This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0176
Case C-176/19 P: Appeal brought on 22 February 2019 by the European Commission against the judgment of the General Court (Ninth Chamber, Extended Composition) delivered on 12 December 2018 in Case T-691/14, Servier and Others v Commission
Zaak C-176/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 12 december 2018 in zaak T-691/14, Servier e.a./Commissie
Zaak C-176/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 12 december 2018 in zaak T-691/14, Servier e.a./Commissie
PB C 139 van 15.4.2019, p. 37–38
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
15.4.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 139/37 |
Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 12 december 2018 in zaak T-691/14, Servier e.a./Commissie
(Zaak C-176/19 P)
(2019/C 139/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin, F. Castilla Contreras, J. Norris, C. Vollrath, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Servier SAS, Servier Laboratories Ltd, Les Laboratoires Servier SA, European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA)
Conclusies
— |
De punten 1), 2), en 3), van het [dictum van het] arrest, die strekken tot nietigverklaring van (i) artikel 4 van besluit C(2014) 4955 final van de Commissie van 9 juli 2014 betreffende een procedure op grond van de artikelen 101 en 102 VWEU [zaak AT.39612 — Périndopril (Servier)] voor zover daarbij wordt vastgesteld dat Servier betrokken is geweest bij overeenkomsten tussen Servier en de vennootschap Krka, (ii) artikel 7, lid 4, onder b), van het besluit waarbij de aan Servier voor het afsluiten van die overeenkomsten opgelegde geldboete wordt vastgesteld, (iii) artikel 6 van het besluit waarbij wordt vastgesteld dat Servier artikel 102 VWEU heeft geschonden en (iv) artikel 7, lid 6, van het besluit waarbij het bedrag van de aan Servier wegens die schending opgelegde geldboete wordt vastgesteld, vernietigen; |
— |
Het arrest vernietigen voor zover het de bijlagen A 286 en 287 bij het verzoekschrift en bijlage C 29 bij de repliek ontvankelijk verklaart (punten 1461-1463 van het arrest); |
— |
Definitief uitspraak doen op het door Servier ingediende verzoek tot nietigverklaring van het besluit, het verzoek van Servier tot nietigverklaring van artikel 4, artikel 7, lid 4, onder b), artikel 6 en artikel 7, lid 6, van het besluit afwijzen en het verzoek van de Commissie om de bijlagen A 286 en 287 bij het verzoekschrift voor het Gerecht en bijlage C 29 bij de repliek voor het Gerecht niet-ontvankelijk te verklaren, toewijzen (punten 1461-1463 van het arrest); |
— |
Servier verwijzen in alle kosten van de onderhavige hogere voorziening. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Commissie beroept zich ter onderbouwing van de hogere voorziening op een eerste reeks middelen in verband met schending van artikel 101 VWEU [vernietiging van de punten 1 en 3 van het dictum van het arrest, voor zover deze strekken tot nietigverklaring van artikel 4 en artikel 7, lid 4, onder b), van het besluit, waarbij is vastgesteld dat de drie tussen Servier e.a. en de vennootschap Krka afgesloten overeenkomsten één enkele schending van artikel 101 VWEU vormen en waarbij aan Servier een geldboete is opgelegd]
Eerste middel tot gedeeltelijke nietigverklaring: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat Krka ten tijde van de betrokken overeenkomsten geen bron van concurrentiedruk was voor Servier.
Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door de inhoud en doelstellingen van de licentieovereenkomst te beschouwen als prikkel voor Krka om in te stemmen met de beperkingen van de minnelijke schikking.
Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de toepassing van het begrip „mededingingsbeperking naar strekking” in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.
Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de analyse van de intentie van partijen in het kader van de toepassing van artikel 101 VWEU.
Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de mededingingsbevorderende effecten van de licentie voor de markten, die niet binnen de reikwijdte van de in het besluit vastgestelde inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU vallen, in aanmerking te nemen.
Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in zijn analyse van het doel van de overeenkomst tot overdracht.
Zevende middel: onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het begrip „mededingingsbeperking naar gevolg” in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.
De Commissie beroept zich voorts op een tweede reeks middelen in verband met schending van artikel 102 VWEU (vernietiging van de punten 2 en 3 van het dictum van het arrest, voor zover deze strekken tot nietigverklaring van artikel 6 en artikel 7, lid 6, van het besluit, waarbij is vastgesteld dat Servier artikel 102 VWEU heeft geschonden en waarbij aan Servier een geldboete is opgelegd).
Achtste middel tot vernietiging: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij zijn onderzoek of bij het afbakenen van de markt van eindproducten het criterium „prijs” in aanmerking is genomen.
Negende middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij zijn onderzoek of bij het afbakenen van de markt van eindproducten de therapeutische substitueerbaarheid in aanmerking is genomen.
Tiende middel: bepaalde bijlagen zijn niet-ontvankelijk.
Elfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij zijn analyse van de technologiemarkt.