Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CA0389

    Zaak C-389/22, Croce Rossa Italiana e.a.: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 januari 2024 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — GC, e.a./Croce Rossa Italiana, Ministero della Difesa, Ministero della Salute, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Presidenza del Consiglio dei ministri (Prejudiciële verwijzing – Artikel 267 VWEU – Omvang van de verwijzingsverplichting van de nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg – Uitzonderingen op die verplichting – Criteria – Situaties waarin de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat er redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan – Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg ervan overtuigd is dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor de rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen, en voor het Hof – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausules 2 en 3 – Begrip “werknemer voor bepaalde tijd” – Leden van het militaire korps van het Italiaanse Rode Kruis – Clausule 5 – Maatregelen ter voorkoming en, desgevallend, ter bestraffing van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd – Omzetting van de status van “werknemers voor bepaalde tijd” in de status van “werknemers in vaste dienst” – Clausule 4 – Non-discriminatiebeginsel)

    PB C, C/2024/1823, 11.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/1823/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/1823/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    Serie C


    C/2024/1823

    11.3.2024

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 25 januari 2024 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — GC, e.a./Croce Rossa Italiana, Ministero della Difesa, Ministero della Salute, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Presidenza del Consiglio dei ministri

    (Zaak C-389/22 (1), Croce Rossa Italiana e.a.)

    (Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Omvang van de verwijzingsverplichting van de nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in laatste aanleg - Uitzonderingen op die verplichting - Criteria - Situaties waarin de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is dat er redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan - Voorwaarde dat de nationale rechterlijke instantie die uitspraak doet in laatste aanleg ervan overtuigd is dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor de rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen, en voor het Hof - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausules 2 en 3 - Begrip “werknemer voor bepaalde tijd” - Leden van het militaire korps van het Italiaanse Rode Kruis - Clausule 5 - Maatregelen ter voorkoming en, desgevallend, ter bestraffing van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd - Omzetting van de status van “werknemers voor bepaalde tijd” in de status van “werknemers in vaste dienst” - Clausule 4 - Non-discriminatiebeginsel)

    (C/2024/1823)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Consiglio di Stato

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: GC, e.a.

    Verwerende partijen: Croce Rossa Italiana, Ministero della Difesa, Ministero della Salute, Ministero dell'Economia e delle Finanze, Presidenza del Consiglio dei ministri

    Dictum

    1)

    Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep ervan kan afzien om het Hof een vraag over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen en deze vraag op eigen verantwoordelijkheid kan oplossen wanneer de juiste uitlegging van het Unierecht zo voor de hand ligt dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Of dat het geval is moet worden beoordeeld rekening houdend met de eigen kenmerken van het Unierecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en het gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Europese Unie. De betrokken nationale rechterlijke instantie hoeft niet in detail aan te tonen dat de andere rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen en het Hof dezelfde uitlegging zouden geven, maar moet er na een beoordeling waarbij met deze elementen rekening wordt gehouden, van overtuigd zijn dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor die andere nationale rechterlijke instanties en het Hof.

    2)

    Clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

    moet aldus worden uitgelegd dat

    zij van toepassing is op een arbeidsverhouding zoals die welke tot stand is gekomen tussen de personeelsleden van het militaire korps van het Croce Rossa Italiana (Italiaanse Rode Kruis) die worden opgeroepen om een tijdelijke dienst te verrichten enerzijds, en het Italiaanse Rode Kruis anderzijds, voor zover deze verhouding kan worden aangemerkt als “opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst, en

    voor het geval deze bepaling van toepassing is op een dergelijke arbeidsverhouding, zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de oproepingen van dergelijke personeelsleden gedurende meerdere jaren en zonder onderbreking kan worden verlengd en vernieuwd, voor zover in deze regeling geen van de in clausule 5, punt 1, onder a) tot en met c), opgesomde maatregelen ter vermijding of, desgevallend, bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of gelijkwaardige wettelijke voorschriften zijn opgenomen.

    3)

    Het non-discriminatiebeginsel, zoals daaraan uitvoering en invulling wordt gegeven door clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG,

    moet aldus worden uitgelegd dat

    het niet in de weg staat aan een nationale regeling die, na de reorganisatie van een instelling als het Italiaanse Rode Kruis, personen zoals personeelsleden van haar legerkorps die zijn opgeroepen om een ononderbroken dienst te verrichten toestaat hun werkzaamheden in dienst van die instelling te blijven uitoefenen, maar niet in die mogelijkheid voorziet voor personen zoals personeelsleden van datzelfde legerkorps die zijn opgeroepen om een tijdelijke dienst te verrichten en wier werkzaamheden in dienst van die instelling op de daartoe vastgestelde datum zijn beëindigd.


    (1)   PB C 35 van 30.1.2023.


    ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/1823/oj

    ISSN 1977-0995 (electronic edition)


    Top