This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62023CJ0041
Judgment of the Court (Sixth Chamber) of 27 June 2024.#AV and Others v Ministero della Giustizia.#Request for a preliminary ruling from the Consiglio di Stato.#Reference for a preliminary ruling – Social policy – Framework agreement on fixed-term work concluded by ETUC, UNICE and CEEP – Clauses 2 and 4 – Principle of non-discrimination – Equal treatment in employment and occupation – Honorary members of the judiciary and ordinary members of the judiciary – Clause 5 – Measures intended to penalise improper use of fixed-term contracts – Directive 2003/88/EC – Article 7 – Paid annual leave.#Case C-41/23.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 juni 2024.
AV e.a. tegen Ministero della Giustizia.
Verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 2 en 4 – Non-discriminatiebeginsel – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Honoraire magistraten en gewone magistraten – Clausule 5 – Maatregelen ter bestraffing van misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 7 – Jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
Zaak C-41/23.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 27 juni 2024.
AV e.a. tegen Ministero della Giustizia.
Verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 2 en 4 – Non-discriminatiebeginsel – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Honoraire magistraten en gewone magistraten – Clausule 5 – Maatregelen ter bestraffing van misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 7 – Jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
Zaak C-41/23.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:554
*A9* Consiglio di Stato, sezione Settima, ordinanza del 26/01/2023 (00906/2023 ; 09999/2021)
Voorlopige editie
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
27 juni 2024 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 2 en 4 – Non-discriminatiebeginsel – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Honoraire magistraten en gewone magistraten – Clausule 5 – Maatregelen ter bestraffing van misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 2003/88/EG – Artikel 7 – Jaarlijkse vakantie met behoud van loon”
In zaak C‑41/23 Peigli (i),
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 26 januari 2023, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure
AV,
BT,
CV,
DW
tegen
Ministero della Giustizia,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur), president van de Eerste kamer, waarnemend rechter van de Zesde kamer, en I. Ziemele, rechter,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– AV, BT, CV en DW, vertegenwoordigd door G. Graziani en C. Ingrillì, avvocati,
– de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door E. De Bonis en F. Sclafani, avvocati dello Stato,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Recchia en F. van Schaik als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9) en van clausules 4 en 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de honoraire magistraten AV, BT, CV en DW, enerzijds, en het Ministero della Giustizia (ministerie van Justitie, Italië), anderzijds, over het verzoek van deze magistraten om dezelfde economische en juridische behandeling te verkrijgen als gewone magistraten.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Raamovereenkomst
3 Clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst, met het opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt:
„Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.”
4 Clausule 4 („Non-discriminatiebeginsel”) van de raamovereenkomst luidt:
„1. Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
2. Wanneer zulks passend is, wordt het ‚pro rata temporis’-beginsel toegepast.
[...]”
5 Clausule 5 („Maatregelen ter voorkoming van misbruik”) van de raamovereenkomst luidt als volgt:
„1. Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:
a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;
b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;
c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.
2. De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:
a) als ‚opeenvolgend’ worden beschouwd;
b) geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.”
Richtlijn 2003/88
6 Artikel 7 van richtlijn 2003/88 draagt het opschrift „Jaarlijkse vakantie” en bepaalt:
„1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.
2. De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.”
Italiaans recht
7 Artikel 106 van de Italiaanse grondwet bepaalt:
„Magistraten worden benoemd op basis van een vergelijkend onderzoek.
Volgens de wet op de rechterlijke organisatie kunnen – ook via verkiezingen – honoraire magistraten worden aangesteld voor alle taken die door alleensprekende rechters worden uitgeoefend.
[...]”
8 Regio decreto n. 12 – Ordinamento giudiziario (koninklijk besluit nr. 12 op de rechterlijke organisatie) van 30 januari 1941 (GURI nr. 28 van 4 februari 1941), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „koninklijk besluit nr. 12”), bepaalde in artikel 4, leden 1 en 2:
„1. De rechterlijke macht bestaat uit de auditeurs [magistraten in opleiding], de rechters van alle niveaus van rechtbanken en gerechtshoven alsmede de magistraten van het openbaar ministerie.
2. Als honoraire magistraten behoren tot de rechterlijke macht: de verzoeningsrechters, de plaatsvervangende verzoeningsrechters, de honoraire rechters van de rechtbanken, de hulpofficieren van justitie, de deskundigen van de gewone rechtbank en van de jeugdafdeling van het gerechtshof en bovendien de assessoren van het hof van cassatie en de deskundigen van het arbeidshof in de uitoefening van hun gerechtelijke taken.”
9 Artikel 42 bis van dit besluit bepaalde dat „[h]onoraire rechters kunnen zijn aangesloten bij een gewone rechtbank”.
10 Artikel 42 ter van dat besluit luidde:
„De honoraire rechters bij de rechtbank worden benoemd bij besluit van de minister van Justitie, overeenkomstig het besluit van de hoge raad voor de magistratuur, op voordracht van de territoriaal bevoegde raad van justitie in de samenstelling als bedoeld in artikel 4, lid 1, van [legge n. 374 – Istituzione del giudice di pace (wet nr. 374 betreffende de invoering van het ambt van vrederechter) van 21 november 1991 (GURI nr. 278 van 27 november 1991)]”.
11 Artikel 42 quinquies van koninklijk besluit nr. 12 bepaalde dat „de benoeming tot honorair rechter bij de rechtbank geldt voor drie jaar” en dat „de ambtsdrager na het verstrijken van deze termijn slechts eenmaal kan worden herbenoemd”. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat er bij een reeks vanaf 2005 vastgestelde bepalingen is afgeweken van de mogelijkheid om honoraire rechters slechts eenmaal te herbenoemen.
12 Artikel 42 sexies van dit besluit luidde:
„De honoraire rechter beëindigt zijn ambt:
a) wanneer hij de leeftijd van 72 jaar bereikt;
b) bij het verstrijken van de termijn waarvoor hij is benoemd of herbenoemd;
[...]”
13 Artikel 42 septies van dat besluit bepaalde:
„De honoraire rechter bij de rechtbank moet zich mutatis mutandis houden aan de verplichtingen die voor gewone rechters [en officieren van justitie] gelden. De honoraire rechter kan alleen aanspraak maken op vergoedingen en andere rechten die uitdrukkelijk bij wet zijn toegekend met betrekking tot specifiek de honoraire dienstverhouding.”
14 Artikel 42 bis van voornoemd besluit luidde als volgt:
„De gewone en honoraire rechters bij de gewone rechtbank oefenen de gerechtelijke werkzaamheden uit die hun worden toevertrouwd door de voorzitter van de rechtbank of, indien de rechtbank uit kamers bestaat, door de voorzitter of een andere magistraat die de kamer voorzit.
De honoraire rechters bij de rechtbank kunnen geen zitting houden, behalve wanneer de gewone rechters verhinderd zijn of er onvoldoende gewone rechters zijn.
In het kader van de in de eerste alinea bedoelde wijzen van toekenning van bevoegdheden, moet het criterium worden toegepast dat honoraire rechters niet worden belast met:
a) in burgerlijke zaken, de behandeling van procedures inzake inbeslagneming en bezit, met uitzondering van vorderingen die in de loop van het hoofdgeding of de verzoekschriftprocedure zijn ingediend;
b) in strafzaken, de taken van de rechter die is belast met het strafrechtelijk onderzoek en die van de rechter ter voorlopige terechtzitting, alsmede de behandeling van andere procedures dan die bedoeld in artikel 550 van het wetboek van strafvordering.”
15 Artikel 71 van koninklijk besluit nr. 12 bepaalde:
„Honoraire magistraten kunnen als hulpofficier van justitie worden aangesteld bij de parketten van de Republiek bij de gewone rechtbanken, voor de uitoefening van de in artikel 72 genoemde taken en de andere taken die hun speciaal bij wet zijn toebedeeld.
De honoraire hulpofficieren van justitie worden benoemd op dezelfde wijze als honoraire rechters bij rechtbanken. De artikelen 42 ter, 42 quater, 42 quinquies en 42 sexies zijn op hen van toepassing.”
16 Artikel 72 van dit besluit luidde:
„In procedures waarin de rechtbank uitspraak doet in enkelvoudige kamer, kunnen de taken van het openbaar ministerie bij wijze van volmacht van de procureur van de Republiek bij de gewone rechtbank worden uitgeoefend:
a) ter terechtzitting, door gerechtsauditeurs, door bij de bevoegde dienst aangestelde honoraire hulpofficieren van justitie, door personeelsleden die maximaal twee jaar gepensioneerd zijn en in de laatste vijf jaar als hulpofficier van justitie hebben gewerkt, of door afgestudeerde juristen die zijn ingeschreven in het tweede jaar van de tweejarige specialisatieopleiding voor juridische beroepen bedoeld in artikel 16 van [decreto legislativo n. 398 – Modifica alla disciplina del concorso per uditore giudiziario e norme sulle scuole di specializzazione per le professioni legali, a norma dell’articolo 17, commi 113 e 114, della legge 15 maggio 1997, n. 127 (wetsbesluit nr. 398 houdende wijziging van de regels voor het vergelijkend onderzoek voor gerechtsauditeurs en de regels voor specialisatieopleidingen voor juridische beroepen, overeenkomstig artikel 17, leden 113 en 114, van wet nr. 127) van 15 mei 1997 (GURI nr. 269 van 18 november 1997)];
b) tijdens de terechtzitting ter bekrachtiging van de aanhouding of detentie, door gerechtsauditeurs die een stage van ten minste zes maanden hebben volbracht, en, uitsluitend voor de bekrachtiging van de aanhouding in een snelrechtprocedure, door honoraire hulpofficieren van justitie die sinds ten minste zes maanden bij de betrokken dienst zijn aangesteld;
c) voor het verzoek tot uitvaardiging van een strafrechtelijke veroordeling op grond van artikel 459, lid 1, en artikel 565 van het wetboek van strafvordering, door bij de bevoegde dienst aangestelde honoraire hulpofficieren van justitie;
d) in de raadkamerprocedures bedoeld in artikel 127 van het wetboek van strafvordering, behoudens het bepaalde onder b), in de executieprocedures met het oog op interventie bedoeld in artikel 655, lid 2, van dat wetboek, en in de procedures tot verzet tegen de beschikking van het openbaar ministerie houdende vaststelling van de vergoeding van deskundigen, technische adviseurs en vertalers overeenkomstig artikel 11 van [legge n. 319 – Compensi spettanti ai periti, ai consulenti tecnici, interpreti e traduttori per le operazioni eseguite a richiesta dell’autorità giudiziaria (wet nr. 319 inzake de vergoeding die aan deskundigen, technische adviseurs, tolken en vertalers is verschuldigd voor de op verzoek van de gerechtelijke autoriteit verrichte werkzaamheden) van 8 juli 1980 (GURI nr. 192 van 15 juli 1980)], door bij de bevoegde dienst aangestelde honoraire hulpofficieren van justitie;
e) in burgerlijke zaken, door gerechtsauditeurs, door bij de bevoegde dienst aangestelde honoraire hulpofficieren van justitie of door de onder a) bedoelde houders van een diploma in de rechten.
In strafzaken wordt ook het criterium toegepast dat de taken van de openbaar aanklager niet worden gedelegeerd in procedures met betrekking tot andere stafbare feiten dan die waarvoor de vervolging wordt ingesteld bij dagvaarding overeenkomstig artikel 550 van het wetboek van strafvordering.”
17 Bij decreto legislativo n. 116 – Riforma organica della magistratura onoraria e altre disposizioni sui giudici di pace, nonché disciplina transitoria relativa ai magistrati onorari in servizio, a norma della legge 28 aprile 2016, n. 57 (wetsbesluit nr. 116 houdende hervorming van de organisatiestructuur van het ambt van honorair magistraat en andere bepalingen inzake vrederechters, evenals overgangsregelingen voor honoraire magistraten in actieve dienst, ter uitvoering van wet nr. 57 van 28 april 2016) van 13 juli 2017 (GURI nr. 177 van 31 juli 2017, blz. 1; hierna: „wetsbesluit nr. 116”) heeft de Italiaanse wetgever de in de punten 8 tot en met 16 van dit arrest weergegeven bepalingen van koninklijk besluit nr. 12 ingetrokken.
18 Artikel 29 van wetsbesluit nr. 116, zoals gewijzigd bij legge n. 234 – Bilancio di previsione dello Stato per l’anno finanziario 2022 e bilancio pluriennale per il triennio 2022‑2024 (wet nr. 234 betreffende de staatsbegroting voor begrotingsjaar 2022 en de meerjarenbegroting voor 2022‑2024) van 30 december 2021 (GURI nr. 310 van 31 december 2021, blz. 1), luidt:
„1. De aanstelling van honoraire magistraten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit met kracht van wet reeds in dienst zijn, kan op verzoek worden bevestigd tot de leeftijd van 70 jaar is bereikt.
2. Honoraire magistraten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds in dienst zijn en wier aanstelling niet wordt verlengd – zowel in het geval dat geen verzoek is ingediend als in het geval dat de in lid 3 bedoelde beoordelingsprocedure niet met goed gevolg is doorlopen – hebben, onverminderd hun recht om te weigeren, recht op een vergoeding van respectievelijk 2 500 EUR bruto voor elk dienstjaar waarin zij ten minste 80 dagen terechtzittingen hebben gehouden, en 1 500 EUR bruto voor elk dienstjaar waarin zij minder dan 80 dagen terechtzittingen hebben gehouden, en hoe dan ook niet meer dan 50 000 EUR bruto per persoon. Voor de berekening van de voor de voorafgaande periode verschuldigde vergoeding wordt een dienstverband van meer dan zes maanden gelijkgesteld met een jaar. De ontvangst van de vergoeding houdt in dat wordt afgezien van alle verdere rechten van welke aard dan ook die voortvloeien uit de eerder verrichte werkzaamheden als honorair rechter [of officier van justitie].
3. Met het oog op de in lid 1 bedoelde verlenging organiseert de hoge raad voor de magistratuur bij besluit drie afzonderlijke evaluatieprocedures, die jaarlijks zullen plaatsvinden in de driejarige periode 2022‑2024. Zij betreffen de honoraire magistraten die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk:
a) meer dan 16 jaar in dienst zijn;
b) tussen 12 en 16 jaar in dienst zijn;
c) minder dan 12 jaar in dienst zijn.
[...]
5. Door indiening van het verzoek tot deelname aan de in lid 3 bedoelde evaluatieprocedures wordt afgezien van alle verdere rechten van welke aard dan ook die voortvloeien uit de eerdere arbeidsverhouding als honorair magistraat, met uitzondering van het recht op de in lid 2 bedoelde vergoeding indien er geen verlenging plaatsvindt.
[...]”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
19 AV, BT, CV en DW zijn Italiaanse honoraire magistraten. Deze categorie magistraten bestaat uit juristen die naast hun voornaamste beroepsactiviteit voor een in theorie beperkte periode gerechtelijke taken uitoefenen en die geen lid zijn van de rechterlijke macht. Verzoekers voeren in het bijzonder de functies van procuratore onorario aggiunto (honoraire hulpofficier van justitie) en giudice onorario (honoraire rechter) uit.
20 Al oefenen zij deze functies reeds meer dan 16 jaar uit, hebben zij op 23 maart 2016 beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (bestuursrechter in eerste aanleg Latium, Italië), de rechter in eerste aanleg in het hoofdgeding, bij wie zij met name hebben gevorderd dat hun dezelfde economische en juridische behandeling wordt toegekend als die welke voor gewone magistraten geldt.
21 Deze rechter heeft dit beroep verworpen bij uitspraak van 1 september 2021, waarna verzoekers in het hoofdgeding hoger beroep hebben ingesteld bij de verwijzende rechter, de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië).
22 De verwijzende rechter merkt ten eerste op dat de voor gewone magistraten geldende regeling niet automatisch kan worden toegepast op honoraire magistraten, wegens de verschillen die voortvloeien uit koninklijk besluit nr. 12 met betrekking tot de taken en de arbeidsvoorwaarden van deze magistraten alsmede de aard van de verhouding tussen hen en de overheid.
23 In het bijzonder verschilt de situatie van honoraire magistraten op een aantal wezenlijke punten van die van gewone magistraten, te wezen hun wijze van aanwerving, het niet-exclusieve en niet-continue karakter van hun gerechtelijke activiteit, de regeling inzake onverenigbare activiteiten, de duur van de arbeidsverhouding, de grenzen van hun gerechtelijke activiteit, hun bezoldigings- en socialezekerheidsstelsel en de aard van hun betrekkingen met de overheid.
24 Ten tweede merkt de verwijzende rechter evenwel op dat honoraire magistraten daadwerkelijke prestaties leveren die niet louter marginaal of bijkomstig zijn en waarvoor zij vergoedingen met het karakter van een bezoldiging ontvangen, zodat zij volgens de rechtspraak van het Hof vallen onder het begrip „werknemer met een contract voor bepaalde tijd” in de zin van clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst.
25 In dit verband twijfelt deze rechter of de regeling die van toepassing is op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde honoraire magistraten verenigbaar is met het Unierecht, aangezien, ten eerste, deze regeling die magistraten het genot van het recht op betaald verlof en iedere vorm van sociale zekerheid ontneemt.
26 Ten tweede twijfelt de verwijzende rechter over de verenigbaarheid van die regeling met het Unierecht omdat verschillende van artikel 42 quinquies van koninklijk besluit nr. 12 afwijkende nationale wetgevingshandelingen het mogelijk hebben gemaakt om de arbeidsverhouding van honoraire magistraten achtereenvolgens te vernieuwen en aldus de duur van hun arbeidsverhouding te verlengen. Hij vraagt zich in het bijzonder af of de redenen die de Italiaanse wetgever heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van de opeenvolgende vernieuwingen van de arbeidsverhoudingen van deze magistraten, te weten met name de noodzaak om de structurele hervorming van de honoraire magistratuur af te wachten en in de tussentijd de continuïteit van de rechtsbedeling te waarborgen, kunnen worden aangemerkt als objectieve redenen in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst. In deze context vraagt de verwijzende rechter zich ook af of rekening moet worden gehouden met de compenserende voordelige gevolgen die de afwijkingen van de regel van 42 quinquies van koninklijk besluit nr. 12 voor de betrokkenen hebben meegebracht, aangezien deze afwijkingen ertoe hebben geleid dat de ambtstermijn van honoraire magistraten nagenoeg automatisch is verlengd.
27 Tegen deze achtergrond heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Moeten artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 4 van de raamovereenkomst [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan honoraire rechters en honoraire [hulpofficieren van justitie] geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties en evenmin op verplichte sociale zekerheid en verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten?
2) Moet clausule 5 van de raamovereenkomst [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aanstelling voor bepaalde tijd van honoraire rechters – die kan worden gekwalificeerd als een dienstverhouding en niet als een arbeidsverhouding als werknemer van een overheidsinstantie, en die berust op een eerste benoeming met de mogelijkheid van één enkele herbenoeming – krachtens nationale wetten meerdere malen kan worden verlengd, zonder dat is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties noch in de mogelijkheid om die dienstverhouding om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als werknemer van een overheidsinstantie, in feitelijke omstandigheden die op juridisch vlak compenserende voordelige gevolgen voor de betrokkenen kunnen hebben gehad, aangezien hun termijn praktisch automatisch is verlengd?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Ontvankelijkheid
28 Volgens de Italiaanse regering zijn de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk.
29 Met betrekking tot de eerste vraag benadrukt deze regering dat de Consiglio di Stato in de verwijzingsbeslissing aangeeft dat het verschil in behandeling tussen gewone magistraten en honoraire magistraten, wat het recht op vakantie met behoud van loon en het recht op een stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten betreft, is opgeheven met de inwerkingtreding van wetsbesluit nr. 116 en dat mogelijk is voldaan aan de voorwaarden voor analoge toepassing van dit wetsbesluit op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde betrekkingen.
30 De Consiglio di Stato had de mogelijkheid om wetsbesluit nr. 116 naar analogie toe te passen in het hoofdgeding grondiger moeten onderzoeken alvorens het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken. De loutere verwijzing naar deze mogelijke toepasselijkheid maakt het immers niet mogelijk om het verband te begrijpen dat volgens die rechter bestaat tussen de aangevoerde Unierechtelijke bepalingen en de relevante bepalingen van Italiaans recht.
31 Wat de tweede vraag betreft, is de Italiaanse regering van mening dat de verwijzende rechter, alvorens het Hof de onderhavige prejudiciële verwijzing voor te leggen, rekening had moeten houden met de stabilisering van de arbeidsverhouding van honoraire magistraten als gevolg van de wijziging van artikel 29 van wetsbesluit nr. 116. Deze stabilisering brengt de Italiaanse wetgeving met betrekking tot honoraire magistraten in overeenstemming met clausules 4 en 5 van de raamovereenkomst, waardoor de tweede vraag hypothetisch van aard is.
32 In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, rekening houdend met de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen, waarbij voor deze vragen een vermoeden van relevantie geldt. Wanneer de gestelde vraag betrekking heeft op de uitlegging of de geldigheid van een regel van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden, tenzij de gevraagde uitlegging kennelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vraag (arrest van 27 april 2023, AxFina Hungary, C‑705/21, EU:C:2023:352, punt 27).
33 Voorts is in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU, die berust op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en die van het Hof, de nationale rechter bij uitsluiting bevoegd om het nationale recht uit te leggen en toe te passen, terwijl het Hof uitsluitend bevoegd is om zich over de uitlegging of de rechtsgeldigheid van een rechtsvoorschrift van de Unie uit te spreken op basis van de door de nationale rechterlijke instantie omschreven feiten (arrest van 27 april 2023, AxFina Hungary, C‑705/21, EU:C:2023:352, punt 28).
34 In casu moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter de feitelijke en juridische context van de prejudiciële vragen duidelijk heeft uiteengezet, in het kader van een geding dat niet hypothetisch of fictief lijkt te zijn. Bovendien heeft hij uitdrukkelijk opgemerkt dat wetsbesluit nr. 116 ratione temporis niet van toepassing is op het hoofdgeding.
35 Voorts staat het overeenkomstig de in de punten 32 en 33 van dit arrest aangehaalde rechtspraak niet aan het Hof om te beoordelen of de verwijzende rechter, die de feitelijke en juridische gegevens heeft uiteengezet die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te kunnen geven op de prejudiciële vragen, het nationale rechtskader – dat hij onder eigen verantwoordelijkheid vaststelt – grondiger had moeten analyseren alvorens het Hof de onderhavige prejudiciële verwijzing voor te leggen.
36 Bijgevolg zijn de prejudiciële vragen ontvankelijk.
Ten gronde
Eerste vraag
37 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 4 van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan honoraire magistraten, in tegenstelling tot gewone magistraten, geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties noch op een stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten.
38 In herinnering dient te worden gebracht dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst verbiedt dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij werkzaamheden verrichten op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden minder gunstig worden behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is [arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 32].
39 In de eerste plaats moet eraan worden herinnerd dat het Hof reeds voor recht heeft verklaard dat het begrip „werknemer met een contract voor bepaalde tijd” als bedoeld in clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat een voor een beperkte tijd benoemde vrederechter die in het kader van zijn ambt reële en daadwerkelijke prestaties verricht die niet louter marginaal en evenmin bijkomstig van aard zijn en waarvoor hij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangt, onder dit begrip valt [arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 30].
40 Aangezien uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat vrederechters „honoraire” magistraten van de Italiaanse rechterlijke macht zijn, kan deze rechtspraak mogelijk ook van toepassing zijn op de magistraten in het hoofdgeding. Deze magistraten kunnen dus in beginsel vallen onder het begrip „werknemer met een contract voor bepaalde tijd” als bedoeld in clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst, mits zij reële en daadwerkelijke prestaties verrichten die niet louter marginaal noch bijkomstig zijn en waarvoor zij vergoedingen met het karakter van een beloning ontvangen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
41 Wat in de tweede plaats het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst betreft, heeft het Hof reeds vastgesteld dat deze voorwaarden mede de voorwaarden inzake beloning en pensioen omvatten die worden bepaald door de arbeidsverhouding, maar niet de voorwaarden betreffende de pensioenen die voortvloeien uit een wettelijke socialezekerheidsregeling. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat juist het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever, het beslissende criterium vormt om te bepalen of een maatregel onder dat begrip valt [zie in die zin arresten van 20 december 2017, Vega González, C‑158/16, EU:C:2017:1014, punt 30, en 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 36].
42 Bijgevolg kan een stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten zoals dat van gewone magistraten, indien het voortvloeit uit hun arbeidsverhouding, onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst vallen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
43 Met betrekking tot de betaling van een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties, zoals die welke aan gewone magistraten wordt toegekend, moet voorts in herinnering worden gebracht dat de in clausule 4 van de raamovereenkomst bedoelde „arbeidsvoorwaarden” het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon omvatten [zie in die zin arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 38].
44 In de derde plaats is het vaste rechtspraak van het Hof dat het non-discriminatiebeginsel, waarvan clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een bijzondere uitdrukking is, verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is [arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑658/18, EU:C:2020:572, punt 141].
45 Om te beoordelen of de betrokken personen hetzelfde of soortgelijk werk in de zin van de raamovereenkomst verrichten, moet overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden [arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑658/18, EU:C:2020:572, punt 143].
46 In casu wijst de verwijzende rechter ten eerste op een reeks verschillen tussen de op de betrokken magistraten toepasselijke juridische en economische regelingen, waarbij hij met name duidt op de wijze waarop honoraire magistraten worden benoemd, de theoretisch tijdelijke duur van hun arbeidsverhouding, het soort zaken dat deze magistraten mogen behandelen en hun specifieke bezoldiging.
47 Ten tweede blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat honoraire magistraten en gewone magistraten dezelfde verplichtingen en verantwoordelijkheden hebben en aan hetzelfde toezicht zijn onderworpen. Verder staat vast dat honoraire magistraten een gerechtelijke activiteit uitoefenen.
48 In deze omstandigheden staat het aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen, om te bepalen of honoraire magistraten zoals verzoekers in het hoofdgeding zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van gewone magistraten [zie in die zin arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑658/18, EU:C:2020:572, punt 148 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
49 In dit verband moet worden opgemerkt dat het door verzoekers in het hoofdgeding aangevoerde verschil in behandeling tussen gewone magistraten en honoraire magistraten is gelegen in het feit dat deze laatsten, in vergelijking met gewone magistraten die vergelijkbare taken vervullen als honoraire magistraten, geen enkele vergoeding ontvangen gedurende gerechtelijke vakanties en niet in aanmerking komen voor het stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering.
50 Indien wordt vastgesteld dat honoraire magistraten zoals verzoekers in het hoofdgeding zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van gewone magistraten, moet worden nagegaan of er objectieve redenen bestaan die een dergelijk verschil in behandeling rechtvaardigen.
51 In dit verband moet de geconstateerde ongelijke behandeling volgens vaste rechtspraak worden gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor de overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de inherente kenmerken ervan, of in voorkomend geval uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat [arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
52 Uit de rechtspraak van het Hof volgt, ten eerste, dat de door de Italiaanse wetgever nagestreefde doelstellingen, namelijk dat rekening moet worden gehouden met de verschillen in beroepsuitoefening tussen een honoraire magistraat en een gewone magistraat, kunnen worden beschouwd als een „objectieve reden” in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst, voor zover zij voorzien in een werkelijke behoefte, geschikt zijn om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk zijn. Ten tweede heeft het Hof vastgesteld dat de verschillen tussen de aanwervingsprocedures van honoraire magistraten en die van gewone magistraten, en met name het bijzondere belang dat in het nationale recht en meer in het bijzonder in artikel 106, eerste alinea, van de Italiaanse grondwet wordt toegekend aan vergelijkende onderzoeken die specifiek zijn ingesteld voor de aanwerving van gewone magistraten, lijken te wijzen op een bijzondere aard van de taken waarvoor laatstgenoemden verantwoordelijk zijn en op een verschil in het voor de uitvoering van die taken vereiste kwalificatieniveau [zie naar analogie arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punten 45 en 46].
53 In deze omstandigheden maakt een vergelijkend toelatingsexamen dat speciaal voor gewone magistraten is opgezet met het oog op de toegang tot de rechterlijke macht, welke procedure niet van toepassing is voor de aanstelling van honoraire magistraten, het mogelijk om uit te sluiten dat aan honoraire magistraten integraal de rechten worden toegekend die aan gewone rechters toekomen [zie naar analogie arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 47].
54 Evenwel kunnen bepaalde verschillen in behandeling weliswaar gerechtvaardigd zijn door verschillen in de vereiste bekwaamheden en de aard van de taken waarvoor gewone magistraten verantwoordelijk zijn, maar kan in het licht van clausule 4 van de raamovereenkomst niet worden aanvaard dat honoraire magistraten worden uitgesloten van enig recht op vakantie met behoud van loon en van elke vorm van sociale bescherming en sociale zekerheid [zie naar analogie arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 53].
55 Met name wat het recht op vakantie betreft dient in herinnering te worden gebracht dat overeenkomstig artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 „[d]e lidstaten [...] de nodige maatregelen [treffen] opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend”.
56 Voorts volgt uit de bewoordingen van richtlijn 2003/88 en uit de rechtspraak van het Hof dat, hoewel het aan de lidstaten staat om de voorwaarden voor de uitoefening en de tenuitvoerlegging van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon vast te leggen, zij het ontstaan zelf van dit rechtstreeks uit deze richtlijn voortvloeiende recht niet van enigerlei voorwaarde afhankelijk mogen stellen [arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
57 Ten slotte dient in herinnering te worden gebracht dat overeenkomstig clausule 4, punt 2, van de raamovereenkomst het „pro rata temporis”-beginsel wordt toegepast wanneer zulks passend is.
58 Tegen deze achtergrond blijkt het in punt 49 van dit arrest bedoelde verschil in behandeling niet te beantwoorden aan een werkelijke behoefte noch geschikt en noodzakelijk te zijn om de nagestreefde doelstelling te bereiken, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
59 Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 4 van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, in tegenstelling tot gewone magistraten, honoraire magistraten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties noch op een stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten.
Tweede vraag
60 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding van honoraire magistraten achtereenvolgens kan worden vernieuwd zonder dat, om misbruik van dergelijke vernieuwingen te voorkomen, is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties of in de omzetting van de arbeidsverhouding van deze magistraten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.
61 Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten de verplichting op om, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, op effectieve en bindende wijze ten minste één van de daarin genoemde maatregelen vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, onder a) tot en met c), van die clausule genoemde maatregelen betreffen respectievelijk de objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd (arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a., C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401, punt 74).
62 Volgens vaste rechtspraak beschikken de lidstaten weliswaar over een beoordelingsmarge wat maatregelen ter voorkoming van misbruik betreft, maar mogen zij geen afbreuk doen aan het doel of het nuttige effect van de raamovereenkomst [zie in die zin arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑236/20, EU:C:2022:263, punt 58].
63 In het bijzonder moet het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst aldus worden opgevat dat het ziet op precieze en concrete omstandigheden die een bepaalde activiteit kenmerken en dus kunnen rechtvaardigen dat in die bijzondere context gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor dergelijke overeenkomsten zijn gesloten en uit de inherente kenmerken ervan, of in voorkomend geval uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a., C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401, punt 87).
64 In deze context is de vernieuwing van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd om te voorzien in behoeften die in feite niet tijdelijk, maar integendeel permanent zijn, niet gerechtvaardigd in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst. Een dergelijk gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd gaat namelijk lijnrecht in tegen de premisse waarop de raamovereenkomst berust, te weten dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn, zelfs al zijn arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch voor sommige sectoren, beroepen of activiteiten (arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a., C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401, punt 100 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
65 Inachtneming van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst vergt dus dat concreet wordt nagegaan of de vernieuwing van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in tijdelijke behoeften beoogt te voorzien en of een nationale bepaling niet in werkelijkheid wordt gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften van de werkgever (arrest van 26 november 2014, Mascolo e.a., C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401, punt 101 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
66 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de bij de Italiaanse regeling ingevoerde afwijkingen van de regel van artikel 42 quinquies van koninklijk besluit nr. 12, op grond waarvan een honoraire magistraat wordt benoemd voor een driejarige termijn die slechts eenmaal kan worden vernieuwd, het mogelijk hebben gemaakt om de arbeidsverhouding van verzoekers in het hoofdgeding herhaaldelijk te vernieuwen. Voorts blijkt uit de gegevens waarover het Hof beschikt niet dat deze regeling voorziet in „gelijkwaardige wettelijke maatregelen” in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, of in de mogelijkheid om de arbeidsverhouding van honoraire magistraten zoals verzoekers in het hoofdgeding om te zetten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.
67 Volgens de Italiaanse regering zijn deze afwijkingen ingevoerd als „objectieve redenen” in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, ter rechtvaardiging van de vernieuwingen van de arbeidsverhoudingen van honoraire magistraten. Deze vernieuwingen waren namelijk noodzakelijk om de continuïteit van de rechtsbedeling te waarborgen in afwachting van een structurele hervorming van de honoraire magistratuur, die pas in 2021 heeft plaatsgevonden.
68 Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het waarborgen van de continuïteit van de rechtsbedeling zeker een door de Italiaanse Republiek nagestreefde legitieme doelstelling kan vormen die rechtvaardigt dat bepaalde arbeidsverhoudingen van honoraire magistraten worden vernieuwd.
69 Echter moet eraan worden herinnerd dat de arbeidsverhouding van verzoekers in het hoofdgeding, die vanaf 1995 in dienst zijn getreden, vele malen is vernieuwd en dat de Italiaanse wetgever pas in 2021, na de herziening van wetsbesluit nr. 116, een mechanisme heeft ingevoerd op grond waarvan de arbeidsverhouding van honoraire magistraten kan worden bestendigd.
70 In deze omstandigheden blijkt, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, dat gelet op het aantal vernieuwingen van de arbeidsverhouding van verzoekers in het hoofdgeding, deze vernieuwingen niet lijken te zijn gebruikt om te voorzien in tijdelijke behoeften, zoals bijvoorbeeld een plotselinge en onvoorzienbare toename van het aantal geschillen, maar om te beantwoorden aan permanente behoeften van het Italiaanse gerechtelijk apparaat.
71 Voorts dient – bij afwezigheid van enige sanctie ter voorkoming en, in voorkomend geval, bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd – in herinnering te worden gebracht dat in het arrest van 7 april 2022, Ministero della Giustizia e.a. (Status van de Italiaanse vrederechters) (C‑236/20, EU:C:2022:263), dat betrekking had op een voor honoraire magistraten geldende regeling, zij het een andere regeling dan die van koninklijk besluit nr. 12, het Hof heeft geoordeeld dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd ten hoogste drie opeenvolgende malen mag worden vernieuwd, telkens voor 4 jaar, en voor een totale duur van niet meer dan 16 jaar, en die niet voorziet in de mogelijkheid om de oneigenlijke vernieuwing van arbeidsverhoudingen daadwerkelijk en afschrikkend te bestraffen.
72 Bijgevolg moet, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten beoordeling van de feiten van het hoofdgeding, worden geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling niet wordt gerechtvaardigd door een „objectieve reden” in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, aan de hand waarvan misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kan worden voorkomen.
73 In dit verband is het argument dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vernieuwingen van de arbeidsverhoudingen van honoraire magistraten positieve gevolgen zouden hebben gehad, irrelevant, aangezien dergelijke gevolgen geen omstandigheden vormen die kunnen worden aangemerkt als „objectieve redenen” in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst zoals uitgelegd in de in punt 63 van dit arrest vermelde rechtspraak.
74 Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding van honoraire magistraten achtereenvolgens kan worden vernieuwd zonder dat, om misbruik van dergelijke vernieuwingen te voorkomen, is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties of in de omzetting van de arbeidsverhouding van deze magistraten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.
Kosten
75 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd,
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, in tegenstelling tot gewone magistraten, honoraire magistraten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties noch op een stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten.
2) Clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70,
moet aldus worden uitgelegd dat
zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding van honoraire magistraten achtereenvolgens kan worden vernieuwd zonder dat, om misbruik van dergelijke vernieuwingen te voorkomen, is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties of in de omzetting van de arbeidsverhouding van deze magistraten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.
ondertekeningen
* Procestaal: Italiaans.
i Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.