This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0931
Case C-931/19: Request for a preliminary ruling from the Bundesfinanzgericht (Austria) lodged on 20 December 2019 — Titanium Ltd
Zaak C-931/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht (Oostenrijk) op 20 december 2019 — Titanium Ltd
Zaak C-931/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht (Oostenrijk) op 20 december 2019 — Titanium Ltd
PB C 87 van 16.3.2020, p. 10–10
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
16.3.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 87/10 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzgericht (Oostenrijk) op 20 december 2019 — Titanium Ltd
(Zaak C-931/19)
(2020/C 87/14)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Titanium Ltd
Betrokken overheidsinstantie: Finanzamt Wien 1/23
Prejudiciële vraag (1)
Moet het begrip “vaste inrichting” aldus worden begrepen dat altijd sprake moet zijn van de inzet van personeel en technisch materieel en dus dat noodzakelijkerwijs eigen personeel van de dienstverrichter in de inrichting aanwezig moet zijn, of kan, in het specifieke geval van de belastbare verhuur van een in het binnenland gelegen onroerend goed, die enkel bestaat in een gedoogd gebruik, deze inrichting ook zonder inzet van personeel als een “vaste inrichting” worden aangemerkt?
(1) Over de uitlegging van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/8/EG (PB 2008, L 44, blz. 11), alsook van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112 (PB 2011, L 77, blz. 1).