EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CN0648

Zaak C-648/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Słupsku (Polen) op 25 oktober 2021 — Strafzaak tegen M.C., M.F.

PB C 73 van 14.2.2022, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
PB C 73 van 14.2.2022, p. 4–4 (GA)

14.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 73/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Słupsku (Polen) op 25 oktober 2021 — Strafzaak tegen M.C., M.F.

(Zaak C-648/21)

(2022/C 73/10)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Słupsku

Partijen in de strafzaak

M.C., M.F.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als artikel 47b, leden 5 en 6, gelezen in samenhang met artikel 30, lid 1, en artikel 24, lid 1, van de Ustawa — Prawo o ustroju sądów powszechnych (wet betreffende de organisatie van de gewone rechterlijke instanties) van 27 juli 2001, op grond waarvan een orgaan van een nationale rechterlijke instantie, zoals het college van presidenten van de rechterlijke instanties uit het rechtsgebied van een Sąd Okręgowy, de bevoegdheid heeft een rechter van die rechterlijke instantie geheel of gedeeltelijk te ontheffen van zijn taak om de hem toegewezen zaken te behandelen, waarbij:

a)

dat college van rechtswege bestaat uit presidenten van rechterlijke instanties, die in die functies zijn benoemd door een orgaan van de uitvoerende macht, zoals de minister van Justitie, die tegelijkertijd de functie van Prokurator Generalny (procureur-generaal) uitoefent;

b)

de ontheffing van de taak om de hem toegewezen zaken te behandelen geschiedt zonder zijn instemming;

c)

het nationale recht niet voorziet in criteria die dat college van presidenten moet aanleggen bij het ontheffen van een rechter van zijn taak om de hem toegewezen zaken te behandelen noch in de verplichting tot motivering en rechterlijke toetsing;

d)

sommige leden van dat college zijn benoemd tot rechter in omstandigheden die analoog zijn aan de omstandigheden genoemd in het arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2021, Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters), C-791/19, EU:C:2021:596?

2)

Moeten de in de eerste vraag genoemde bepalingen en het voorrangsbeginsel aldus worden uitgelegd dat de nationale rechterlijke instantie die een zaak behandelt in het kader van een binnen de werkingssfeer van richtlijn 2016/343 (1) vallende strafprocedure, waarvan een rechter op de in de eerste vraag omschreven wijze is ontheven van zijn taak om de zaak te behandelen, op grond daarvan de akten van het college van presidenten van de rechterlijke instanties uit het rechtsgebied van een Sąd Okręgowy en alle akten die in navolging ervan zijn uitgevaardigd, buiten beschouwing kan of moet laten, met name beschikkingen houdende een hernieuwde toewijzing van zaken (daaronder begrepen het hoofdgeding) waarbij de rechter die van zijn taak is ontheven niet in aanmerking is genomen, zodat deze wel kan blijven deelnemen in de rechtsprekende formatie die de zaak behandelt?

3)

Moeten de in de eerste vraag genoemde bepalingen en het voorrangsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij vereisen dat er in de nationale rechtsorde, in het kader van een binnen de werkingssfeer van richtlijn 2016/34 vallende strafprocedure, middelen bestaan die de procesdeelnemers, zoals de beklaagden in het hoofdgeding, de mogelijkheid bieden van toetsing van en beroep tegen een beslissing als bedoeld in de [eerste vraag] die ertoe strekt de samenstelling van de in het hoofdgeding rechtsprekende formatie te wijzigen, met als gevolg dat de rechter aan wie de zaak tot dusver was toegewezen op de in vraag 1 omschreven wijze wordt ontheven van zijn taak om er kennis van te nemen?


(1)  Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).


Top