This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2005/093/71
Case T-60/05: Action brought on 2 February 2005 by Union française de l'express (UFEX) and Others against the Commission of the European Communities
Zaak T-60/05: Beroep, op 2 februari 2005 ingesteld door Union française de l'express (UFEX) e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
Zaak T-60/05: Beroep, op 2 februari 2005 ingesteld door Union française de l'express (UFEX) e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
PB C 93 van 16.4.2005, p. 39–39
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
16.4.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/39 |
Beroep, op 2 februari 2005 ingesteld door Union française de l'express (UFEX) e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak T-60/05)
(2005/C 93/71)
Procestaal: Frans
Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 2 februari 2005 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Union française de l'express (UFEX) e.a., gevestigd te Roissy Charles de Gaulle (Frankrijk), DHL International SA, gevestigd te Roissy Charles de Gaulle (Frankrijk), Federal Express International (France) SNC, gevestigd te Gennevilliers (Frankrijk), en CRIE, gevestigd te Asnières (Frankrijk), vertegenwoordigd door E. Morgan de Rivery en J. Derenne, advocaten.
Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:
— |
beschikking SG-Greffe (2004) D/205294 van de Commissie van 19 november 2004 nietig te verklaren; |
— |
de Commissie in de kosten te verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van de beschikking tot afwijzing van de klacht die UFEX, destijds SFEI genaamd, in december 1990 tegen La Poste heeft ingediend wegens kruissubsidiëring, waardoor volgens haar sprake is van misbruik van een machtspositie ten gunste van Société française de messagerie internationale (SFMI). Deze beschikking is gegeven op een verzoek om heropening van de procedure bij de Commissie, nadat de beschikking van de Commissie van 30 december 1994 tot afwijzing van de aanvankelijke klacht door de gemeenschapsrechter nietig was verklaard (1).
De belangrijkste vraag die in de onderhavige zaak wordt opgeworpen, is nog steeds dezelfde als die welke in de aangehaalde arresten van het Hof en van het Gerecht werd behandeld, namelijk of verweerster haar verplichtingen in het kader van het onderzoek van de klacht is nagekomen. Verzoeksters betogen dat de bestreden beschikking, door de klacht wegens het ontbreken van communautair belang af te wijzen, de rechtsvoorschriften met betrekking tot de beoordeling van het communautair belang heeft geschonden, een tegenstrijdige motivering bevat en blijk geeft van een reeks onjuiste rechtsopvattingen in haar afwijzing van het gedeelte van de klacht betreffende de artikelen 86 EG, 82 EG, 3, lid 1, sub g, EG en 10 EG.
Concreet betogen verzoeksters met name dat de Commissie een onjuiste beoordeling heeft gegeven van de elementen die noodzakelijk zijn bij de definitie van communautair belang, aangezien zij ter rechtvaardiging van haar conclusie betreffende het ontbreken van communautair belang, de ernst en de duur van de in de klacht opgeworpen inbreuken moet beoordelen. Bijgevolg is het niet voldoende uit te maken of de concurrentieverstorende gevolgen voortduren, en te concluderen, zo deze niet voortduren, dat er geen communautair belang bestaat bij voortzetting van het onderzoek van de klacht.
Wat de duur van de inbreuk betreft, komen verzoeksters op tegen het feit dat de Commissie voor de gestelde inbreuken enkel met betrekking tot bijkomstige effecten (ontwikkeling van marktaandelen, ondernemingen die de markt verlaten, prijsgevoeligheid van de vraag, ontbreken van blijvende gevolgen voor de prijzen, enz.) heeft onderzocht of deze voortduren, zonder zich toe te leggen op de voornaamste gevolgen, die van structurele aard zijn, namelijk dat zij SFMI-Chronipost in een positie van marktleider heeft gebracht en in die positie heeft gehandhaafd.
Wat de motivering van de bestreden beschikking betreft, verklaart de Commissie enerzijds dat zij volkomen in staat is om het niveau van kostendekking van La Poste te controleren, hetgeen zowel met betrekking tot artikel 82 EG als met betrekking tot artikel 87 EG de enige berekening is op basis waarvan het bestaan van kruissubsidiëring kan worden vastgesteld, en anderzijds dat zij het niveau van kostendekking van La Poste niet heeft nagegaan ten aanzien van artikel 82 EG, omdat dit een herhaling zou hebben opgeleverd van het werk dat zij zelf moet verrichten voor het onderdeel van de klacht met betrekking tot staatssteun.
Verzoeksters verzetten zich tevens tegen de verklaring van de Commissie dat de aan Chronopost verleende voordelen inzake inklaring en frankering tot het overheidsoptreden van de Franse Staat behoren en niet binnen de werkingssfeer van artikel 82 juncto artikel 86 EG vallen.
(1) Zaken C-119/97 P, UFEX e.a./Commissie (Jurispr. 1999, blz. I-1341), en T-77/95 RV, UFEX e.a./Commissie (Jurispr. 2000, blz. I-2167).