Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021TN0414

Zaak T-414/21: Beroep ingesteld op 10 juli 2021 — Ferriere Nord / Commissie

PB C 401 van 4.10.2021, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

4.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 401/11


Beroep ingesteld op 10 juli 2021 — Ferriere Nord / Commissie

(Zaak T-414/21)

(2021/C 401/13)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Ferriere Nord SpA (Osoppo, Italië) (vertegenwoordigers: W. Viscardini, G. Donà en B. Comparini, avvocati)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

1.

a)

de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, veroordelen (krachtens de artikelen 266, lid 2, 268 en 340, lid 2, VWEU) tot betaling van een bedrag van 1 096 814,68 EUR (dan wel uiterst subsidiair, elk ander bedrag dat het Gerecht zal vaststellen, zo nodig door toepassing van een ander percentage dan het hieronder vermelde) — zijnde het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de op 9 maart 2010 geldende herfinancieringsvoet van de Europese Centrale Bank (ECB) (1 %), vermeerderd met 3,5 procentpunt, voor de periode van 9 maart 2010 tot en met 25 oktober 2017 (verminderd met een bedrag van 129 847,10 EUR dat reeds is betaald uit hoofde van de “overeenkomstige” rente) — ter vergoeding van de schade die Ferriere Nord S.p.A. heeft geleden door de niet-betaling (in strijd met artikel 266, lid 1, VWEU) van de vertragingsrente die verschuldigd is over de geldboete [opgelegd bij beschikkingen van de Europese Commissie C(2009) 7492 definitief van 30 september 2009 en C(2009) 9912 definitief van 8 december 2009] die zij op 9 maart 2010 voorlopig heeft betaald en die de Commissie op 25 oktober 2017 aan Ferriere Nord S.p.A. heeft terugbetaald naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2017 in zaak C-88/15 P;

dientengevolge,

b)

de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Europese Commissie, veroordelen tot betaling van een aanvullend bedrag als kapitalisatie van de onder a) bedoelde schadevergoeding, vanaf 25 oktober 2017 (of, uiterst subsidiair, vanaf een andere door het Gerecht te bepalen datum) tot de datum van volledige en daadwerkelijke betaling, te berekenen tegen de door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet, vermeerderd met 3,5 procentpunten (of, uiterst subsidiair, tegen een andere door het Gerecht te bepalen rentevoet);

2.

de brief van de Europese Commissie (directoraat-generaal Begroting) van 30 april 2021 met referentie Ares(2021)2904048 (krachtens artikel 263 VWEU) nietig verklaren;

3.

in ieder geval de Europese Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, het ene strekkende tot schadevergoeding (1) en het andere tot nietigverklaring van de bestreden brief (2).

1.

Eerste middel: de Commissie heeft in strijd met artikel 266, lid 1, VWEU (en met artikel 83 van verordening nr. 1268/2012 (1) en/of, voor zover nodig, met artikel 86 van verordening nr. 2342/2002 (2)) onrechtmatig gehandeld.

Dienaangaande wordt aangevoerd dat de Commissie, om volledige uitvoering te geven (in de zin van artikel 266, lid 1, VWEU) aan het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2017 in zaak C-88/15 P (waarbij een beschikking van vaststelling op grond van artikel 101 VWEU van 2009 nietig is verklaard), Ferriere Nord niet alleen de in 2010 voorlopig betaalde geldboete had moeten terugbetalen, maar ook de vertragingsrente over die geldboete, te berekenen tegen het tarief van artikel 83, lid 2, onder b), van verordening nr. 1268/2012, dat wil zeggen de door de ECB voor haar basisherfinancieringstransacties vastgestelde rentevoet die gold op de eerste kalenderdag van de maand waarin de geldboete opeisbaar is geworden, vermeerderd met 3,5 procentpunten. In plaats daarvan heeft de Commissie op 25 oktober 2017 — bij wijze van rente — alleen de “overeenkomstige” rente in de zin van artikel 90, lid 4, van verordening nr. 1268/2012 betaald, namelijk de opbrengst die was verkregen van de bankrekening waarop zij het bedrag van de geldboete voorlopig had gestort. Het niet betalen van vertragingsrente is een inbreuk op het primaire Unierecht (artikel 266, lid 1, VWEU), die leidt tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie. Het bedrag van de om voornoemde redenen verschuldigde schadevergoeding moet dan worden gekapitaliseerd vanaf de datum waarop alleen de “overeenkomstige” rente is betaald tot de datum van daadwerkelijke betaling.

2.

Tweede middel: schending van artikel 46 van het Statuut en, dientengevolge, van artikel 266, lid 1, VWEU (en van artikel 83 van verordening nr. 1268/2012 en/of, voor zover nodig, van artikel 86 van verordening nr. 2342/2002)

In dit verband wordt aangevoerd dat de Commissie in haar brief van 30 april 2021 heeft verklaard dat zij het voorlopige verzoek tot schadevergoeding van Ferriere Nord op grond van artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie niet kon/wilde inwilligen wegens het verstrijken van de daarin vastgestelde verjaringstermijn van vijf jaar, aangezien volgens de instelling het ontstaansfeit voor haar niet-contractuele aansprakelijkheid (en dus het beginpunt van de verjaringstermijn) de voorlopige betaling van de geldboete in 2010 was. Ferriere Nord betoogt daarentegen dat de gebeurtenis die tot aansprakelijkheid leidt, het feit is dat de Commissie op 25 oktober 2017 — toen de geldboete overeenkomstig het arrest van 2017 werd terugbetaald — niet de in artikel 83 van verordening nr. 1268/2012 bedoelde vertragingsrente heeft betaald, en zich heeft beperkt tot de betaling van alleen de op grond van artikel 90 van die verordening “overeenkomstige” rente. Deze schending van artikel 266, lid 1, VWEU vormt een onrechtmatige gedraging van de Commissie en leidt tot haar niet-contractuele aansprakelijkheid, zodat de in artikel 46 van het Statuut bedoelde verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen vanaf het tijdstip van die schending.


(1)  Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie 2012, L 362, blz. 1).

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB 2002, L 357, blz. 1).


Top