Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0251

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 december 2021.
    Gtflix Tv tegen DR.
    Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Publicatie op internet van beweerdelijk smadelijke uitlatingen over een persoon – Plaats waar de schade is ingetreden – Gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest.
    Zaak C-251/20.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:1036

     ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

    21 december 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Publicatie op internet van beweerdelijk smadelijke uitlatingen over een persoon – Plaats waar de schade is ingetreden – Gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest”

    In zaak C‑251/20,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 13 mei 2020, ingekomen bij het Hof op 10 juni 2020, in de procedure

    Gtflix Tv

    tegen

    DR,

    wijst

    HET HOF (Grote kamer),

    samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, L. Bay Larsen, vicepresident, A. Arabadjiev, A. Prechal, I. Jarukaitis en N. Jääskinen, kamerpresidenten, T. von Danwitz, M. Safjan (rapporteur), L. S. Rossi, A. Kumin en N. Wahl, rechters,

    advocaat-generaal: G. Hogan,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Gtflix Tv, vertegenwoordigd door P. Spinosi, L. Chevallier en A. Michel, avocats,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door E. de Moustier en A. Daniel als gemachtigden,

    de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Chala, A. Dimitrakopoulou en K. Georgiadis als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en M. Wilderspin als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 september 2021,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Gtflix Tv, een in Tsjechië gevestigde vennootschap die content voor volwassenen produceert, en DR, een andere beroepsbeoefenaar op dit gebied die woonachtig is in Hongarije, over een vordering tot rectificatie en verwijdering van beweerdelijk smadelijke uitlatingen over deze vennootschap die door DR op meerdere websites en internetfora zijn gepost, en over een vordering tot vergoeding van de schade die hierdoor is ontstaan.

    Toepasselijke bepalingen

    3

    Uit overweging 4 van verordening nr. 1215/2012 blijkt dat deze verordening er, met het oog op de goede werking van de interne markt, toe strekt de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken eenvormig te maken alsook te zorgen voor een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissing.

    4

    De overwegingen 15 en 16 van deze verordening luiden als volgt:

    „(15)

    De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.

    (16)

    Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dat is met name belangrijk bij geschillen betreffende niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van smaad.”

    5

    De bevoegdheidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk II van die verordening. Afdeling 1 („Algemene bepalingen”) van dit hoofdstuk bevat de artikelen 4 tot en met 6 van verordening nr. 1215/2012.

    6

    Artikel 4, lid 1, van deze verordening luidt:

    „Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

    7

    Artikel 5, lid 1, van deze verordening bepaalt:

    „Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.”

    8

    In afdeling 2 („Bijzondere bevoegdheid”) van hoofdstuk II van deze verordening bepaalt artikel 7, punt 2, ervan:

    „Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

    [...]

    2.

    ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.”

    9

    Artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 is in wezen gelijk verwoord als artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), die is ingetrokken bij verordening nr. 1215/2012.

    10

    Afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012, met als opschrift „Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten”, bevat artikel 17, lid 1, dat bepaalt:

    „1.   Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 6 en artikel 7, punt 5, wanneer:

    [...]

    c)

    in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    11

    Gtflix Tv, die in Tsjechië is gevestigd en het centrum van haar belangen in deze lidstaat heeft, produceert en verspreidt met name via haar website audiovisuele content voor volwassenen. DR, die in Hongarije woont, is een regisseur, producent en distributeur van dat soort films, die worden verkocht via websites die in Hongarije worden gehost.

    12

    Gtflix Tv verwijt DR smadelijke uitlatingen over haar te hebben gedaan die deze laatste op verschillende websites en internetfora heeft verspreid.

    13

    Na hem te hebben aangemaand deze uitlatingen te verwijderen, heeft deze vennootschap een kort geding tegen DR aangespannen bij de president van de tribunal de grande instance de Lyon (rechter in eerste aanleg Lyon, Frankrijk). Gtflix Tv vorderde daarbij ten eerste dat DR zou worden gelast zich te onthouden van elke smadelijke uitlating over Gtflix Tv en haar website en om op elk van de betrokken fora een rectificatie in het Frans en het Engels te publiceren, ten tweede dat het Gtflix Tv zou worden toegestaan om een reactie op die fora te posten en ten derde dat DR zou worden veroordeeld om aan Gtflix Tv het voorlopige bedrag van één symbolische euro te betalen ter vergoeding van haar economische schade en eenzelfde bedrag ter vergoeding van haar immateriële schade.

    14

    DR heeft daarop voor deze rechter een exceptie van onbevoegdheid van de Franse rechter opgeworpen, die bij beschikking van 10 april 2017 is toegewezen.

    15

    Gtflix Tv heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij de cour d’appel de Lyon (rechter in tweede aanleg Lyon, Frankrijk), waarbij zij haar schadevordering tot vergoeding van de door haar in Frankrijk geleden economische en immateriële schade heeft verhoogd tot het voorlopige bedrag van 10000 EUR. Bij bevestigend vonnis van 24 juli 2018 heeft ook die rechter de exceptie van onbevoegdheid aanvaard.

    16

    Bij de verwijzende rechter komt Gtflix Tv op tegen dat vonnis, voor zover de Franse rechter daarin onbevoegd is verklaard ten gunste van de Tsjechische rechter, aangezien volgens haar de gerechten van een lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van zaken betreffende de schade die op het grondgebied van die lidstaat is veroorzaakt door onlinecontent, indien die content daar toegankelijk was. Gtflix Tv betoogt dat de cour d’appel de Lyon artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 heeft geschonden door de Franse rechter onbevoegd te verklaren op grond dat het niet volstaat dat de smadelijk geachte uitlatingen toegankelijk zijn binnen het rechtsgebied van het aangezochte gerecht, maar dat die uitlatingen ook van enig belang moeten kunnen zijn voor de internetgebruikers die in dit rechtsgebied wonen en daar schade moeten kunnen veroorzaken.

    17

    Gelet op het arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan (C‑194/16, EU:C:2017:766), heeft de verwijzende rechter geoordeeld dat de Franse rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van de vordering tot verwijdering van de beweerdelijk smadelijke uitlatingen en tot rectificatie van de gegevens door middel van een mededeling, met name omdat het centrum van de belangen van Gtflix Tv zich in Tsjechië bevond en DR in Hongarije woont.

    18

    De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of een persoon die meent dat zijn rechten zijn geschonden door de verspreiding van smadelijke uitlatingen op internet en die zowel rectificatie van de gegevens en verwijdering van de content als vergoeding van de daardoor ontstane immateriële en economische schade vordert, overeenkomstig het arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685, punten 51 en 52), bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest een vordering tot vergoeding van de op het grondgebied van die lidstaat geleden schade kan instellen, dan wel of die persoon die schadevordering krachtens het arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan (C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 48), moet instellen bij het gerecht dat bevoegd is om rectificatie van de gegevens en verwijdering van de smadelijke uitlatingen te gelasten.

    19

    In die omstandigheden heeft de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet artikel 7, punt 2, van verordening [nr. 1215/2012] aldus worden uitgelegd dat een persoon die zijn rechten geschonden acht door de verspreiding van smadelijke uitlatingen op internet en die zowel rectificatie van de gegevens en verwijdering van de content vordert als vergoeding van de daaruit voortvloeiende immateriële en economische schade, overeenkomstig het arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C‑509/09 en C‑161/10, EU:C:2011:685, punten 51 en 52), bij de rechterlijke instanties van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest, een vordering tot vergoeding van de op het grondgebied van die lidstaat geleden schade kan instellen dan wel aldus dat hij deze schadevordering krachtens het arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan (C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 48), moet instellen bij de rechter die bevoegd is om rectificatie van de gegevens en verwijdering van de smadelijke reacties te gelasten?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    20

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die meent dat zijn rechten zijn geschonden door de verspreiding van smadelijke uitlatingen over hem op internet en die zowel rectificatie van de gegevens en verwijdering van de hem betreffende onlinecontent vordert als vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan die uitlatingen toegankelijk zijn of zijn geweest, een vordering tot vergoeding van de in de lidstaat van het aangezochte gerecht geleden schade kan instellen, ook al zijn die gerechten niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot rectificatie en verwijdering.

    21

    Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

    22

    Aangezien deze bepaling gelijkluidend is aan artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001, geldt de uitlegging die het Hof aan die bepaling heeft gegeven ook voor artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 (arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    23

    Volgens vaste rechtspraak moet de bijzondere bevoegdheidsregel met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad autonoom worden uitgelegd aan de hand van het stelsel en de doelstellingen van de verordening waarvan deze deel uitmaakt (arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    24

    Deze bijzondere bevoegdheidsregel berust op het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, zodat het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze gerechten bevoegd zijn (arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    25

    Zoals blijkt uit overweging 16 van verordening nr. 1215/2012, moet het vereiste van die nauwe band zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dat is met name belangrijk bij geschillen betreffende niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van smaad (zie in die zin arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    26

    Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen normaliter het best in staat om uitspraak te doen, vooral omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker (arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    27

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof duidt de term „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” zowel op de plaats van de veroorzakende gebeurtenis als op de plaats waar de schade is ingetreden, daar deze plaatsen, afhankelijk van de omstandigheden, beide een bijzonder nuttig uitgangspunt kunnen vormen voor de bewijslevering en de procesvoering (arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    28

    Niets in de verwijzingsbeslissing wijst erop dat het hoofdgeding betrekking heeft op de mogelijkheid om zich tot de Franse rechter te wenden op grond van de plaats waar de veroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Daarentegen is de vraag aan de orde of die rechter bevoegd is op grond van de plaats waar de gestelde schade is ingetreden. Bovendien heeft Gtflix Tv, zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, niet gevorderd dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gegevens en uitlatingen ontoegankelijk worden gemaakt op Frans grondgebied.

    29

    In dit verband heeft het Hof met betrekking tot vorderingen ter vergoeding van immateriële schade die beweerdelijk is veroorzaakt door een smadelijk artikel in de geschreven pers, overwogen dat de gelaedeerde tegen de uitgever een vordering tot schadevergoeding kan instellen bij de gerechten van elke lidstaat waar de publicatie is verspreid en waar de gelaedeerde stelt in zijn goede naam te zijn aangetast, welke gerechten enkel bevoegd zijn kennis te nemen van de geschillen betreffende de in de lidstaat van het aangezochte gerecht toegebrachte schade (arrest van 7 maart 1995, Shevill e.a., C‑68/93, EU:C:1995:61, punt 33).

    30

    Wat specifiek de gestelde schendingen van persoonlijkheidsrechten door middel van op een website geplaatste content betreft, heeft het Hof voor recht verklaard dat overeenkomstig artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 degene die zich gelaedeerd acht, een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan instellen hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar de uitgever van die content is gevestigd, op grond van de plaats waar de veroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar zich het centrum van zijn belangen bevindt, op grond van de plaats waar de schade is ingetreden. In plaats van een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan die persoon ook een vordering instellen bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan online geplaatste content toegankelijk is of is geweest. Deze gerechten kunnen enkel kennisnemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht (zie in die zin arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a., C-509/09 en C-161/10, EU:C:2011:685, punt 52).

    31

    Deze beroepsmogelijkheden komen ook toe aan een rechtspersoon die een economische activiteit verricht en vergoeding vordert van de schade als gevolg van aantasting van zijn zakelijke reputatie door de publicatie op internet van onjuiste gegevens over hem en door het niet verwijderen van op hem betrekking hebbende reacties (zie in die zin arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 44).

    32

    Gelet op de alomtegenwoordigheid van gegevens en content die online zijn geplaatst en op het feit dat de reikwijdte van de verspreiding van die gegevens en content in beginsel wereldwijd is, heeft het Hof niettemin gepreciseerd dat een vordering tot rectificatie van de gegevens en verwijdering van de content niet te splitsen is, zodat zij slechts kan worden ingesteld bij een gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van de gehele vordering tot vergoeding van de schade, en niet bij een gerecht dat die bevoegdheid niet heeft (arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 48).

    33

    Hieruit volgt dat overeenkomstig artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 een persoon die zich gelaedeerd acht door het plaatsen van gegevens op een website, een vordering tot rectificatie van die gegevens en verwijdering van online geplaatste content kan instellen hetzij bij het gerecht van de plaats waar de uitgever van die content gevestigd is, hetzij bij het gerecht van het rechtsgebied waar zich het centrum van de belangen van die persoon bevindt.

    34

    Volgens de verwijzende rechter moet wegens de „noodzakelijke afhankelijkheidsverhouding” tussen enerzijds de vordering tot rectificatie van de gegevens en verwijdering van online geplaatste content en anderzijds de samen daarmee ingestelde vordering tot volledige of gedeeltelijke vergoeding van de schade als gevolg van deze plaatsing op internet, worden geoordeeld dat een van de in het vorige punt van het onderhavige arrest bedoelde gerechten bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van deze twee vorderingen. Zijns inziens kan het belang van een goede rechtsbedeling deze exclusieve bevoegdheidstoewijzing rechtvaardigen.

    35

    Een dergelijke bevoegdheidstoewijzing vloeit echter niet voort uit artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012, zoals uitgelegd in punt 32 van het onderhavige arrest, aangezien een vordering tot schadevergoeding, anders dan een vordering tot rectificatie van gegevens en verwijdering van content die niet te splitsen is, betrekking kan hebben op hetzij een volledige, hetzij een gedeeltelijke schadevergoeding. Hoewel het feit dat er geen vordering tot rectificatie van gegevens en verwijdering van online geplaatste content kan worden ingesteld bij een ander gerecht dan dat wat bevoegd is om kennis te nemen van de gehele schadevordering, gerechtvaardigd is op grond dat die vordering niet te splitsen is, zou het daarentegen niet gerechtvaardigd zijn om op diezelfde grond de mogelijkheid uit te sluiten dat die verzoeker om zijn vordering tot gedeeltelijke schadevergoeding instelt bij elke ander gerecht in het rechtsgebied waarvan hij meent schade te hebben geleden.

    36

    Overigens vloeit de noodzaak om een exclusieve bevoegdheid toe te wijzen aan het gerecht van de plaats waar de uitgever van de online geplaatste content gevestigd is of aan het gerecht van het rechtsgebied waar zich het centrum van belangen van de verzoeker bevindt, met name niet voort uit hetgeen de verwijzende rechter aanduidt als „noodzakelijke afhankelijkheidsverhouding” tussen enerzijds de vordering tot rectificatie van gegevens en verwijdering van online geplaatste content en anderzijds de vordering tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade. Aangezien, los van de vraag welke feiten de grondslag van die vorderingen vormen, het voorwerp en de oorzaak van die vorderingen en de mogelijkheid om die vorderingen te splitsen verschillend zijn, is er namelijk geen juridische noodzaak dat die vorderingen gezamenlijk door één enkel gerecht worden onderzocht.

    37

    Een dergelijke bevoegdheidstoewijzing is evenmin noodzakelijk vanuit het oogpunt van een goede rechtsbedeling.

    38

    In dit verband lijkt het gerecht dat in de lidstaat waartoe het behoort, bevoegd is om uitsluitend kennis te nemen van de betrokken schade, in het kader van een in die lidstaat gevoerde procedure en aan de hand van de in die lidstaat verzamelde bewijzen, zeer goed in staat om het intreden en de omvang van de gestelde schade te beoordelen.

    39

    Bovendien draagt de mogelijkheid voor de verzoeker om een schadevordering in te stellen bij de gerechten van elke lidstaat die bevoegd zijn om kennis te nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat waartoe zij behoren, bij tot een goede rechtsbedeling wanneer niet kan worden vastgesteld waar zich het centrum van belangen van die verzoeker bevindt. Met betrekking tot een dergelijk geval heeft het Hof geoordeeld dat deze persoon niet het recht heeft om op grond van artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 de vermeende veroorzaker van een aantasting van zijn persoonlijkheidsrechten op te roepen op basis van de plaats waar de schade is ingetreden, om een volledige vergoeding van de geleden schade te verkrijgen (zie arrest van 17 oktober 2017, Bolagsupplysningen en Ilsjan, C‑194/16, EU:C:2017:766, punt 43). Op grond van die mogelijkheid en op basis van de plaats waar de schade is ingetreden, kan die persoon daarentegen wel aanspraak maken op dat recht om een gedeeltelijke vergoeding te vorderen die beperkt is tot de schade die is veroorzaakt in de lidstaat van het aangezochte gerecht.

    40

    Aan de verwezenlijking van het doel om een goede rechtsbedeling te waarborgen wordt dus niet afgedaan door de mogelijkheid voor de verzoeker om een schadevordering in te stellen bij de gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt in de lidstaat waartoe die gerechten behoren.

    41

    Ten slotte zij eraan herinnerd dat de toekenning aan laatstbedoelde gerechten van de bevoegdheid om kennis te nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat waartoe zij behoren, slechts afhankelijk is van de voorwaarde dat de inbreukmakende content toegankelijk is of is geweest op dat grondgebied. Anders dan artikel 17, lid 1, onder c), van verordening nr. 1215/2012, stelt artikel 7, punt 2, van deze verordening namelijk geen aanvullende voorwaarde voor de vaststelling van het bevoegde gerecht, zoals de voorwaarde dat de activiteit van een persoon „gericht is op” de lidstaat van de aangezochte rechter (zie in die zin arresten van 3 oktober 2013, Pinckney, C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 42, en 22 januari 2015, Hejduk, C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 32).

    42

    Een beperking, door middel van aanvullende voorwaarden, van de mogelijkheid om een schadevordering in te stellen bij een van de in punt 40 van het onderhavige arrest bedoelde gerechten zou er in voorkomend geval toe kunnen leiden dat deze mogelijkheid in feite wordt ontnomen, hoewel de persoon die zich gelaedeerd acht, volgens de in punt 26 van het onderhavige arrest aangehaalde vaste rechtspraak van het Hof altijd de mogelijkheid moet hebben om zijn vordering in te stellen bij de gerechten van de plaats waar de schade is ingetreden.

    43

    Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die meent dat zijn rechten zijn geschonden door de verspreiding van smadelijke uitlatingen over hem op internet en die zowel rectificatie van de gegevens en verwijdering van de hem betreffende onlinecontent vordert als vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan die uitlatingen toegankelijk zijn of zijn geweest, een vordering tot vergoeding van de in de lidstaat van het aangezochte gerecht geleden schade kan instellen, ook al zijn die gerechten niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot rectificatie en verwijdering.

    Kosten

    44

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die meent dat zijn rechten zijn geschonden door de verspreiding van smadelijke uitlatingen op internet en die zowel rectificatie van de gegevens en verwijdering van de hem betreffende onlinecontent vordert als vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan die uitlatingen toegankelijk zijn of zijn geweest, een vordering tot vergoeding van de in de lidstaat van het aangezochte gerecht geleden schade kan instellen, ook al zijn die gerechten niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot rectificatie en verwijdering.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Top