Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/205/47

    Zaak T-219/05: Beroep, op 6 juni 2005 ingesteld door Marta Andreasen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    PB C 205 van 20.8.2005, p. 25–26 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    20.8.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 205/25


    Beroep, op 6 juni 2005 ingesteld door Marta Andreasen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-219/05)

    (2005/C 205/47)

    Procestaal: Frans

    Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 6 juni 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Marta Andreasen, wonende te Barcelona (Spanje), vertegenwoordigd door J. Leclère en J.-M. Verlaine, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

    het door de Europese Commissie op 13 oktober 2004 in de zaak Marta Andreasen tegen Commissie genomen besluit tot tuchtrechtelijk ontslag (SEC 2004 12 57 DEF) nietig te verklaren wegens schending van artikel 6, lid 1, EVRM en de artikelen 6, 9, 10 en 24 van bijlage IX bij het Ambtenarenstatuut, en verzoekster derhalve te herstellen in haar ambtenarenpost in dezelfde rang (te weten A 2 — AD 15);

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen te veroordelen tot betaling van een bedrag dat overeenkomt met het salaris vanaf de inwerkingtreding van het bestreden besluit tot op de datum van het arrest van het Gerecht in deze zaak, ter vergoeding van de financiële schade die verzoekster heeft geleden, te weten 12 300 EUR per verstreken maand;

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen te veroordelen tot betaling van 1 000 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die verzoekster heeft geleden;

    subsidiair, voor het geval dat Gerecht zou oordelen dat de primaire vordering van verzoekster niet dient te worden toegewezen, de Commissie van de Europese Gemeenschappen te veroordelen tot betaling van een totaal bedrag overeenkomende met:

    (i)

    het totaal van de salarissen die verzoekster zou ontvangen tot zij de leeftijd van 65 jaar (officiële pensioenleeftijd) heeft bereikt;

    (ii)

    de desbetreffende bijdrage aan het pensioenfonds van verzoekster;

    (iii)

    1 000 000 EUR ter vergoeding van immateriële schade;

    de Commissie te veroordelen tot betaling aan verzoekster van 12 000 EUR ter vergoeding van de kosten die deze laatste zijn opgekomen en die niet in de kosten van het geding zijn begrepen;

    de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Verzoekster was bij besluit van 11 december 2001 aangesteld als rekenplichtige van de Commissie en directeur Uitvoering van de begroting. Op 22 mei 2002 is de post van boekhouder haar ontnomen. Zij is per 28 augustus 2002 geschorst en tegen haar is een tuchtprocedure ingeleid. In maart 2004 is een tuchtraad samengesteld. Op aanbeveling van deze raad is verzoekster bij het bestreden besluit tuchtrechtelijk ontslagen.

    Als eerste middel voert zij aan dat de procedure die tot haar tuchtrechtelijk ontslag heeft geleid, nietig is omdat in casu niet was voldaan aan de voorwaarden van onpartijdigheid en onafhankelijkheid die zijn gesteld in artikel 8 van bijlage IX bij het Statuut en in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Zij stelt in dit verband stelt dat de leden van de Commissie die aan de oorspong liggen van tegen haar geformuleerde beschuldigingen, deel uitmaakten van het TABG dat haar tuchtrechtelijk heeft ontslagen, en dat de tuchtraad op een lid na bestond uit ambtenaren van de Commissie.

    Als tweede middel voert zij allereerst aan dat haar tuchtrechtelijk ontslag een tweede tuchtmaatregel vormt voor de feiten die tot haar schorsing hebben geleid, en daarom in strijd is met artikel 9 van bijlage IX bij het Statuut. Zij stelt in het kader van dit middel dat de termijnen van artikel 24 van die bijlage zijn overschreden. Volgens haar levert deze overschrijding ook een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens op. Verder stelt zij dat het bestreden besluit niet met redenen is omkleed, en dat de jegens haar getroffen tuchtmaatregel onevenredig is.


    Top