Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0522

    Zaak T-522/22: Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — QU/Raad

    PB C 389 van 10.10.2022, p. 20–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.10.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 389/20


    Beroep ingesteld op 29 augustus 2022 — QU/Raad

    (Zaak T-522/22)

    (2022/C 389/23)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: QU (vertegenwoordigers: R. Martens en V. Ostrovskis, advocaten)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

    Conclusies

    Nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2022/883 van de Raad van 3 juni 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) (“gewijzigd besluit”), voor zover het verzoeker betreft, en van, ten tweede, uitvoeringsverordening (EU) 2022/878 van de Raad van 3 juni 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (“gewijzigde verordening”), voor zover zij verzoeker betreft;

    Verwijzing van de Raad in alle kosten van deze procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

    1.

    De Raad heeft artikel 2 van het gewijzigde besluit en artikel 3 van de gewijzigde verordening verkeerd toegepast door het criterium van artikel 2, lid 1, onder g), van het gewijzigde besluit en artikel 3, lid 1, van de gewijzigde verordening ten onrechte op verzoeker toe te passen zonder de feiten grondig te onderzoeken en de vaststelling van beperkende maatregelen tegen een persoon voldoende te motiveren.

    2.

    De Raad heeft artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”), artikel 41, lid 2, van het Handvest van de grondrechten (“Handvest”) en de artikelen 2 en 4 van het gewijzigde besluit geschonden door het besluit om beperkende maatregelen tegen verzoeker te nemen niet voldoende specifiek en concreet te motiveren overeenkomstig artikel 4 van het besluit en artikel 3 van de verordening. De Raad heeft kennelijke fouten gemaakt bij de uitvoering van zijn analyse en door niet aan te tonen waarom verzoeker onder een van de criteria van het gewijzigde besluit zou vallen, zonder de feiten grondig te onderzoeken en voldoende redenen te geven om beperkende maatregelen tegen een persoon te nemen.

    3.

    De Raad heeft de artikelen 41 en 48 van het Handvest geschonden door het bewijsdossier niet tijdig genoeg aan verzoeker te verstrekken om hem in staat te stellen zijn rechten te verdedigen. De Raad heeft verzoeker een termijn van 14 dagen opgelegd om zijn opmerkingen te maken en heeft het bewijsdossier pas één dag vóór het verstrijken van de termijn verstrekt. Verzoeker heeft geen tijd gehad om het bewijsdossier te bestuderen en zijn opmerkingen te maken, terwijl de Raad verzoeker voldoende tijd had moeten geven om het bewijsdossier te bestuderen en zijn opmerkingen te maken en ervoor had moeten zorgen dat alle rechten van de verdediging werden geëerbiedigd.

    4.

    De Raad heeft artikel 296 VWEU en de artikelen 16 en 45 van het Handvest geschonden door jegens verzoeker onevenredige beperkende maatregelen te nemen op basis van niet-bevestigde feitelijke beweringen die hoe dan ook niet meer kunnen worden gerechtvaardigd.


    (1)  PB 2022, L 153, blz. 92.

    (2)  PB 2022, L 153, blz. 15.


    Top