Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62023CJ0174

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 29 juli 2024.
    HJ e.a. tegen Twenty First Capital SAS.
    Verzoek van Cour de cassation om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van wetgevingen – Richtlijn 2011/61/EU – Beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) – Voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening – Artikel 13 – Beloningsregelingen en -praktijken van die beheerders – Werkingssfeer ratione temporis – Artikel 61 – Overgangsbepalingen.
    Zaak C-174/23.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:654

    Voorlopige editie

    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    29 juli 2024 (*)

    „Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van wetgevingen – Richtlijn 2011/61/EU – Beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) – Voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening – Artikel 13 – Beloningsregelingen en -praktijken van die beheerders – Werkingssfeer ratione temporis – Artikel 61 – Overgangsbepalingen”

    In zaak C‑174/23,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 15 maart 2023, ingekomen bij het Hof op 21 maart 2023, in de procedure

    HJ,

    IK,

    LM

    tegen

    Twenty First Capital SAS,

    wijst

    HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, T. von Danwitz, P. G. Xuereb (rapporteur), A. Kumin en I. Ziemele, rechters,

    advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    –        HJ, IK en LM, vertegenwoordigd door R. Froger, avocat,

    –        Twenty First Capital SAS, vertegenwoordigd door G. Perrot, avocat,

    –        de Franse regering, vertegenwoordigd door B. Fodda, E. Leclerc, J. B. Merlin en S. Royon als gemachtigden,

    –        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Auvret, G. Goddin en H. Tserepa-Lacombe als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 februari 2024,

    het navolgende

    Arrest

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13 en artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB 2011, L 174, blz. 1).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen HJ, IK en LM enerzijds en Twenty First Capital SAS (hierna: „vennootschap TFC”) anderzijds over de uitvoering van een overeenkomst die voorziet in door de vennootschap TFC uit te keren beloningen.

     Toepasselijke bepalingen

     Unierecht

    3        In overweging 24 van richtlijn 2011/61 wordt verklaard:

    „Om de mogelijk schadelijke gevolgen van onvolkomen vormgegeven beloningsstructuren voor een goed risicobeheer en een degelijke controle van het risicogedrag van individuele personen aan te pakken, dient in deze richtlijn voor [beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s)] [(hierna: „abi-beheerders”)] een uitdrukkelijke verplichting te worden opgenomen om voor de categorieën van medewerkers wier beroepsactiviteiten hun risicoprofiel materieel beïnvloeden, een beloningsbeleid en een beloningscultuur vast te stellen en in stand te houden die stroken met een deugdelijk en doeltreffend risicobeheer. Tot deze categorieën medewerkers moeten ten minste behoren de hoogste directie, degenen die risico’s nemen en controletaken verrichten, evenals elke werknemer wiens totale beloning hem in dezelfde beloningsschaal plaatst als de hoogste directie en degenen die risico’s nemen.”

    4        Artikel 1 („Onderwerp”) van die richtlijn luidt:

    „Deze richtlijn stelt regels vast voor de vergunningverlening aan, de dagelijkse bedrijfsuitoefening door en de transparantie van [abi-beheerders] die [abi’s] in de [Europese] Unie beheren en/of verhandelen.”

    5        Artikel 4 („Definities”) van die richtlijn bepaalt in lid 1, onder b), dat in de richtlijn onder „abi-beheerders” wordt verstaan „rechtspersonen waarvan de normale werkzaamheden bestaan in het beheren van een of meer abi’s”.

    6        Artikel 6 („Voorwaarden voor toegang tot de werkzaamheden van abi-beheerder”) van richtlijn 2011/61, dat is opgenomen in hoofdstuk II van die richtlijn, met als opschrift „Vergunningverlening aan abi-beheerders”, bepaalt in lid 1 ervan:

    „De lidstaten zorgen ervoor dat abi-beheerders die abi’s beheren, dit enkel kunnen doen als zij over een vergunning krachtens deze richtlijn beschikken.

    Een abi-beheerder die overeenkomstig deze richtlijn een vergunning heeft gekregen, moet te allen tijde aan de vergunningsvoorwaarden van deze richtlijn voldoen.”

    7        In artikel 7 („Vergunningsaanvraag”) van die richtlijn wordt bepaald:

    „1.      De lidstaten verlangen dat de abi-beheerders een vergunning aanvragen bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de abi-beheerder.

    2.      De lidstaten verlangen dat een abi-beheerder die een vergunning aanvraagt, de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat van herkomst de volgende informatie over de abi-beheerder verstrekt:

    [...]

    d)      informatie over het beloningsbeleid en de beloningspraktijken zoals bedoeld in artikel 13;

    [...]”

    8        Artikel 8 („Voorwaarden voor de verlening van een vergunning”) van die richtlijn bepaalt in lid 1 ervan:

    „De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de abi-beheerder verlenen geen vergunning tenzij:

    a)      zij ervan overtuigd zijn dat de abi-beheerder in staat zal zijn om aan de voorwaarden van deze richtlijn te voldoen;

    [...]

    De vergunning is geldig voor alle lidstaten.”

    9        Artikel 12 („Algemene beginselen”) van richtlijn 2011/61 bepaalt in lid 1 ervan:

    „De lidstaten verlangen dat abi-beheerders te allen tijde aan de volgende voorschriften voldoen: Abi-beheerders:

    a)      gaan bij de uitoefening van hun werkzaamheden billijk, loyaal en met de nodige bekwaamheid, zorgvuldigheid en toewijding te werk;

    [...]

    e)      voldoen aan alle voor de uitoefening van hun werkzaamheden geldende voorschriften, zodat ze de belangen van de abi’s in hun beheer of van de beleggers in de door hen beheerde abi’s optimaal kunnen behartigen en de integriteit van de markt bevorderd wordt;

    [...]”

    10      In artikel 13 („Beloning”) van richtlijn 2011/61, dat is opgenomen in hoofdstuk III van de richtlijn, met als opschrift „Voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening door abi-beheerders”, wordt bepaald:

    „1.      De lidstaten schrijven voor dat abi-beheerders voor de categorieën van medewerkers – inclusief de medewerkers die een hogere leidinggevende, risiconemende en controlefunctie uitoefenen, en alle medewerkers wier totale beloning hen in dezelfde beloningsschaal plaatst als de hogere leidinggevende en risiconemende medewerkers – van wie de beroepswerkzaamheden een wezenlijke impact hebben op het risicoprofiel van de abi-beheerders of van de door hen beheerde abi’s, moeten beschikken over beloningsregelingen en -praktijken die in overeenstemming zijn met en bijdragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer en niet aanmoedigen tot het nemen van risico’s die onverenigbaar zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de abi’s in hun beheer.

    De abi-beheerders leggen de beloningsregelingen en -praktijken vast in overeenstemming met bijlage II.

    2.      De ESMA [(Europese Autoriteit voor effecten en markten)] zorgt voor richtsnoeren voor een goed beloningsbeleid die beantwoorden aan bijlage II. [...]”

    11      Artikel 61 („Overgangsbepalingen”) van die richtlijn bepaalt in lid 1 ervan:

    „Abi-beheerders die activiteiten overeenkomstig deze richtlijn verrichten vóór 22 juli 2013, nemen alle nodige maatregelen om aan de uit deze richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen en dienen binnen een jaar na deze datum een vergunningsaanvraag in.”

    12      In artikel 66 („Omzetting”) van die richtlijn wordt bepaald:

    „1.      De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 22 juli 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Zij doen de [Europese] Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen toekomen, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

    2.      De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in lid 1 toe vanaf 22 juli 2013.

    [...]”

    13      Richtlijn 2011/61 is overeenkomstig artikel 70 van deze richtlijn in werking getreden op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie op 1 juli 2011.

     Frans recht

    14      Richtlijn 2011/61 is in Frans recht omgezet bij ordonnance no 2013‑676, du 25 juillet 2013, modifiant le cadre juridique de la gestion d’actifs (besluit met kracht van wet nr. 2013‑676 van 25 juli 2013 tot wijziging van het wettelijk kader voor vermogensbeheer; hierna: „besluit met kracht van wet nr. 2013‑676”) (JORF van 27 juli 2013, tekst nr. 9), die in werking is getreden op 28 juli 2013 en waarbij met name in de code monétaire et financier (monetair en financieel wetboek) een artikel L.533‑22-2 is ingevoerd waarin de bepalingen van artikel 13 van die richtlijn zijn overgenomen.

    15      Artikel 33, I, van besluit met kracht van wet nr. 2013‑676 bevat een overgangsbepaling die luidt als volgt:

    „Beheersmaatschappijen die op de datum van bekendmaking van dit besluit met kracht van wet activiteiten overeenkomstig de daarin vervatte bepalingen verrichten, vragen hun vergunning als vennootschap voor vermogensbeheer in de zin van artikel L. 532‑9 van het monetair en financieel wetboek, zoals gewijzigd bij dit besluit met kracht van wet, aan vóór 22 juli 2014.”

    16      In de toelichting bij décret no 2013‑687, du 25 juillet 2013, pris pour l’application de l’ordonnance no 2013‑676, du 25 juillet 2013, modifiant le cadre juridique de la gestion d’actifs (besluit nr. 2013‑687 van 25 juli 2013 ter uitvoering van besluit met kracht van wet nr. 2013‑676 tot wijziging van het wettelijk kader voor vermogensbeheer) (JORF van 30 juli 2013, tekst nr. 3) wordt het volgende aangegeven: „Inwerkingtreding: beheersmaatschappijen die op de datum van bekendmaking van dit besluit activiteiten overeenkomstig de daarin vermelde bepalingen verrichten, nemen alle nodige maatregelen om aan de bepalingen ervan te voldoen en dienen uiterlijk op 22 juli 2014 een passende vergunningsaanvraag in [...]”.

     Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    17      In maart 2014 heeft de vennootschap R Participations, die was opgericht door HJ en waarvan LM en IK vennoten waren, door middel van een activa/passiva-transactie drie collectieve beleggingsinstellingen die belegden in opkomende markten overgedragen aan de vennootschap T. HJ is in dienst getreden van de vennootschap T.

    18      Om de overname van die activiteiten door de vennootschap TFC te organiseren, heeft HJ met deze vennootschap op 5 juni 2014 een overeenkomst gesloten waarbij deze beloofde hem in dienst te nemen, en op 27 juni 2014 een partnerschapscontract dat voorzag in verschillende beloningen ten gunste van HJ, IK en LM (hierna: „partnerschapscontract”).

    19      Op 24 oktober 2014 heeft de vennootschap T een deel van haar activa en passiva, waaronder de drie in punt 17 van het onderhavige arrest bedoelde collectieve beleggingsinstellingen die belegden in opkomende markten, overgedragen aan de vennootschap TFC.

    20      Op 11 december 2014 is HJ in dienst getreden van de vennootschap TFC als lid van de directie, algemeen directeur en tweede man van deze vennootschap.

    21      Op 24 december 2015 en 6 januari 2016 hebben HJ en IK tegen de vennootschap TFC een vordering ingesteld tot uitvoering van het partnerschapscontract en tot betaling van schadevergoeding. LM heeft vrijwillig in deze procedure geïntervenieerd. De vennootschap TFC heeft in reconventie de nietigheid van het partnerschapscontract gevorderd.

    22      Bij vonnis van 10 januari 2019 heeft de Tribunal de grande instance de Paris (rechter in eerste aanleg Parijs, Frankrijk), nadat die rechter had vastgesteld dat de vennootschap TFC ten minste één abi beheerde, het partnerschapscontract nietig verklaard op grond dat de in die overeenkomst bedongen beloningen niet strookten met artikel L. 533‑22-2 van het monetair en financieel wetboek, en de vorderingen van HJ, IK en LM tot uitvoering van die overeenkomst en tot betaling van schadevergoeding voor de niet-uitvoering ervan afgewezen.

    23      Bij arrest van 8 februari 2021 heeft de cour d’appel de Paris (rechter in tweede aanleg Parijs, Frankrijk) dat vonnis bevestigd.

    24      HJ, IK en LM hebben tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk), de verwijzende rechter.

    25      Die rechter merkt op dat verzoekers in het hoofdgeding aanvoeren dat uit artikel 33, I, van besluit met kracht van wet nr. 2013‑676, zoals uitgelegd in het licht van artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61, volgt dat abi-beheerders vanaf 22 juli 2013, de uiterste datum voor omzetting van die richtlijn, over een termijn van één jaar beschikten om aan de in de nationale wetgeving neergelegde regels inzake de beloningspraktijken van abi’s te voldoen en een vergunningsaanvraag in te dienen. Verzoekers zetten uiteen dat de vennootschap TFC haar vergunning pas op 18 augustus 2014 had verkregen, zodat die regels huns inziens op het tijdstip van sluiting van het partnerschapscontract, te weten 27 juni 2014, niet golden voor die vennootschap en uitsluitend van toepassing waren op de variabele beloningen die zij in 2016 had uitgekeerd over het jaar 2015. Subsidiair voeren zij aan dat die regels op het tijdstip van sluiting van het partnerschapscontract hoe dan ook niet bindend waren.

    26      De verwijzende rechter merkt op dat verzoekers in het hoofdgeding ter ondersteuning van hun analyse zich op drie documenten beroepen.

    27      Ten eerste beroepen verzoekers in het hoofdgeding zich op een door de Commissie in het Engels opgesteld document, met als titel „AIFMD Q&As from the European Commission” [vragen en antwoorden van de Europese Commissie betreffende de Alternative Investment Fund Managers Directive (richtlijn 2011/61)], waaruit blijkt dat „tijdens de overgangsperiode van één jaar van [abi-beheerders] wordt verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de vereisten van de nationale wetgeving tot omzetting van [richtlijn 2011/61]. De verplichting om een vergunning aan te vragen [...] is juridisch bindend, maar aan die verplichting hoeft pas te worden voldaan binnen een jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn. Wat de overige in [richtlijn 2011/61] geformuleerde verplichtingen betreft (zoals [...] de beloning [...]), moet een op de datum van inwerkingtreding van [richtlijn 2011/61] bestaande abi-beheerder gedurende de overgangsperiode alle nodige maatregelen nemen (dat wil zeggen zich tot het uiterste inspannen) om met betrekking tot alle na de inwerkingtreding van die richtlijn (op 22 juli 2013) ondernomen activiteiten aan de [richtlijn] te voldoen. Na die overgangsperiode zijn alle uit [richtlijn 2011/61] voortvloeiende verplichtingen juridisch bindend.”

    28      Ten tweede baseren verzoekers in het hoofdgeding zich op een door ESMA gepubliceerde „lijst met vragen en antwoorden over [richtlijn 2011/61]”, waarin het volgende wordt verduidelijkt:

    „[...] Zodra een onderneming een abi-vergunning heeft verkregen, valt zij onder de beloningsregels van [richtlijn 2011/61] en onder de beloningsrichtsnoeren. Dit betekent dat de desbetreffende regels vanaf de datum van vergunningverlening moeten worden toegepast.

    De regels inzake variabele beloning [...] moeten door de abi-beheerders evenwel worden toegepast bij de berekening van uitkeringen van nieuwe variabele beloningen die zij aan hun geïdentificeerde medewerkers (zoals bepaald in de beloningsrichtsnoeren) toekennen voor prestatieperioden volgend op die waarin zij hun vergunning hebben verkregen. Derhalve moeten de regels inzake variabele beloning van [abi-beheerders] slechts worden toegepast op volledige prestatieperioden en op de eerste volledige prestatieperiode nadat de abi-beheerder een vergunning heeft verkregen.

    Bijvoorbeeld: [...] voor een reeds actieve abi-beheerder waarvan het boekjaar eindigt op 31 december en die een vergunningsaanvraag indient vóór 22 juli 2014 en een vergunning verkrijgt na die datum (ook wanneer de vergunning wordt verkregen na 31 december 2014), moeten de in [richtlijn 2011/61] opgenomen regels inzake variabele beloning worden toegepast voor de berekening van de uitkeringen over boekjaar 2015.”

    29      Ten derde beroepen verzoekers in het hoofdgeding zich op een „Guide AIFM – Rémunération” (handleiding over de AIFM-richtlijn – beloning), gepubliceerd door de Autorité des marchés financiers (AMF), de Franse autoriteit die moet toezien op de bescherming van in financiële producten belegde spaartegoeden, de informatieverstrekking aan beleggers en de goede marktwerking. In die handleiding wordt bepaald:

    „Krachtens artikel 61[, lid 1,] van [richtlijn 2011/61] zullen de op 22 juli 2013 bestaande beheersmaatschappijen één jaar – dat wil zeggen tot en met 22 juli 2014 – de tijd hebben om aan de in [richtlijn 2011/61] geformuleerde verplichtingen te voldoen en om bij hun bevoegde autoriteit een vergunningsaanvraag in te dienen.

    Bijgevolg kunnen er zich drie gevallen voordoen:

    –        beheersmaatschappijen die hun AIFM-vergunning verkrijgen tussen 22 juli 2013 en 31 december 2013: de maatregelen bedoeld in de standpuntbepaling betreffende de AIFM-beloningen zullen van toepassing zijn op boekjaar 2014 (voor de variabele beloningen die worden uitgekeerd in 2015);

    –        beheersmaatschappijen die hun AIFM-vergunning pas tussen 1 januari 2014 en 22 juli 2014 verkrijgen: de maatregelen bedoeld in de standpuntbepaling betreffende de AIFM-beloningen zullen van toepassing zijn op boekjaar 2015 voor de variabele beloningen die worden uitgekeerd in 2016;

    –        voor nieuwe beheersmaatschappijen die hun AIFM-vergunning in jaar N, na 22 juli 2014, verkrijgen, zal vervolgens dezelfde logica worden gevolgd: het eerste boekjaar dat in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de maatregelen waarin de standpuntbepaling betreffende de AIFM-beloningen voorziet, is het jaar N+1 voor de variabele beloningen die in N+2 worden uitgekeerd.”

    30      De verwijzende rechter geeft aan dat artikel L. 533‑22-2 van het monetair en financieel wetboek volgens de vennootschap TFC van toepassing was bij de sluiting van het partnerschapscontract op 27 juni 2014 omdat besluit met kracht van wet nr. 2013‑676 waarbij die bepaling is ingevoerd weliswaar voorziet in een latere datum van inwerkingtreding voor bepaalde omzettingsbepalingen, doch niet voor de bepalingen die abi-beheerders verplichten om voor hun bestuurders beloningsregelingen en -praktijken vast te stellen die „in overeenstemming zijn met [...] een degelijk en doeltreffend risicobeheer”. Voorts betoogt de vennootschap TFC dat zelfs al zou aan abi-beheerders een bepaalde termijn worden gegund om aan de nieuwe bepalingen tot omzetting van richtlijn 2011/61 te voldoen, zij gedurende die termijn geen overeenkomst mogen sluiten die voorziet in een met artikel 13 van die richtlijn strijdige beloning omdat zij volgens artikel 61, lid 1, ervan verplicht zijn „alle nodige maatregelen [te nemen] om aan de uit deze richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen”.

    31      De verwijzende rechter merkt op dat het in punt 27 van het onderhavige arrest bedoelde document van de Commissie erop lijkt te wijzen dat er sprake is van een overgangsperiode van één jaar die eindigt op 21 juli 2014, dat van de abi-beheerders vóór die datum enkel werd verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de vereisten van de nationale wet tot omzetting van richtlijn 2011/61, en dat pas na die datum alle uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen juridisch bindend zijn geworden. Volgens die analyse zou noch de datum van de vergunningsaanvraag, noch die van de verkrijging van de vergunning relevant zijn.

    32      Uit de analysen van ESMA en de AMF lijkt volgens de verwijzende rechter daarentegen voort te vloeien dat een abi-beheerder pas aan de regels inzake de beloningspraktijken van richtlijn 2011/61 moet voldoen vanaf de datum waarop hij de vergunning heeft verkregen, terwijl die regels vóór die vergunningverlening niet op hem van toepassing zijn. Bovendien zouden die regels volgens die analysen pas van toepassing zijn vanaf het begin van het boekjaar dat volgt op de vergunningverlening.

    33      De verwijzende rechter is van oordeel dat bij lezing van artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 geen van de voorgestelde uitleggingen „voor de hand ligt”, temeer daar een andere uitlegging denkbaar is waarbij een onderscheid wordt gemaakt afhankelijk van de vraag of de beloning vóór of na de omzetting van richtlijn 2011/61 in nationaal recht is overeengekomen. In het eerste geval kan worden aangenomen dat moeilijk van de abi-beheerder kan worden geëist om onmiddellijk te tornen aan een beloning die bij de vaststelling ervan geen enkele regel schond, en dat hooguit gedurende een overgangsperiode van hem kan worden verlangd dat hij zich tot het uiterste inspant om aan de nieuwe beloningsvereisten te voldoen. In het tweede geval wordt met de inwerkingtreding van de nationale wetgeving tot omzetting van richtlijn 2011/61 de abi-beheerder mogelijk een onmiddellijk verbod opgelegd om voor de toekomst beloningen overeen te komen die indruisen tegen de inmiddels in werking getreden voorschriften van de richtlijn.

    34      Tegen deze achtergrond heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)       a)       Moeten artikel 13 en artikel 61, lid 1, van [richtlijn 2011/61] aldus worden uitgelegd dat beheerders die activiteiten overeenkomstig deze richtlijn verrichten vóór 22 juli 2013, aan de verplichtingen op het gebied van de beloningsregelingen en -praktijken dienen te voldoen:

    i)       zodra de termijn voor omzetting van genoemde richtlijn is verstreken,

    ii)      vanaf de datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij de richtlijn wordt omgezet in nationaal recht,

    iii)       zodra de in artikel 61, lid 1, van de richtlijn gestelde termijn van een jaar, die afloopt op 21 juli 2014, is verstreken, of

    iv)       vanaf het moment waarop zij overeenkomstig de richtlijn een vergunning als beheerder hebben verkregen?

    b)       Is voor het antwoord op deze vraag beslissend of de door de [abi-beheerder] aan een werknemer of een bestuurder uitgekeerde beloning is overeengekomen vóór dan wel na:

    i)       het verstrijken van de termijn voor omzetting van [richtlijn 2011/61];

    ii)       de datum van inwerkingtreding van de bepalingen waarbij [richtlijn 2011/61] wordt omgezet in nationaal recht;

    iii)       het verstrijken, op 21 juli 2014, van de in artikel 61, lid 1, van [richtlijn 2011/61] gestelde termijn;

    iv)      de datum waarop de [abi-beheerder] zijn vergunning krijgt?

    2)       Mocht uit het antwoord op de eerste vraag volgen dat de [abi-beheerder] na de omzetting van [richtlijn 2011/61] in nationaal recht gedurende een bepaalde periode enkel verplicht is zich tot het uiterste in te spannen om aan de uit de richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen, komt hij deze verplichting dan na wanneer hij gedurende die periode een werknemer in dienst neemt of een bestuurder aanstelt tegen beloningsvoorwaarden die niet stroken met de eisen van de nationale bepaling tot omzetting van artikel 13 van [richtlijn 2011/61]?”

     Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

    35      In hun schriftelijke opmerkingen stellen verzoekers in het hoofdgeding, zij het impliciet, de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing ter discussie met het betoog dat het hoofdgeding ratione materiae niet onder richtlijn 2011/61 valt.

    36      In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arresten van 14 juli 2022, Volkswagen, C‑134/20, EU:C:2022:571, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 11 januari 2024, Nárokuj, C‑755/22, EU:C:2024:10, punt 17).

    37      Bijgevolg geldt voor prejudiciële vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen [arrest van 21 maart 2023, Mercedes-Benz Group (Aansprakelijkheid van fabrikanten van met een manipulatie-instrument uitgeruste voertuigen), C‑100/21, EU:C:2023:229, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    38      In casu hebben de gestelde vragen betrekking op de uitlegging van richtlijn 2011/61. Voorts blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de door verzoekers in het hoofdgeding betwiste feiten van het hoofdgeding in eerste aanleg en in hoger beroep zijn vastgesteld, en de verwijzende rechter heeft verklaard dat een antwoord op die vragen noodzakelijk was om uitspraak te kunnen doen. Ten slotte bevat de verwijzingsbeslissing alle gegevens, feitelijk en rechtens, op basis waarvan een nuttig antwoord op de vragen kan worden gegeven.

    39      Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.

     Beantwoording van de prejudiciële vragen

     Eerste vraag

    40      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen vanaf welk tijdstip de lidstaten verplicht waren om van de abi-beheerders die vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig richtlijn 2011/61 verrichtten, te verlangen dat zij voldeden aan de uit artikel 13 van die richtlijn voortvloeiende verplichtingen op het gebied van de beloningsregelingen en -praktijken.

    41      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 13, lid 1, van richtlijn 2011/61 de lidstaten verplicht voor te schrijven dat abi-beheerders voor bepaalde categorieën van medewerkers beschikken over beloningsregelingen en -praktijken die in overeenstemming zijn met en bijdragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer en die niet aanmoedigen tot het nemen van risico’s die onverenigbaar zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de abi’s in hun beheer.

    42      Artikel 66 van die richtlijn bepaalt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 22 juli 2013 aan die richtlijn te voldoen en dat zij die bepalingen vanaf die datum toepassen.

    43      Artikel 61 van richtlijn 2011/61, met als opschrift „Overgangsbepalingen”, bepaalt in lid 1 evenwel dat abi-beheerders die hun activiteiten verrichten vóór 22 juli 2013 „alle nodige maatregelen [nemen] om aan de uit deze richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen en [...] binnen een jaar na deze datum een vergunningsaanvraag [indienen]”.

    44      Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dat de lidstaten uit hoofde van richtlijn 2011/61 niet verplicht zijn om van die categorie abi-beheerders te verlangen dat zij vanaf 22 juli 2013 voldoen aan artikel 13, lid 1, van die richtlijn.

    45      Uit de bewoordingen van artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 alleen kan echter niet worden afgeleid op welke datum de verplichtingen van artikel 13, lid 1, van die richtlijn, zoals omgezet in het nationale recht, bindend zijn geworden voor die abi-beheerders, aangezien uit die bewoordingen voortvloeit dat die datum zowel de datum kon zijn van het verstrijken van de in die bepaling vastgestelde termijn van één jaar na 22 juli 2013 als de datum van verkrijging van de vergunning als abi-beheerder waarnaar die bepaling verwijst.

    46      Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen en het oogmerk van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 7 maart 2024, IAB Europe, C‑604/22, EU:C:2024:214, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    47      Wat de context van artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 betreft, moet er, gelet op het feit dat die bepaling voor de indiening van een vergunningsaanvraag door de betrokken abi-beheerders voorziet in een termijn van één jaar na 22 juli 2013, in het bijzonder rekening worden gehouden met de bepalingen van die richtlijn die zien op de vergunning en die met name zijn opgenomen in de artikelen 6 tot en met 8 van de richtlijn.

    48      In artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/61 wordt bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat abi-beheerders die abi’s beheren, dit enkel kunnen doen als zij over een vergunning krachtens die richtlijn beschikken, alsook dat een abi-beheerder die overeenkomstig die richtlijn een vergunning heeft gekregen, te allen tijde aan de vergunningsvoorwaarden van die richtlijn moet voldoen.

    49      In artikel 7, lid 2, onder d), van richtlijn 2011/61 wordt bepaald dat de informatie die abi-beheerders ter verkrijging van hun vergunning aan de bevoegde autoriteiten moeten verstrekken, onder meer de informatie omvat over het beloningsbeleid en de beloningspraktijken zoals bedoeld in artikel 13 van die richtlijn.

    50      Ten slotte blijkt uit artikel 8, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/61 dat de aangevraagde vergunning slechts wordt verleend indien de bevoegde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de betrokken abi-beheerder in staat zal zijn om aan de voorwaarden van die richtlijn te voldoen.

    51      Uit die bepalingen volgt ten eerste dat voor de uitoefening van de werkzaamheden van abi-beheerder een vergunning is vereist, ten tweede dat die vergunning slechts wordt verleend indien de bevoegde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de betrokken abi-beheerder, gelet op de informatie die hij hun in zijn vergunningsaanvraag heeft verstrekt, aan de verplichtingen van richtlijn 2011/61 kan voldoen, en ten derde dat die abi-beheerder, zodra de vergunning is verleend, te allen tijde aan die verplichtingen moet voldoen, dus ook aan die welke voortvloeien uit artikel 13 van die richtlijn. De datum van vergunningverlening is in het kader van richtlijn 2011/61 dan ook van groot belang.

    52      Aangezien artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 uitdrukkelijk bepaalt dat abi-beheerders die reeds vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig deze richtlijn verrichten binnen een jaar na die datum een vergunningsaanvraag moeten indienen, dient die bepaling, gelezen in samenhang met de artikelen 6 tot en met 8 van die richtlijn, aldus te worden uitgelegd dat die abi-beheerders pas vanaf de datum van verkrijging van hun vergunning ten volle aan de verplichtingen van die richtlijn zoals omgezet in het nationale recht moesten voldoen, met name wat hun beloningsregelingen en -praktijken betreft, met dien verstande dat zij binnen één jaar na 22 juli 2013 een vergunningsaanvraag moesten indienen.

    53      Die uitlegging vindt steun in de doelstellingen van richtlijn 2011/61.

    54      Uit de rechtspraak blijkt dat die doelstellingen, zoals wordt bevestigd in overweging 24 van richtlijn 2011/61, erin bestaan om ten eerste beleggers te beschermen, met name wanneer hun belangen, zowel wat risico als wat beleggingsbeslissingen op de lange termijn betreft, in conflict kunnen komen met die van de abi-beheerders, en ten tweede de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen. Met de in richtlijn 2011/61 geregelde beloningsregelingen en -praktijken wordt beoogd om bij te dragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer en niet aan te moedigen tot het nemen van risico’s die onverenigbaar zijn met het risicoprofiel, het reglement of de statuten van de abi’s (zie in die zin arrest van 1 augustus 2022, HOLD Alapkezelő, C‑352/20, EU:C:2022:606, punten 52 en 54).

    55      Ofschoon die doelstellingen uiteraard gelden voor de activiteiten van alle abi-beheerders, dient er tevens aan te worden herinnerd dat richtlijn 2011/61 met betrekking tot reeds vóór 22 juli 2013 actieve abi-beheerders uitdrukkelijk voorziet in een overgangsperiode die is bedoeld om hen extra tijd te geven om zich te kunnen aanpassen aan de bij die richtlijn ingevoerde vereisten en „alle nodige maatregelen [te nemen] om aan de uit [die] richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen”.

    56      Wat de eventuele relevantie van de datum waarop de beloning is overeengekomen betreft, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat een nieuwe rechtsregel van toepassing is vanaf de inwerkingtreding van de handeling waarbij hij is ingevoerd, en dat een dergelijke regel weliswaar niet van toepassing is op rechtssituaties die zijn ontstaan en definitief zijn verworven onder het oude recht, maar wel op de toekomstige gevolgen daarvan en op nieuwe rechtssituaties. Dit ligt slechts anders, onder voorbehoud van het beginsel dat rechtshandelingen geen terugwerkende kracht hebben, wanneer de nieuwe regel gepaard gaat met bijzondere bepalingen die specifiek de voorwaarden voor toepassing ratione temporis ervan vastleggen [arrest van 13 juli 2023, Banco Santander (Verwijzing naar een officiële index), C‑265/22, EU:C:2023:578, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    57      In casu gaat de nieuwe regel gepaard met bijzondere bepalingen die specifiek de voorwaarden voor toepassing ratione temporis ervan vastleggen, te weten artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61. Aangezien het partnerschapscontract op 27 juni 2014 is gesloten en die overeenkomst op de datum waarop de vennootschap TFC haar vergunning heeft verkregen, te weten 18 augustus 2014, nog steeds van kracht was en voorzag in diverse beloningen aan HJ, IK en LM, is het – onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties – voorts zo dat de rechtssituatie niet is verworven, maar gevolgen is blijven sorteren.

    58      Hieruit volgt dat de datum waarop de uit die overeenkomst voortvloeiende beloning is overeengekomen, irrelevant is voor het antwoord op de eerste vraag, temeer daar de Uniewetgever, met de overgangsperiode van artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61, juist voor abi-beheerders die activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichten vóór 22 juli 2013 heeft voorzien in de mogelijkheid om zich geleidelijk aan de vereisten van die richtlijn aan te passen.

    59      Anders dan verzoekers in het hoofdgeding in hun schriftelijke opmerkingen stellen, strookt die uitlegging eveneens met het rechtszekerheidsbeginsel, dat zich volgens de rechtspraak ertegen verzet dat een nieuwe rechtsregel met terugwerkende kracht wordt toegepast, namelijk op een situatie die vóór de inwerkingtreding ervan is ontstaan, en dat verlangt dat elke feitelijke situatie in de regel behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel wordt beoordeeld volgens de op het desbetreffende tijdstip geldende bepalingen (zie in die zin arrest van 25 januari 2022, VYSOČINA WIND, C‑181/20, EU:C:2022:51, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien sluit die uitlegging, zoals de advocaat-generaal in punt 77 van zijn conclusie heeft opgemerkt, aan bij die van ESMA. Die autoriteit zorgt overeenkomstig artikel 13, lid 2, van richtlijn 2011/61 voor richtsnoeren voor een goed beloningsbeleid die beantwoorden aan bijlage II bij die richtlijn, en heeft in de door haar aan het publiek beschikbaar gestelde informatie waar in punt 28 van het onderhavige arrest naar is verwezen, uitdrukkelijk verklaard dat de beloningsregels van die richtlijn en de daarop betrekking hebbende richtsnoeren van toepassing zijn op abi-beheerders vanaf de datum waarop hun vergunning is verkregen.

    60      Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht waren van abi-beheerders die vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichtten, te verlangen dat zij vanaf de datum waarop zij hun vergunning verkregen ten volle voldeden aan de uit artikel 13, lid 1, van die richtlijn voortvloeiende verplichtingen op het gebied van de beloningsregelingen en -praktijken, met dien verstande dat zij binnen één jaar na 22 juli 2013 een vergunningsaanvraag moesten indienen.

     Tweede vraag

    61      Gelet op het antwoord op de eerste vraag moet worden aangenomen dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag in wezen wenst te vernemen of een abi-beheerder die in de periode van 22 juli 2013 tot de datum van verkrijging van de vergunning een werknemer in dienst neemt of een bestuurder aanstelt tegen beloningsvoorwaarden die niet stroken met de eisen van de nationale bepaling tot omzetting van artikel 13 van richtlijn 2011/61 in het nationale recht, kan worden geacht alle nodige maatregelen te nemen om aan de uit die richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen in de zin van artikel 61 ervan.

    62      De verwijzende rechter vraagt zich dus in wezen af welke de strekking is van de in artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 gehanteerde formulering dat een dergelijke abi-beheerder gedurende de in die bepaling genoemde overgangsperiode „alle nodige maatregelen [nemen] om aan de uit [die] richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen” wat betreft de beloningsregelingen en -praktijken als bedoeld in artikel 13 van die richtlijn.

    63      Zoals ten eerste in punt 51 van het onderhavige arrest is opgemerkt, wordt een vergunning slechts verleend indien de bevoegde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat de betrokken abi-beheerder, gelet op de informatie die hij hun in zijn vergunningsaanvraag heeft verstrekt, in staat is om aan de verplichtingen van richtlijn 2011/61 te voldoen. Op het tijdstip van de vergunningverlening moet die abi-beheerder immers over beloningsregelingen en -praktijken beschikken die beantwoorden aan de vereisten van artikel 13, lid 1, van die richtlijn, zoals omgezet in het nationale recht. Bovendien moet die abi-beheerder, zodra de vergunning is verleend, die vereisten, met inbegrip van die welke voortvloeien uit artikel 13 van die richtlijn, te allen tijde in acht nemen.      

    64      Ten tweede volgt uit punt 58 van het onderhavige arrest dat de in artikel 61 van richtlijn 2011/61 genoemde overgangsperiode tot doel heeft de betrokken abi-beheerders in staat te stellen zich geleidelijk aan de vereisten van richtlijn 2011/61 aan te passen.

    65      Ter waarborging van de nuttige werking van richtlijn 2011/61 moet evenwel worden geoordeeld dat de lidstaten er gedurende de in artikel 61, lid 1, van die richtlijn genoemde overgangsperiode van één jaar weliswaar voor moesten zorgen dat abi-beheerders die reeds vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichtten, alle nodige maatregelen namen om aan de uit die richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen, maar dat dit niet wegneemt dat die lidstaten er ook voor moesten zorgen dat die abi-beheerders zich onthielden van maatregelen waarmee de verwezenlijking van het door die richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kon worden gebracht.

    66      Derhalve dient te worden geoordeeld dat de uitdrukking „alle nodige maatregelen [nemen] om aan de uit deze richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen” in de zin van die bepaling aldus moet worden uitgelegd dat zij voor abi-beheerders die vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichten impliceert dat zij zich moeten onthouden van maatregelen waarmee de verwezenlijking van de doelstelling van richtlijn 2011/61 ernstig in gevaar kan worden gebracht.

    67      Gelet op een en ander dient op de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61 aldus moet worden uitgelegd dat de uitdrukking „alle nodige maatregelen [nemen] om aan de uit deze richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen” voor abi-beheerders die vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichten impliceert dat zij zich moeten onthouden van maatregelen waarmee de verwezenlijking van de doelstelling van die richtlijn ernstig in gevaar kan worden gebracht.

     Kosten

    68      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

    1)      Artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010

    moet aldus worden uitgelegd dat

    de lidstaten verplicht waren om van beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) die vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichtten, te verlangen dat zij vanaf de datum waarop zij hun vergunning verkregen ten volle voldeden aan de uit artikel 13, lid 1, van die richtlijn voortvloeiende verplichtingen op het gebied van de beloningsregelingen en -praktijken, met dien verstande dat zij binnen één jaar na 22 juli 2013 een vergunningsaanvraag moesten indienen.

    2)      Artikel 61, lid 1, van richtlijn 2011/61

    moet aldus worden uitgelegd dat

    de uitdrukking „alle nodige maatregelen [nemen] om aan de uit deze richtlijn voortvloeiende nationale wetgeving te voldoen” voor abi-beheerders die vóór 22 juli 2013 activiteiten overeenkomstig die richtlijn verrichten impliceert dat zij zich moeten onthouden van maatregelen waarmee de verwezenlijking van de doelstelling van die richtlijn ernstig in gevaar kan worden gebracht.

    ondertekeningen


    *      Procestaal: Frans.

    Top