Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CC0294

    Conclusie van advocaat-generaal N. Emiliou van 4 mei 2023.


    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:388

     CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    N. EMILIOU

    van 4 mei 2023 ( 1 )

    Zaak C‑294/22

    Office français de protection des réfugiés et apatrides (OFPRA)

    tegen

    SW

    [verzoek van de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Asiel – Vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus – Richtlijn 2011/95/EU – Voorwaarden waaraan moet worden voldaan door onderdanen van derde landen of staatlozen die verzoeken om toekenning van de vluchtelingenstatus – Staatlozen van Palestijnse afkomst die bijstand van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) hebben genoten – Artikel 12, lid 1, onder a) – Uitsluiting van de vluchtelingenstatus – Ophouden van de bescherming of bijstand van de UNRWA – Voorwaarden om op grond van dit feit recht te hebben op de voorzieningen uit hoofde van richtlijn 2011/95 – Betekenis van het zinsdeel ‚is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden’”

    I. Inleiding

    1.

    SW, verzoeker in het hoofdgeding, is een in Libanon geboren staatloze van Palestijnse afkomst die bescherming geniet van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten; hierna: „UNRWA”). Hij heeft Libanon verlaten vanwege zijn kritieke gezondheidstoestand en vraagt asiel aan in Frankrijk. Hij betoogt dat de hem geboden bescherming of bijstand van de UNRWA is „opgehouden”, aangezien hij in Libanon niet de medische zorg en behandeling kan krijgen die hij nodig heeft om te overleven. ( 2 )

    2.

    In deze context dient het Hof opnieuw artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95/EU ( 3 ) uit te leggen. ( 4 )Meer bepaald dient het te bepalen of, en zo ja, in welke omstandigheden, de bescherming of bijstand van de UNRWA aan een staatloze van Palestijnse afkomst kan worden geacht te zijn „opgehouden” in de zin van die bepaling, en of die persoon op grond van dit feit recht heeft op de voorzieningen voor vluchtelingen uit hoofde van die richtlijn, in een situatie waarin hij de medische zorg die hij nodig heeft niet kan krijgen in het interventiegebied van de UNRWA.

    II. Toepasselijke bepalingen

    A. Internationaal recht

    1.   Verdrag van Genève

    3.

    Artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève ( 5 ) bepaalt:

    „Dit Verdrag is niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de [UNHCR].

    Wanneer deze bescherming of bijstand om welke redenen ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen.”

    2.   Resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties betreffende UNRWA

    4.

    De UNRWA is opgericht bij resolutie nr. 302 (IV) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 8 december 1949. Het mandaat ervan is regelmatig verlengd en het huidige mandaat verstrijkt op 30 juni 2023. Het interventiegebied van de UNRWA omvat Libanon, Syrië, Jordanië, de Westelijke Jordaanoever (met inbegrip van Oost-Jeruzalem) en de Gazastrook.

    5.

    Gezien de aard van haar activiteiten moet de UNRWA worden beschouwd als een „ander orgaan of andere instelling van de Verenigde Naties dan de [UNHCR]” in de zin van artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève.

    6.

    Overeenkomstig resolutie nr. 74/83 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 13 december 2019 moeten de activiteiten van de UNRWA worden verricht met inachtneming van „het welzijn, de bescherming en de menselijke ontwikkeling van de Palestijnse vluchtelingen”. Bovendien biedt het „bijstand om te voorzien in basisbehoeften op het gebied van gezondheid, onderwijs en levensonderhoud”.

    B. Unierecht

    7.

    Overweging 15 van richtlijn 2011/95 luidt:

    „Onderdanen van derde landen of staatlozen die op het grondgebied van de lidstaten mogen blijven om redenen die geen verband houden met een behoefte aan internationale bescherming, maar, op discretionaire basis, uit mededogen of op humanitaire gronden, vallen niet onder deze richtlijn.”

    8.

    Artikel 12 van deze richtlijn, met als opschrift „Uitsluiting”, bepaalt:

    „1.   Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer:

    a)

    hij onder artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève valt, dat betrekking heeft op het genieten van bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de UNHCR. Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn;

    […]”

    C. Nationaal recht

    9.

    Richtlijn 2011/95 is in Frans recht omgezet bij loi no 2015‑925 du 29 juillet 2015 relative à la réforme du droit d’asile (wet nr. 2015‑925 van 29 juli 2015 betreffende de hervorming van het asielrecht) (JORF nr. 0174 van 30 juli 2015) en décret no 2015‑1166 du 21 septembre 2015 pris pour l’application de la loi no 2015‑925 du 29 juillet 2015 relative à la réforme du droit d’asile (decreet nr. 2015‑1166 van 21 september 2015 tot uitvoering van wet nr. 2015‑925 van 29 juli 2015 betreffende de hervorming van het asielrecht) (JORF nr. 0219 van 22 september 2015).

    10.

    Wet nr. 2015‑925 van 29 juli 2015 betreffende de hervorming van het asielrecht heeft artikel L. 711‑3 ingevoegd in de code de l’entrée et du séjour des étrangers et du droit d’asile (wetboek betreffende de toegang en het verblijf van vreemdelingen en het asielrecht). De eerste alinea van dat artikel, in de op het geding toepasselijke versie, bepaalt het volgende:

    „De vluchtelingenstatus wordt niet verleend aan een persoon die valt onder een van de uitsluitingsclausules van artikel 1, onder D, E of F, van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 […].”

    III. Feiten, nationale procedure en prejudiciële vragen

    11.

    SW is een staatloze van Palestijnse afkomst. Hij is in 1976 geboren in Libanon en woonde tot februari 2019 in dat land, dat deel uitmaakt van het interventiegebied van de UNRWA. Hij is geregistreerd bij de UNRWA en komt dus in aanmerking voor bescherming of bijstand van die organisatie. Hij verliet Libanon in februari 2019 en kwam in augustus 2019 aan in Frankrijk, waar hij asiel aanvroeg.

    12.

    Het asielverzoek van SW is afgewezen bij een beslissing van 11 oktober 2019 van het Office Français de Protection des Réfugiés et des Apatrides (Frans bureau voor de bescherming van vluchtelingen en staatlozen; hierna: „OFPRA”), waarbij hem zowel de vluchtelingenstatus als de subsidiairebeschermingsstatus is geweigerd.

    13.

    SW heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de Cour nationale du droit d’asile (nationaal hof voor asielrecht, Frankrijk; hierna: „CNDA”). De CNDA heeft de volgende feiten relevant geacht:

    SW lijdt al zijn hele leven aan een ernstige vorm van thalassemie, een genetische aandoening die de productie van hemoglobine beïnvloedt en die onder meer regelmatige bloedtransfusies vereist;

    Toen hij opgroeide, had SW vanwege zijn medische toestand steeds vaker bloedtransfusies nodig. Hij werd door de UNRWA naar een ziekenhuis van het Palestijnse Rode Kruis gestuurd, waar hij naar eigen zeggen echter niet de passende gezondheidszorg kon krijgen. Dus besloot SW in plaats daarvan gebruik te maken van bloedtransfusies met zijn vader als donor;

    In 2014 overleed de vader van SW, die tot dan toe bloed had gegeven voor de transfusies die SW nodig had om te overleven. SW begon dan beroep te doen op bloedtransfusies van compatibele donoren, die hij zelf zocht;

    Ook kreeg hij van een arts te horen dat hij een bepaald geneesmiddel moest innemen om te vermijden dat zijn aandoening complicaties meebracht voor zijn lever en hart, hetgeen noch de UNRWA, bij gebrek aan voldoende middelen, noch enige Palestijnse hulporganisatie, bij gebrek aan aansluiting van SW bij een Palestijnse politieke partij, hem wilde verstrekken, en

    SW had niet voldoende financiële middelen om uit andere bron medische hulp te krijgen en kon geen toegang krijgen tot dat geneesmiddel.

    14.

    Bij beslissing van 9 december 2020 heeft de CNDA SW de vluchtelingenstatus toegekend op grond dat de UNRWA niet in staat was om hem voldoende toegang te verlenen tot de gespecialiseerde medische zorg die zijn gezondheidstoestand vereiste. Bovendien had de UNRWA hem geen levensomstandigheden geboden die stroken met haar opdracht en had zij zijn persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar gebracht. Aangenomen moest dus worden dat SW gedwongen was om Libanon te verlaten.

    15.

    Het OFPRA heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk). Dit bureau voerde in de eerste plaats aan dat de CNDA niet had onderzocht of SW Libanon had verlaten omdat hij gedwongen werd het interventiegebied van de UNRWA te verlaten wegens bedreigingen voor zijn veiligheid; in de tweede plaats heeft de CNDA blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de onmogelijkheid voor de UNRWA om te betalen of anderszins te voorzien in de gezondheidszorg van SW, een grond was om aan te nemen dat de daadwerkelijke bescherming of bijstand van deze organisatie was opgehouden, en in de derde plaats heeft hij ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de betaling van gespecialiseerde medische zorg ( 6 ) deel uitmaakte van de opdracht van de UNRWA. Voorts stelde het OFPRA dat niet was aangetoond dat SW in Libanon geen passende medische zorg kon krijgen.

    16.

    De Conseil d’État herinnert eraan dat volgens artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 een persoon geen vluchteling is wanneer hij onder de werkingssfeer van artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève valt, hetgeen het geval is wanneer de betrokkene een staatloze van Palestijnse afkomst is die bescherming of bijstand van de UNRWA geniet, tenzij die bescherming of bijstand wordt geacht te zijn „opgehouden”. Onder verwijzing naar het arrest Abed El Karem El Kott e.a. merkt deze rechter op dat daarvan sprake is wanneer de betrokkene gedwongen wordt het interventiegebied van deze organisatie te verlaten omdat zijn persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar is en het voor de UNRWA onmogelijk is om hem levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee die organisatie is belast.

    17.

    In die omstandigheden heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    „1)

    Moet, onverminderd bepalingen van nationaal recht die onder bepaalde voorwaarden verblijfsrecht aan een vreemdeling toekennen op grond van zijn gezondheidstoestand en hem in voorkomend geval bescherming bieden tegen een verwijderingsmaatregel, artikel 12, lid 1, onder a), van [richtlijn 2011/95] aldus worden uitgelegd dat wanneer een zieke [staatloze van Palestijnse afkomst], na daadwerkelijk de bescherming of bijstand van de UNRWA te hebben genoten, het land of het gebied dat tot het interventiegebied van deze organisatie behoort en waar hij zijn gewone verblijfplaats had, verlaat om reden dat hij er onvoldoende toegang heeft tot de zorg en behandeling die zijn gezondheidstoestand vereist en dat dit gebrek aan gefinancierde zorg en behandeling een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit, kan worden aangenomen dat zijn persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar is en dat het voor de UNRWA onmogelijk is hem levensomstandigheden te bieden die stroken met de haar opgedragen opdracht?

    2)

    Zo ja, aan de hand van welke criteria – bijvoorbeeld met betrekking tot de ernst van de aandoening of de aard van de vereiste zorg – kan een dergelijke situatie worden vastgesteld?”

    18.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing van 22 maart 2022 is geregistreerd op 3 mei 2022. SW, de Belgische en de Franse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. SW, de Franse regering en de Commissie waren vertegenwoordigd op de terechtzitting van 26 januari 2023.

    IV. Analyse

    19.

    Artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95, waarbij uitvoering wordt gegeven aan de inhoud van artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève en die inhoud in het Unierecht wordt opgenomen ( 7 ), bevat zowel een uitsluitingsclausule als een inclusiesclausule. ( 8 )

    20.

    Enerzijds bepaalt dit artikel dat indien een persoon onder de werkingssfeer van artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève valt – in casu omdat hij een staatloze van Palestijnse afkomst is die bescherming of bijstand van de UNRWA geniet –, hij is uitgesloten van de toekenning van de vluchtelingenstatus onder richtlijn 2011/95, net zoals een dergelijke persoon ook is uitgesloten van de vluchtelingenstatus onder het Verdrag van Genève. ( 9 )

    21.

    Anderzijds, indien deze bescherming of bijstand kan worden geacht te zijn „opgehouden”, heeft deze persoon „op grond van dit feit recht op de voorzieningen” uit hoofde van deze richtlijn (net zoals hij van rechtswege onder het Verdrag van Genève zal vallen). Uit deze lex specialis volgt dat de uitsluitingsclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 pas ophoudt van toepassing te zijn op een staatloze van Palestijnse afkomst wanneer de bescherming of bijstand van de UNRWA kan worden geacht te zijn „opgehouden”. Wanneer dit het geval is, moet de betrokkene echter worden beschouwd als een „vluchteling” in de zin van deze richtlijn – en heeft hij „van rechtswege” recht op de regeling die krachtens dezelfde richtlijn voor vluchtelingen geldt ( 10 ) – zonder dat hij hoeft te voldoen aan de voorwaarden die voor andere asielzoekers gelden. ( 11 ) Zoals advocaat-generaal Mengozzi in zijn conclusie in de zaak Alheto ( 12 ) heeft opgemerkt, worden personen die onder de werkingssfeer van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 vallen, door de internationale gemeenschap reeds als vluchteling erkend. De reden waarom zij onder de uitsluitingsclausule van die bepaling vallen, is dat zij reeds profiteren van een speciaal beschermingsprogramma dat is toevertrouwd aan een orgaan of instelling van de VN (in casu de UNRWA).

    22.

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 kan worden toegepast op een staatloze van Palestijnse afkomst die bescherming of bijstand van de UNRWA heeft genoten en wordt geconfronteerd met de onmogelijkheid om in het interventiegebied van deze organisatie toegang te krijgen tot de medische behandeling die zijn gezondheidstoestand vereist. De tweede vraag, die afhangt van het antwoord van het Hof op de eerste vraag, betreft de criteria die de nationale rechterlijke instanties moeten toepassen om onder deze situaties de gevallen te identificeren waarop deze clausule daadwerkelijk van toepassing is.

    23.

    Ik zal achtereenvolgens op elk van deze vragen ingaan.

    A. Eerste vraag: kan de inclusieclausule worden toegepast?

    24.

    Alvorens de met de eerste vraag opgeworpen kwestie te analyseren, wil ik eerst enkele contextuele opmerkingen maken over de uitzonderlijke rechtssituatie van staatlozen van Palestijnse afkomst die bescherming of bijstand van de UNRWA hebben genoten.

    1.   Uitzonderlijke rechtssituatie van staatlozen van Palestijnse afkomst die bescherming of bijstand van de UNRWA hebben genoten

    25.

    Ondanks het feit dat artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève ruim is geformuleerd ( 13 ), is duidelijk dat tot op heden de in die bepaling opgenomen uitsluitingsclausule – die mutatis mutandis dezelfde is als die welke is opgenomen in artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 – alleen van toepassing is op de personen die onder de bescherming of bijstand van de UNRWA zijn geplaatst, dat wil zeggen staatlozen van Palestijnse afkomst die zich in het interventiegebied van die organisatie bevinden en die daadwerkelijk die bescherming of bijstand genieten.

    26.

    Voor deze personen geldt een unieke regeling, aangezien zij vallen onder de enige categorie personen die op grond van de respectieve bepalingen van dat verdrag en die richtlijn uitgesloten is van de vluchtelingenstatus.

    27.

    Zoals advocaat-generaal Sharpston heeft verklaard ( 14 ), Is artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève opgesteld tegen een specifieke achtergrond. Het werd kort na het Israëlisch-Arabische conflict van 1948 opgesteld met het doel om, onder meer, te voorkomen dat er een massale uittocht zou plaatsvinden uit het geografische gebied dat vroeger Palestina was geweest en dat er een overlapping van bevoegdheden tussen de UNHCR en de UNRWA zou bestaan. ( 15 ) De uitsluiting van staatlozen van Palestijnse afkomst van dit verdrag werd gerechtvaardigd door het feit dat deze personen werden geacht een passend en gelijkwaardig niveau van bescherming te genieten van de UNRWA in het gebied waar deze organisatie werkzaam is, en als zodanig in beginsel geen reden hadden om een beroep te doen op de door dit instrument geboden bescherming. ( 16 )

    28.

    Bovendien was de unieke behandeling van staatlozen van Palestijnse afkomst aanvankelijk slechts voor een beperkte periode bedoeld. Artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève beoogde blijvende bescherming te bieden aan deze staatlozen totdat hun positie definitief geregeld was overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. ( 17 ) Een oplossing daarvoor is echter nog niet gevonden. Daarom is artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève nog steeds van kracht en is de inhoud ervan weergegeven in artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95.

    29.

    Na deze verduidelijkingen merk ik op dat in het kader van de toepassing van richtlijn 2011/95 de unieke regeling waaraan staatlozen van Palestijnse afkomst zijn onderworpen, alleen betrekking heeft op de mogelijkheid dat hun de vluchtelingenstatus wordt toegekend, en niet dat hun subsidiaire bescherming wordt verleend. ( 18 )

    30.

    Tegen die achtergrond herinner ik eraan dat het Verdrag van Genève en richtlijn 2011/95 vereisen dat personen die op grond van die respectieve instrumenten daadwerkelijk de vluchtelingenstatus verkrijgen, van hun gastland en/of lidstaat een aantal rechten verkrijgen. Deze rechten moeten worden toegekend op hetzelfde niveau als het niveau dat wordt gewaarborgd aan de onderdanen van die staat of lidstaat of, ten minste, op hetzelfde niveau als het niveau dat wordt gewaarborgd aan de vreemdelingen in diezelfde staat of lidstaat. ( 19 ) Wat de gezondheidszorg betreft, merk ik op dat artikel 30 van richtlijn 2011/95 bepaalt dat „personen die internationale bescherming genieten”, dat wil zeggen zowel „vluchtelingen” als „personen die subsidiaire bescherming genieten” in de zin van die richtlijn, recht hebben op toegang tot gezondheidszorg onder dezelfde voorwaarden als onderdanen van de lidstaten.

    31.

    Staatlozen van Palestijnse afkomst die de bescherming of bijstand van de UNRWA hebben ingeroepen, kunnen zich wegens hun bijzondere rechtssituatie niet op deze bepaling beroepen, tenzij en totdat is vastgesteld dat de bescherming of bijstand van de UNRWA aan hen is „opgehouden” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van deze richtlijn, of hun subsidiaire bescherming is verleend.

    2.   Wanneer de bescherming of bijstand van de UNRWA moet worden geacht te zijn „opgehouden”: de rechtspraak van het Hof

    32.

    Het Hof heeft reeds verschillende kwesties over de uitlegging van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 verduidelijkt. Het heeft met name verklaard dat de „bescherming of bijstand” van de UNRWA in de zin van deze bepaling moet worden geacht te zijn „opgehouden”, in alle situaties waarin het onmogelijk is voor haar om haar opdracht te volbrengen. ( 20 ) In dit verband is het voldoende dat dit ophouden „om welke reden ook” plaatsvindt, zoals artikel 12, lid 1, onder a), van deze richtlijn zelf aangeeft.

    33.

    Met betrekking tot de betekenis van deze termen („om welke reden ook”) heeft het Hof geoordeeld dat zij niet alleen gebeurtenissen betreffen die rechtstreeks verband houden met de UNRWA (bijvoorbeeld de opheffing van die organisatie). De reden waarom die bescherming of bijstand is opgehouden, kan immers ook in ruimere zin voortvloeien uit omstandigheden buiten de wil van de betrokkene, die hem ertoe hebben gedwongen het interventiegebied van de UNRWA te verlaten. ( 21 )

    34.

    In dit verband heeft het Hof voorts aangegeven dat een persoon moet worden geacht te zijn gedwongen om het interventiegebied van de UNRWA te verlaten wanneer, op basis van een individuele beoordeling van alle relevante gegevens ( 22 ), blijkt dat zijn persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar is (eerste criterium) en het voor de UNRWA onmogelijk is om hem in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee deze organisatie is belast (tweede criterium). ( 23 )

    35.

    Alle partijen in het hoofdgeding en belanghebbenden in de onderhavige zaak zijn het erover eens dat de situatie in het hoofdgeding aan de hand van deze twee criteria moet worden beoordeeld om te bepalen of de bescherming of bijstand van de UNRWA aan SW is „opgehouden” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 en of hem derhalve de vluchtelingenstatus moet worden verleend. Ik stel vast dat de verwijzende rechter in zijn eerste vraag naar dezelfde criteria verwijst als relevante standaard voor deze beoordeling.

    3.   Toepassing van de inclusieclausule op gevallen waarin het onmogelijk is toegang te krijgen tot medische behandeling in het interventiegebied van de UNRWA

    a)   Eerste criterium: ernstig gevaar voor de persoonlijke veiligheid

    36.

    Het is mijns inziens duidelijk dat aan het eerste criterium, namelijk dat de veiligheid van de betrokkene ernstig in gevaar is, kan worden voldaan in bepaalde gevallen waarin het voor hem onmogelijk is om toegang te krijgen tot medische behandeling in het interventiegebied van de UNRWA.

    37.

    In dit verband kan ik gemakkelijk aanvaarden dat het begrip „persoonlijke veiligheid” op het eerste gezicht lijkt te verwijzen naar situaties waarin er sprake is van bedreigingen die niet intern, maar extern zijn. Het lijkt eenvoudiger om zich voor te stellen dat de persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar is bij een natuurramp (zoals een overstroming of een aardbeving), of wanneer, zoals de Belgische en de Franse regering betogen, schade opzettelijk wordt toegebracht door een andere persoon, entiteit of kracht ( 24 ), dan wanneer de primaire oorzaak van de aan een persoon toegebrachte schade een natuurlijk optredende medische aandoening is. Naar mijn mening, en zoals de Commissie stelt, is dit begrip echter ruim genoeg om ook dergelijke situaties van interne aard te omvatten, waarin aan een persoon schade wordt berokkend die niet opzettelijk is toegebracht of van buitenaf is veroorzaakt, maar die natuurlijk optreedt en slechts wordt verergerd door externe factoren (bijvoorbeeld het onvermogen van de UNRWA om degelijke materiële omstandigheden te waarborgen of adequate medische zorg te verstrekken). ( 25 )

    38.

    Het Hof heeft immers reeds gesuggereerd dat de persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar kan zijn in een situatie waarin een persoon beweert dat hij geen toegang heeft tot onderwijs of medische bijstand die aan zijn behoeften beantwoorden, gelet op de ernstige handicap waarmee hij is geboren. ( 26 ) Het begrip „persoonlijke veiligheid” is dus reeds toegepast op gevallen waarin de primaire of oorspronkelijke oorzaak van de schade van de betrokkene niet extern is, maar verband houdt met een handicap of medische aandoening die aangeboren of, ruimer gezien, natuurlijk optreedt en louter intern is ( 27 ), en waarin alleen de versterkende oorzaak van die schade – de onmogelijkheid om toegang te krijgen tot medische zorg of behandeling – verband houdt met elementen die extern zijn aan de betrokkene. ( 28 )

    39.

    Dienaangaande is het duidelijk dat niet alleen de primaire oorzaak van de aan de persoon berokkende schade zuiver intern kan zijn, maar dat ook, in ruimere zin, de externe reden waarom die schade is verergerd (dat wil zeggen de externe reden waarom de persoon geen toegang kan krijgen tot de vereiste medische zorg of behandeling, in het interventiegebied van de UNRWA) niet van belang is. Die toegang kan opzettelijk zijn ingetrokken of de vereiste medische zorg of behandeling kan eenvoudigweg onbeschikbaar zijn geworden wegens een gebrek aan materiële middelen of fondsen van de UNRWA, of om enige andere reden (behalve, nogmaals, die waarover de betrokkene controle heeft en die niet buiten zijn invloed liggen). Anders dan de Belgische en de Franse regering betogen, hoeft niet te worden aangetoond dat de UNRWA of de staat waar deze organisatie werkzaam is, de bedoeling had de betrokkene schade toe te brengen door hem door handelen of nalaten de vereiste medische zorg te onthouden. ( 29 ) Een dergelijke overweging is geen voorwaarde. ( 30 )

    40.

    Naast het bestaan van bedreigingen voor de persoonlijke veiligheid moet uiteraard nog aan twee andere vereisten zijn voldaan: ten eerste moeten de bedreigingen van dien aard zijn dat een „ernstig gevaar” voor de persoonlijke veiligheid kan worden vastgesteld, en ten tweede moet de schade die de betrokkene zou lijden indien hij in het interventiegebied van de UNRWA zou blijven, ernstig zijn (anders kunnen dergelijke bedreigingen niet als ernstig genoeg worden beschouwd om de „persoonlijke veiligheid” aan te tasten). Wat het eerste vereiste betreft, namelijk het bestaan van een „ernstig gevaar”, is het mij duidelijk dat de woorden „ernstig gevaar” betrekking hebben op de reële aard van het gevaar dat de relevante bedreigingen voor de persoonlijke veiligheid zich daadwerkelijk zullen voordoen en dat de veiligheid van de betrokkene in het gedrang zal komen indien hij in het interventiegebied van de UNRWA blijft. Voor alle duidelijkheid: ik ben het met verzoeker in het hoofdgeding eens dat de bedreigingen niet louter hypothetisch mogen zijn. Zij moeten voldoende reëel zijn, zodat er een ernstig gevaar bestaat dat zijn persoonlijke veiligheid in het gedrang zal komen.

    41.

    Wat het tweede vereiste betreft, namelijk of de geleden schade ernstig genoeg is om aan te nemen dat de bedreigingen de „persoonlijke veiligheid” aantasten, zal ik in mijn antwoord op de tweede vraag hieronder nader ingaan op de in dat verband vereiste drempel. Voorlopig kan echter worden volstaan met de opmerking dat mijns inziens ten minste in sommige gevallen waarin geen toegang kan worden verkregen tot de vereiste medische behandeling, met name die waarin de betrokkene zich bij ontstentenis van die behandeling in een situatie van leven of dood bevindt, aan die drempel van ernstige schade is voldaan.

    42.

    In dit verband merk ik op dat de Commissie bijvoorbeeld de situatie van SW als een van die gevallen beschouwt. Ik herinner eraan dat SW lijdt aan een ernstige genetische aandoening. Onder voorbehoud van controle door de nationale rechter blijkt (en wordt door de partijen in het hoofdgeding niet betwist) dat indien SW geen toegang krijgt tot de vereiste medische behandeling, zijn levensverwachting en zijn overlevingskansen aanzienlijk zullen afnemen. In dergelijke omstandigheden moet de geleden schade zeker ernstig worden geacht.

    43.

    Nu ik deze verduidelijkingen heb aangebracht en heb uitgelegd waarom ik van mening ben dat de persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar kan zijn in een situatie waarin een persoon beweert dat hij geen toegang kan verkrijgen tot de medische bijstand die beantwoordt aan zijn behoeften in het interventiegebied van de UNRWA, zal ik nog twee opmerkingen maken.

    44.

    Ten eerste ben ik, opnieuw in tegenstelling tot wat de Belgische en de Franse regering hebben aangevoerd, van mening dat voor de vaststelling dat de persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar is, niet hoeft te worden beoordeeld of een persoon als SW een „gegronde vrees voor vervolging” heeft of een „reëel risico op het lijden van ernstige schade” loopt in de zin van artikel 5, lid 1, en artikel 6 van richtlijn 2011/95. Het vereiste dat iemands persoonlijke veiligheid ernstig in gevaar is, houdt – zoals de Commissie heeft uiteengezet – geen verband met het bestaan van een dergelijke „gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade” in de zin van die bepalingen, die onder meer alleen betrekking hebben op vervolging of ernstige schade door bepaalde actoren.

    45.

    Anders zou een staatloze van Palestijnse afkomst als SW, om binnen de werkingssfeer van de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van die richtlijn te vallen, moeten aantonen dat hij aan dezelfde voorwaarden voldoet als de personen die niet binnen de werkingssfeer ervan vallen. Dat zou de zin tenietdoen van de in die bepaling vervatte lex specialis, volgens welke iemand die onder die bepaling valt, op grond van dit feit recht heeft op de vluchtelingenstatus indien hij kan aantonen dat de aan hem door de UNRWA geboden bescherming of bijstand is „opgehouden”, zonder dat hij hoeft te voldoen aan de in die richtlijn opgesomde algemene voorwaarden die alleen voor andere asielzoekers gelden. ( 31 ) Bovendien zouden hierdoor in essentie twee zeer verschillende juridische kwesties op een hoop worden gegooid.

    46.

    Ten tweede wil ik ook verduidelijken dat, om vast te stellen dat de persoonlijke situatie van de betrokkene ernstig gevaar loopt, niet systematisch hoeft te worden nagegaan of een dergelijk ernstig gevaar voor de betrokkene bestaat in elk van de gebieden waar de UNRWA actief is. Dat zou volstrekt onredelijk zijn. Veeleer hoeft alleen rekening te worden gehouden met alle sectoren van het interventiegebied van de UNRWA met betrekking tot welke de betrokkene een concrete mogelijkheid heeft toegang ertoe te krijgen en er veilig te verblijven. ( 32 )

    b)   Tweede criterium: onmogelijkheid voor de UNRWA om de betrokkene in haar interventiegebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast

    47.

    Wat het tweede criterium betreft, namelijk of het voor de UNRWA onmogelijk is geworden de betrokkene in het gebied waar deze organisatie werkzaam is, levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, stel ik vast dat de uitwisseling van argumenten tussen partijen in het hoofdgeding en de belanghebbenden in de onderhavige zaak zich heeft toegespitst op de vraag hoe de „opdracht” van de UNRWA moet worden opgevat in het algemeen (1) en met betrekking tot medische of gezondheidsbehoeften in het bijzonder (2).

    48.

    De Franse regering is in dit verband van mening dat de opdracht van de UNRWA alleen het verstrekken van primaire, elementaire medische zorg omvat en niet het verstrekken van gespecialiseerde, meer complexe medische behandelingen, zoals die welke SW nodig heeft. Volgens haar kan de opdracht van de UNRWA niet worden geacht te zijn „opgehouden” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 in een situatie waarin een staatloze van Palestijnse afkomst wordt geconfronteerd met de onmogelijkheid om toegang te krijgen tot medische behandelingen die relatief ongewoon en/of complex zijn en verder gaan dan dergelijke medische basiszorg.

    49.

    Ik zal hieronder uitleggen waarom ik het er niet mee eens ben.

    1) Opdracht van de UNRWA in het algemeen

    50.

    Om te beginnen herinner ik eraan dat de UNRWA grotendeels wordt gefinancierd door vrijwillige bijdragen van de VN-lidstaten. Bijgevolg varieert haar operationele capaciteit naargelang van de periodieke besluiten van deze lidstaten, die uiteraard in de loop van de tijd kunnen veranderen, afhankelijk van de budgettaire beperkingen en een hele reeks andere factoren. Dat betekent volgens mij echter niet dat de opdracht van de UNRWA zelf varieert tegelijk met die operationele capaciteit. De twee zijn namelijk zeer verschillend: de „operationele capaciteit” heeft betrekking op de beschikbare „middelen”, terwijl de „opdracht” betrekking heeft op het „hoofddoel” (of de bestaansreden) van de UNRWA. In grote lijnen kunnen de middelen om iets te doen vaak veranderen maar het hoofddoel wordt verondersteld op de een of andere manier vast te staan in de tijd en duurzaam te zijn.

    51.

    Naar mijn mening was het dit hoofddoel – of deze bestaansreden – van de UNRWA, dat vaststaat in de tijd en duurzaam is, dat het Hof voor ogen had toen het verwees naar de „opdracht” van de UNRWA als relevant element om te bepalen of het voor de UNRWA onmogelijk is geworden de betrokkene in het gebied waar deze organisatie werkzaam is levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast en, bijgevolg, of de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 van toepassing is. Of de UNRWA over voldoende materiële middelen en operationele capaciteit beschikt, houdt geen verband met de reikwijdte van de opdracht zelf, maar met de (on)mogelijkheid voor deze organisatie om die opdracht uit te voeren.

    52.

    Tegen die achtergrond herinner ik eraan dat, zoals de Commissie heeft opgemerkt, de opdracht van de UNRWA (dat wil zeggen haar hoofddoel) in geen enkel statuut is vastgelegd, maar voortvloeit uit de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN. Die opdracht kan dus niet worden afgeleid uit één enkele bron. Bovendien zijn de in de verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN gehanteerde bewoordingen in dat verband nogal ruim. In het bijzonder moet de UNRWA overeenkomstig resolutie nr. 74/83 van de Algemene Vergadering van de VN van 13 december 2019 haar activiteiten verrichten „ten behoeve van het welzijn, de bescherming en de menselijke ontwikkeling van de Palestijnse vluchtelingen” in het algemeen.

    53.

    Het Hof heeft zich in zijn rechtspraak op deze formulering beroepen en opgemerkt dat de UNRWA is opgericht om de bij haar geregistreerde personen te beschermen en bij te staan „ten behoeve van [hun] welzijn als [vluchtelingen]”. ( 33 )

    54.

    Het Hof heeft ook verklaard dat, zoals blijkt uit de lezing van verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN, de specifieke regeling voor staatlozen van Palestijnse afkomst tot doel heeft ervoor te zorgen dat deze groep personen bescherming blijft genieten en dat deze personen daadwerkelijke bescherming of bijstand krijgen, en niet alleen dat hun het bestaan wordt gewaarborgd van organen of instellingen die belast zijn met het verlenen van die bijstand of bescherming. ( 34 ) Bijgevolg lijkt het Hof de opdracht van de UNRWA op te vatten als het bieden van daadwerkelijke (en niet louter abstracte) bescherming of bijstand aan de bij haar ingeschreven personen, ter bevordering van hun „welzijn”.

    55.

    In het licht van deze overwegingen zal ik nu specifiek analyseren wat de „opdracht” van de UNRWA inhoudt met betrekking tot de medische of gezondheidsbehoeften van deze personen.

    2) Opdracht van de UNRWA met betrekking tot medische of gezondheidsbehoeften in het bijzonder

    56.

    Aangezien de opdracht van de UNRWA om daadwerkelijke bescherming of bijstand te bieden aan de bij haar geregistreerde personen niet duidelijk is omschreven en niet uit één bron kan worden afgeleid, heeft het Hof partijen en belanghebbenden ter terechtzitting verzocht te verduidelijken wat de opdracht van de UNRWA inhoudt voor zover het gaat om de medische of gezondheidsbehoeften van die personen.

    57.

    In hun antwoorden hebben partijen en belanghebbenden allen verwezen naar hetgeen is opgenomen in resolutie nr. 74/83 van de Algemene Vergadering van de VN van 13 december 2019, waaruit zij afleiden dat de opdracht van de UNRWA bestaat in daadwerkelijke„bijstand om te voorzien in de basisbehoeften op het gebied van gezondheid”. Partijen en belanghebbenden hebben deze begrippen echter verschillend opgevat.

    58.

    Enerzijds heeft verzoeker in het hoofdgeding immers benadrukt – en is de Commissie het ermee eens – dat het niet van belang is na te gaan of een bepaald type medische behandeling al dan niet tot de opdracht van de UNRWA in het algemeen behoort. Er moet een doelgerichte aanpak worden gevolgd, waarbij de nadruk ligt op de mate van bescherming of bijstand die moet worden verleend aan staatlozen van Palestijnse afkomst in het interventiegebied van de UNRWA, en in elk individueel geval moet worden beoordeeld of in het licht van dat niveau wordt voorzien in de specifieke medische of gezondheidsbehoeften van de betrokkene. Het soort medische behandeling, ook al is die zeer gespecialiseerd, doet niet ter zake.

    59.

    Anderzijds heeft de Franse regering betoogd, zoals ik reeds in punt 48 heb aangegeven, dat „bijstand om te voorzien in de basisbehoeften op het gebied van gezondheid” alleen de verstrekking van elementaire, primaire medische zorg omvat. ( 35 ) Deze regering is van mening dat de UNRWA niet verantwoordelijk is voor het verstrekken van medische behandelingen die complexer of gespecialiseerder zijn.

    60.

    Ik deel die mening niet. Het komt mij voor dat de Franse regering de opdracht van de UNRWA om daadwerkelijk bijstand te verlenen teneinde te voorzien in de basisbehoeften op het gebied van medische of gezondheidszorg (waarbij die opdracht erop gericht is om, op basis van een resultaatgerichte in plaats van een middelengerichte benadering, ervoor te zorgen dat wordt voorzien in de basisbehoeften op het gebied van medische of gezondheidszorg van de bij de UNRWA geregistreerde personen, ongeacht de middelen die daartoe nodig zouden kunnen zijn) verwart met een verplichting om basisgezondheidszorg te verlenen, dat wil zeggen een verplichting om diezelfde personen bepaalde minimale medische middelen ter beschikking te stellen (bijvoorbeeld door het verstrekken van EHBO-kits of basismedicatie, hetgeen niet complex of gespecialiseerd is).

    61.

    In dat verband ben ik van mening dat de UNRWA uiteraard niet de toegang tot elk type beschikbaar geneesmiddel of medische behandeling kan garanderen. Op grond van haar opdracht bestaande in het verlenen van „bijstand om te voorzien in de basisbehoeften op het gebied van gezondheid” moet zij echter de bij haar geregistreerde personen daadwerkelijk helpen om toegang te krijgen tot de medische zorg of behandelingen die nodig zijn om in hun basisbehoeften op het gebied van medische of gezondheidszorg te voorzien – met name wanneer die zorg of behandeling onontbeerlijk is om een medische aandoening te bestrijden die zonder die zorg of behandeling helaas tot de dood kan leiden. Ik zal onder B, als onderdeel van mijn antwoord op de tweede vraag, nader ingaan op de mate van ernst of zwaarte die in dat verband vereist is om af te bakenen wat geldt als een basisbehoefte op het gebied van medische of gezondheidszorg. In dit stadium kan ik echter reeds verklaren dat indien een persoon zich in een situatie van leven of dood bevindt, zoals het geval lijkt te zijn voor SW ( 36 ), omdat de UNRWA hem niet daadwerkelijk kan bijstaan of bijstaat bij het verkrijgen van toegang tot de medische zorg of behandeling die voor zijn ziekte of aandoening vereist is, dient te worden geoordeeld dat het voor de UNRWA onmogelijk is die persoon te garanderen dat in zijn basisbehoeften op het gebied van medische of gezondheidszorg zal worden voorzien, en dat het voor de UNRWA dus onmogelijk is om hem in het gebied waar deze organisatie werkzaam is levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast.

    62.

    Voor alle duidelijkheid: ik kan zonder meer accepteren dat de medische behandeling waartoe SW toegang dient te hebben enigszins complex en/of gespecialiseerd is. Uit de informatie in het dossier blijkt dat SW niet alleen bloedtransfusies nodig heeft, maar ook een gespecialiseerd geneesmiddel moet innemen dat alleen beschikbaar is tegen een bepaalde kost (die de UNRWA naar eigen zeggen niet kan dragen). Volgens mij zijn de complexiteit van de behandeling, de kostprijs of het gespecialiseerde karakter ervan echter niet relevant voor de reikwijdte van de opdracht van de UNRWA zelf, maar wel voor de vraag of deze organisatie haar opdracht al dan niet kan vervullen. ( 37 )

    63.

    Dienaangaande herinner ik eraan dat, om te bepalen of het voor de UNRWA onmogelijk is geworden de betrokkene in het gebied waar deze organisatie werkzaam is, levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten moeten beoordelen of de betrokkene concreet de vereiste bescherming of bijstand zal kunnen krijgen. ( 38 ) Dat de UNRWA helemaal niet in staat is om de bescherming of bijstand te bieden die vereist is om te voorzien in de basisbehoeften van de betrokkene op het gebied van medische of gezondheidszorg of dat zij dat wel kan maar niet daadwerkelijk (bijvoorbeeld omdat het geneesmiddel of de behandeling niet gemakkelijk toegankelijk is of de UNRWA niet over de financiën of het budget beschikt), is relevant voor de vraag of een dergelijke onmogelijkheid kan worden vastgesteld, maar betekent niet dat die situatie niet valt onder de reikwijdte van de opdracht van de UNRWA. ( 39 )

    4.   Conclusie met betrekking tot de eerste prejudiciële vraag

    64.

    In het licht van de vaststellingen die ik zojuist heb gedaan, ben ik van mening dat aan de twee in punt 34 genoemde criteria, die worden gehanteerd om te bepalen of de bescherming of bijstand van de UNRWA is „opgehouden” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95, kan zijn voldaan in een situatie waarin een staatloze van Palestijnse afkomst die bescherming of bijstand van de UNRWA heeft genoten, wordt geconfronteerd met de onmogelijkheid om in het interventiegebied van deze organisatie toegang te krijgen tot de medische behandeling die zijn gezondheidstoestand vereist. Bijgevolg kan een dergelijke situatie binnen de werkingssfeer van de in die bepaling neergelegde inclusieclausule vallen, en is zij daarvan niet uitgesloten.

    65.

    Praktische overwegingen pleiten mijns inziens eveneens voor deze uitlegging. Indien het Hof anders zou beslissen, zou dit immers niet alleen ertoe leiden dat een persoon als SW niet ipso facto recht heeft op de voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn [op grond van de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95], maar dat hij ook geen aanspraak kan maken op de vluchtelingenstatus op grond van enige andere bepaling van richtlijn 2011/95, aangezien hij op grond van de daarin opgenomen uitsluitingsclausule zou zijn uitgesloten van deze richtlijn in haar geheel. Deze persoon zou zich met andere woorden in een minder gunstige situatie bevinden dan andere asielzoekers (op wie artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 niet van toepassing is), omdat laatstgenoemden zich ten minste op de algemene voorwaarden voor toekenning van de vluchtelingenstatus zouden kunnen beroepen, terwijl hij dit niet zou kunnen. Die oplossing zou volgens mij duidelijk in strijd zijn met de doelstelling van artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève, die ik hierboven in punt 27 in herinnering heb gebracht en die erin bestaat bescherming en bijstand te bieden aan staatlozen van Palestijnse afkomst.

    66.

    Dit gezegd zijnde, meen ik dat een bevestigend antwoord op de eerste vraag niet betekent dat alle staatlozen van Palestijnse afkomst die alleen maar klagen over de medische zorg die zij krijgen (of niet krijgen) in het interventiegebied van de UNRWA, ipso facto recht hebben op erkenning als vluchteling krachtens richtlijn 2011/95. Ik zal daar nu nader op ingaan in het kader van de tweede vraag.

    B. Tweede vraag: wanneer is de inclusieclausule van toepassing in medische situaties?

    67.

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen welke criteria de nationale rechterlijke instanties moeten toepassen om te bepalen in welke gevallen de situatie waarin een staatloze van Palestijnse afkomst, die „bescherming of bijstand” van de UNRWA heeft genoten, stelt dat hij in het interventiegebied van de UNRWA geen toegang kan krijgen tot de medische zorg of behandeling die zijn gezondheidstoestand vereist, binnen de werkingssfeer van de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 valt.

    68.

    Om te beginnen wil ik drie belangrijke opmerkingen maken.

    69.

    Ten eerste wil ik iets zeggen over de door de Franse regering voorgestelde oplossing. Volgens deze regering moet een geval als dat in het hoofdgeding niet worden opgelost aan de hand van de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95, maar alleen aan de hand van de nationale bepalingen ( 40 ) die onderdanen van derde landen of staatlozen in bepaalde beperkte omstandigheden de mogelijkheid bieden om op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, onder meer vanwege hun gezondheid.

    70.

    Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de Franse regering naar overweging 15 van richtlijn 2011/95, waarin eraan wordt herinnerd dat de lidstaten dergelijke personen op discretionaire basis, uit mededogen of op humanitaire gronden, kunnen toestaan op hun grondgebied te blijven. In dezelfde overweging wordt aangegeven dat personen in dat geval niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn vallen, maar erbuiten.

    71.

    Volgens mij kan deze overweging, anders dan deze regering betoogt, niet aldus worden opgevat dat een persoon van de werkingssfeer van richtlijn 2011/95 moet worden uitgesloten wanneer hij zich zou kunnen beroepen op nationale bepalingen die een verblijfsrecht uit mededogen of op humanitaire gronden toekennen. Integendeel, in die overweging wordt alleen gesteld dat, indien een persoon een dergelijk verblijfsrecht heeft gekregen, hij van de werkingssfeer van die richtlijn is uitgesloten. Hieruit volgt dat de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten, behalve in dit specifieke geval, eerst moeten nagaan of de betrokkene recht heeft op internationale bescherming [of, indien hij een staatloze van Palestijnse afkomst is, of hij onder de werkingssfeer van de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 valt] en pas indien dit niet het geval is, moeten nagaan of hij in aanmerking komt voor bescherming uit mededogen of op humanitaire gronden krachtens het nationale recht. Ik zie dan ook niet in waarom dit laatste type bescherming voorrang zou moeten krijgen boven het eerste, zoals de Franse regering suggereert.

    72.

    Ten tweede moet zowel een feitelijke als een juridische beoordeling worden verricht teneinde vast te stellen of de bescherming of bijstand van de UNRWA is „opgehouden” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95. Wat de feitelijke beoordeling betreft, herinner ik eraan dat, zoals ik reeds in punt 34 heb verklaard, deze beoordeling op individuele basis moet worden verricht, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, die verband kunnen houden met de betrokkene (bijvoorbeeld zijn gezondheidstoestand, de behandeling die hij nodig heeft en, met de hulp van deskundigen, de feitelijke gevolgen voor hem indien hij die behandeling niet krijgt), of van contextuele aard zijn, waaronder met name de vraag of de vereiste medische zorg of behandeling beschikbaar zou zijn in de lidstaten en de specifieke situatie van de staat of de staten waar de UNRWA werkzaam is. ( 41 ) Dat is mijns inziens een vrij belangrijk punt. In een situatie als deze in casu zijn de levensomstandigheden waaraan staatlozen van Palestijnse afkomst in Libanon als groep worden blootgesteld, alsmede die waarmee SW individueel wordt geconfronteerd, immers relevant voor de vraag of de bescherming of bijstand van de UNRWA is „opgehouden”.

    73.

    In casu betekent dit dat bij de beoordeling of SW recht heeft op de voorzieningen uit hoofde van richtlijn 2011/95, rekening moet worden gehouden met de medische behandeling die hij zowel rechtstreeks van de UNRWA als met de hulp van de Libanese gezondheidszorg kan krijgen, aangezien hij bij de UNRWA in Libanon is geregistreerd. In ruimere zin is het onmogelijk het optreden (of het gebrek daaraan) van de UNRWA los te zien van de context waarin deze organisatie opereert. ( 42 )

    74.

    Ten derde, wat de juridische beoordeling betreft, ben ik het met de Belgische en de Franse regering eens dat niet elke gezondheidskwestie of medische aandoening waarvoor geen behandeling beschikbaar is in het gebied waar de UNRWA actief is, kan leiden tot de vaststelling dat de „bescherming of bijstand” van die organisatie is opgehouden. Er is een bepaalde ernst vereist, en alleen in uitzonderlijke situaties kunnen volgens mij verplaatsingen van het ene beschermingsgebied (het interventiegebied van de UNRWA) naar een ander (een lidstaat) worden toegestaan. Indien dit niet het geval zou zijn, zou gemakkelijk de situatie kunnen ontstaan dat een persoon op wie de uitsluitingsclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 van toepassing is en die van mening is dat de medische zorg of behandeling die hij in het interventiegebied van de UNRWA heeft ontvangen (of kan ontvangen) niet even doeltreffend is als of niet de standaard bereikt van de zorg of behandeling die hij in een lidstaat zou kunnen ontvangen, kan stellen dat de „bescherming of bijstand” van die organisatie aan hem is „opgehouden”, en dat hem de vluchtelingenstatus krachtens richtlijn 2011/95 wordt verleend.

    75.

    De drempel voor de ernst van de zaak moet bijgevolg hoog genoeg zijn om als een beperkende factor te fungeren, dergelijke gevallen van „pick and choose” te voorkomen, en te vermijden dat de sluizen worden opengezet voor eindeloze asielverzoeken van staatlozen van Palestijnse afkomst. Tegelijkertijd zou een „te hoge” drempel het voor een persoon vrijwel onmogelijk kunnen maken om zich te beroepen op de inclusieclausule van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95, ook in omstandigheden waarin inbreuk wordt gemaakt op de in het Handvest neergelegde rechten van die persoon, zoals met name zijn recht op menselijke waardigheid, zijn recht op leven en zijn recht gevrijwaard te blijven van foltering of vernederende behandeling of bestraffing ( 43 ), waarvan niet kan worden afgeweken ( 44 ). Daarom moet een passend evenwicht worden gevonden.

    76.

    Na deze verduidelijkingen wens ik eraan te herinneren dat, zoals ik onder A hierboven heb uiteengezet, de „bescherming of bijstand” van de UNRWA pas kan worden geacht te zijn „opgehouden” wanneer aan twee criteria is voldaan: de persoonlijke veiligheid van de aanvrager moet ernstig in gevaar zijn (eerste criterium) en het moet voor de UNRWA onmogelijk zijn om de betrokkene in het interventiegebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee deze organisatie is belast (tweede criterium).

    77.

    Terwijl het tweede criterium in een situatie als die van het hoofdgeding in wezen vereist dat wordt vastgesteld of het voor de UNRWA onmogelijk is geworden om te waarborgen dat wordt voorzien in de basisbehoeften van de betrokkene op het gebied van medische of gezondheidszorg indien deze persoon in het interventiegebied van deze organisatie blijft, kan het eerste criterium mijns inziens in drie vereisten worden onderverdeeld. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een bedreiging (of bedreigingen) voor de veiligheid van de betrokkene, die in een dergelijke situatie bestaat in de natuurlijk optredende medische aandoening waaraan die persoon lijdt (een interne bedreiging) en die wordt verergerd door externe factoren. In de tweede plaats moeten die bedreigingen van dien aard zijn dat een „ernstig gevaar” voor de persoonlijke veiligheid kan worden vastgesteld (met andere woorden, zij mogen niet louter hypothetisch zijn en moeten voldoende reëel zijn). In de derde plaats moet de schade die de persoon zou lijden indien hij in het interventiegebied van de UNRWA blijft, ernstig zijn (anders kunnen die bedreigingen niet als ernstig genoeg worden beschouwd om de „persoonlijke veiligheid” aan te tasten).

    78.

    In die context is het mij duidelijk dat met betrekking tot dit derde vereiste een bepaalde drempel moet worden vastgesteld voor de ernst van de schade. Evenzo vereist het tweede criterium – dat een onderscheid maakt tussen de situaties waarin kan worden geacht dat is voorzien in de basisbehoeften van een persoon op het gebied van medische of gezondheidszorg en die waarin dat niet het geval is – dat een bepaalde drempel wordt vastgesteld. Naar mijn mening omvatten „basisbehoeften” op het gebied van medische of gezondheidszorg immers alleen bepaalde kernbehoeften op dat gebied die, indien daar niet in wordt voorzien, de dood of ernstige schade tot gevolg hebben. Hieruit volgt dat ook voor dit criterium de nadruk moet liggen op ernstige schade.

    79.

    Wat de betekenis van het begrip „ernstige schade” betreft, herinner ik eraan dat overweging 16 van richtlijn 2011/95 verwijst naar het belang van de eerbiediging van de in het Handvest erkende grondrechten ( 45 ), zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof en, krachtens artikel 52, lid 3, van het Handvest, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) betreffende gelijkwaardige rechten. Tevens is algemeen aanvaard dat artikel 4 van het Handvest, waarin het recht op leven en het verbod van foltering of van vernederende behandeling of bestraffing is neergelegd, gelijkwaardig is aan artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). ( 46 )

    80.

    Wat deze laatste bepaling betreft, blijkt uit de rechtspraak van het EHRM dat de pijn veroorzaakt door een natuurlijk optredende ziekte, ongeacht of deze lichamelijk of geestelijk is, voldoende ernstig is ( 47 ) wanneer er met name gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene, ook al loopt hij het risico niet om in de zeer nabije toekomst te sterven, wordt blootgesteld aan een reëel risico van een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand wegens het ontbreken van een passende behandeling of het gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling, met intense pijn of een significante daling van zijn levensverwachting als gevolg.

    81.

    Naar mijn mening moet in de onderhavige zaak dezelfde drempel worden gehanteerd. Aangenomen moet worden dat een persoon een ernstig risico loopt om ernstige schade te lijden en dat niet wordt voorzien in zijn basisbehoeften op het gebied van medische of gezondheidszorg in een situatie waarin i) hij het risico loopt om in de zeer nabije toekomst te sterven, of ii) er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij, ook al loopt hij dat risico niet, wordt blootgesteld aan een reëel risico van een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand wegens het ontbreken van een passende behandeling of het gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling, met intense pijn of een significante daling van zijn levensverwachting als gevolg.

    82.

    Dat is een vrij hoge drempel. Belangrijk is dat deze drempel alleen gebaseerd is op de mate van schade waarvoor een ernstig of reëel risico bestaat bij de betrokkene, ongeacht de aard van de betrokken medische aandoening en de zeldzaamheid of gangbaarheid ervan.

    83.

    Ten slotte zou ik hieraan willen toevoegen dat de drempel die ik zojuist heb voorgesteld mijns inziens nauw verband houdt met de eerbiediging van de menselijke waardigheid. Ik herinner eraan dat uit overweging 16 van richtlijn 2011/95 blijkt dat die richtlijn „in het bijzonder” tracht de menselijke waardigheid ten volle te eerbiedigen. Bovendien heeft het Hof reeds verwezen naar de menselijke waardigheid in zijn arrest Bundesrepublik Deutschland (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), waarin het heeft verklaard dat een persoon niet kan worden geacht te zijn gedwongen om het interventiegebied van de UNRWA te verlaten wanneer hij daar veilig kan verblijven in waardige levensomstandigheden en zonder het gevaar van refoulement naar het gebied van zijn gewone verblijfplaats zolang hij daar niet veilig naar kan terugkeren. ( 48 )

    84.

    Zowel de Commissie als verzoeker in het hoofdgeding is van mening dat de vraag of een bij de UNRWA geregistreerde persoon in „waardige levensomstandigheden” kan verblijven in het interventiegebied van deze organisatie relevant is voor de beoordeling of hij een ernstig of reëel risico loopt ernstige schade te lijden en of zal worden voorzien in zijn basisbehoeften op het gebied van medische of gezondheidszorg.

    85.

    Ik ben het eens met die aanpak. Naar mijn mening is de drempel die ik in punt 81 hierboven heb uiteengezet, gewoon een meer gedetailleerde uitdrukking van dat vereiste. ( 49 )

    V. Conclusie

    86.

    In het licht van alle voorgaande overwegingen geef ik het Hof in overweging de door de Conseil d’État gestelde vragen te beantwoorden als volgt:

    „1)

    Artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming

    moet aldus worden uitgelegd dat

    de veiligheid van een persoon die bescherming of bijstand van de UNRWA heeft genoten, ernstig in gevaar kan zijn en dat deze persoon zich in een situatie kan bevinden waarin het voor deze organisatie onmogelijk is om hem levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, wanneer hij aan een medische aandoening lijdt en hij geen toegang kan krijgen tot de vereiste medische behandeling of zorg in het interventiegebied van de UNRWA.

    2)

    Artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95

    moet aldus worden uitgelegd dat

    in een dergelijke situatie moet worden aangetoond dat de betrokkene een ernstig risico loopt om ernstige schade te lijden en dat het voor de UNRWA onmogelijk zal zijn om te waarborgen dat wordt voorzien in de basisbehoeften van de betrokkene op het gebied van medische of gezondheidszorg indien deze persoon in het interventiegebied van deze organisatie blijft. Aan beide vereisten is voldaan wanneer is vastgesteld dat, indien hij in dat gebied blijft, i) hij het risico loopt om in de zeer nabije toekomst te sterven, of ii) er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij, ook al loopt hij dat risico niet, wordt blootgesteld aan een reëel risico van een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand wegens het gebrek aan toegang tot passende medische behandeling of zorg, met intense pijn of een significante daling van zijn levensverwachting als gevolg.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

    ( 2 ) Eind 2021 vielen 5,8 miljoen Palestijnse vluchtelingen onder het mandaat van de UNRWA, terwijl 21,3 miljoen vluchtelingen bescherming genoten van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) (zie UNHCR, 16 juni 2022„Global displacement hits another record, capping decade-long rising trend”, online beschikbaar op: https://www.unhcr.org/news/press/2022/6/62a9d2b04/unhcr-global-displacement-hits-record-capping-decade-long-rising-trend.html).

    ( 3 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB 2011, L 337, blz. 9).

    ( 4 ) Zie arresten van 17 juni 2010, Bolbol (C‑31/09, EU:C:2010:351; hierna: „arrest Bolbol”); 19 december 2012, Abed El Karem El Kott e.a. (C‑364/11, EU:C:2012:826; hierna: „arrest Abed El Karem El Kott e.a.”); 25 juli 2018, Alheto (C‑585/16, EU:C:2018:584; hierna: „arrest Alheto”); 13 januari 2021, Bundesrepublik Deutschland (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn) [C‑507/19, EU:C:2021:3; hierna: „arrest Bundesrepublik Deutschland (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn)”], en 3 maart 2022, Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn) [C‑349/20, EU:C:2022:151; hierna: „arrest Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn)”]. Verschillende van deze arresten betreffen de uitlegging van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB 2004, L 304, blz. 12), die is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2011/95. Aangezien deze bepaling echter identiek is aan artikel 12, lid 1, onder a), van laatstgenoemde richtlijn, zal ik verwijzen naar de arresten betreffende het ene of het andere instrument zonder onderscheid te maken.

    ( 5 ) Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 (United Nations Treaty Series, deel 189, nr. 2545, 1954, blz. 150), is op 22 april 1954 in werking getreden. Het is aangevuld en gewijzigd bij het Protocol betreffende de status van vluchtelingen, dat op 31 januari 1967 te New York is gesloten en op 4 oktober 1967 in werking is getreden (hierna: „Verdrag van Genève”).

    ( 6 ) In het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt het begrip „tertiaire gezondheidszorg” gebruikt. Dit begrip moet, zoals partijen en belanghebbenden ter terechtzitting hebben uiteengezet, worden begrepen als een verwijzing naar medische zorg die geavanceerde en complexe diagnosen, procedures en behandelingen omvat.

    ( 7 ) Volgens overweging 3 van richtlijn 2011/95 stoelt het Europees asielstelsel op de „volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève”, en een aantal bepalingen van die richtlijn verwijst naar bepalingen van dat verdrag of neemt de inhoud ervan over. Bovendien bepaalt artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) dat „het recht op asiel is gegarandeerd met inachtneming van de voorschriften van het Verdrag van Genève” en bepaalt artikel 78, lid 1, VWEU dat het gemeenschappelijk asielbeleid „in overeenstemming [moet] zijn” met dat verdrag. Hieruit volgt dat, hoewel de Europese Unie het Verdrag van Genève niet heeft ondertekend, het Unierecht inzake asiel moet worden uitgelegd in overeenstemming met dat verdrag (zie in die zin ook het arrest Bolbol, punt 37).

    ( 8 ) Zie in die zin arrest Alheto, punt 87. In dat arrest heeft het Hof de uitsluitingsclausule aangeduid als de „reden voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus” en de inclusieclausule als de „reden voor de beëindiging van de toepassing van deze uitsluitingsgrond”. Eenvoudigheidshalve gebruik ik liever de woorden „uitsluitingsclausule” en „inclusieclausule”.

    ( 9 ) De uitsluitingsclausule is alleen van toepassing op personen die daadwerkelijk de door de UNRWA geboden bescherming of bijstand hebben ingeroepen. Zij kan geen betrekking hebben op personen die in aanmerking komen of kwamen voor bescherming of bijstand van deze organisatie, maar deze niet daadwerkelijk hebben gekregen (zie arrest Bolbol, punt 51).

    ( 10 ) Zie arrest Abed El Karem El Kott e.a., punt 71.

    ( 11 ) De betrokkene hoeft met name niet aan te tonen dat hij een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 2, onder d), van richtlijn 2011/95 heeft. De nationale autoriteiten moeten echter nog nagaan of hij niet valt onder een van de uitsluitingsgronden van artikel 12, lid 1, onder b), of leden 2 en 3, van deze richtlijn (zie in die zin arrest Alheto, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien moet de persoon nog steeds een verzoek om erkenning als vluchteling indienen. Het feit dat de betrokkenen ipso facto recht hebben op de voorzieningen uit hoofde van richtlijn 2011/95 houdt dus geen onvoorwaardelijk recht op erkenning van de vluchtelingenstatus in (zie arrest Abed El Karem El Kott e.a., punt 75).

    ( 12 ) C‑585/16, EU:C:2018:327, punt 36.

    ( 13 ) Artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève verwijst niet specifiek naar de UNRWA. In plaats daarvan worden meer in het algemeen de „andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de [UNHCR]” genoemd.

    ( 14 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Sharpston in de zaak Bolbol (C‑31/09, EU:C:2010:119, punt 41).

    ( 15 ) Ibid., punt 43.

    ( 16 ) Zie punt 21 hierboven.

    ( 17 ) Zie arrest Abed El Karem El Kott e.a., punt 62.

    ( 18 ) Ibid., punt 68.

    ( 19 ) Zie bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst (artikel 4 van het Verdrag van Genève); toegang tot de rechter, rechtsbijstand en vrijstelling van de verplichting om zekerheid te stellen voor de kosten van de rechtspleging (artikel 16); ondersteuning van overheidswege (artikel 23), en de arbeidswetgeving en sociale zekerheid (artikel 24, lid 1).

    ( 20 ) Zie arrest Abed El Karem El Kott e.a., punt 56.

    ( 21 ) Ibid., punten 58 en 59. Volledigheidshalve voeg ik eraan toe dat het Hof heeft geoordeeld dat de loutere omstandigheid dat een persoon zich buiten dat gebied bevindt of vrijwillig besluit het te verlaten, uiteraard niet kan worden beschouwd als het ophouden van de bescherming of de bijstand.

    ( 22 ) In dit verband moet rekening worden gehouden met de relevante omstandigheden zoals die bestaan, niet alleen op het tijdstip waarop die persoon het interventiegebied van de UNRWA verlaat, maar ook op het tijdstip waarop de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten een verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus of een beslissing tot weigering van die status in behandeling nemen [zie arrest Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punt 58].

    ( 23 ) Zie arrest Abed El Karem El Kott e.a., punt 63.

    ( 24 ) In de situaties die aan de orde waren in de procedure die tot het arrest Abed El Karem El Kott e.a. heeft geleid, waren de betrokkenen bijvoorbeeld beledigd, mishandeld, willekeurig gearresteerd, gemarteld of vernederd door Libanese soldaten, en was hun huis in brand gestoken of beschadigd en/of waren zij met de dood bedreigd.

    ( 25 ) Ik begrijp dat de Belgische regering in beginsel alleen bedreigingen of tekortkomingen die staatlozen van Palestijnse afkomst als groep treffen of die een systematisch karakter hebben (in tegenstelling tot individuele of geïsoleerde bedreigingen) relevant acht. Een dergelijke restrictieve uitlegging is mijns inziens onjuist. Indien de benadering van die regering wordt gevolgd, zou de individuele beoordeling die de nationale autoriteiten moeten uitvoeren immers zinloos worden. Bovendien heeft het Hof reeds bevestigd dat het volstaat aan te tonen dat de bijstand of bescherming van de UNRWA daadwerkelijk is opgehouden om welke reden dan ook, waaronder „om objectieve redenen of om redenen die verband houden met de individuele situatie van de verzoeker” [zie arrest Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punt 72].

    ( 26 ) Ibid., punten 24 en 50.

    ( 27 ) Zoals verzoeker in het hoofdgeding heeft opgemerkt, behoren „gezondheid” en „handicap” in de UNHCR-richtsnoeren inzake internationale bescherming nr. 13 tot de „persoonlijke omstandigheden” op grond waarvan een staatloze van Palestijnse afkomst de vluchtelingenstatus kan verkrijgen; zie punt 24 van die richtsnoeren.

    ( 28 ) Naar mijn mening is het belangrijk dat de gezondheidstoestand van de persoon door dergelijke externe factoren wordt verergerd. De zaken liggen volgens mij anders wanneer er absoluut geen medische behandeling of zorg is die de pijn of het lijden van de persoon kan verlichten, of wanneer hij eenvoudigweg weigert de vereiste medische behandeling te ondergaan (in welk geval de versterkende factor intern en niet extern is).

    ( 29 ) Zie arrest Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punten 70 en 71.

    ( 30 ) Ik voeg daaraan toe dat de rechtspraak van het Hof waarop deze regeringen hun argumenten baseren en volgens welke aan een persoon die aan een ernstige ziekte lijdt geen internationale bescherming hoeft te worden verleend op de enkele grond dat hij in zijn land van herkomst geen passende behandeling kan krijgen, tenzij hem die behandeling opzettelijk wordt onthouden [zie arrest van 18 december 2014, M’Bodj (C‑542/13, EU:C:2014:2452, punt 36)], geen betrekking heeft op staatlozen van Palestijnse afkomst, maar op andere asielzoekers. Zoals ik hierboven in de punten 26‑28 heb aangegeven, bevinden staatlozen van Palestijnse afkomst zich niet in dezelfde situatie of zijn zij niet aan dezelfde eisen onderworpen als andere asielzoekers.

    ( 31 ) Zie punt 21 hierboven.

    ( 32 ) Zie arrest Bundesrepublik Deutschland (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punt 67.

    ( 33 ) Zie arresten Alheto, punt 84, en Bundesrepublik Deutschland (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punt 48.

    ( 34 ) Zie in die zin arrest Abed El Karem El Kott e.a., punt 60.

    ( 35 ) Ik merk op dat uit de brief van de UNRWA van 22 september 2021 aan het UNHCR, waarin het mandaat en de diensten van de UNRWA worden beschreven (beschikbaar op https://www.unrwa.org/resources/about-unrwa/UNRWA_letter_to_UNHCR), blijkt dat de diensten van de UNRWA onder meer het verstrekken van basisonderwijs en primaire gezondheidszorg omvatten. Op het eerste gezicht lijkt de tertiaire medische zorg er dus niet onder te vallen, maar dat hiaat hoeft volgens mij niet te leiden tot een negatief antwoord op de eerste vraag.

    ( 36 ) Het staat uiteraard aan de nationale rechterlijke instanties om dit na te gaan.

    ( 37 ) Zie punten 51 en 52 hierboven.

    ( 38 ) Zie arrest Bundesrepublik Deutschland (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punten 55 en 56.

    ( 39 ) Anders zouden immers, zoals de Commissie heeft opgemerkt, overwegingen in verband met bijvoorbeeld begrotingsbeperkingen – die relevant zijn om te beoordelen of de UNRWA concreet in staat is daadwerkelijke bescherming of bijstand te bieden – juist de reden worden waarom diezelfde bescherming of bijstand niet kan worden geacht te zijn „opgehouden” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95.

    ( 40 ) De Franse regering verwees in dit verband naar artikel L. 425‑9 van het wetboek betreffende de toegang en het verblijf van vreemdelingen en het asielrecht.

    ( 41 ) Het Hof heeft immers verklaard dat „de rol van het land waar de UNRWA actief is, […] eveneens bepalend kan zijn om de UNRWA in staat te stellen zijn opdracht daadwerkelijk te vervullen en om ervoor te zorgen dat de betrokken personen in waardige omstandigheden kunnen leven” [zie arrest Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn), punten 82 en 83]. Ik merk op dat het Hof in dat arrest ook heeft geoordeeld dat de noodzaak om rekening te houden met alle relevante individuele omstandigheden, waaronder die in verband met de staat of de staten waar de UNRWA actief is, rechtstreeks voortvloeit uit artikel 4, lid 3, van richtlijn 2011/95 (zie punt 54 van dat arrest). Deze bepaling somt de factoren op waarmee de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten rekening moeten houden wanneer zij een verzoek om internationale bescherming beoordelen.

    ( 42 ) Om een eenvoudig voorbeeld te nemen: het is duidelijk dat een oorlog in de staat waarin de UNRWA actief is, rechtstreeks van invloed kan zijn op de vraag of de UNRWA al dan niet in staat is „bescherming of bijstand” in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/95 te bieden. Ik voeg hieraan toe dat het Hof in punt 80 van het arrest Secretary of State for the Home Department (Vluchtelingenstatus van een staatloze Palestijn) ook heeft aangegeven dat elke bijstand die wordt verleend door maatschappelijke organisaties zoals ngo’s, in aanmerking moet worden genomen, mits de UNRWA met hen een formele en stabiele samenwerkingsrelatie heeft in het kader waarvan die organisaties de UNRWA bijstaan bij de vervulling van haar mandaat.

    ( 43 ) Zie de artikelen 1, 2 en 4 van het Handvest.

    ( 44 ) Het Hof heeft bijvoorbeeld verklaard dat het verbod van onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, neergelegd in artikel 4 van het Handvest, absoluut is (zie arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 85).

    ( 45 ) Zie ook arrest Bobol, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

    ( 46 ) Zie arrest van 22 november 2022, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Verwijdering – Medicinale cannabis) (C‑69/21, EU:C:2022:913, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak) [hierna: „arrest Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Verwijdering – Medicinale cannabis)”].

    ( 47 ) Zie in die zin EHRM, 13 december 2016, Paposhvili tegen België, CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, punten 178 en 183). Zie ook arrest Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Verwijdering – Medicinale cannabis), punten 63 en 66. Deze rechtspraak betreft situaties van verwijdering van een ernstig zieke persoon. Toch acht ik die rechtspraak relevant voor de onderhavige zaak.

    ( 48 ) Zie punt 54 van dat arrest en aldaar aangehaalde rechtspraak.

    ( 49 ) Zowel de door mij geschetste tweeledige drempel als het begrip „menselijke waardigheid” is door het Hof ingeroepen in het arrest Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Verwijdering – Medicinale cannabis), punten 63 en 71.

    Top