorderen.

(35)

Dit besluit stelt voor de gehele looptijd van het cultureel programma financiële middelen vast die als referentiepunt voor de begrotingsautoriteit fungeren in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (15).

(36)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16).

(37)

Er moet worden voorzien in overgangsbepalingen om te zorgen voor een soepele overgang tussen, enerzijds, de bij de Besluiten nrs. 508/2000/EG of 792/2004/EG vastgestelde programma's en, anderzijds, het bij dit besluit vastgestelde programma,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het programma en looptijd

1.   Dit besluit stelt het programma Cultuur vast , dat één enkel meerjarig programma voor de communautaire acties op cultuurgebied is, hierna te noemen „het programma”.

2.   Het programma wordt uitgevoerd in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

Artikel 2

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma voor het in artikel 1 bedoelde tijdvak belopen 600 miljoen EUR .

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.   Het algemene doel van het programma is bij te dragen aan de bevordering van een voor de Europeanen gemeenschappelijke culturele ruimte door de ontwikkeling van de culturele samenwerking tussen de scheppende kunstenaars, de culturele actoren en de culturele instellingen van de aan het programma deelnemende landen met het oog op de bevordering van de opkomst van een Europees burgerschap.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

de bevordering van het behoud en de kennis van het cultureel erfgoed van Europees belang;

b)

de bevordering van de transnationale mobiliteit van de personen die in de culturele sector werkzaam zijn;

c)

de aanmoediging van het transnationaal verkeer van artistieke en culturele werken en producten;

d)

de stimulering van de interculturele dialoog.

Artikel 4

Actiegebieden van het programma

1.   De doelstellingen van het programma worden nagestreefd door de uitvoering van de volgende acties, zoals beschreven in de bijlage:

a)

Ondersteuning van culturele acties

De netwerken voor meerjarige samenwerking

De samenwerkingsacties

De bijzondere acties

b)

Ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op cultureel gebied actief zijn .

c)

Ondersteuning van analysewerkzaamheden en de verzameling en de verspreiding van informatie , alsmede van promotieactiviteiten op die gebieden die de culturele sector betreffen, zoals culturele samenwerking , cultureel erfgoed, de synergie tussen onderwijs en cultuur, aanvullende beroepsopleidingen voor kunstenaars en de werkgelegenheid in de culturele sector .

d)

Ondersteuning van acties in verband met muziekopleidingen en artistieke vorming, die de uitwisseling van beste praktijken en een nauwere samenwerking op Europees niveau bevorderen.

2.   Deze acties worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen in de bijlage.

Artikel 5

Bepalingen betreffende derde landen

1.   Het programma staat open voor deelname van de volgende landen:

de EVA-landen die lid zijn van de EER, overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

de kandidaat-lidstaten die deelnemen aan een pretoetredingsstrategie van de Europese Unie, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden voor de deelname van deze landen aan de communautaire programma's, als respectievelijk vastgesteld in de kaderovereenkomst en in de besluiten van de Associatieraden;

de landen van de westelijke Balkan volgens de met deze landen overeengekomen voorwaarden ingevolge de te sluiten kaderovereenkomsten betreffende hun deelname aan de communautaire programma's;

de landen waarop het Europese nabuurschapsbeleid betrekking heeft in overeenstemming met het op te stellen actieplan.

Mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en middels betaling van aanvullende kredieten, nemen de in dit lid genoemde landen ten volle aan het programma deel.

De Commissie zorgt voor de afstemming tussen het programma en de andere communautaire maatregelen, vooral op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd, sport, talen, sociale integratie, het buitenlandse beleid van de EU, bestrijding van discriminatie en onderzoek.

2.   Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen die met de Europese Gemeenschap associatie- of samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten waarin culturele bepalingen zijn opgenomen, op grond van aanvullende kredieten en nader te bepalen specifieke voorwaarden.

De in lid 1 bedoelde landen van de westelijke Balkan die niet ten volle aan het progrmma wensen deel te nemen, kunnen met het programma samenwerken onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden.

Artikel 6

Samenwerking met internationale organisaties

Het programma maakt samenwerking mogelijk met op cultuurgebied bevoegde internationale organisaties, zoals de Unesco of de Raad van Europa, op basis van paritaire bijdragen en met inachtneming van de eigen regels van elke instelling of organisatie voor de uitvoering van de in artikel 4 genoemde acties.

Artikel 7

Complementariteit met andere communautaire actie-instrumenten

De Commissie zorgt voor de afstemming tussen het programma en andere communautaire maatregelen, met name maatregelen in het kader van de structuurfondsen en op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd, sport, talen, sociale integratie, bestrijding van alle vormen van discriminatie en onderzoek.

Article 8

Tenuitvoerlegging

1.   De Commissie zorgt voor de uitvoering van de communautaire acties die deel uitmaken van dit programma, overeenkomstig de bijlage.

2.   De volgende maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de beheersprocedure, als bedoeld in artikel 10, lid 2:

a)

het jaarlijkse werkplan, met inbegrip van de prioriteiten, alsmede de selectiecriteria en -procedures;

b)

de jaarlijkse begroting en de verdeling van de middelen over de verschillende acties van het programma;

c)

de maatregelen voor het toezicht op en de evaluatie van het programma.

3.   Alle andere voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure, als bedoeld in artikel 10, lid 3.

Artikel 9

Transparantiemaatregelen

1.     De selectiecriteria die door de deskundigen worden vastgesteld, alsmede de toegepaste evaluatieschaal zijn toegankelijk voor alle culturele actoren.

2.     Ongeacht het feit of een actor een subsidie al dan niet ontvangen heeft, heeft de indiener het recht om relevante informatie te ontvangen over de redenen voor het definitieve besluit.

Artikel 10

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Culturele contactpunten

1.   De culturele contactpunten, als bedoeld in punt I.3.3 van de bijlage, treden op als uitvoeringsorgaan voor de verspreiding van informatie over het programma op nationaal niveau, met inachtneming van artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (17), hierna te noemen het „Financieel Reglement”.

2.   De culturele contactpunten moeten aan de volgende criteria voldoen:

zij moeten beschikken over voldoende personeel dat de voor de uitvoering van zijn taken vereiste beroepskwalificaties en aan het werk in een internationale samenwerkingsomgeving aangepaste taalvaardigheden bezit;

zij moeten beschikken over een aangepaste infrastructuur, met name wat computerapparatuur en communicatiemiddelen betreft;

zij moeten werken in een administratieve context die hen in staat stelt zich naar behoren van hun taken te kwijten en elk belangenconflict te vermijden.

Artikel 12

Financiële bepalingen

1.   Krachtens artikel 176, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (18) , kan de Commissie op grond van de eigenschappen van de begunstigden en de aard van de acties besluiten of het dienstig is hen vrij te stellen van de verificatie van de beroepsbekwaamheden en -kwalificaties die vereist zijn om de actie of het werkprogramma tot een goed einde te brengen.

2.   De financiële steun zal de vorm aannemen van subsidies aan rechtspersonen. Overeenkomstig artikel 114, lid 1 van het Financieel Reglement kunnen in sommige gevallen beurzen aan natuurlijke personen worden toegekend. De Commissie kan ook prijzen toekennen aan natuurlijke of rechtspersonen voor in het kader van het programma uitgevoerde acties of projecten. Overeenkomstig artikel 181 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 kunnen volgens de aard van de actie forfaitaire financieringen en/of de toepassing van tarieven op grond van eenheidskosten worden toegestaan.

3.   Krachtens artikel 168, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 kan een subsidie worden toegekend voor sommige concrete activiteiten van de Culturele Hoofdsteden van Europa, aangewezen overeenkomstig Besluit nr. 1419/1999/EG.

Artikel 13

Bijdrage van het programma aan andere communautaire beleidsmaatregelen

Het programma draagt bij aan aan de versterking van het transversaal beleid van de Europese Gemeenschap, met name door:

a)

het fundamenteel beginsel van de vrijheid van meningsuiting te bevorderen;

b)

het gevoel van Europees burgerschap te versterken en het bewustzijn van een gemeenschappelijke culturele erfenis van Europees belang te vergroten;

c)

de bewustmaking van het belang van de bijdrage aan de duurzame ontwikkeling aan te moedigen;

d)

het belang bevestigen van een Europees cultureel samenwerkingsprogramma dat erop is gericht wederzijds begrip, maatschappelijke integratie en tolerantie te bevorderen in de Europese Unie;

e)

bij te dragen aan de opheffing van elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid;

f)

het culturele besef van de EU-burgers aanmoedigen en de synergie tussen onderwijs en cultuur versterken;

g)

de culturele en taalkundige diversiteit in al haar vormen in Europa bevorderen.

Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan de samenhang en de complementariteit tussen het programma en het communautaire beleid op het gebied van de culturele samenwerking met derde landen.

Artikel 14

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie zorgt voor een regelmatig toezicht op het programma. Bij de uitvoering van het programma wordt rekening gehouden met de resultaten van het toezicht- en evaluatieproces.

Dit toezicht omvat met name de opstelling van de in lid 4, onder a) en c), bedoelde verslagen.

De specifieke doelstellingen van het programma kunnen aan de hand van de resultaten van de toezichts-verslagen worden herzien volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag .

2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, externe en onafhankelijke evaluatie van het programma.

3.     Bij de evalutatie van het programma moet rekening gehouden worden met de doelstellingen van onderhavig besluit, zodat hun verwezenlijking kan worden gegarandeerd.

4.   De Commissie legt aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's het volgende voor:

a)

uiterlijk op 31 december 2010, een tussentijds extern en onafhankelijk evaluatieverslag over de verkregen resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging van het programma;

b)

uiterlijk op 31 december 2011 een mededeling over de voortzetting van het programma;

c)

uiterlijk op 31 december 2015 een verslag over de externe en onafhankelijke evaluatie ex post.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

De acties die vóór 31 december 2006 zijn begonnen op grond van Besluit nr. 508/2000/EG of Besluit nr. 792/2004/EG blijven tot de afsluiting daarvan beheerd worden overeenkomstig de bepalingen van deze besluiten.

Het in artikel 5 van Besluit nr. 508/2000/EG bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 10 van dit besluit bedoelde comité.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van de bekendmaking daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ..., op ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)   PB C 164 van 5.7.2005, blz. 65 .

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2005.

(3)  PB L 99 van 20.4.1996, blz. 20.

(4)  PB L 291 van 24.10.1997, blz. 26.

(5)  PB L 305 van 8.11.1997, blz. 31.

(6)  PB L 63 van 10.3.2000, blz. 1.

(7)  PB C 162 van 6.7.2002, blz. 5.

(8)  PB C 13 van 18.1.2003, blz. 5.

(9)  PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 142.

(10)  PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 105.

(11)  PB C 300 E van 11.12.2003, blz. 156.

(12)  PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 459.

(13)  PB L 166 van 1.7.1999, blz. 1.

(14)  PB L 138 van 30.4.2004, blz. 40 .

(15)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(16)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(17)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(18)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

BIJLAGE

I. Beschrijving van de activiteiten en evenementen

1. Eerste deel: ondersteuning van culturele acties

1.1. De netwerken voor meerjarige samenwerking

Het cultureel programma ondersteunt duurzame en gestructureerde netwerken voor meerjarige samenwerking tussen Europese culturele actoren. Deze steun heeft tot doel deze netwerken in hun start- en structureringsfase of in hun geografische uitbreidingsfase te helpen. Het is de bedoeling dat zij daarbij worden gestimuleerd om zich op duurzame basis te ontwikkelen en financiële autonomie te bereiken.

Elk netwerk bestaat uit ten minste 6 actoren uit 4 verschillende aan het programma deelnemende landen . Het doel is actoren uit een of meer sectoren samen te brengen rond diverse meerjarige activiteiten of projecten die van sectorale of transsectorale aard kunnen zijn, maar een gemeenschappelijk doel moeten nastreven. Elk netwerk heeft een leidinggevende deelnemer, die de andere deelnemende actoren vertegenwoordigt en die verantwoording verschuldigd is aan de Europese Commissie.

Elk netwerk beoogt de uitvoering van talrijke gestructureerde en meerjarige culturele activiteiten. Deze activiteiten moeten ten uitvoer worden gelegd tijdens de gehele duur van de communautaire financiering. Zij moeten betrekking hebben op ten minste twee van de specifieke doelstellingen, als bedoeld in artikel 3 , lid 2, letters a) tot c) . Er zal prioriteit worden toegekend aan netwerken die activiteiten willen ontwikkelen die betrekking hebben op alle drie de doelstellingen van artikel 3, lid 2, letters a) tot c) .

De netwerken voor meerjarige samenwerking worden na oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd onder naleving van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften daarvan. In dit kader zal de selectie onder meer geschieden op grond van de erkende expertise van de medeorganisatoren op hun activiteitsgebied, hun financiële draagkracht en operationele capaciteit om de voorgestelde activiteiten tot een goed einde te brengen, alsook de kwaliteit van deze activiteiten en de overeenstemming daarvan met de algemene doelstelling en de specifieke doelstellingen van het programma, als aangegeven in artikel 3.

De netwerken moeten zijn gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst, dat wil zeggen een gemeenschappelijk document met een in één van de deelnemende landen erkende rechtsvorm, dat door alle medeorganisatoren is ondertekend.

De communautaire steun kan niet meer bedragen dan 70 % van de begroting van het project en heeft een degressief karakter. Hij bedraagt ten hoogste 500 000 EUR per jaar. Deze steun wordt gedurende niet minder dan 3 en niet meer dan 5 jaar verleend. In de loop van die periode kunnen een aantal van de medeorganisatoren vervangen worden, mits de doelstelling en het aantal vertegenwoordigde landen gelijk blijven.

Circa 29 % van de totale begroting van het programma is voor dit type steun bestemd.

1.2. De samenwerkingsacties

Het programma ondersteunt culturele samenwerkingsacties van sectorale of transsectorale aard tussen Europese actoren. Daarbij wordt een grote plaats ingeruimd voor creativiteit en innovatie en meer in het bijzonder projecten voor behoud en verspreiding van de kennis van het cultureel erfgoed van Europees belang . Acties die nieuwe samenwerkingsvormen verkennen met het oog op de ontwikkeling daarvan op de langere termijn, worden bijzonder aangemoedigd.

Elke actie moet in de vorm van een partnerschap worden opgezet en uitgevoerd door ten minste 3 culturele actoren uit 3 verschillende deelnemende landen, ongeacht of deze actoren uit een of meer sectoren afkomstig zijn.

De acties worden na oproepen tot het indienen van voorstellen geselecteerd onder naleving van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften daarvan. In dit kader zal de selectie onder meer geschieden op grond van de erkende expertise van de medeorganisatoren, hun financiële draagkracht en operationele capaciteit om de voorgestelde acties tot een goed einde te brengen, alsook de kwaliteit van deze acties en de overeenstemming daarvan met de algemene doelstelling en de specifieke doelstellingen van het programma, als aangegeven in artikel 3.

De communautaire steun kan niet meer bedragen dan 70 % van de begroting van het project. Hij bedraagt minimaal 30 000 EUR en maximaal 200 000 EUR per jaar. Deze steun wordt verleend gedurende 12 tot 24 maanden .

De voorwaarden voor deze acties betreffende het minimumaantal deelnemers om een project te kunnen indienen en de minimum- en maximumbedragen voor de steunverlening van de Gemeenschap, kunnen aangepast worden om rekening te houden met de specifieke gegevenheden van literair vertaalwerk.

Circa 30 % van de totale begroting van het programma is voor dit type steun bestemd.

1.3. De bijzondere acties

Het programma ondersteunt ook bijzondere acties. Deze acties zijn bijzonder in die zin dat het gaat om acties die een aanzienlijke omvang en een grote dimensie moeten hebben, die veel weerklank moeten vinden bij de volkeren van Europa en die ertoe moeten bijdragen dat deze zich niet alleen sterker bewust worden van het feit dat zij tot eenzelfde gemeenschap behoren, maar ook van de culturele verscheidenheid van de lidstaten; tevens moet door deze acties de interculturele en internationale dialoog worden bevorderd. Zij moeten betrekking hebben op ten minste twee specifieke doelstellingen, als bedoeld in artikel 3 , lid 2, letters a) tot c) van dit besluit.

Deze bijzondere acties geven ook een grotere zichtbaarheid aan de communautaire culturele actie en zij vergroten de culturele uitstraling van ons continent.

Bij wijze van voorbeeld kan in het kader van de „bijzondere acties'” steun worden verleend aan het uitreiken van prijzen, voor zover deze prijzen kunstenaars, culturele of artistieke werken of realisaties in het licht zetten, hen over de grenzen heen bekend maken en de mobiliteit en de uitwisselingen bevorderen, zoals bijv. de Prix Europa.

In dit kader zal ook significante steun worden verleend aan de „Culturele Hoofdsteden van Europa” om te helpen bij de uitvoering van activiteiten waarbij de nadruk wordt gelegd op de Europese zichtbaarheid en de Trans-Europese culturele samenwerking.

Er kan in dit kader ook steun worden verleend aan samenwerkingsacties met derde landen en internationale organisaties, als bedoeld in artikel 5, lid 2, en artikel 6.

De hierboven vermelde voorbeelden vormen geen uitputtende lijst van acties die uit hoofde van dit deel van het programma kunnen worden gesteund.

De voorwaarden voor de selectie van de bijzondere acties zullen afhangen van de actie in kwestie. Er zal financiële steun worden toegekend na oproepen tot het indienen van voorstellen of aanbestedingen, behalve in de gevallen, als bedoeld in de artikelen 54 en 168 van het Financieel Reglement. Er zal ook rekening worden gehouden met de overeenstemming van elke actie met de algemene doelstelling en de specifieke doelstellingen van het programma, als aangegeven in artikel 3.

De communautaire steun kan niet meer bedragen dan 60 % van de begroting van het project.

Circa 16 % van de totale begroting van het programma is voor dit type steun bestemd.

2. Tweede deel: ondersteuning van Europese organisaties die op Europees niveau op cultureel gebied actief zijn, alsook van acties ter bescherming van de belangrijkste plaatsen en archieven in verband met deportatie

Deze steun neemt de vorm aan van een exploitatiesubsidie, bestemd voor de medefinanciering van de kosten in verband met het permanent werkprogramma van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreeft of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past,

Deze subsidies zullen op grond van jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen worden toegekend.

Circa 14 % van de totale begroting van het programma is voor dit deel bestemd.

Steun voor het functioneren van organisaties van Europees cultureel belang

Er kan steun worden verleend aan organisaties, die ijveren voor de culturele samenwerking op een van de volgende manieren:

door het vervullen van representatiefuncties op communautair niveau,

door het verzamelen en verspreiden van informatie om de Trans-Europese communautaire culturele samenwerking te vergemakkelijken,

door het oprichten van netwerken op Europees niveau van organisaties die op cultuurgebied actief zijn,

door het deelnemen aan de uitvoering van culturele samenwerkingsprojecten,

door het spelen van de rol van ambassadeur van de Europese cultuur , in navolging van bijv. het Jeugdorkest van de Europese Unie.

Deze organisaties moeten een echte Europese dimensie hebben. Daarom moeten zij hun activiteiten op Europees niveau alleen of in de vorm van diverse gecoördineerde verenigingen uitoefenen en hun structuur (ingeschreven leden) en hun activiteiten moeten een potentiële uitstraling op het niveau van de gehele Europese Unie hebben of ten minste zeven Europese landen bestrijken.

De selectie van de organisaties waaraan dergelijke exploitatiesubsidies worden toegekend, geschiedt door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen. Zij is gebaseerd op de overeenstemming van het werkprogramma van de organisaties met de specifieke doelstellingen, als bedoeld in artikel 3. Meeerjarige kaderovereenkomsten voor samenwerking kunnen worden gesloten met organisaties die werden geselecteerd.

Het bedrag van de exploitatiesubsidie die uit hoofde van dit deel van de bijlage wordt toegekend, mag niet meer bedragen dan 80 % van de subsidiabele uitgaven van de organisatie voor het kalenderjaaar waarvoor de subsidie wordt toegekend .

3. Derde deel: ondersteuning van analysewerkzamheden en de verzameling en de verspreiding van informatie, evenals promotieactiviteiten op het gebied van de culturele samenwerking

Circa 5 % van de totale begroting van het programma is voor dit deel bestemd .

3.1. Steun voor analysewerkzaamheden op het gebied van de culturele samenwerking

Het programma ondersteunt de uitvoering van studies en analysewerkzaamehden op het gebied van de culturele samenwerking. Deze steun heeft tot doel de informatie en het cijfermateriaal over de culturele samenwerking op Europees niveau te vergroten, met name wat betreft de mobiliteit van de culturele actoren, het verkeer van artistieke en culturele werken en producten en de interculturele dialoog.

In het kader van dit deel kunnen studies en analysewerkzaamheden worden ondersteund die bijdragen aan de verrijking van de kennis over het verschijnsel van de Trans-Europese culturele samenwerking en de totstandbrenging van een voor de ontwikkeling daarvan gunstige omgeving. Er zullen met name projecten worden aangemoedigd die op de verzameling en de analyse van statistische gegevens zijn gericht.

3.2. Steun voor de verzameling en de verspreiding van informatie, evenals promotieactiviteiten op het gebied van de culturele samenwerking

Het programma verleent steun voor de verzameling , het promoten en de verspreiding van informatie via de ontwikkeling van een instrument op internet, dat is gericht op de behoeften van de culturele actoren op het gebied van de Trans-Europese culturele samenwerking.

Dit instrument moet de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, de verspreiding van informatie over het cultureel programma en de Trans-Europese culturele samenwerking in brede zin mogelijk maken.

3.3. Ondersteuning van de culturele contactpunten

Om te zorgen voor een doelgerichte, doeltreffende en veldgerichte verspreiding van praktische informatie over het nieuwe culturele programma wordt voorzien in de ondersteuning van „culturele contactpunten”. Deze organen, die op nationaal niveau optreden, worden door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en op vrijwillige basis opgericht. Voor zover mogelijk worden ze in dezelfde ruimten als de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in de nationale hoofdsteden ondergebracht.

De culturele contactpunten hebben tot taak:

te zorgen voor de promotie voor het programma;

de toegang tot het programma te vergemakkelijken en de deelname aan de acties van een zo groot mogelijk aantal culturele beroepsbeoefenaren en actoren te bevorderen dankzij een effectieve verspreiding van informatie;

te zorgen voor een permanent contact met de verschillende instellingen die in de lidstaten steun verlenen aan de culturele sector om er aldus toe bij te dragen dat de acties van het programma en de nationale steunmaatregelen elkaar aanvullen;

te zorgen voor de voorlichting en de contacten op het passende niveau tussen de actoren die deelnemen aan het programma en aan andere communautaire programma's die openstaan voor culturele projecten.

II. Beheer van het programma

Het budget van het programma kan ook de uitgaven dekken voor de uitvoering van acties op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit en evaluatie, die direct nodig zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, met name studies, vergaderingen, informatieen publicatieacties, uitgaven in verband met de informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, alsook alle andere uitgaven voor administratieve en technische bijstand waarop de Commissie voor het beheer van het programma een beroep kan doen.

III. Controles en audits

Voor de overeenkomstig de in artikel 12, lid 1 beschreven procedure geselecteerde projecten wordt een auditsysteem aan de hand van steekproeven opgezet.

De begunstigde van een subsidie houdt alle bewijsstukken van de gedane uitgaven gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De begunstigde van een exploitatiesubsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

De Commissie heeft het recht om de aanwending van de subsidie te onderwerpen aan een audit die rechtstreeks wordt uitgevoerd door haar eigen personeel, dan wel door een bevoegde externe organisatie van haar keuze. Deze audits kunnen worden uitgevoerd tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst, en tijdens een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De auditresultaten kunnen er eventueel toe leiden dat de Commissie besluiten tot terugvordering neemt.

Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben op passende wijze toegang tot met name de kantoren van de begunstigde, alsook tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits tot een goed einde te brengen.

De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, en met name het recht van toegang.

Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen is de Commissie krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (1) gemachtigd ter plaatse controles en verificaties in het kader van het programma uit te voeren. Eventueel voert OLAF onderzoek uit krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (2).

IV. Voorlichtings-, communicatie- en promotieacties

1. Commissie

De Commissie kan seminars, colloquia of vergaderingen organiseren om de tenuitvoerlegging van het programma te vergemakkelijken en zij kan de nodige informatie-, publicatie-, verspreidings- en promotieacties ondernemen, alsook acties met betrekking tot het toezicht op en de evaluatie van het programma. Dergelijke activiteiten kunnen worden gefinancierd door middel van subsidies of via aanbestedingsprocedures; zij kunnen ook direct door de Commissie worden georganiseerd en gefinancierd.

2. Contactpunten

De Commissie en de lidstaten organiseren op vrijwillige basis en versterken de uitwisseling van nuttige informatie voor de tenuitvoerlegging van het programma door middel van culturele contactpunten die optreden als uitvoeringsorgaan op nationaal niveau, met inachtneming van artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, van het Financieel Reglement.

V. Verdeling van de totale begroting

Indicatieve verdeling van de jaarlijkse begroting van het programma

 

Percentage van de begroting

Deel 1 (ondersteuning van projecten)

Circa 75%

netwerken voor meerjarige samenwerking

Circa 29%

— samenwerkingsacties

Circa 30%

— bijzondere acties

Circa 16%

Deel 2 (ondersteuning van organisaties)

Circa 14%

Deel 3 (analyse en informatie)

Circa 5 %

Totaal operationele uitgaven

Circa 94%

Beheer van het programma

Circa 6%


(1)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(2)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

P6_TA(2005)0398

Steunprogramma Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) *** I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007) (COM(2004)0470 — C6-0093/2004 — 2004/0151(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0470) (1),

gelet op artikel 251, lid 2, artikel 157, lid 3 en artikel 150, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0093/2004),

gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Begrotingscommissie, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0278/2005),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement;

2.

wijst erop dat de kredieten die in het wetgevingsvoorstel zijn vermeld voor de periode na 2006 afhankelijk zijn van het besluit over het volgende meerjarig financieel kader;

3.

verzoekt de Commissie om, zodra het volgende meerjarig financieel kader is goedgekeurd, indien nodig een voorstel in te dienen tot aanpassing van het financieel referentiebedrag van het programma;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB bekendgemaakt.

P6_TC1-COD(2004)0151

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 25 oktober 2005 met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2005/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (MEDIA 2007)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3, en artikel 150, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de totstandkoming van Europees burgerschap is een zeer belangrijke rol weggelegd voor de Europese audiovisuele sector. Voor de Europeanen, en met name jongeren, is de audiovisuele sector vandaag de dag immers een van de voornaamste vehikels voor de gemeenschappelijke, fundamentele, maatschappelijke en culturele waarden van de Europese Unie . Communautaire steun moet de audiovisuele sector in staat stellen de interculturele dialoog te bevorderen, de kennis van elkaars cultuur te versterken en het politieke, culturele, sociale en economische potentieel ervan te verbeteren, daar dit een echte meerwaarde oplevert voor de verwezenlijking van het Europees burgerschap. Doel is tevens het concurrentievermogen van de sector te versterken en met name het marktaandeel van niet-nationale Europese werken in Europa te vergroten.

(2)

Voorts moet actief burgerschap worden bevorderd en moeten de eerbiediging van het beginsel van waardigheid van de menselijke persoon, de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de strijd tegen alle vormen van discriminatie en uitsluiting, en met name racisme en vreemdelingenhaat, worden versterkt .

(3)

De toenemende aanwezigheid en invloed van vrouwen in de audiovisuele sector kunnen een verandering van de inhouden met zich brengen en een breder vrouwelijk publiek aantrekken, en is van cruciaal belang voor de gendergelijkheid in de gehele samenleving.

(4)

De communautaire steun aan de audiovisuele sector stoelt op artikel 151 van het Verdrag, waarin het volgende wordt bepaald:

De Gemeenschap draagt bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed;

De Gemeenschap houdt bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag rekening met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen.

(5)

De communautaire steun aan de audiovisuele sector sluit ook aan bij de nieuwe strategische doelstelling voor de Unie die door de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 is vastgesteld, namelijk de bevordering van opleiding, werkgelegenheid, economische hervorming en sociale samenhang in het kader van een kenniseconomie. In zijn conclusies stelde de Europese Raad vast: „De inhoudsindustrie schept een meerwaarde door de Europese culturele diversiteit te exploiteren en via netwerken te verspreiden”. Deze benadering werd bevestigd in de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 20 en 21 maart 2003.

(6)

Ten slotte is de communautaire steun aan de audiovisuele sector gebaseerd op de uitgebreide ervaring die is opgedaan met de programma's MEDIA I, MEDIA II, MEDIA Plus en MEDIA Opleiding (4), die sinds 1991 bijdragen tot de ontwikkeling van de Europese audiovisuele sector. Deze ervaring is met name naar voren gebracht bij de evaluatie van bovengenoemde programma's (5).

(7)

Uit deze evaluatie bleek dat de communautaire maatregelen vooral op de volgende fasen moeten worden geconcentreerd:

de fasen vóór de productie, namelijk de ontwikkeling van Europese audiovisuele werken en de verwerving en verbetering van vaardigheden op audiovisueel gebied. Dit laatste moet worden beschouwd als een noodzakelijk onderdeel van de preproductie van audiovisuele werken;

de fasen na de productie, namelijk de distributie, de bioscoopexploitatie en de promotie van Europese audiovisuele werken ;

de digitalisering die een essentiële bijdrage zal leveren tot de versterking van de audiovisuele sector, en een centrale doelstelling van MEDIA 2007 moet worden; en

en en dat digitale diensten en Europese catalogi met voorrang dienen te worden bevorderd, om de versnippering van de Europese audiovisuele markt te boven te komen.

(8)

Het MEDIA-programma moet auteurs (zoals scriptschrijvers en regisseurs) in hun creatieve activiteiten aanmoedigen en hen ertoe aanzetten nieuwe, creatieve technieken te ontwikkelen en in gebruik te nemen, zodat het innovatieve vermogen van de Europese audiovisuele sector wordt vergroot .

(9)

Er bestaan meerdere digitaliseringsplatforms voor het vertonen van films, en de keuze van platform hangt af van het gebruik, de gebruikers en de behoeften. Pilootprojecten in het kader van het MEDIA-programma zouden kunnen fungeren als proefbank, waarop nieuwe normen, beantwoordend aan de behoeften van de audiovisuele sector, zouden kunnen worden ontwikkeld.

(10)

In aanvulling op de programma's MEDIA Plus en MEDIA Opleiding werd de voorbereidende actie „Groei en de audiovisuele sector: i2i Audiovisueel” opgezet, waarmee een nieuwe fase in de uitvoering van het communautaire beleid ter ondersteuning van de audiovisuele sector werd ingeluid. Doel van deze actie was namelijk een specifieke oplossing te bieden voor kleine en middelgrote bedrijven in de audiovisuele sector die moeilijk toegang krijgen tot financiering. Uit de evaluatie van „Groei en de audiovisuele sector: i2i Audiovisueel” is gebleken dat deze actie goed op de behoeften van de sector is afgestemd en moet worden voortgezet , maar nog sterker moet worden toegesneden op de specifieke behoeften van de sector .

(11)

De Europese audiovisuele sector wordt gekenmerkt door een groot potentieel qua groei, innovatie en dynamiek, door versnippering van de markt als gevolg van de veelvoud van talen en culturen en derhalve door een groot aantal middelgrote, kleine en zeer kleine ondernemingen met een chronisch gebrek aan kapitaal. Bij het verlenen van communautaire steun moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de audiovisuele sector. Met name moeten de administratieve en financiële procedures in verhouding staan tot het bedrag van de steun in kwestie, en, zoveel mogelijk , sterk vereenvoudigd worden en moeten ze niet alleen aansluiten op de beoogde doelstellingen, maar ook op de praktijk en de belangen van de sector. De vereenvoudiging moet met name leiden tot een verkorting van de tijdspanne tussen de planning van de projecten en het tijdstip waarop ze toegankelijk worden voor het publiek.

(12)

Het vrijwel volledig ontbreken in de gehele Europese Unie van gespecialiseerde ondernemingen voor kredietverlening in de audiovisuele sector is een buitengewoon grote belemmering voor het concurrentievermogen.

(13)

Alle in het kader van dit programma goedgekeurde acties dienen in overeenstemming te zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 11 daarvan inzake vrijheid van meningsuiting en pluralisme van de media.

(14)

De Commissie en de lidstaten dienen ten aanzien van hun ondersteuning van de audiovisuele sector, vooral lettend op de resultaten van voorbereidende „i2i”-actie, te toetsen in hoeverre deze ondersteuning in de toekomst de ontwikkeling van gespecialiseerde producten van kredietverlening voor KMO's kan vergemakkelijken.

(15)

Wanneer in lidstaten systemen voor kredietfinanciering zijn ontwikkeld om nationale audiovisuele projecten te bevorderen en privékapitaal te mobiliseren, dient nagegaan te worden hoe dergelijk kapitaal met ondersteuning van MEDIA 2007 ook voor niet-nationale Europese projecten aangewend kan worden.

(16)

Krachtens artikel 3 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap streeft de Gemeenschap bij elk beoogd optreden ernaar de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen , terwijl artikel 13 van ditzelfde Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap passende maatregelen dient te nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Het programma moet tevens voorzien in de behoeften inzake toegankelijkheid van burgers met een handicap, in het bijzonder mensen met speciale behoeften of gehoorproblemen.

(17)

In artikel II-82 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa staat dat de Unie de verscheidenheid van culturen en talen eerbiedigt, en derhalve is het noodzakelijk aandacht te schenken aan de bijzondere behoeften van de kleinere lidstaten en van de lidstaten met meerdere taalgebieden.

(18)

Meer transparantie en een betere informatieverspreiding over de Europese audiovisuele markt kunnen bijdragen tot het concurrentievermogen van de bedrijven, en met name kleine en middelgrote bedrijven, in de sector. Meer transparantie en betere informatieverspreiding zijn goed voor het vertrouwen van particuliere investeerders, doordat hun inzicht in de mogelijkheden van de sector wordt verbeterd. Ook de evaluatie en monitoring van de communautaire maatregelen worden erdoor vergemakkelijkt. De participatie van de Europese Unie in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector moet deze doelstellingen helpen verwezenlijken.

(19)

In een Europese Unie van 25 lidstaten vormen samenwerkingen in toenemende mate een strategische benadering opgezet om de concurrentiepositie van de Europese filmindustrie te versterken. Derhalve dient de opbouw van netwerken doorheen de ganse Europese Unie op alle programmaniveaus van MEDIA-opleiding, ontwikkeling, distributie en promotie — in sterkere mate bevorderd te worden. Dit geldt in het bijzonder voor de betrekkingen met de actoren in de lidstaten die na 30 april 2004 zijn toegetreden. Samenwerkingsstrategieën tussen actoren in de sector moeten het communautaire mededingingsrecht in acht nemen.

(20)

Financiële overheidssteun voor de filmsector op Europees, nationaal, regionaal of lokaal niveau is van essentieel belang om de structurele moeilijkheden van deze sector te overwinnen en de Europese audiovisuele industrie in staat te stellen de uitdaging van de globalisering het hoofd te bieden. Deze overheidssteun dient in overeenstemming te zijn met artikel 87, lid 3, letter d) en artikel 151, lid 4 van het Verdrag en zou geen onderwerp mogen zijn van liberalisering in het kader van internationale handelsbesprekingen.

(21)

De kandidaat-lidstaten en de EVA-landen die lid zijn van de EER kunnen volgens de met deze landen gesloten overeenkomsten aan de communautaire programma's deelnemen.

(22)

De samenwerking tussen het MEDIA-programma en Eurimages moet versterkt worden, echter zonder dat dit mag leiden tot financiële en administratieve integratie.

(23)

De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 heeft de „Agenda voor de Westelijke Balkan: Op weg naar Europese integratie” goedgekeurd. Daarin wordt bepaald dat de landen die aan het stabilisatie- en associatieproces deelnemen, aan de communautaire programma's kunnen deelnemen op grond van kaderovereenkomsten tussen de Gemeenschap en deze landen.

(24)

De andere Europese landen die partij zijn bij de overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie, maken deel uit van de Europese audiovisuele ruimte en kunnen daarom, op basis van aanvullende kredieten en onder de voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen moeten worden vastgelegd, aan het programma deelnemen; indien zij dit wensen en naar gelang van begrotingsoverwegingen of prioriteiten van hun audiovisuele industrie moeten deze landen aan het programma kunnen deelnemen of van een beperkte samenwerkingsformule gebruik kunnen maken op basis van aanvullende kredieten en onder tussen de betrokken partijen overeen te komen specifieke voorwaarden.

(25)

Samenwerking met niet-Europese derde landen op grond van wederzijdse en evenwichtige belangen kan voor de Europese audiovisuele industrie een meerwaarde opleveren inzake de promotie, de markttoegang, de distributie, de verspreiding en de exploitatie van Europese werken in deze landen; een dergelijke samenwerking moet worden ontwikkeld op basis van aanvullende kredieten en onder specifieke voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen moeten worden vastgelegd.

(26)

Er moeten de nodige maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en verspilde, ten onrechte uitbetaalde of onrechtmatig gebruikte bedragen terug te vorderen.

(27)

Bij dit besluit worden de financiële middelen voor de volledige looptijd van het programma vastgesteld. Dit bedrag vormt het voornaamste referentiepunt in de zin van de punten 33 en 34 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (6).

(28)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(29)

Er moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld voor de overgangsperiode tussen de programma's die zijn ingesteld bij Besluit 2000/821/EG en Besluit nr. 163/2001/EG en het programma dat bij dit besluit wordt ingesteld,

BESLUIT:

TITEL 1

ALGEMENE DOELSTELLINGEN VAN HET PROGRAMMA EN FINANCIëLE MIDDELEN

Artikel 1

Doelstellingen en prioriteiten van het programma

1.   Bij dit besluit wordt een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector, hierna „het programma” te noemen, vastgesteld voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2.   De audiovisuele sector is een essentieel vehikel voor de overdracht en de ontwikkeling van Europese fundamentele, maatschappelijke en culturele waarden en het creëren van hooggekwalificeerde en op de toekomst gerichte arbeidsplaatsen. De creativiteit van de sector is een positieve factor voor het concurrentievermogen en de culturele aantrekkelijkheid bij het publiek. Het programma beoogt de audiovisuele sector economisch te versterken zodat deze zijn culturele rollen zo goed mogelijk kan vervullen door een krachtige en gediversifieerde inhoudsindustrie en een waardevol en toegankelijk erfgoed te ontwikkelen .

Het programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

a)

de taalkundige en culturele verscheidenheid en het audiovisuele erfgoed in Europa behouden en tot hun recht laten komen, alle Europese burgers er toegang toe geven , het pluralisme van de media, de vrijheid van meningsuiting en de interculturele dialoog bevorderen binnen de Europese Unie, maar ook tussen de Unie en haar buurlanden ;

b)

de circulatie van Europese audiovisuele werken binnen en buiten de Europese Unie door versterkte samenwerking van de actoren bevorderen;

c)

het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector en van de Europese audiovisuele werken versterken op de Europese en de voor de werkgelegenheid gunstige internationale markten, door de betrekkingen tussen de in deze sector werkzame beroepsbeoefenaren te bevorderen .

3.   Om deze doelstellingen te verwezenlijken verleent het programma steun aan:

a)

de fasen vóór de audiovisuele productie, namelijk de verwerving en verbetering van vaardigheden op audiovisueel gebied en de ontwikkeling van Europese audiovisuele werken;

b)

de fasen na de audiovisuele productie, namelijk de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken;

c)

proefprojecten die het programma helpen aanpassen aan de marktontwikkelingen.

4.   Voor de in lid 3 genoemde gebieden die voor steun in aanmerking komen, gelden de volgende prioriteiten:

a)

de bevordering van creatief werk in de audiovisuele sector en van de kennis en de verspreiding van het Europese film- en audiovisuele erfgoed;

b)

de versterking van de financierings- en productiestructuur van de Europese audiovisuele sector, en met name van het midden- en kleinbedrijf;

c)

de vermindering van de wanverhouding tussen landen met een grote productiecapaciteit enerzijds en landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied en/of taalgebied anderzijds op de Europese audiovisuele markt;

d)

de begeleiding van de marktontwikkelingen op het gebied van digitalisering , onder andere door de bevordering van aantrekkelijke digitale catalogi van Europese films op digitale platformen;

e)

de noodzaak de marketing van Europese audiovisuele werken te bevorderen.

Artikel 2

Financiële middelen

1.   Voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde periode van zeven jaar vanaf 1 januari 2007 wordt het indicatieve financiële kader voor de uitvoering van dit programma vastgesteld op 1 055 000 000 EUR.

2.   De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

3.     Wanneer de looptijd van het programma bij uitzondering zou worden gewijzigd, kan het aanvankelijk vastgelegde bedrag slechts worden gewijzigd wanneer men zich strikt houdt aan de evenredigheid.

TITEL 2

SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN VOOR DE FASEN VóóR DE AUDIOVISUELE PRODUCTIE

Artikel 3

Verwerving en verbetering van vaardigheden op audiovisueel gebied

Wat betreft de verwerving en verbetering van vaardigheden op audiovisueel gebied heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

1.

de vaardigheden van professionals in de Europese audiovisuele sector op het gebied van ontwikkeling, productie, distributie/verspreiding en promotie verbeteren teneinde de kwaliteit en het potentieel van de Europese audiovisuele werken te verhogen. Het programma verleent met name steun aan acties in verband met:

a)

technieken voor het schrijven van scenario's, teneinde de kwaliteit en het circulatiepotentieel van de Europese audiovisuele werken te verbeteren.

b)

het economisch, financieel en commercieel beheer van de productie, de distributie en de promotie van audiovisuele werken, teneinde reeds in de ontwikkelingsfase Europese strategieën tot stand te helpen brengen;

c)

het in een vroeg stadium rekening houden met digitale technologie voor de productie, postproductie, distributie, exploitatie en archivering van Europese audiovisuele programma's.

Bovendien moet ervoor worden gezorgd dat er ook professionals en opleiders deelnemen uit andere landen dan die waar de in het kader van de punten a) tot en met c) gesteunde opleidingsacties plaatsvinden;

2.

de Europese dimensie van de audiovisuele opleidingsacties versterken door:

a)

ondersteuning van het opzetten van netwerken tussen en de mobiliteit van Europese opleidingsactoren, met name:

Europese filmscholen;

opleidingsinstellingen;

partners uit de bedrijfswereld;

b)

opleidingen voor opleiders;

c)

ondersteuning van individuele opleidingstrajecten;

d)

het opzetten van acties ter coördinatie en promotie van de organisaties die in het kader van de in punt 1 genoemde acties worden gesteund;

3.

professionals uit de nieuwe lidstaten en uit andere lidstaten met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een klein geografisch gebied en/of taalgebied door de toekenning van beurzen in staat stellen deel te nemen aan de in punt 1 genoemde opleidingsacties.

De in de punten 1 tot en met 3 genoemde maatregelen worden uitgevoerd volgens de bepalingen in de bijlage.

Artikel 4

Ontwikkeling

1.   Wat betreft ontwikkeling heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

ondersteuning van de ontwikkeling van productieprojecten van onafhankelijke productiemaatschappijen voor de Europese en internationale markt;

b)

ondersteuning van de opstelling van financieringsplannen voor Europese productiemaatschappijen en-projecten, met name coproducties.

De in de punten a) en b) van dit lid genoemde maatregelen worden uitgevoerd volgens de bepalingen in de bijlage.

2.   De Commissie ziet erop toe dat de gesteunde acties ter verbetering van de beroepsvaardigheden en de in lid 1 genoemde acties elkaar aanvullen.

Titel 3

Specifieke doelstellingen voor de stadia na de audiovisuele productie

Artikel 5

Distributie en verspreiding

Wat distributie en verspreiding betreft, heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de Europese distributiesector versterken door distributeurs aan te moedigen om in de coproductie, aankoop en promotie van niet-nationale Europese films te investeren en gecoördineerde marketingstrategieën op te stellen;

b)

de circulatie van niet-nationale Europese films op de Europese en internationale markt verbeteren door stimuleringsmaatregelen voor de export, de distributie (in om het even welke vorm) en de programmering van deze films in de bioscoop;

c)

de grensoverschrijdende verspreiding van Europese audiovisuele werken van onafhankelijke productiemaatschappijen bevorderen door samenwerking tussen omroepen enerzijds en tussen producenten en distributeurs anderzijds aan te moedigen;

d)

de digitalisering van Europese audiovisuele werken aanmoedigen en een competitieve digitale markt ontwikkelen ;

e)

bioscopen aanmoedigen om de mogelijkheden van digitale distributie te benutten ;

f)

het gebruik van ondertiteling stimuleren als een minder kostbare wijze om de distributie en verspreiding van Europese films buiten de nationale grenzen te vergemakkelijken.

De in de punten a) tot en met f) genoemde maatregelen worden uitgevoerd volgens de bepalingen in de bijlage.

Artikel 6

Promotie

Wat betreft promotie heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de circulatie van Europese audiovisuele werken verbeteren door de Europese audiovisuele sector toegang te bieden tot Europese en internationale vakmarkten;

b)

de toegang van het Europese en internationale publiek tot Europese audiovisuele werken verbeteren;

c)

gezamenlijke acties van nationale instellingen voor de promotie van films en audiovisuele programma's aanmoedigen;

d)

acties ter promotie van het Europese film- en audiovisuele erfgoed aanmoedigen en de toegang daartoe van het publiek op Europees en internationaal niveau verbeteren;

e)

de promotie en marketing van Europese audiovisuele werken op digitale platforms verbeteren.

De in de punten a) tot en met e) genoemde maatregelen worden uitgevoerd volgens de bepalingen in de bijlage.

Titel 4

Proefprojecten

Artikel 7

Proefprojecten

1.   Om ervoor te zorgen dat het programma wordt aangepast aan de marktontwikkelingen, met name in verband met de invoering en het gebruik van informatie- en communicatietechnologie, kan het programma proefprojecten steunen.

2.   Bij de uitvoering van lid 1 wordt de Commissie geadviseerd door technische adviesgroepen, die zijn samengesteld uit deskundigen die op voorstel van de Commissie door de lidstaten worden aangewezen.

Titel 5

Wijze van uitvoering van het programma en financiële bepalingen

Artikel 8

Bepalingen betreffende derde landen

1.   Het programma staat open voor deelname van de volgende landen, mits aan de voorwaarden wordt voldaan en mits aanvullende kredieten ter beschikking worden gesteld:

a)

de EVA-landen die lid zijn van de EER, volgens de bepalingen van de EER-Overeenkomst;

b)

de kandidaat-lidstaten die over een pretoetredingsstrategie beschikken, overeenkomstig de algemene beginselen en de voorwaarden voor de deelname van deze landen aan de communautaire programma's die zijn vastgesteld in de kaderovereenkomst en de besluiten van de associatieraden;

c)

de Westelijke-Balkanlanden, volgens met deze landen overeen te komen regels in het kader van de te sluiten kaderovereenkomsten over hun deelname aan de communautaire programma's.

2.   Het programma staat tevens open voor deelname van de landen die partij zijn bij de overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie die niet reeds in lid 1 zijn genoemd, op basis van aanvullende kredieten en onder de voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgesteld.

3.   De openstelling van het programma voor de in de leden 1 en 2 bedoelde Europese derde landen wordt onderworpen aan een voorafgaand onderzoek naar de verenigbaarheid van hun nationale wetgeving met het acquis communautaire, en met name artikel 6, lid 5 van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (8) . Deze bepaling is niet van toepassing op de in artikel 3 genoemde acties.

4.   Het programma staat ook open voor samenwerking met andere derde landen die een associatie- of samenwerkingsovereenkomst met bepalingen op audiovisueel gebied met de Europese Unie hebben gesloten, op basis van aanvullende kredieten en onder overeen te komen specifieke voorwaarden. De in lid 1 bedoelde Westelijke-Balkanlanden en de onder het Europees Nabuurschapsbeleid vallende Europese landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, komen in aanmerking voor samenwerking onder de in dit lid vastgestelde voorwaarden.

Artikel 9

Financiële bepalingen

1.   Overeenkomstig artikel 114, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen  (9) komen natuurlijke personen in aanmerking als begunstigde van het programma.

Onverminderd de overeenkomsten en verdragen waarbij de Gemeenschap partij is, moeten de voor dit programma in aanmerking komende ondernemingen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een meerderheidsdeelneming, in handen zijn van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten.

2.   Overeenkomstig artikel 176, leden 2 en 4, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen  (10) kan de Commissie, naar gelang van de kenmerken van de begunstigden en de aard van de acties, eventueel besluiten dat niet hoeft te worden nagegaan of de begunstigden de vereiste beroepsbekwaamheden en -kwalificaties bezitten om de actie of het werkprogramma tot een goed einde te brengen.

3.   Naar gelang van de aard van de actie kan de financiële steun worden verleend in de vorm van subsidies (11) of beurzen. De Commissie kan eveneens prijzen uitreiken voor acties of projecten die in het kader van het programma worden uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 181 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 en naar gelang van de aard van de actie kunnen forfaitaire financieringen en/of het gebruik van tabellen van eenheidskosten worden toegestaan.

4.     Ten aanzien van de subsidiabiliteitscriteria en de documenten die verstrekt en ingevuld moeten worden door de aanvragers, houdt de Commissie zich aan het evenredigheidsbeginsel.

5.   De financiële steun die in het kader van het programma wordt toegekend, bedraagt maximaal 50 % van de definitieve kosten van de gesteunde activiteiten. In de uitdrukkelijk in de bijlage bepaalde gevallen kan dit percentage echter oplopen tot 75% van de kosten. Bovendien moet bij de toekenning van deze financiële steun worden gezorgd voor transparante en objectieve procedures.

6.   Naar gelang van de specifieke aard van de medegefinancierde acties en overeenkomstig artikel 112, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kan de Commissie besluiten om kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de actie ook in aanmerking te nemen indien de begunstigde deze kosten gedeeltelijk vóór de selectieprocedure heeft gemaakt.

7.   Overeenkomstig artikel 113, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002  (12) kan de medefinanciering geheel of gedeeltelijk in natura plaatsvinden, mits de waarde van deze bijdrage niet hoger is dan hetzij de werkelijk gemaakte en door boekhoudkundige documenten gestaafde kosten, hetzij de op de desbetreffende markt algemeen aanvaarde kosten.

8.   Terugbetaalde bedragen die in het kader van het programma zijn toegekend, bedragen afkomstig van de MEDIA-programma's (1991-2006) en bedragen die niet voor de geselecteerde projecten zijn gebruikt, worden bestemd voor het programma MEDIA 2007.

Artikel 10

Uitvoering van dit besluit

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma op de in de bijlage bepaalde wijze.

2.   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen betreffende de hieronder genoemde aangelegenheden worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 11, lid 2:

a)

de algemene richtsnoeren voor alle in de bijlage beschreven maatregelen;

b)

de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen en de vaststelling van de criteria en de procedures voor de selectie van de projecten;

c)

de kwesties betreffende de jaarlijkse interne uitsplitsing van de middelen van het programma, waaronder de uitsplitsing over de acties op het gebied van de verbetering van de beroepsvaardigheden, ontwikkeling, distributie/verspreiding en promotie;

d)

de wijze waarop de acties worden gemonitord en geëvalueerd.

3.   De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen met betrekking tot de overige aangelegenheden worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure van artikel 11, lid 3.

Artikel 11

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 12

MEDIA-desks

1.   Het Europese netwerk van MEDIA-desks fungeert als uitvoerend orgaan voor de verspreiding van informatie over het programma op nationaal niveau, vooral ook voor grensoverschrijdende projecten, met inachtneming van artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 zoals bepaald in punt 2.2 van de bijlage.

2.     De samenwerking van de Media-desks in netwerken, vooral nabuurschapsnetwerken, moet worden gestimuleerd, teneinde uitwisselingen en contacten tussen de professionals te bevorderen en het publiek te sensibiliseren voor hoogtepunten in het programma, alsmede voor prijzen en onderscheidingen. De rol van informatie- en dienstenleverancier van de Media-desks is waardevol voor het doen ontstaan van nieuwe audiovisuele centra.

3.   De MEDIA-desks moeten aan de volgende criteria voldoen:

ze moeten over voldoende personeel beschikken; dit personeel moet de nodige beroepskwalificaties hebben om zijn taken uit te voeren en voldoende talenkennis hebben om in een internationale omgeving te werken;

ze moeten over een geschikte infrastructuur beschikken, met name wat informatica-uitrusting en communicatiemiddelen betreft;

de administratieve context waarin zij werken moet hen in staat stellen hun taken tot een goed einde te brengen en moet hen vrijwaren voor belangenconflicten.

4.     De Commissie dient de oprichting aan te moedigen van Media-desks en Media-antennes in de landen en regio's met een geringe productiecapaciteit, overeenkomstig de prioriteiten aangegeven in artikel 1, lid 4, letter c), en de zichtbaarheid ervan te verbeteren.

Artikel 13

Bijdrage van het programma tot andere communautaire beleidsgebieden en prerogatieven

1.   Het programma draagt bij tot de versterking van het transversale beleid van de Europese Gemeenschap, met name door:

a)

de grondbeginselen van vrijheid van meningsuiting , pluraliteit van de media en onafhankelijkheid te bevorderen;

b)

mensen bewust te maken van het belang van culturele diversiteit en multiculturaliteit in Europa en van betere wederzijdse erkenning van de verschillende culturen, als middel om het Europese burgerschap tot een realiteit te maken en een op integratie gerichte samenleving te scheppen, alsook van de noodzaak van de bestrijding van alle vormen van discriminatie, met inbegrip van racisme en vreemdelingenhaat;

c)

mensen bewust te maken van het belang van duurzame economische ontwikkeling;

d)

bij te dragen tot de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid en de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen ;

e)

bij te dragen tot discussie en voorlichting over de Europese Unie als ruimte van gelijkheid, vrede, democratie, vrijheid, welvaart , veiligheid en gerechtigheid .

2.     De Commissie zorgt voor coördinatie tussen dit programma en andere communautaire programma's op het gebied van onderwijs en opleiding, onderzoek en de informatiemaatschappij.

3.    De Commissie zorgt voor effectieve coördinatie tussen dit programma en acties op het gebied van het onderwijs en de audiovisuele sector, zulks in het kader van de samenwerking tussen de Unie, niet-lidstaten en de betrokken internationale organisaties, in het bijzonder de Raad van Europa (bij middel van Eurimages en het Europees waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector).

4.     De Commissie onderneemt stappen om ervoor te zorgen dat de in het kader van dit programma uitgevoerde activiteiten andere communautaire en Europese activiteiten op het terrein van onderwijs en opleiding in verband met film en de audiovisuele sector aanvullen.

Artikel 14

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie garandeert dat de acties uit hoofde van het onderhavige besluit worden onderworpen aan een evaluatie vooraf, aan toezicht en aan een evaluatie achteraf. Zij zorgt ervoor dat het programma toegankelijk is en dat het op doorzichtige wijze wordt uitgevoerd .

Het toezicht omvat de opstelling van de in lid 3, onder a) tot en met c) bedoelde verslagen en specifieke activiteiten.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat regelmatig een onafhankelijke externe evaluatie van het programma wordt verricht.

3.   De Commissie legt de volgende verslagen voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's:

a)

een tussentijds verslag over de behaalde resultaten , over de overeenstemming van het programma met de technologische context en over de impact op de Europese markt, en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma, drie jaar na de aanneming van het programma ; dit verslag moet het vooral mogelijk maken na te gaan of de structurele inhaalprogramma's van de onlangs tot de Unie toegetreden landen effect hebben gesorteerd ;

b)

een mededeling over de voortzetting van het programma, vier jaar na de aanneming van het programma ;

c)

een gedetailleerd verslag met een evaluatie achteraf van de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma, na de afsluiting van het programma .

Artikel 15

Overgangsbepalingen

De acties die vóór 31 december 2006 van start gaan op grond van Besluit 2000/821/EG en Besluit nr. 163/2001/EG worden, totdat zij worden beëindigd, verder beheerd overeenkomstig de bepalingen van die besluiten.

Het in artikel 8 van Besluit 2000/821/EG en artikel 6 van Besluit nr. 163/2001/EG bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 11 van dit besluit bedoelde comité.

Titel 6

Voorlichting over de Europese audiovisuele sector en participatie in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector

Artikel 16

Voorlichting over de Europese audiovisuele sector

De Europese Unie draagt bij tot meer transparantie en een betere informatieverspreiding over de Europese audiovisuele sector.

Artikel 17

Participatie in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector

Met het oog op de uitvoering van artikel 16 is de Europese Unie gedurende de volledige looptijd van het programma lid van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector.

De Europese Unie wordt in haar betrekkingen met het Waarnemingscentrum vertegenwoordigd door de Commissie.

Artikel 18

Bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma

De participatie van de Europese Unie in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector maakt noodzakelijk deel uit van het programma en helpt de doelstellingen van het programma verwezenlijken door:

de transparantie van de markt te bevorderen door te zorgen voor betere vergelijkbaarheid van de in de verschillende landen verzamelde gegevens en alle marktdeelnemers toegang te geven tot statistische, financiële en juridische informatie, teneinde het concurrentievermogen en de ontwikkeling van de Europese audiovisuele sector te bevorderen;

het toezicht op het programma te verbeteren en de evaluatie ervan te vergemakkelijken ;

door, ter aanvulling op de economische evaluatie, te beginnen met onderzoek, in coördinatie met het Europese Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, naar publieksgroepen, hun gewoontes en voorkeuren.

Artikel 19

Toezicht en evaluatie

Het toezicht op en de evaluatie van de participatie van de Europese Unie in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector vinden plaats in het kader van het toezicht op en de evaluatie van het programma overeenkomstig artikel 14.

Titel 7

Inwerkingtreding van dit besluit

Artikel 20

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Gedaan te ..., op ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 39 .

(2)   PB C 164 van 5.7.2005, blz. 76 .

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2005.

(4)  Deze programma's zijn respectievelijk ingesteld bij Besluit 90/685/EEG van de Raad van 21 december 1990 betreffende de tenuitvoerlegging van een actieprogramma ter bevordering van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995) (PB L 380 van 31.12.1990, blz. 37), Besluit 95/563/EG van de Raad van 10 juli 1995 betreffende een programma ter bevordering van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken (Media II — Ontwikkeling en distributie) (1996- 2000) (PB L 321 van 30.12.1995, blz. 25) en Besluit 95/564/EG van de Raad van 22 december 1995 betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (Media II — Opleiding) (PB L 321 van 30.12.1995, blz. 33), Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende de uitvoering van een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (MEDIA Plus ‐ Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005) (PB L 336 van 30.12.2000, blz. 82), laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 846/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 4), en Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (MEDIA-opleiding) (2001-2005) (PB L 26 van 27.1.2001, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 845/2004/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 1).

(5)  Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over de tenuitvoerlegging en de resultaten van het MEDIA II-programma (1996-2000), COM(2003)0802 van 18.12.2003; Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Verslag over de uitvoering en de tussentijdse resultaten van de programma's MEDIA Plus en MEDIA Opleiding (2001-2005) en de resultaten van de voorbereidende actie „Groei en de audiovisuele sector: i2i Audiovisueel”, COM(2003)0725 van 24.11.2003.

(6)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).

(9)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(10)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

(11)  In het geval van selectieve steun voor distributie en overeenkomstig artikel 109, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en artikel 168, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 wordt de opbrengst van het eerste jaar van de bioscoopexploitatie van de film terugbetaald tot het bedrag van de bijdrage van MEDIA (met uitzondering van steun voor nasynchronisatie en ondertiteling).

(12)  Juncto artikel 172 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

BIJLAGE

Titel 1: Operationele doelstellingen en uit te voeren acties

1.   Verwerving en verbetering van vaardigheden op audiovisueel gebied

1.1.   De vaardigheden van professionals in de Europese audiovisuele sector op het gebied van ontwikkeling, productie, distributie/verspreiding en promotie verbeteren teneinde de kwaliteit en het potentieel van de Europese audiovisuele werken te verhogen.

1.1.1.   Technieken voor het schrijven van scenario's

Operationele doelstelling:

Ervaren scenarioschrijvers beter in staat stellen om technieken te ontwikkelen op basis van traditionele en interactieve schrijfmethoden.

Uit te voeren acties:

Ondersteuning van de ontwikkeling en toepassing van opleidingsmodules over de omschrijving een doelgroep, de redactie en ontwikkeling van scenario's voor een internationaal publiek en de verhouding tussen scenarist, scenarioredacteur, producent en distributeur;

Ondersteuning van afstandsopleiding en bevordering van uitwisselingen en partnerschappen tussen landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied of taalgebied.

1.1.2.   Economisch, financieel en commercieel beheer van de productie, distributie, verkoop en promotie van audiovisuele werken

Operationele doelstelling:

Professionals beter in staat stellen om de Europese dimensie te begrijpen en te integreren bij de ontwikkeling, productie, verkoop, distributie/verspreiding en promotie van audiovisuele programma's.

Uit te voeren acties:

Ondersteuning van de ontwikkeling en actualisering van beheersopleidingsmodules waarin de Europese dimensie aan bod komt, in aanvulling op de acties van de lidstaten;

Ondersteuning van afstandsopleiding en bevordering van uitwisselingen en partnerschappen tussen landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied of taalgebied;

Bepaling van een maximumbedrag voor het leveren en de beschikbaarstelling van het materiaal van de nationale filmbibliotheken van de 25 lidstaten voor gebruik aan kleine en middelgrote bedrijven die films of programma's met een soortgelijke inhoud produceren, of aan onafhankelijke filmproducenten die staatsburger zijn of hun statutaire zetel in een lidstaat hebben. Indien het materiaal voor commerciële doeleinden wordt gebruikt en de producent die het materiaal heeft aangevraagd een soortgelijk product wil maken, zijn financiële onderhandelingen mogelijk, mits de beginselen van pluralisme, kennis en verspreiding van het culturele erfgoed te allen tijde worden geëerbiedigd.

1.1.3.   In een vroeg stadium rekening houden met digitale technologie voor de productie, postproductie, distributie, exploitatie en archivering van audiovisuele programma's

Operationele doelstelling:

Professionals beter in staat stellen om digitale technologie te gebruiken, met name bij de productie, postproductie, distributie, exploitatie, archivering en multimedia.

Uit te voeren acties:

Ondersteuning van de ontwikkeling en toepassing van opleidingsmodules over digitale audiovisuele technologie, in aanvulling op de acties van de lidstaten;

Ondersteuning van afstandsopleiding en bevordering van uitwisselingen en partnerschappen tussen landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied of taalgebied.

1.2.   Versterking van de Europese dimensie van de audiovisuele opleidingen

1.2.1.   Ondersteuning van het opzetten van netwerken van Europese opleidingsactoren (Europese filmscholen, opleidingsinstellingen en partners uit de bedrijfswereld)

Operationele doelstelling:

Bevordering van uitwisselingen en regelmatige samenwerking tussen bestaande opleidingsinstellingen en/of -activiteiten.

Uit te voeren actie:

Begunstigden van steun van het programma aanmoedigen om hun bijscholings- en basisopleidingsactiviteiten meer op elkaar af te stemmen teneinde een Europees netwerk op te zetten , dat in aanmerking komt voor communautaire steun, vooral ten behoeve van samenwerkingen waaraan wordt deelgenomen door actoren waaronder TV-stations van lidstaten die na 30 april 2004 zijn toegetreden tot de Unie, en/of van lidstaten met een geringe productiecapaciteit op audiovisueel gebied en/of een klein geografisch territorium of taalgebied.

1.2.2.   Opleiding van opleiders

Operationele doelstelling:

Over bekwame opleiders beschikken.

Uit te voeren actie:

Bevordering van de opleiding van opleiders, met name door afstandsonderwijs.

1.2.3.   Ondersteuning van individuele opleidingstrajecten

Operationele doelstelling:

Bevordering van de mobiliteit van filmstudenten in Europa.

Uit te voeren actie:

Mobiliteitsbeurzen in samenhang met een opleidingsproject.

1.2.4.   Opzetten van acties ter coördinatie en promotie van de organisaties die in het kader van de in punt 1.1.1. van deze bijlage genoemde acties worden gesteund

Operationele doelstelling:

Bevordering van de coördinatie en de promotie van de begunstigden van steun van het programma.

Uit te voeren actie:

Bevordering van het opzetten van gerichte acties ter coördinatie en promotie van de opleidingsactiviteiten die door het programma worden gesteund.

1.2.5.   Professionals uit de lidstaten die tot de Unie zijn toegetreden na 30 april 2004, en uit andere lidstaten met een geringe productiecapaciteit op audiovisueel gebied en/of een klein geografisch territorium en/of taalgebied, door de toekenning van beurzen in staat stellen deel te nemen aan de in punt 1.1.1. van deze bijlage genoemde opleidingsacties

Operationele doelstelling:

Bevordering van de deelname van professionals uit de lidstaten die tot de Unie zijn toegetreden na 30 april 2004, en andere lidstaten met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een klein geografisch territorium en/of taalgebied, aan de in punt 1.1.1. van deze bijlage genoemde opleidingsacties.

Uit te voeren acties:

Bevordering van een regeling voor beurzen.

2.   Ontwikkeling

2.1.   Ondersteuning van de ontwikkeling van productieprojecten van onafhankelijke productiemaatschappijen voor de Europese en internationale markt

Operationele doelstellingen:

Ondersteuning van de ontwikkeling van Europese werken in de volgende genres: fictie, animatie, documentaire en multimedia;

Bedrijven aanmoedigen om kwaliteitsprojecten met internationaal potentieel te ontwikkelen;

Opkomst van nieuwe talenten en professionals aanmoedigen door de instelling van een Pier Paolo Pasolini-prijs voor nieuw talent;

Bedrijven aanmoedigen om reeds in de ontwikkelingsfase rekening te houden met digitale technologie voor productie en distributie;

Bedrijven aanmoedigen om reeds in de projectontwikkelingsfase internationale exploitatie-, marketing- en distributiestrategieën op te stellen;

Zowel middelgrote als kleine bedrijven toegang bieden tot steun voor ontwikkeling en de acties op hun behoeften afstemmen;

Complementariteit met de door MEDIA gesteunde acties ter verbetering van de vaardigheden van professionals in de audiovisuele sector.

Uit te voeren acties:

Ondersteuning van de ontwikkeling van projecten voor audiovisuele werken of projectpakketten , vooral samenwerkingen waaraan wordt deelgenomen door actoren van lidstaten die na 30 april 2004 zijn toegetreden tot de Unie, en/of van lidstaten met een geringe productiecapaciteit op audiovisueel gebied en/of een klein geografisch territorium of taalgebied ;

Ondersteuning van de digitalisering van Europese audiovisuele werken vanaf de ontwikkelingsfase.

2.2.   Ondersteuning van de opstelling van financieringsplannen voor Europese bedrijven en productieprojecten, waaronder coproducties

Operationele doelstellingen:

Productiemaatschappijen aanmoedigen om financieringsplannen op te stellen voor productieprojecten in de volgende genres: fictie, animatie, documentaire en multimedia;

In het verlengde van de voorbereidende „i2i”-actie, bedrijven aanmoedigen om Europese financiële partners te zoeken teneinde synergie tussen publieke en particuliere investeerders te creëren en het opstellen van distributiestrategieën vanaf de ontwikkelingsfase te bevorderen.

Uit te voeren acties:

Ondersteuning van de indirecte kosten voor particuliere financiering van productieprojecten van kleine en middelgrote bedrijven (bijvoorbeeld financiële kosten, verzekeringskosten of uitvoeringsgaranties);

Ondersteuning van de toegang van kleine en middelgrote bedrijven, in het bijzonder onafhankelijke productiemaatschappijen, tot financiële instellingen die zich bezighouden met het opstellen van investeringsplannen voor de ontwikkeling, productie en coproductie van Europese audiovisuele werken met potentieel voor internationale distributie;

Aanmoediging van financiële tussenpersonen om de ontwikkeling en coproductie van audiovisuele werken met potentieel voor internationale distributie te ondersteunen;

Ondersteuning van samenwerking tussen nationale agentschappen die op audiovisueel gebied actief zijn.

3.   Distributie en verspreiding

Transversale operationele doelstelling:

De taalkundige verscheidenheid van de verdeelde Europese werken tot haar recht laten komen.

Uit te voeren actie:

Ondersteuning van nasynchronisatie en ondertiteling bij de distributie en verspreiding, op om het even welke wijze, vooral door middel van digitale media, van Europese audiovisuele werken, ten behoeve van producenten, distributeurs en omroepen.

3.1.   De Europese distributiesector versterken door distributeurs aan te moedigen om in de coproductie, aankoop en promotie van niet-nationale Europese films te investeren en gecoördineerde marketingstrategieën op te stellen

Operationele doelstelling nr. 1:

Internationale filmdistributeurs aanmoedigen om in de coproductie, aankoop, exploitatierechten en promotie van niet-nationale Europese films te investeren.

Uit te voeren acties:

Instelling van een automatische steunregeling voor Europese distributeurs, naar gelang van het aantal bioscoopbezoeken voor niet-nationale Europese films in de landen die aan het programma deelnemen, met een maximumbedrag per film dat varieert per land;

De aldus verkregen steun mag door de distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in:

de coproductie van niet-nationale Europese films;

de aankoop van niet-nationale Europese films;

editing (het maken van kopieën, nasynchronisatie en ondertiteling), promotie en reclame voor niet-nationale Europese films.

Operationele doelstelling nr. 2:

Samenwerking tussen Europese distributeurs aanmoedigen om het opstellen van gezamenlijke strategieën op de Europese markt te bevorderen.

Uit te voeren actie:

Instelling van een regeling voor selectieve steun aan Europese distributiegroeperingen voor de distributie van niet-nationale Europese films en toekenning van directe steun aan permanente groeperingen.

Operationele doelstelling nr. 3:

Bevordering van samenwerking tussen distributeurs, producenten en verkoopagenten, zodat reeds in de productiefase van Europese audiovisuele werken internationale marketingstrategieën worden opgesteld.

Uit te voeren actie:

Instelling van een steunregeling voor de ontwikkeling van een promotiekit voor Europese filmwerken, die bestaat uit een ondertitelde kopie, een internationale soundtrack (muziek en effecten) en promotiemateriaal.

Operationele doelstelling nr. 4:

Bevordering van de toegang van de kleine en middelgrote bedrijven tot financiering voor de distributie en de internationale verkoop van niet-nationale Europese werken.

Uit te voeren actie:

Ondersteuning van de indirecte kosten (bijvoorbeeld financiële kosten of verzekeringskosten) voor de particuliere financiering van activiteiten in verband met distributie en/of internationale verkoop, zoals de aankoop van Europese filmcatalogi, de verkenning van nieuwe markten voor Europese films en het opzetten van permanente groeperingen van Europese distributeurs.

3.2.   De circulatie van niet-nationale Europese films op de Europese en internationale markt verbeteren door stimuleringsmaatregelen voor de export, de distributie (in om het even welke vorm) en de programmering van deze films in bioscopen

Operationele doelstelling nr. 1:

Filmdistributeurs aanmoedigen om op adequate wijze in de editing en promotie van niet-nationale Europese films te investeren.

Uit te voeren acties:

Instelling van een regeling voor selectieve steun aan filmdistributeurs voor de promotie en verkoop van Europese filmwerken buiten hun productiegebied. De films kunnen onder meer worden geselecteerd op grond van een onderverdeling van de projecten naar oorsprong en budgetcategorie;

Toekenning van bijzondere steun aan films die de Europese taalkundige en culturele diversiteit onder de aandacht brengen, met name in de vorm van steun voor het uitbrengen van een catalogus van niet-nationale Europese werken over een bepaalde periode.

Operationele doelstelling nr. 2:

Bevordering van de exploitatie van niet-nationale Europese films op de Europese markt, met name door ondersteuning van de coördinatie van een netwerk van bioscopen.

Uit te voeren acties:

Exploitanten aanmoedigen om gedurende een minimumperiode een aanzienlijk aandeel nietnationale Europese films te vertonen in commerciële bioscopen waar films in première gaan. De steun die aan elke eigenaar van een bioscoop wordt toegekend wordt met name vastgesteld naar gelang van het aantal toegangskaartjes voor niet-nationale Europese films dat gedurende een referentieperiode in die bioscopen is verkocht;

Bevordering van de ontwikkeling van voorlichtings- en bewustmakingsacties ten behoeve van jongeren in bioscopen;

Bevordering van het opzetten en consolideren van netwerken van Europese exploitanten die gezamenlijke acties ten behoeve van deze programmering opzetten.

Operationele doelstelling nr. 3:

Bevordering van de internationale verkoop en de export van niet-nationale Europese films in Europa en daarbuiten.

Uit te voeren actie:

Instelling van een steunregeling voor Europese bedrijven die actief zijn in de internationale distributie van bioscoopfilms (verkoopagenten), naar gelang van hun marktprestaties gedurende een bepaalde periode. De internationale distributeurs moeten de aldus verkregen steun investeren in de aankoop en promotie van nieuwe Europese werken op de Europese en internationale markt.

3.3.   De grensoverschrijdende verspreiding van door onafhankelijke productiemaatschappijen geproduceerde Europese audiovisuele werken bevorderen door samenwerking tussen omroepen enerzijds en tussen producenten en distributeurs anderzijds aan te moedigen

Operationele doelstelling nr. 1:

Bevordering van de verspreiding van niet-nationale Europese audiovisuele werken van onafhankelijke productiemaatschappijen.

Uit te voeren acties:

Onafhankelijke producenten aanmoedigen om werken (fictie, documentaires en animatiefilms) tot stand te brengen waaraan wordt deelgenomen door tenminste drie omroepen in verscheidene lidstaten of tenminste twee omroepen uit verschillende lidstaten die tot verschillende taalgebieden behoren. De gegadigden kunnen worden geselecteerd op grond van een onderverdeling van de projecten naar budgetcategorie;

Verlening van speciale steun aan films die van belang zijn in verband met het erfgoed en de taalkundige en culturele verscheidenheid van Europa.

Operationele doelstelling nr. 2:

Bevordering van de toegang van onafhankelijke Europese productiemaatschappijen tot financiering.

Uit te voeren actie:

Ondersteuning van de indirecte kosten (bijvoorbeeld financiële kosten, verzekeringskosten of uitvoeringsgaranties) van de particuliere financiering van projecten voor de productie van werken (fictie, documentaires en animatiefilms) waaraan wordt deelgenomen door tenminste drie omroepen in verscheidene lidstaten of tenminste twee omroepen uit verschillende lidstaten die tot verschillende taalgebieden behoren.

Operationele doelstelling nr. 3:

Bevordering van de internationale distributie van Europese televisieprogramma's die door onafhankelijke producenten zijn gemaakt, met dien gedachte dat voor de distributie van dergelijke programma's de toestemming vereist is van de onafhankelijke producent die een passend gedeelte van de opbrengst dient te ontvangen .

Uit te voeren actie:

Instelling van een steunregeling voor Europese bedrijven die actief zijn in de internationale distributie van audiovisuele werken (internationale distributeurs), naar gelang van hun marktprestaties gedurende een bepaalde periode. De internationale distributeurs moeten de aldus verkregen steun investeren in de aankoop en promotie van nieuwe Europese werken op de Europese en internationale markt.

3.4.   De digitalisering van Europese audiovisuele werken aanmoedigen

Operationele doelstellingen nr. 1:

Verbetering van de distributie van niet-nationale Europese werken op digitale dragers voor persoonlijk gebruik (dvd), met name door editors aan te moedigen om op Europees vlak samen te werken aan de ontwikkeling van meertalige masters;

Bevordering van het gebruik van digitale technologie bij de editing van Europese werken (ontwikkeling van digitale masters die door alle Europese distributeurs kunnen worden gebruikt);

Met name editors aanmoedigen om voldoende in de promotie en distributie van niet-nationale Europese audiovisuele werken te investeren;

Ondersteuning van de meertaligheid van Europese werken (nasynchronisatie, ondertiteling en meertalige productie).

Uit te voeren acties:

Instelling van een steunregeling voor editors van films en audiovisuele werken op dragers voor persoonlijk gebruik (zoals dvd en dvd-rom), naar gelang van hun marktprestaties gedurende een bepaalde periode. De aldus verkregen steun moet door de editors worden geïnvesteerd in de editing en distributie van nieuwe, niet-nationale Europese werken op digitale dragers;

Ondersteuning van bedrijven die gespecialiseerd zijn in het digitaliseren van inhoud.

Operationele doelstellingen nr. 2:

Bevordering van de on-linedistributie van niet-nationale Europese werken via geavanceerde distributiediensten en nieuwe media (internet, video on demand, pay per view);

Bevordering van de aanpassing van de Europese audiovisuele-programma-industrie aan de ontwikkelingen van de digitale technologie, met name op het gebied van geavanceerde on-linedistributiediensten.

Uit te voeren actie:

Europese bedrijven (internetproviders, themazenders enz.) door stimulerende maatregelen voor het digitaliseren van werken en het maken van promotie- en reclamemateriaal in digitale vorm aanmoedigen om catalogi van Europese werken in digitale vorm te maken die via de nieuwe media kunnen worden geëxploiteerd.

3.5.   Bioscopen aanmoedigen om de mogelijkheden van digitale distributie te benutten

Operationele doelstellingen:

Bioscopen aanmoedigen om in digitale uitrusting te investeren door de toegang van bioscoopexploitanten tot krediet te bevorderen.

Uit te voeren actie:

Ondersteuning van de indirecte kosten (bijvoorbeeld financiële kosten of verzekeringskosten) van de particuliere financiering van investeringen in digitale uitrusting door bioscoopexploitanten.

4.   Promotie

4.1.   De circulatie van audiovisuele werken verbeteren door de Europese audiovisuele sector toegang te bieden tot de Europese en internationale vakmarkten

Operationele doelstelling nr. 1:

De toegang van professionals tot commerciële evenementen en audiovisuele vakmarkten in Europa en daarbuiten verbeteren.

Uit te voeren actie:

Verlening van technische bijstand en financiële steun bij evenementen zoals:

de belangrijkste internationale en Europese filmmarkten;

de belangrijkste internationale en Europese televisiemarkten;

themamarkten, met name markten voor animatiefilms, documentaires, multimedia en nieuwe technologieën.

Operationele doelstelling nr. 2 en uit te voeren actie:

Bevordering en ondersteuning van het samenstellen van Europese catalogi en het opzetten van gegevensbanken van catalogi van Europese programma's ten behoeve van professionals.

Operationele doelstelling nr. 3:

Bevordering van steun voor promotie vanaf de preproductie- of productiefase.

Uit te voeren actie:

Ondersteuning van de organisatie van forums voor de ontwikkeling, financiering, coproductie en distributie van Europese en/of hoofdzakelijk Europese werken en programma's;

Opzetten van marketing- en promotiecampagnes voor film- en audiovisuele programma's vanaf de productiefase.

4.2.   De toegang van het Europese en internationale publiek tot Europese audiovisuele werken verbeteren

Operationele doelstellingen en uit te voeren acties:

Aanmoediging en ondersteuning van audiovisuele festivals die voor het merendeel of voor een aanzienlijk deel Europese werken in hun programma opnemen;

Voorrang en ondersteuning verlenen aan festivals die werken uit lidstaten of regio's met een beperkte audiovisuele productiecapaciteit en werken van jonge Europese filmmakers helpen promoten en die de taalkundige en culturele diversiteit en de dialoog tussen culturen bevorderen;

Bevordering en ondersteuning van initiatieven voor beeldeducatie van jongeren in het kader van festivals, bij voorkeur in nauwe samenwerking met scholen;

Bevordering en ondersteuning van initiatieven van professionals, met name bioscoopexploitanten, publieke of commerciële televisiezenders, festivals en culturele instanties, die in nauwe samenwerking met de lidstaten en de Commissie activiteiten organiseren om Europese films en audiovisuele werken bij het grote publiek te promoten;

Aanmoediging en ondersteuning van de organisatie van evenementen die ruim in de media aan bod komen, zoals prijsuitreikingen en Europese festivals;

Steun aan het deelnemen aan festivals van jonge professionele filmers en professionele filmers uit landen met een geringe audiovisuele productiecapaciteit.

4.3.   Gezamenlijke acties van nationale instellingen voor de promotie van film en audiovisuele programma's aanmoedigen

Operationele doelstellingen:

Aanmoediging van coördinatie en het opzetten van netwerken van gezamenlijke acties en Europese projecten.

Uit te voeren actie:

Ondersteuning van het opzetten van een of meer Europese promotieplatforms;

Ondersteuning van Europese groeperingen en overkoepelende organisaties van nationale en/of regionale promotie-instanties op de Europese en internationale markt;

Ondersteuning van het opzetten van netwerken van festivals, en met name van de uitwisseling van programmeringen en knowhow;

Ondersteuning van de groepering van projecten met identieke, soortgelijke en/of complementaire doelstellingen;

Ondersteuning van het opzetten van netwerken van gegevensbanken en catalogi ;

Regelingen treffen, als onderdeel van het proces van het systematisch inzamelen van cinematografische werken die deel uitmaken van het nationaal erfgoed van de lidstaten en van het Europees erfgoed, en zoals bepaald in Aanbeveling [nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van de daarmee verband houdende industriële activiteiten] (1), ter verkenning van de mogelijkheid een netwerk van databanken op te zetten dat het gehele Europese audiovisuele erfgoed omvat, zulks in samenwerking met de terzake relevante organisaties, in het bijzonder de Raad van Europa (bij middel van Eurimages en het Europees waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector).

4.4.   Acties ter promotie van en toegang tot het Europese film- en audiovisuele erfgoed aanmoedigen

Operationele doelstelling en uit te voeren actie:

Aanmoediging en ondersteuning van de organisatie van evenementen die het Europees film- en audiovisueel erfgoed promoten, met name bij jongeren ;

Ondersteuning geven aan de archieven van het Europees cinematografisch en audiovisueel erfgoed;

Ondersteuning geven voor het verspreiden van het Europees cinematografisch en audiovisueel erfgoed op nieuwe, innovatieve distributieplatformen.

5.   Proefprojecten

Operationele doelstelling:

Ervoor zorgen dat het programma wordt aangepast aan de marktontwikkelingen, met name in verband met de invoering en het gebruik van informatie- en communicatietechnologie.

Uit te voeren acties:

Ondersteuning van proefprojecten op gebieden die volgens de actoren in de audiovisuele sector kunnen worden beïnvloed door de invoering en het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologie.

Brede verspreiding van de resultaten van de proefprojecten door de organisatie van conferenties en on-line- of off-line-evenementen, teneinde de verspreiding van goede praktijken te bevorderen.

Titel 2: Wijze van uitvoering van de acties

1.   Communautaire steun

1.1.   Aandeel van de bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van de gesteunde acties

De financiële bijdrage van MEDIA bedraagt maximaal 50 % van de kosten van de gesteunde acties, behalve in de onderstaande gevallen.

De financiële bijdrage van MEDIA bedraagt maximaal 60 % van de kosten van de gesteunde acties indien het gaat om:

a)

opleidingsacties in landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch en taalgebied;

b)

projecten die zijn ingediend in het kader van de onderdelen ontwikkeling, distributie/verspreiding of promotie en die van belang zijn voor het accentueren van de taalkundige en culturele diversiteit van Europa;

c)

acties zoals beschreven in punt 1.3 van deze bijlage (distributie en verspreiding) die volgens de procedure van artikel 11, lid 2, van dit besluit zijn vastgesteld.

De financiële bijdrage van MEDIA bedraagt maximaal 75 % van de kosten van de gesteunde acties indien het gaat om opleidingsacties in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Aan deze bepaling wordt bijzondere aandacht besteed bij de tussentijdse evaluatie van het programma.

1.2.   Wijze van verlening van de communautaire steun

De communautaire steun wordt verleend in de vorm van subsidies of beurzen.

Wat opleiding betreft, moet voor zover mogelijk elk jaar 10 % van de beschikbare middelen aan nieuwe activiteiten worden toegekend.

1.3.   Selectie van de projecten

De geselecteerde projecten moeten voldoen aan:

de bepalingen van dit besluit en de bijlage;

de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002.

2.   Communicatieacties

2.1.   Acties op initiatief van de Commissie

De Commissie kan seminars, colloquia of vergaderingen organiseren om de uitvoering van het programma de vergemakkelijken en kan de nodige voorlichtings-, publicatie- en verspreidingsactiviteiten ondernemen, met name in verband met het toezicht op en de evaluatie van het programma. Dergelijke activiteiten kunnen worden gefinancierd door subsidies of via aanbestedingen, of kunnen rechtstreeks door de Commissie worden georganiseerd en gefinancierd.

2.2.   MEDIA-desks en MEDIA-antennes

De Commissie zet in directe samenwerking met de lidstaten een Europees netwerk van MEDIA-desks en MEDIA-antennes op. De MEDIA-desks en MEDIA-antennes fungeren als uitvoerende organen op nationaal niveau, met inachtneming van artikel 54, lid 2, onder c), en lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, en hebben de volgende doelstellingen:

a)

professionals in de audiovisuele sector voorlichten over de verschillende vormen van steun die het beleid van de Europese Unie hun te bieden heeft;

b)

het programma bekendmaken en promoten;

c)

zoveel mogelijk professionals aanmoedigen om aan de acties van het programma deel te nemen;

d)

professionals helpen bij het indienen van hun projecten in het kader van oproepen tot het indienen van voorstellen;

e)

grensoverschrijdende samenwerking tussen professionals , instellingen en netwerken bevorderen;

f)

contacten onderhouden met de verschillende ondersteunende instanties in de lidstaten, zodat de acties in het kader van het programma en de nationale ondersteuningsmaatregelen elkaar aanvullen;

g)

kwantitatieve informatie over de audiovisuele nationale markten en marktontwikkelingen verschaffen.

3.   VOORLICHTING OVER DE EUROPESE AUDIOVISUELE SECTOR , PARTICIPATIE IN HET EUROPEES WAARNEMINGSCENTRUM VOOR DE AUDIOVISUELE SECTOR EN SAMENWERKING MET HET STEUNFONDS EURIMAGES

Het programma vormt de rechtsgrond voor de uitgaven die nodig zijn voor het toezicht op de communautaire instrumenten voor het audiovisuele beleid.

Het programma voorziet met name in de voortzetting van de participatie van de Europese Unie in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector. Deze participatie bevordert de toegang van bedrijven in de sector tot informatie alsook de informatieverspreiding, en draagt eveneens bij tot de transparantie van het productieproces. Verder biedt het programma de Unie ruimte om de mogelijkheden te verkennen om samen te werken met het steunfonds Eurimages van de Raad van Europa voor de coproductie van cinematografische werken, teneinde het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector op de internationale markt te stimuleren. Deze samenwerking hoeft niet van financiële aard te zijn.

4.   Beheerstaken

De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens worden gebruikt ter dekking van uitgaven voor voorbereidings-, toezichts-, controle-, audit- en evaluatieacties die direct noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma en voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, met name studies, vergaderingen, voorlichtings- en publicatieacties, uitgaven in verband met computernetwerken voor informatie-uitwisseling en eventuele andere uitgaven voor administratieve en technische bijstand die de Commissie verricht bij het beheer van het programma.

5.   Controles en audits

Voor de projecten die volgens de procedure van artikel 9, lid 3, van dit besluit zijn geselecteerd, wordt een systeem van steekproefsgewijze audits ingesteld.

De begunstigde van een subsidie houdt alle bewijsstukken van uitgaven gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De begunstigde van een subsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

De Commissie heeft het recht om de aanwending van de subsidie hetzij rechtstreeks door haar personeel, hetzij door een door haar gekozen bevoegde externe instantie aan een audit te laten onderwerpen. Deze audits kunnen worden verricht gedurende de volledige looptijd van de overeenkomst, evenals gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De auditresultaten kunnen er eventueel toe leiden dat de Commissie tot terugvordering besluit.

Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben op passende wijze toegang tot de kantoren van de begunstigde en tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits uit te voeren.

De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, en met name het recht van toegang.

Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen is de Commissie krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (2) gemachtigd ter plaatse controles en verificaties in het kader van het programma uit te voeren. Eventueel voert het Europees Bureau voor fraudebestrijding onderzoek uit krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (3).


(1)  PB L ...

(2)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(3)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

P6_TA(2005)0399

Invoering van bankbiljetten van 1 en 2 euro

Verklaring van het Europees Parlement over de invoering van bankbiljetten van 1 en 2 euro

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.

overwegende dat vele burgers van de Unie zich nog steeds niet op hun gemak voelen met de euro,

B.

overwegende dat de afwezigheid van bankbiljetten van 1 en 2 euro gevolgen heeft voor de perceptie van de waarde van de munt,

C.

overwegende dat de afwezigheid van deze bankbiljetten ook een negatieve invloed heeft op de perceptie van de nominale waarde van de eurocenten,

D.

overwegende dat de uitgifte en het in omloop brengen van bankbiljetten van 1 en 2 euro een positief effect kunnen sorteren op de inflatie en de controle op de kosten van levensonderhoud,

E.

overwegende dat, met het oog op de aanstaande invoering van de eenheidsmunt in de nieuwe lidstaten, een besluit tot uitgifte van de bedoelde nieuwe bankbiljetten des te dringender wordt,

F.

overwegende dat de voordelen hiervan zich zonder enige twijfel zouden doen gevoelen in alle lidstaten,

1.

verzoekt de Commissie, de Raad en de Europese Centrale Bank de noodzaak van het in omloop brengen van bankbiljetten van 1 en 2 euro te erkennen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met vermelding van de namen van de indieners, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, Europese Centrale Bank en de regeringen van de lidstaten.

Namen van de ondertekenaars

Adamou, Agnoletto, Albertini, Andria, Andrikienė, Angelilli, Antoniozzi, Arif, Arnaoutakis, Atkins, Attard-Montalto, Aubert, Audy, Ayuso González, Bachelot-Narquin, Badía i Cutchet, Barsi-Pataky, Battilocchio, Batzeli, Bauer, Beazley, Becsey, Beglitisn, Belohorská, Bennahmias, Berend, van den Berg, Berger, Berlato, Birutis, Bonino, Bono, Bonsignore, Borghezio, Bourlanges, Bowis, Bozkurt, Braghetto, Brejc, Breyer, Brie, Brok, Brunetta, Busk, Busuttil, Cabrnoch, Capoulas Santos, Carlotti, Carlshamre, Casa, Cashman, Caspary, Castex, Castiglione, del Castillo Vera, Cederschiöld, Cesa, Chatzimarkakis, Chmielewski, Christensen, Chruszcz, Cirino Pomicino, Claeys, Cocilovo, Corbey, Cornillet, Correia, Costa P., Cottigny, Coveney, Czarnecki M., Czarnecki R., D'Alema, Daul, Davies, De Keyser, Demetriou, De Michelis, Deprez, De Sarnez, Descamps, Désir, Dess, Deva, De Veyrac, Díaz De Mera García Consuegra, Dillen, Dimitrakopoulos, Dionisi, Di Pietro, Doorn, Doyle, Drčar Murko, Duka-Zólyomi, Duquesne, Ebner, Elles, Esteves, Estrela, Ettl, Eurlings, Evans Robert, Falbr, Fatuzzo, Fava, Fazakas, Ferber, Fernandes, Fernández Martín, Ferreira A., Figueiredo, Fjellner, Flasarová, Florenz, Foglietta, Fontaine, Fotyga, Fourtou, Fraga Estévez, Frassoni, Freitas, Friedrich, Gál, Gaľa, Galeote Quecedo, García-Margallo y Marfil, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Geremek, Gibault, Gierek, Gklavakis, Golik, Gollnisch, Gomes, Goudin, Grabowska, de Grandes Pascual, Grech, Griesbeck, de Groen-Kouwenhoven, Grosch, Grossetête, Gruber, Guellec, Gurmai, Gutiérrez-Cortines, Guy-Quint, Hamon, Handzlik, Hatzidakis, Hegyi, Henin, Hennicot-Schoepges, Herczog, Herranz García, Herrero-Tejedor, Hudacký, Hutchinson, Hybášková, Ilves, Itälä, Iturgaiz Angulo, Janowski, Járóka, Jarzembowski, Jeggle, Jensen, Jöns, Juknevičienė, Kacin, Kaczmarek, Kamall, Karatzaferis, Kasoulides, Kelam, Kinnock, Klamt, Klass, Koch, Koch-Mehrin, Konrad, Korhola, Kósáné Kovács, Koterec, Kozlík, Kratsa-Tsagaropoulou, Kreissl-Dörfler, Kristovskis, Kudrycka, La Russa, Laignel, Lambrinidis, Landsbergis, Lang, Laperrouze, Lavarra, Le Foll, Le Pen J.-M., Le Pen M., Le Rachinel, Lehideux, Lehne, Leinen, Letta, Liberadzki, Libicki, Liese, Locatelli, Lombardo, López-Istúriz White, Louis, Maat, Madeira, Manders, Mann T., Mantovani, Markov, Marques, Martens, Martin D., Martinez, Masiel, Masip Hidalgo, Mathieu, Mato Adrover, Matsakis, Matsis, Matsouka, Mauro, Mavrommatis, Mayor Oreja, McGuinness, McMillan-Scott, Méndez De Vigo, Mikko, Mikolášik, Mölzer, Moraes, Morgan, Morgantini, Morillon, Muscardini, Muscat, Musotto, Mussolini, Musumeci, Napoletano, Navarro, Niebler, van Nistelrooij, Novak, Obiols i Germà, Olajos, Oomen-Ruijten, Öry, Oviir, Pack, Panayotopoulos-Cassiotou, Pannella, Panzeri, Papadimoulis, Papastamkos, Parish, Pavilionis, Pinheiro, Pinior, Pirilli, Piskorski, Pistelli, Pittella, Pleštinská, Podestà, Poli Bortone, Pomés Ruiz, Posselt, Prets, Prodi, Queiró, Remek, Resetarits, Reul, Ribeiro e Castro, Riera Madurell, Ries, Rivera, Roithová, Romagnoli, Roszkowski, Rothe, Rudi Ubeda, Rübig, Rutowicz, Ryan, Sacconi, Saïfi, Sakalas, Salafranca Sánchez-Neyra, Salinas García, Salvini, Samaras, Santoro, dos Santos, Sartori, Saryusz-Wolski, Sbarbati, Schenardi, Schierhuber, Schröder, Schroedter, Schwab, Seeber, Siekierski, Sifunakis, Silva Peneda, Sinnott, Siwiec, Škottová, Sommer, Sonik, Sornosa Martínez, Sousa Pinto, Spautz, Speroni, Staniszewska, Starkevičiūtė, Stenzel, Stevenson, Strejček, Stubb, Sturdy, Sudre, Swoboda, Szájer, Szymański, Tabajdi, Tajani, Tannock, Tatarella, Thomsen, Toia, Trakatellis, Triantaphyllides, Tzampazi, Ulmer, Vakalis, Vanhecke, Van Hecke, Varela Suanzes-Carpegna, Varvitsiotis, Vatanen, Ventre, Vernola, Vidal-Quadras Roca, Vincenzi, Wagenknecht-Niemeyer, Weber H., Weisgerber, Wijkman, von Wogau, Wojciechowski, Wortmann-Kool, Xenogiannakopoulou, Záborská, Zaleski, Zani, Zappalà, Železný, Zīle, Zingaretti, Zvěřina


Top