This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62021CC0580
Opinion of Advocate General Rantos delivered on 17 November 2022.#EEW Energy from Waste Großräschen GmbH v MNG Mitteldeutsche Netzgesellschaft Strom GmbH.#Request for a preliminary ruling from the Bundesgerichtshof.#Reference for a preliminary ruling – Environment – Directive 2009/28/EC – Promotion of energy from renewable energy sources – Article 16(2)(c) – Access to transmission and distribution grids – Priority access of electricity produced from renewable energy sources – Production from both renewable and conventional energy sources.#Case C-580/21.
Conclusie van advocaat-generaal A. Rantos van 17 november 2022.
EEW Energy from Waste Großräschen GmbH tegen MNG Mitteldeutsche Netzgesellschaft Strom GmbH.
Verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2009/28/EG – Bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen – Artikel 16, lid 2, onder c) – Toegang tot de transmissie‑ en distributienetwerken – Toegang bij voorrang voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen – Productie uit zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen.
Zaak C-580/21.
Conclusie van advocaat-generaal A. Rantos van 17 november 2022.
EEW Energy from Waste Großräschen GmbH tegen MNG Mitteldeutsche Netzgesellschaft Strom GmbH.
Verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2009/28/EG – Bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen – Artikel 16, lid 2, onder c) – Toegang tot de transmissie‑ en distributienetwerken – Toegang bij voorrang voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen – Productie uit zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen.
Zaak C-580/21.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:904
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
A. RANTOS
van 17 november 2022 ( 1 )
Zaak C‑580/21
EEW Energy from Waste Großräschen GmbH
tegen
MNG Mitteldeutsche Netzgesellschaft Strom GmbH,
in tegenwoordigheid van:
50 Hertz Transmission GmbH
[verzoek van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 2009/28/EG – Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen – Artikel 5, lid 3 – Artikel 16, lid 2, onder c) – Elektriciteitsopwekkingsinstallatie die gebruikmaakt van hernieuwbare energiebronnen – Gemengd afval met een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval – Voorrang bij de levering aan het elektriciteitsnet – Beoordelingsvrijheid van de lidstaten om deze voorrang uit te voeren”
I. Inleiding
1. |
Ingevolge artikel 194, lid 1, onder c), VWEU is het energiebeleid van de Europese Unie gericht, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, op de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. ( 2 ) Het belang van deze ontwikkeling, waarvan de reikwijdte vooral in de huidige geopolitieke context aanzienlijk is, wordt benadrukt in overweging 1 van richtlijn 2009/28/EG ( 3 ), waarin sprake is van de vermindering van broeikasgasemissies in het kader van de strijd tegen de opwarming van de aarde, het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkeling en innovatie en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling. ( 4 ) |
2. |
In het onderhavige geval heeft het verzoek om een prejudiciële beslissing betrekking op het begrip „elektriciteitsopwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen” in de zin van artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28, alsmede op de strekking van de voorrang die dergelijke installaties genieten bij de levering aan het elektriciteitsnet. Meer in het bijzonder wenst het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) te vernemen of en in welke mate deze voorrang bij de toegang moet worden verleend aan opwekkingsinstallaties waarin elektriciteit wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval, waarbij het afval een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat. |
3. |
Dat verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen EEW Energy from Waste Großräschen GmbH (hierna: „EEW”), die een thermische afvalverwerkingsinstallatie exploiteert, en MNG Mitteldeutsche Netzgesellschaft Strom GmbH (hierna: „MNG Strom”), een beheerder van een elektriciteitstransmissiesysteem, over de aanspraak van EEW op schadevergoeding wegens vermindering van de levering aan het net door knelpunten in het systeem. 50 Hertz Transmission GmbH (hierna: „50 Hertz”), de upstream transmissiesysteembeheerder van MNG Strom, heeft aan de zijde van MNG Strom in het hoofdgeding geïntervenieerd. |
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
1. Richtlijn 2001/77
4. |
Artikel 2 van richtlijn 2001/77/EG ( 5 ) („Definities”) luidt: „Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing:
[...]” |
2. Richtlijn 2009/28
5. |
De overwegingen 1, 11, 25, 60 en 61 van richtlijn 2009/28 luiden als volgt:
[...]
[...]
[...]
|
6. |
Artikel 1 van richtlijn 2009/28 („Voorwerp en toepassingsgebied”) luidt: „In deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen. Voorts worden bindende nationale streefcijfers vastgesteld voor het totale aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie en voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer. Zij stelt regels vast betreffende de statistische overdracht tussen lidstaten, gezamenlijke projecten tussen lidstaten onderling en met derde landen, garanties van oorsprong, administratieve procedures, voorlichting en opleiding en toegang tot het elektriciteitsnet voor energie uit hernieuwbare bronnen. [...]” |
7. |
Artikel 2 van deze richtlijn („Definities”) bepaalt het volgende: „Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van richtlijn [2003/54]. De volgende definities gelden eveneens:
[...]
[...]” |
8. |
Artikel 5 van richtlijn 2009/28 („Berekening van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen”) bepaalt in de leden 1 en 3 ervan het volgende: „1. Het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in elke lidstaat wordt berekend als de som van:
[...] 3. Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt het bruto‑eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt. In installaties die zowel hernieuwbare als conventionele bronnen als brandstof gebruiken, wordt alleen rekening gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd. Met het oog op deze berekening wordt de bijdrage van elke energiebron berekend op basis van haar energie-inhoud. [...]” |
9. |
Artikel 15 („Garanties van oorsprong voor elektriciteit, verwarming en koeling geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen”) bepaalt in lid 1: „Teneinde overeenkomstig artikel 3, lid 6, van richtlijn [2003/54] aan de eindafnemer het aandeel of de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen aan te tonen in de energiemix van een energieleverancier, zien de lidstaten erop toe dat de oorsprong van de elektriciteit die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd als zodanig kan worden gegarandeerd in de zin van deze richtlijn, overeenkomstig objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.” |
10. |
Artikel 16 van richtlijn 2009/28 („Toegang tot en beheer van de netwerken”) bepaalt in de leden 1 en 2 het volgende: „1. De lidstaten nemen passende maatregelen om de transmissie- en distributienetwerkinfrastructuur, intelligente netwerken, opslaginstallaties en het elektriciteitssysteem te ontwikkelen teneinde het elektriciteitsnet veilig te laten functioneren en daardoor de verdere ontwikkeling van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, inclusief interconnectie tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen te vergemakkelijken. De lidstaten nemen tevens passende maatregelen om de vergunningsprocedures voor de netwerkinfrastructuur te versnellen en de goedkeuring van de netwerkinfrastructuur te coördineren met administratieve en planningsprocedures. 2. Met inachtneming van de voorschriften inzake de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net, die gebaseerd zijn op transparante, niet-discriminerende door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde criteria:
|
B. Duits recht
11. |
§ 3 („Begripsbepalingen”) van het Erneuerbare-Energien-Gesetz (Duitse wet inzake hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) van 25 oktober 2008, in de vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2014 geldende versie (hierna: „EEG 2012”) ( 7 ), bepaalt het volgende: „In de zin van deze wet wordt verstaan onder:
[...]
[...]” |
12. |
§ 8 van deze wet („Afname, transmissie en distributie”) bepaalt in lid 1: „Onder voorbehoud van § 11 zijn netbeheerders verplicht om onverwijld met voorrang zorg te dragen voor de afname, transmissie en distributie van alle aangeboden elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. [...]” |
13. |
§ 11 van deze wet („Beheer van de levering aan het elektriciteitsnet”) bepaalt in lid 1 het volgende: „Netbeheerders zijn [...] bij wijze van uitzondering gerechtigd om direct of indirect op hun net aangesloten installaties [...] te reguleren, voor zover:
[...]” |
14. |
§ 12 van deze wet („Hardheidsregeling”) bepaalt in lid 1: „Indien de levering van elektriciteit uit installaties voor de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen [...] wegens een knelpunt in het systeem als bedoeld in § 11, lid 1, wordt verminderd, moet aan de door de maatregel getroffen exploitanten een compensatie worden betaald van 95 procent van de gederfde inkomsten, vermeerderd met extra kosten en verminderd met bespaarde kosten. [...]” |
15. |
§ 16 EEG 2012 („Recht op vergoeding”) bepaalt in lid 1 het volgende: „Netbeheerders dienen tenminste overeenkomstig §§ 18 tot en met 33 een vergoeding aan exploitanten te betalen voor de elektriciteit uit installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen. [...]” |
16. |
Deze bepalingen van het EEG 2012 komen in wezen overeen met die van de versie van het EEG die vanaf 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 ( 8 ) van kracht was, alsmede met die van het EEG die van kracht was tussen 1 augustus 2014 en 31 december 2016 ( 9 ). |
III. Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
17. |
EEW exploiteert een thermische afvalverwerkingsinstallatie, waarmee zij elektriciteit en warmte produceert (hierna: „betrokken installatie”). In de installatie wordt nagenoeg uitsluitend voor verbranding gemengd industrieel en huishoudelijk afval gebruikt met een biologisch afbreekbare fractie, waarvan de hoogte varieert en die volgens EEW maximaal 50 % bedraagt. De betrokken installatie voedt met een deel van de opgewekte elektriciteit het elektriciteitsdistributiesysteem van MNG Strom, met wie zij een overeenkomst betreffende de aansluiting en levering heeft afgesloten. |
18. |
In de jaren 2011 tot en met 2016 heeft MNG Strom in het kader van het management van de netveiligheid EEW meermaals opgeroepen om de levering van elektriciteit tijdelijk te verminderen wegens knelpunten in het systeem. Daarom heeft EEW van MNG Strom een schadevergoeding van 2,24 miljoen EUR gevorderd op grond van onder meer de hardheidsregelingen van het EEG in de tussen 1 januari 2011 en 31 december 2016 geldende versies ervan, waaronder § 12, lid 1, EEG 2012. |
19. |
De aangezochte rechter in tweede aanleg heeft de vordering van EEW tot schadevergoeding afgewezen, omdat de elektriciteit in de betrokken installatie niet uitsluitend uit hernieuwbare energiebronnen werd opgewekt. |
20. |
EEW heeft tegen het arrest van de rechter in tweede aanleg beroep in Revision ingesteld bij het Bundesgerichtshof, de verwijzende rechter. Deze rechter merkt op dat de uitkomst van het bij hem aanhangige geding afhangt van het antwoord op de vraag of de betrokken installatie valt onder de „installaties voor de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen” in de zin van § 12, lid 1, EEG 2012. Volgens hem is de toepassing van deze bepaling niet uitgesloten op grond dat de elektriciteit in de betrokken installatie niet uitsluitend uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt. |
21. |
Dienaangaande benadrukt deze rechter dat het EEG, in de eerste in 2000 in werking getreden versie, betrekking had op elektriciteit die werd opgewekt door installaties die uitsluitend hernieuwbare energiebronnen gebruikten. In het kader van de omzetting in Duits recht van richtlijn 2001/77 en met name artikel 2, onder c), ervan, werd de werkingssfeer van het EEG in 2004 uitgebreid, waardoor elektriciteit die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, hierin werd opgenomen. |
22. |
Uit de bewoordingen van de hardheidsregeling van § 12 EEG 2012 en de systematische context van deze wet zou voortvloeien dat deze in 2009 in het EEG nieuw opgenomen regeling ook van toepassing is op installaties die niet uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen. Indien derhalve in een installatie elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt die dus volgens de bepalingen van het EEG voorrang moet krijgen bij de levering aan het elektriciteitsnet, leidt een vermindering of onderbreking van de afname van elektriciteit door de netbeheerder in het kader van het beheer van de levering aan het net op grond van de hardheidsregeling tot de verplichting om compensatie te betalen. |
23. |
Hoewel de Duitse wetgever ervoor heeft gekozen het Unierecht te volgen en af te wijken van de regel dat alleen elektriciteit die uitsluitend uit hernieuwbare energiebronnen is opgewekt, in aanmerking wordt genomen, is het volgens de verwijzende rechter onduidelijk of naar Duits recht elke installatie voor de opwekking van elektriciteit die gedeeltelijk hernieuwbare energiebronnen gebruikt – hoe klein het aandeel in voorkomend geval ook is – moet worden gekwalificeerd als een „installatie” in de zin van § 3, punt 1, EEG 2012, zodat zij met betrekking tot de aansluiting en de levering aan het elektriciteitsnet voorrang geniet. In dit verband moet volgens die rechter het relevante Duitse recht worden uitgelegd in overeenstemming met het begrip „elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen” in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/77. Die bepaling verwijst naar het begrip „hybride installatie”, maar dit begrip wordt in de richtlijn niet nader omschreven en is ook niet duidelijk. In de regel wordt in de techniek een installatie namelijk „hybride” genoemd wanneer deze gebruikmaakt van meerdere verschillende technologieën (zoals zonne‑energie en gas) om energie op te wekken. Bij een dergelijke uitlegging omvat het begrip „hybride installatie” geen installaties die in hetzelfde proces van elektriciteitsopwekking slechts verschillende – hernieuwbare en conventionele – energiebronnen combineren. Dit geldt zowel wanneer de verschillende energiebronnen pas vlak voor de energieopwekking worden gemengd, als wanneer in de installatie, zoals in de betrokken installatie, voor de opwekking van elektriciteit gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare en fossiele energiebronnen in een reeds bestaand, variabel en onveranderbaar mengsel. |
24. |
De verwijzende rechter merkt op dat in artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/77 het begrip „biomassa” evenwel wordt gedefinieerd als een hernieuwbare energiebron en dat artikel 2, onder b), van deze richtlijn bepaalt dat biomassa ook de „biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval” bevat. Dit zou ervoor kunnen pleiten dat de door de verbranding van deze fractie opgewekte elektriciteit moet worden beschouwd als elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de installaties die op die manier energie opwekken naar Duits recht dus moeten worden gekwalificeerd als „installaties” in de zin van het EEG die voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet dienen te genieten. |
25. |
Deze rechter wijst erop dat aangezien richtlijn 2001/77 is vervangen door richtlijn 2009/28, welke van toepassing is op het hoofdgeding ( 10 ), het Duitse recht overeenkomstig richtlijn 2009/28 moet worden uitgelegd. Hij neigt ertoe om, in het licht van het Unierecht, de bepalingen van het EEG betreffende de voorrang bij de levering aan het elektriciteitsnet aldus uit te leggen dat zij alleen van toepassing zijn op installaties die niet uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, wanneer in deze installaties hernieuwbare en conventionele energiebronnen in gescheiden systemen worden verwerkt. In ieder geval moet de hardheidsregeling van § 12, lid 1, EEG 2012 volgens de verwijzende rechter alleen dan van toepassing zijn op installaties waarin, zoals bij de elektriciteitsopwekking door afvalverbranding, een reeds bestaand, variabel en onveranderbaar mengsel van hernieuwbare en conventionele energiebronnen wordt verwerkt, wanneer het aandeel van hernieuwbare energiebronnen gemiddeld groter is dan het aandeel van conventionele energiebronnen. Deze uitlegging betekent in het kader van het hoofdgeding dat EEW geen recht op een compensatie op grond van deze hardheidsregeling heeft, aangezien de betrokken installatie gebruikmaakt van vooraf gemengde energiebronnen met variabele fracties, waarbij volgens de uiteenzettingen van EEW het aandeel van hernieuwbare energiebronnen niet overheerst. |
26. |
De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat indien artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling betrekking heeft op installaties waarin het aandeel van hernieuwbare energiebronnen niet overheerst, de vraag rijst of er bij installaties die elektriciteit uit dergelijke energiebronnen opwekken in ieder geval een materialiteitsdrempel bestaat, waaronder een installatie niet langer kan worden beschouwd als een installatie die gebruikmaakt van hernieuwbare energiebronnen in de zin van voornoemde bepaling. |
27. |
Tot slot vraagt deze rechterlijke instantie zich af of, wanneer elektriciteit die slechts gedeeltelijk uit biologisch afbreekbaar afval is opgewekt voorrang bij de levering aan het elektriciteitsnet geniet, de ratio legis van artikel 5, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2009/28, volgens welke bij multifuelinstallaties die zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen gebruiken enkel het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in aanmerking wordt genomen, kan worden ingeroepen. Die vraag is volgens deze rechter van belang om te bepalen of de vordering tot schadevergoeding die is gebaseerd op de hardheidsregeling van § 12, lid 1, EEG 2012 betrekking heeft op de gederfde inkomsten voor alle elektriciteit die in de betrokken installatie is opgewekt, dan wel alleen op het aandeel van de elektriciteit dat wordt opgewekt uit de biologisch afbreekbare fractie van het afvalmengsel. |
28. |
In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
29. |
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door EEW, MNG Strom, 50 Hertz en de Europese Commissie. Deze partijen hebben tevens mondelinge opmerkingen gemaakt tijdens de pleitzitting van 8 september 2022. |
IV. Analyse
A. Eerste prejudiciële vraag
30. |
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 aldus moet worden uitgelegd dat de voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet die wordt verleend aan elektriciteitsopwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, niet alleen moet worden verleend aan opwekkingsinstallaties die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare energiebronnen opwekken maar ook aan opwekkingsinstallaties waarin elektriciteit wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval dat een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat. |
31. |
Ingevolge artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 zorgen de lidstaten ervoor dat transmissiesysteembeheerders bij de dispatching van elektriciteitsopwekkingsinstallaties voorrang geven aan opwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, voor zover het veilige beheer van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat en dit gebeurt op basis van transparante en niet-discriminerende criteria. |
32. |
Deze bepaling beoogt het hoofd te bieden aan het feit dat de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit uit technisch oogpunt per definitie een beperkte capaciteit hebben om elektriciteit te transporteren. Het is mogelijk dat zij niet alle elektriciteit kunnen transporteren die geproduceerd wordt of geproduceerd kan worden door de installaties die onder hen vallen, rekening houdend met het verbruik. ( 11 ) In deze omstandigheden heeft de Uniewetgever ervoor gekozen voorrang te geven aan elektriciteitsopwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen. In dit verband zij erop gewezen dat, zoals het Hof heeft geoordeeld, hoewel artikel 32, lid 2, van richtlijn 2009/72/EG ( 12 ) bepaalt dat een distributiesysteembeheerder de toegang tot zijn systeem kan weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt, onder voorbehoud dat hij deze weigering met redenen omkleedt, deze mogelijkheid evenwel in elk concreet geval moet worden beoordeeld en de lidstaten niet toestaat om op algemene wijze in deze ontheffingen te voorzien, zonder dat voor iedere beheerder concreet wordt beoordeeld of het systeem technisch in staat is om te voldoen aan een verzoek tot toegang van derden. ( 13 ) |
33. |
Wat betreft de eerste vraag moet worden nagegaan wat moet worden verstaan onder het begrip „elektriciteitsopwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen”, als bedoeld in artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28, teneinde te bepalen of dit begrip een installatie omvat waarin elektriciteit wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval dat een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat. Zo ja, dan moet een dergelijke installatie de in die bepaling bedoelde voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet genieten en mocht de transmissiesysteembeheerder een dergelijke installatie deze toegang weigeren, dan kan zij aanspraak maken op financiële compensatie, zoals valt te lezen in overweging 61 van deze richtlijn. |
34. |
Het begrip „elektriciteitsopwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen” wordt niet gedefinieerd in richtlijn 2009/28. Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context van deze bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling. ( 14 ) |
35. |
In dat kader moet, in de eerste plaats, worden geconstateerd dat op basis van de bewoordingen van artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28, dat uitsluitend betrekking heeft op installaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, niet zonder meer kan worden vastgesteld of deze bepaling ziet op installaties waarin elektriciteit wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval dat een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat. |
36. |
Wat betreft, in de tweede plaats, de context waarbinnen deze bepaling moet worden bezien, definieerde, zoals de verwijzende rechter heeft benadrukt, artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/77 het begrip „elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen” als „elektriciteit, opgewekt in installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken”. ( 15 ) Deze richtlijn was echter niet meer van kracht ten tijde van de feiten in het hoofdgeding. Artikel 2, onder a), van richtlijn 2009/28 definieert „energie uit hernieuwbare bronnen” als „energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen”. Zoals 50 Hertz in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt, hangt, in het kader van het hoofdgeding, de kwalificatie van „duurzame elektriciteit” dus niet meer af van de installatie waarin de elektriciteit wordt opgewekt, maar alleen van de gebruikte energiebronnen. |
37. |
Ingevolge artikel 2, onder a), van richtlijn 2009/28 moet energie uit biomassa ( 16 ) worden beschouwd als energie uit hernieuwbare bronnen. Volgens de definitie in artikel 2, onder e), van die richtlijn omvat biomassa evenwel ook de „biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval”. Uit deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat energie die wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval dat een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat, voor die fractie moet worden beschouwd als energie uit hernieuwbare bronnen. |
38. |
In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de betrokken installatie gemengd afval verwerkt dat een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat, wat dus biomassa vormt in de zin van artikel 2, onder e), van deze richtlijn. ( 17 ) |
39. |
Voorts bepaalt artikel 5, lid 3, van richtlijn 2009/28 dat in installaties die zowel hernieuwbare als conventionele bronnen als brandstof gebruiken, alleen rekening wordt gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd. Bijgevolg worden installaties die gedeeltelijk gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen in beginsel niet van het toepassingsgebied van deze richtlijn uitgesloten. |
40. |
Wat betreft, in de derde plaats, de door richtlijn 2009/28 nagestreefde doelstellingen, beoogt deze richtlijn, zoals blijkt uit artikel 1 ervan, een gemeenschappelijk kader voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen vast te stellen door onder meer bindende nationale streefcijfers vast te stellen voor het totale aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie. ( 18 ) In die zin bepaalt artikel 16, lid 2, onder c), van deze richtlijn dat de lidstaten ervoor zorgen dat passende netwerk- en marktgerelateerde beheersmaatregelen worden getroffen om de belemmeringen voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tot een minimum te beperken. Voorts valt in overweging 60 van deze richtlijn te lezen dat wanneer elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen geïntegreerd wordt in de „spotmarkt”, gegarandeerde toegang ervoor zorgt dat alle verkochte en gesteunde elektriciteit toegang krijgt tot het net en dat een maximale hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de op het net aangesloten installaties wordt gebruikt. In overweging 61 wordt gepreciseerd dat deze richtlijn ertoe strekt de transmissie en distributie van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit duurzaam te laten toenemen zonder de betrouwbaarheid of de veiligheid van het net aan te tasten. |
41. |
Verder wijs ik erop dat, volgens de rechtspraak van het Hof, de in artikel 16, lid 2, onder b), van richtlijn 2009/28 bepaalde gewaarborgde toegang de hernieuwbare energiebronnen beoogt te integreren in de gemeenschappelijke energiemarkt door te verzekeren dat alle uit die bronnen geproduceerde elektriciteit toegang krijgt tot het net, zodat een zo groot mogelijke hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan worden aangewend. ( 19 ) |
42. |
Bijgevolg heeft richtlijn 2009/28 tot doel om zoveel mogelijk gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen. Geen voorrang verlenen aan installaties waarin elektriciteit wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval met een biologisch afbreekbare fractie afval, zou evenwel leiden tot het verlies van dit aandeel hernieuwbare energie wanneer de distributienetbeheerder de betrokken elektriciteitsproducent wegens knelpunten de toegang tot zijn net weigert. |
43. |
Daarom geef ik in overweging de eerste prejudiciële vraag in die zin te beantwoorden dat artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 aldus moet worden uitgelegd dat de voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet die wordt verleend aan elektriciteitsopwekkingsinstallaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, niet alleen moet worden verleend aan opwekkingsinstallaties die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare energiebronnen opwekken maar ook aan opwekkingsinstallaties waarin elektriciteit wordt opgewekt door de thermische verwerking van gemengd afval dat een biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval bevat. |
B. Tweede tot en met vijfde prejudiciële vraag
44. |
Met zijn tweede tot en met vijfde prejudiciële vraag, die tezamen moeten worden behandeld, vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af of artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 aldus moet worden uitgelegd dat een elektriciteitsopwekkingsinstallatie alleen voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet geniet voor elektriciteit die is opgewekt uit de biologisch afbreekbare fractie van het gebruikte industrieel en huishoudelijk afval, en zo ja, hoe deze voorrang bij de toegang moet worden toegepast. |
45. |
Zoals in het antwoord op de eerste prejudiciële vraag is aangegeven, volgt uit artikel 2, onder a) en e), van richtlijn 2009/28 dat energie die wordt verkregen uit biomassa energie uit hernieuwbare bronnen is, maar, wat industrieel en huishoudelijk afval betreft, wordt alleen de biologisch afbreekbare fractie ervan in aanmerking genomen. Hieruit volgt dat een elektriciteitsopwekkingsinstallatie op grond van artikel 16, lid 2, onder c), van deze richtlijn alleen voorrang bij de toegang tot het net heeft voor elektriciteit die uit deze biologisch afbreekbare fractie en niet uit de fractie bestaande uit conventioneel afval is opgewekt. |
46. |
In die zin heeft het Hof, met betrekking tot artikel 16, lid 2, onder b), van deze richtlijn, verklaard dat deze bepaling weliswaar de mogelijkheid biedt om „gewaarborgde toegang” tot het net van elektriciteit die is opgewekt uit hernieuwbare bronnen in te voeren, maar uitsluitend voor „groene” energie en dat dit artikel dus niet als rechtsgrond kan dienen voor nationale bepalingen die gewaarborgde toegang beogen voor installaties die energie opwekken uit niet‑hernieuwbare energiebronnen. ( 20 ) Een dergelijke uitlegging kan naar analogie van toepassing zijn op de voorrang bij de toegang tot het net als bedoeld in artikel 16, lid 2, onder c), van deze richtlijn. |
47. |
Deze bepaling voorziet, gelet op de bewoordingen ervan, in een dergelijke voorrang bij de toegang voor installaties die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen, zonder – in geval van installaties die tegelijkertijd hernieuwbare en conventionele energiebronnen gebruiken – een minimumaandeel aan hernieuwbare energiebronnen vast te leggen. Met andere woorden, de in die bepaling vastgestelde voorrang bij de levering van elektriciteit aan het net hangt niet af van de omvang van de fractie biologisch afbreekbaar afval die voor de opwekking van elektriciteit is gebruikt, aangezien het aandeel conventioneel afval bij die voorrang geen rol speelt. Bijgevolg is er dus geen drempel waaronder elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen geen voorrang bij de toegang tot het net krijgt. ( 21 ) |
48. |
Voor zover een elektriciteitsopwekkingsinstallatie alleen voor de elektriciteit die uit deze biologisch afbreekbare fractie is opgewekt, voorrang geniet bij de toegang tot het net, wenst de verwijzende rechter te vernemen, onder verwijzing naar artikel 5, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2009/28, hoe deze voorrang bij de toegang moet worden toegepast. |
49. |
Dienaangaande wijs ik erop dat, vanuit juridisch oogpunt, uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de Uniewetgever helemaal niet de bedoeling had een uitputtende harmonisatie tot stand te brengen van de nationale steunregelingen voor de productie van groene energie, maar is uitgegaan van, om te beginnen, de vaststelling dat de lidstaten verschillende steunregelingen hanteren en, voorts, het beginsel dat de goede werking van deze regelingen moet worden gewaarborgd om het vertrouwen van de investeerders te bewaren en het die staten mogelijk te maken doeltreffende nationale maatregelen te nemen om de bindende nationale algemene streefcijfers te halen die deze richtlijn hun oplegt. ( 22 ) Naar mijn mening kan dezelfde redenering worden toegepast wat betreft de uitvoering van artikel 16, lid 2, onder c), van de richtlijn. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de lidstaten een aanzienlijke beoordelingsvrijheid hebben bij het verlenen van voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet voor installaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen. |
50. |
Voorts heeft MNG Strom, wat betreft de technische invalshoek, erop gewezen dat de transmissienetbeheerder niet in real time op de hoogte is van de biologisch afbreekbare fractie afval dat door een elektriciteitsopwekkingsinstallatie wordt gebruikt wanneer hij moet besluiten in welke volgorde de installaties moeten worden afgeschakeld, waarbij de exploitanten van deze installaties zelf niet op elk moment kunnen zeggen welk deel van hun energie uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt. 50 Hertz heeft erop gewezen dat het besluit om voorrang te verlenen een noodmaatregel is die vrijwel direct moet worden genomen en dat dit besluit gevolgen heeft voor de downstreambeheerders, hetgeen betekent dat de voorrangscriteria de netbeheerder concrete aanwijzingen moeten kunnen geven. Voorts heeft de Commissie aangevoerd dat het in sommige gevallen technisch niet haalbaar is om de voorrang bij de toegang toe te passen op slechts een deel van de door een installatie opgewekte elektriciteit, in casu het deel dat uit de hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt. |
51. |
Gelet op deze juridische en technische context ben ik van mening dat het niet aan het Hof staat om in detail aan te geven hoe de voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet moet worden toegepast, aangezien dit overeenkomstig de bewoordingen van artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 een taak is van de lidstaten die het best op de hoogte zijn van de specifieke kenmerken van het nationale transmissienetwerk voor elektriciteit. ( 23 ) Zo heeft MNG Strom ter terechtzitting erop gewezen dat er in Duitsland richtsnoeren bestaan voor het beheer van het elektriciteitstransmissienet die, met het oog op de betrouwbaarheid en de veiligheid van het net, de volgorde aangeven waarin installaties moeten worden afgeschakeld om de fysieke congestie van het net te verminderen. |
52. |
Niettemin en gelet op de schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden en de debatten ter terechtzitting blijft het Hof bevoegd om aan de bepalingen van richtlijn 2009/28 ontleende aanknopingspunten te geven met betrekking tot de elementen waarmee de lidstaten rekening moeten houden bij de toepassing van de voorrang bij toegang tot het elektriciteitsnet. |
53. |
In de eerste plaats volgt in dit verband uit de bewoordingen van artikel 16, lid 2, onder c), van deze richtlijn dat de voorrang bij de toegang moet worden verleend voor zover het veilige beheer van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat. Uit dien hoofde kunnen, zoals in overweging 60 van deze richtlijn valt te lezen, de voorschriften inzake de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net en de dispatching van installaties naargelang de kenmerken van het nationale net en de veilige werking daarvan verschillen. |
54. |
In de tweede plaats volgt uit artikel 16, lid 2, onder c), van deze richtlijn tevens dat de voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet moet worden verleend op basis van transparante en niet-discriminerende criteria, wat impliceert dat deze duidelijk zijn, vooraf door de lidstaten worden meegedeeld en dat de toepassing ervan voor alle betrokken partijen voorspelbaar is. |
55. |
In de derde plaats volgt uit de doelstellingen van richtlijn 2009/28 dat de lidstaten maximale voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet moeten verlenen aan installaties die uitsluitend energie uit hernieuwbare bronnen opwekken, wat betekent dat hun als laatsten de toegang tot het net wordt geweigerd. |
56. |
In de vierde plaats ben ik van mening dat installaties waarin elektriciteit wordt verkregen door de verwerking van gemengd afval met een fractie biologisch afbreekbaar afval, in aanmerking moeten worden genomen wanneer deze fractie in de tijd stabiel, berekenbaar en aanzienlijk is. Anders bestaat er een risico van misbruik, met name wanneer het technisch onmogelijk is om slechts een deel van de door een installatie opgewekte elektriciteit met voorrang tot het net toe te laten en deze installatie voorrang krijgt, terwijl de elektriciteit in feite hoofdzakelijk uit conventionele energiebronnen wordt opgewekt. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van periode tot periode aanzienlijk verandert, met als gevolg dat dit aandeel in sommige perioden nul of gering is. |
57. |
In de vijfde plaats betoogt EEW dat het tijdens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde periode systematisch van het Umweltbundesamt (federaal milieuagentschap, Duitsland) de in artikel 15 van richtlijn 2009/28 bedoelde garanties van oorsprong heeft ontvangen, waarmee het kon aantonen dat ongeveer 50 % van haar elektriciteitsproductie afkomstig was van hernieuwbare energiebronnen. Ingevolge artikel 2, onder j), van de richtlijn wordt het begrip „garantie van oorsprong” evenwel gedefinieerd als een elektronisch document dat uitsluitend tot doel heeft de eindafnemer aan te tonen dat een bepaald aandeel of een bepaalde hoeveelheid energie geproduceerd is op basis van hernieuwbare bronnen. Bijgevolg wordt deze garantie achteraf vastgesteld en kan het aandeel van deze energiebronnen niet bekend zijn in real time, dat wil zeggen op het moment dat de netbeheerder moet besluiten om de levering wegens knelpunten tijdelijk te beperken. ( 24 ) Daarom kan een „garantie van oorsprong” naar mijn mening niet als zodanig als referentie worden gebruikt bij de vaststelling van de criteria voor voorrang bij toegang tot het elektriciteitsnet. |
58. |
In de zesde plaats wenst de verwijzende rechter te vernemen of de ratio legis van artikel 5, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2009/28 kan worden ingeroepen voor elektriciteit waarvan slechts een deel wordt opgewekt uit biologisch afbreekbaar afval. Ik herinner eraan dat volgens deze bepaling in installaties die zowel hernieuwbare als conventionele bronnen als brandstof gebruiken, alleen rekening wordt gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd en met het oog op deze berekening de bijdrage van elke energiebron berekend wordt op basis van haar energie-inhoud. Gezien de ruime manoeuvreerruimte waarover de lidstaten beschikken, ben ik van mening dat zij, bij gebrek aan andersluidende aanwijzingen in deze richtlijn, artikel 5, lid 3, tweede alinea, ervan als referentie kunnen hanteren voor de toepassing van de voorrang bij de toegang tot het elektriciteitsnet. ( 25 ) In dit verband zou een vordering tot schadevergoeding door de exploitant van een elektriciteitsopwekkingsinstallatie, na de weigering van toegang tot het net wegens knelpunten, uitsluitend betrekking hebben op het aandeel van de elektriciteit dat is opgewekt uit de biologisch afbreekbare fractie van het gemengde afval. |
59. |
In het licht van het voorgaande geef ik in overweging dat de tweede tot en met de vijfde prejudiciële vraag in die zin moeten worden beantwoord dat artikel 16, lid 2, onder c), van richtlijn 2009/28 aldus moet worden uitgelegd dat een elektriciteitsopwekkingsinstallatie alleen voorrang bij de toegang tot het net krijgt voor elektriciteit die wordt opgewekt uit de biologisch afbreekbare fractie van het gebruikte industrieel en huishoudelijk afval. Het is aan de lidstaten om, voor zover het veilige beheer van het nationale elektriciteitssysteem dit toelaat, transparante en niet-discriminerende criteria vast te stellen om te bepalen hoe deze voorrang bij de toegang aan een dergelijke installatie wordt verleend. |
V. Conclusie
60. |
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:
|
( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.
( 2 ) Zie met betrekking tot de ontwikkeling van de Unieregelgeving ter zake van hernieuwbare energie Johnston, A., en Block, G., EU Energy Law, Oxford University Press, Oxford, 2012, nrs. 12.01‑12.185.
( 3 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140, blz. 16). Deze richtlijn is ingetrokken bij en vervangen door richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB 2018, L 328, blz. 82). Gelet op het tijdstip waarop de betrokken feiten zich hebben voorgedaan, blijft richtlijn 2009/28 evenwel van toepassing op het hoofdgeding.
( 4 ) Zie ook arrest van 20 september 2017, Elecdey Carcelen e.a. (C‑215/16, C‑216/16, C‑220/16 en C‑221/16, EU:C:2017:705, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
( 5 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PB 2001, L 283, blz. 33). Deze richtlijn is ingetrokken bij en vervangen door richtlijn 2009/28.
( 6 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB 2003, L 176, blz. 37).
( 7 ) BGBl. 2011 I, blz. 1634.
( 8 ) BGBl. 2008 I, blz. 2074.
( 9 ) BGBl. 2014 I, blz. 1066. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, waren in de periode waarop de verwijzingsbeslissing betrekking heeft, deze drie versies van het EEG achtereenvolgens van toepassing. Aangezien de formulering of de inhoud van de relevante bepalingen in alle drie de EEG-versies identiek waren, zal gemakshalve alleen naar EEG 2012 worden verwezen.
( 10 ) Ingevolge artikel 27 van richtlijn 2009/28 moest deze richtlijn uiterlijk 5 december 2010 door de lidstaten zijn omgezet.
( 11 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Pikamäe in de zaak Fondul Proprietatea (C‑179/20, EU:C:2021:731, punt 51). Zie ook arrest van 27 januari 2022, Fondul Proprietatea (C‑179/20, EU:C:2022:58, punten 59 en 60), volgens hetwelk de toegang tot het transmissiesysteem niet onbeperkt is, omdat hij afhangt van de maximale belasting van dit systeem. De „redispatching” wordt thans geregeld in verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB 2019, L 158, blz. 54). Artikel 2, punt 26, van deze verordening omschrijft dit begrip als „een maatregel, met inbegrip van beperking, die door een of meerdere transmissiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders wordt geactiveerd door een wijziging van het productie- en/of belastingspatroon teneinde de fysieke stromen in het elektriciteitssysteem te veranderen en fysieke congestie te verlichten of de systeemveiligheid op een andere manier te waarborgen”.
( 12 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55). Deze richtlijn is ingetrokken bij en vervangen door richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (PB 2019, L 158, blz. 125).
( 13 ) Arrest van 28 november 2018, Solvay Chimica Italia e.a. (C‑262/17, C‑263/17 en C‑273/17, EU:C:2018:961, punt 60).
( 14 ) Arrest van 2 juni 2022, T.N. en N.N. (Verklaring van verwerping van de nalatenschap) (C‑617/20, EU:C:2022:426, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
( 15 ) Cursivering van mij. Richtlijn 2001/77 bevatte geen definitie van het begrip „hybride installatie”, dat daardoor vatbaar was voor meerderlei uitleg.
( 16 ) Zie met betrekking tot biomassa in de Unie, in het Engels, European Commission, Joint Research Centre, Brief on biomass for energy in the European Union, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2019.
( 17 ) Ik breng in herinnering dat de lidstaten de afvalhiërarchie in acht moeten nemen, zoals bepaald in artikel 4 van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3), waarbij verwijdering op de laatste plaats komt.
( 18 ) Zie onder andere arrest van 3 maart 2021, Promociones Oliva Park (C‑220/19, EU:C:2021:163, punt 62).
( 19 ) Zie arrest van 27 januari 2022, Fondul Proprietatea (C‑179/20, EU:C:2022:58, punt 62).
( 20 ) Zie arrest van 27 januari 2022, Fondul Proprietatea (C‑179/20, EU:C:2022:58, punt 65).
( 21 ) Deze overweging wordt gepreciseerd in punt 56 van deze conclusie.
( 22 ) Arrest van 4 oktober 2018, L.E.G.O. (C‑242/17, EU:C:2018:804, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
( 23 ) Ik wijs erop dat verordening 2019/943 gedetailleerd de regels voor redispatching heeft aangegeven door met name in artikel 13, lid 6, onder a), ervan te bepalen dat wanneer niet-marktgebaseerde neerwaartse redispatching wordt gebruikt, elektriciteitsproductie installaties die hernieuwbare energiebronnen gebruiken, uitsluitend worden onderworpen aan neerwaartse redispatching indien er geen alternatieven zijn of indien andere oplossingen zouden leiden tot aanzienlijk onevenredige kosten of ernstige risico’s voor de veiligheid van het net. Deze verordening was evenwel niet van kracht ten tijde van de feiten van het hoofdgeding.
( 24 ) Zie ook arrest van 1 juli 2014, Ålands Vindkraft (C‑573/12, EU:C:2014:2037, punt 90).
( 25 ) Zie ook overweging 11 van richtlijn 2009/28.