This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62021CN0311
Case C-311/21: Request for a preliminary ruling from the Bundesarbeitsgericht (Germany) lodged on 18 May 2021 — CM v TimePartner Personalmanagement GmbH
Zaak C-311/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 18 mei 2021 — CM / TimePartner Personalmanagement GmbH
Zaak C-311/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 18 mei 2021 — CM / TimePartner Personalmanagement GmbH
PB C 320 van 9.8.2021, p. 26–28
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.8.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 320/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland) op 18 mei 2021 — CM / TimePartner Personalmanagement GmbH
(Zaak C-311/21)
(2021/C 320/26)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesarbeitsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: CM
Verwerende partij: TimePartner Personalmanagement GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Wat wordt verstaan onder het begrip “algemene bescherming van de uitzendkrachten” in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2008/104/EG (1); is dat begrip met name ruimer dan hetgeen als bescherming voor alle werknemers dwingend wordt voorgeschreven door het nationale recht en het Unierecht? |
2) |
Aan welke voorwaarden en criteria moet zijn voldaan om te concluderen dat regelingen inzake de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten in een collectieve arbeidsovereenkomst, die afwijken van het in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/104/EG vastgestelde beginsel van gelijke behandeling, tot stand zijn gekomen met inachtneming van de algemene bescherming van uitzendkrachten?
|
3) |
Moeten de voorwaarden en criteria betreffende de inachtneming van de algemene bescherming van uitzendkrachten in de zin van artikel 5, lid 3, van richtlijn 2008/104/EG aan de sociale partners worden opgelegd door de nationale wetgever, wanneer deze hun de mogelijkheid biedt om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten die van het gelijkheidsvereiste afwijkende regelingen bevatten inzake de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten, en het nationale cao-stelsel voorziet in vereisten op grond waarvan kan worden verwacht dat de partijen bij een collectieve overeenkomst een passend evenwicht tussen hun belangen zullen bereiken (zogenoemde juistheidsgarantie van collectieve arbeidsovereenkomsten)? |
4) |
Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord:
|
5) |
Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: Mag de nationale rechter bij regelingen inzake de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten waarbij van het beginsel van gelijke behandeling wordt afgeweken door collectieve arbeidsovereenkomsten overeenkomstig artikel 5, lid 3, van richtlijn 2008/104/EG, deze collectieve arbeidsovereenkomsten vervolgens zonder beperking toetsen om vast te stellen of de afwijkingen met inachtneming van de algemene bescherming van uitzendkrachten tot stand zijn gekomen of vereisen artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en/of de verwijzing naar de “autonomie van de sociale partners” in overweging 19 van richtlijn 2008/104/EG, dat de partijen bij een collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot de inachtneming van de algemene bescherming van uitzendkrachten een slechts beperkt door de rechter te toetsen beoordelingsmarge wordt toegekend en — zo ja — hoe ruim is deze marge? |
(1) Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB 2008, L 327, blz. 9).