EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CN0363

Zaak C-363/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 5 augustus 2020 — MARCAS MC Szolgáltató Zrt. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

PB C 423 van 7.12.2020, p. 17–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 423/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 5 augustus 2020 — MARCAS MC Szolgáltató Zrt. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-363/20)

(2020/C 423/25)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MARCAS MC Szolgáltató Zrt.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Verdraagt het zich met het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) neergelegde, als algemeen rechtsbeginsel erkende beginsel van het recht op een eerlijk proces en met de beginselen van rechtszekerheid, evenredigheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen dat de nationale belastingdienst naar aanleiding van een controle achteraf van de aangifte van de belastingplichtige — zonder vast te stellen dat er sprake is van schending door de belastingplichtige van boekhoudkundige voorschriften of materieelrechtelijke bepalingen met betrekking tot de belasting die wordt gecontroleerd, en zonder over te gaan tot wijziging van het bedrag van de te betalen belasting dat is vermeld in de aangiften over de jaren waarin de betrokken economische activiteiten zijn verricht — zonder motivering een ten laste van de belastingplichtige komende belastingschuld vaststelt, uitsluitend op grond dat de belastingplichtige bij het opstellen van zijn aangifte van alle, in de nationale regelgeving ter zake van de boekhouding neergelegde boekhoudkundige beginselen niet twee door de belastingdienst verlangde beginselen had toegepast, maar, gebruikmakend van zijn afwegingsruimte, andere, door hem voor de boekhoudkundige verantwoording van zijn economische activiteiten relevant geachte beginselen?

2)

Kunnen artikel 2, lid 3, en artikel 31 van de Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad (1), in het licht van het in artikel 47 van het Handvest erkende beginsel van het recht op een eerlijk proces en de als algemene rechtsbeginselen van Unierecht erkende beginselen van rechtszekerheid, evenredigheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat wanneer de belastingdienst in geval van over meerdere jaren lopende economische activiteiten andere boekhoudkundige beginselen toepast dan welke de belastingplichtige had toegepast en als gevolg daarvan een omboeking verricht die mede betrekking heeft op het voorafgaande of het volgende jaar, hij verplicht is om de controle uit te breiden naar die economische jaren waarin de betrokken economische activiteiten zijn verricht en waarop de conclusies van de belastingdienst over de onderzochte periode dus mede betrekking hebben? Moet de belastingdienst bij de controle achteraf van de aangifte van de belastingplichtige rekening houden met op het voorafgaande jaar betrekking hebbende posten die de belastingplichtige in het onderzochte economische jaar door middel van een aanvullende, gecorrigeerde aangifte heeft gewijzigd, waardoor bij hem, als gevolg van de betaling vóór de vervaldatum, een belastingoverschot is ontstaan, of is de praktijk dat de belastingdienst ondanks het belastingoverschot een belastingschuld bij de belastingplichtige vaststelt verenigbaar met de bovengenoemde beginselen en het in artikel 54 van het Handvest neergelegde verbod van misbruik van recht?

3)

Is het vaststellen van een belastingschuld en het daarvoor opleggen van een fiscale boete — ook al gaat het maar om 10 % van het bedrag — en van vertragingsrente een evenredige sanctie voor de keuze van een mogelijk onjuiste boekhoudkundige methode, wanneer het betrokken belastingbedrag vóór het verstrijken van de vervaldatum reeds was betaald en het te veel betaalde bedrag gedurende de hele procedure op de rekening van de belastingplichtige bij de belastingdienst stond, zodat de fiscus geen inkomsten heeft gederfd en er evenmin aanwijzingen van misbruik waren?

4)

Kan het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen (vertrouwensbeginsel) aldus worden uitgelegd dat aan de objectieve voorwaarde voor de toepassing van dat beginsel is voldaan, dat wil zeggen dat de verwachting van de belastingplichtige met betrekking tot zijn boekhouding gegrond is, indien de belastingdienst tijdens eerder bij de belastingplichtige verrichte controles van oordeel was — ook al zijn er geen specifieke verklaringen gedaan of kan dit slechts impliciet uit de gedragingen van de belastingdienst worden afgeleid — dat het opstellen en bijhouden van bewijsstukken, boeken en registraties overeenkomstig de voorschriften was, of kan het beroep van de belastingplichtige op het vertrouwensbeginsel uitsluitend slagen wanneer de belastingdienst voor alle soorten belastingen een controle achteraf van de aangiften verricht, waardoor er een afgesloten periode ontstaat, en hij de boekhoudkundige praktijk van de belastingplichtige uitdrukkelijk positief beoordeelt? Handelt de belastingdienst in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel wanneer hij in een later besluit belastingrechtelijke gevolgen verbindt aan onregelmatigheden in de boekhouding, waarbij hij, onder verwijzing naar het formele of onvolledige karakter van eerdere controles en het ontbreken van expliciet positieve bevindingen, weigert te erkennen dat de belastingplichtige er op goede gronden op kon vertrouwen dat zijn eerdere boekhoudkundige praktijk juist was?


(1)  Richtlijn van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB 1978, L 222, blz. 11).


Top