EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0540

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 september 2020.
WV tegen Landkreis Harburg.
Verzoek van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen – Verordening (EG) nr. 4/2009 – Artikel 3, onder b) – Gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde – Regresvordering ingesteld door een in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam.
Zaak C-540/19.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:732

 ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

17 september 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen – Verordening (EG) nr. 4/2009 – Artikel 3, onder b) – Gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde – Regresvordering ingesteld door een in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam”

In zaak C‑540/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 5 juni 2019, ingekomen bij het Hof op 16 juli 2019, in de procedure

WV

tegen

Landkreis Harburg,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Derde kamer, L. S. Rossi (rapporteur), F. Biltgen en N. Wahl, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann, U. Bartl en E. Lankenau als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en M. Heller als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 juni 2020,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, onder b), van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen WV, woonachtig te Wenen (Oostenrijk), en Landkreis Harburg (district Harburg, Duitsland) (hierna: „verzoekende instantie”) over de betaling van een onderhoudsvordering aan de moeder van WV, die in Duitsland woont en in wier rechten die instantie van rechtswege is gesubrogeerd.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Executieverdrag

3

Artikel 2, eerste alinea, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de opeenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag (hierna: „Executieverdrag”), luidt:

„Onverminderd de bepalingen van dit verdrag worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die staat.”

4

Artikel 5, punt 2, van het Executieverdrag bepaalt:

„De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, kan in een andere verdragsluitende staat voor de navolgende gerechten worden opgeroepen:

[…]

2)

ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft”.

Haags Protocol

5

Het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 (PB 2009, L 331, blz. 17) (hierna: „Haags Protocol”).

6

Artikel 3 van dat protocol, met als opschrift „Algemene regel inzake het toepasselijk recht”, bepaalt:

„1.   Tenzij in dit protocol anders is bepaald, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft.

2.   In het geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, wordt het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.”

7

Artikel 10 van het Haags Protocol bepaalt dat het recht van een overheidsinstantie om de terugbetaling te vragen van uitkeringen die in plaats van het onderhoud aan de schuldeiser zijn verstrekt, wordt beheerst door het recht waaraan de instantie is onderworpen.

Verordening nr. 4/2009

8

De overwegingen 8, 9, 10, 11, 14, 15, 44 en 45 van verordening nr. 4/2009 luiden als volgt:

„(8)

De [Europese] Gemeenschap en haar lidstaten hebben deelgenomen aan onderhandelingen in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, die op 23 november 2007 hebben geresulteerd in de aanneming van het [Haags Protocol]. In het kader van deze verordening moet derhalve met [dit instrument] rekening worden gehouden.

(9)

Een onderhoudsgerechtigde dient in een lidstaat gemakkelijk een beslissing te kunnen verkrijgen die automatisch, zonder enige andere formaliteit uitvoerbaar is in een andere lidstaat.

(10)

Om deze doelstelling te bereiken, is het wenselijk een communautair instrument inzake onderhoudsverplichtingen te creëren waarin alle voorschriften inzake bevoegdheid en toepasselijk recht, erkenning en uitvoerbaarheid, tenuitvoerlegging van beslissingen, rechtsbijstand en samenwerking tussen centrale autoriteiten worden verenigd.

(11)

Alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, dienen binnen de werkingssfeer van de verordening te vallen, dit om de gelijke behandeling van alle onderhoudsgerechtigden te garanderen. Voor de toepassing van deze verordening moet het begrip ,onderhoudsverplichting’ autonoom geïnterpreteerd worden.

[…]

(14)

De verordening dient te bepalen dat de term ,onderhoudsgerechtigde’ in het verband van een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen mede omvat openbare lichamen die gerechtigd zijn namens de onderhoudsgerechtigde op te treden dan wel de terugbetaling te vorderen van bij wijze van levensonderhoud aan de onderhoudsgerechtigde gedane uitkeringen. Wanneer een openbaar lichaam in die hoedanigheid optreedt, dient dit het recht te hebben op dezelfde diensten en dezelfde rechtsbijstand als een onderhoudsgerechtigde.

(15)

Teneinde de behartiging van de belangen van onderhoudsgerechtigden te waarborgen en een goede rechtsbedeling in de Europese Unie te bevorderen, dienen de bevoegdheidsregels die voortvloeien uit verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1),] te worden aangepast. Het feit dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in een derde staat heeft, mag niet langer een reden zijn om de toepassing van communautaire bevoegdheidsregels uit te sluiten, en er dient geen enkele verwijzing naar de bevoegdheidsregels van het nationale recht meer te worden opgenomen. In deze verordening dient dus te worden bepaald in welk[e] gevallen een gerecht van [een] lidstaat een subsidiaire bevoegdheid kan uitoefenen.

[…]

(44)

Deze verordening dient verordening [nr. 44/2001] te wijzigen door in de plaats te treden van de bepalingen daarvan die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van de onderhavige verordening dienen de lidstaten vanaf de datum waarop zij van kracht wordt, op onderhoudsverplichtingen de bepalingen van deze verordening over bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, en over rechtsbijstand, toe te passen in plaats van die van verordening [nr. 44/2001].

(45)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het treffen van een aantal maatregelen om de daadwerkelijke inning van levensonderhoud in grensoverschrijdende gevallen te waarborgen en derhalve het vrije verkeer van personen in de Europese Unie te vergemakkelijken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, mag de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. […]”

9

Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 4/2009 bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.”

10

In artikel 2 van deze verordening is bepaald:

„1.   In deze verordening wordt verstaan onder:

1)

,beslissing’, een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk bevel tot tenuitvoerlegging, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Voor de toepassing van de hoofdstukken VII en VIII wordt onder ,beslissing’ mede verstaan, een in een derde land gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen;

[…]

10)

,onderhoudsgerechtigde’, elke natuurlijke persoon aan wie levensonderhoud verschuldigd is of van wie gesteld wordt dat levensonderhoud aan hem verschuldigd is;

[…]”

11

Artikel 3 van verordening nr. 4/2009 luidt als volgt:

„In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

a)

het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)

het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of

c)

het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de staat van personen, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een met [dit verzoek] verbonden nevenverzoek is, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust, of

d)

het gerecht dat volgens het recht van het forum bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien het verzoek inzake een onderhoudsverplichting een nevenverzoek is dat verbonden is met dit verzoek, tenzij deze bevoegdheid uitsluitend op de nationaliteit van een der partijen berust.”

12

Artikel 15 van deze verordening, met als opschrift „Bepaling van het toepasselijke recht”, bepaalt:

„Het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het [Haags Protocol] in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn. ”

13

Artikel 64 van die verordening draagt het opschrift „Openbare lichamen in de hoedanigheid van verzoeker” en luidt:

„1.   Met het oog op een verzoek om erkenning en uitvoerbaarverklaring van een beslissing of een verzoek om tenuitvoerlegging van een beslissing wordt onder ,onderhoudsgerechtigde’ tevens verstaan een openbaar lichaam dat optreedt in plaats van degene aan wie de onderhoudsverplichtingen [zijn] verschuldigd of een lichaam waaraan uitkeringen die bij wijze van levensonderhoud zijn verstrekt, moeten worden terugbetaald.

2.   Het recht van een openbaar lichaam om op te treden in de plaats van degene aan wie levensonderhoud is verschuldigd, of om terugbetaling te vragen van uitkeringen die bij wijze van levensonderhoud aan de onderhoudsgerechtigde zijn verstrekt, wordt beheerst door het recht waaraan dat lichaam is onderworpen.

3.   Een openbaar lichaam kan de erkenning en de uitvoerbaarverklaring, dan wel de tenuitvoerlegging vragen van:

a)

een beslissing welke tegen een onderhoudsplichtige is gegeven op verzoek van een openbaar lichaam dat terugbetaling vraagt van bij wijze van levensonderhoud verstrekte uitkeringen;

b)

de tussen een onderhoudsgerechtigde en een onderhoudsplichtige gegeven beslissing, ten belope van de bij wijze van levensonderhoud aan de onderhoudsgerechtigde verstrekte uitkeringen.

4.   Het openbare lichaam dat om erkenning en uitvoerbaarverklaring of om tenuitvoerlegging van een beslissing vraagt, verstrekt desverzocht alle stukken aan de hand waarvan het recht dat hem ingevolge lid 2 toekomt en de aan de onderhoudsgerechtigde verstrekte uitkeringen, kunnen worden vastgesteld.”

Duits recht

14

§ 1601 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek) draagt het opschrift „Onderhoudsverplichting” en bepaalt:

„Verwanten in rechte lijn zijn verplicht in elkaars onderhoud te voorzien.”

15

§ 94, lid 1, eerste volzin, van het Sozialgesetzbuch XII (boek 12 van het wetboek sociale zekerheid; hierna: „SGB XII”), met als opschrift „Subrogatie in de rechten jegens een persoon die naar burgerlijk recht onderhoudsplichtig is”, luidt:

„Indien de uitkeringsgerechtigde voor het tijdvak waarin uitkeringen worden verleend, aan het burgerlijk recht een onderhoudsvordering ontleent, dan gaat deze vordering, samen met het onderhoudsrechtelijke informatierecht, over op de ter zake van sociale bijstand verantwoordelijke instantie tot ten hoogste het bedrag van de betaalde kosten.”

16

In § 94, lid 5, derde volzin, SGB XII wordt bepaald dat de in lid 1, eerste volzin, van deze paragraaf bedoelde rechten worden uitgeoefend via een civielrechtelijke procedure.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17

De moeder van WV woont in een bejaardentehuis in Keulen (Duitsland) en heeft krachtens § 1601 van het burgerlijk wetboek als bloedverwant in rechtstreekse opgaande lijn recht op een onderhoudsbijdrage, die moet worden betaald door WV, die in Wenen (Oostenrijk) woonachtig is. De moeder van WV ontvangt evenwel op permanente basis sociale bijstand van de verzoekende instantie op grond van SGB XII. Deze instantie stelt dat zij ingevolge § 94, lid 1, eerste volzin, SGB XII is gesubrogeerd in de vordering van de ontvanger van de sociale bijstand tegen WV voor de onderhoudsuitkeringen die zij sinds april 2017 aan de moeder van WV heeft verstrekt.

18

In een regresvordering voor verleend onderhoud van de verzoekende instantie tegen WV heeft het Amtsgericht Köln (rechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) geoordeeld dat de Duitse rechterlijke instanties internationaal onbevoegd waren om over deze vordering uitspraak te doen. Volgens deze rechter kan de bevoegdheid op grond van artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 alleen worden ingeroepen door de natuurlijke persoon aan wie het onderhoud is verschuldigd.

19

In hoger beroep heeft het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechter van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) het vonnis in eerste aanleg vernietigd. Deze rechter heeft geoordeeld dat de keuze die de onderhoudsgerechtigde krachtens artikel 3, onder a) en b), van verordening nr. 4/2009 heeft ook toekomt aan de verzoekende instantie die is gesubrogeerd in de onderhoudsrechten.

20

In het door WV tegen de uitspraak van het Oberlandesgericht Köln ingestelde beroep in Revision, vraagt het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) zich af of het openbaar lichaam dat sociale bijstand heeft verleend zich op grond van artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 kan wenden tot het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, wanneer dit lichaam op grond van een wettelijke subrogatie jegens de onderhoudsplichtige een vordering instelt op grond van nationale civielrechtelijke bepalingen inzake onderhoudsbijdragen.

21

In dit verband wijst de verwijzende rechter er om te beginnen op dat de vordering waarin de verzoekende instantie is gesubrogeerd voldoet aan de voorwaarden om een onderhoudsverplichting in de zin van verordening nr. 4/2009 te vormen, en dat deze instantie een dergelijke vordering via een civielrechtelijke procedure moet doen gelden.

22

De verwijzende rechter gaat ervan uit dat de door de verzoekende instantie ingestelde onderhoudsvordering binnen de werkingssfeer van verordening nr. 4/2009 valt en merkt op dat het Hof zich met betrekking tot deze verordening nog niet heeft uitgesproken over de in punt 20 van het onderhavige arrest genoemde vraag, en dat de Duitse rechtsleer dienaangaande niet voorziet in een eenduidig antwoord. Volgens de verwijzende rechter beantwoorden sommige auteurs deze vraag namelijk bevestigend en wijzen zij op het belang van de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen, zodat met name wordt voorkomen dat een in het buitenland woonachtige onderhoudsplichtige kan profiteren van een voorkeursbehandeling als gevolg van de tussenkomst van een openbaar lichaam. Andere auteurs pleiten daarentegen voor de tegenovergestelde oplossing, zoals geformuleerd in het arrest van 15 januari 2004, Blijdenstein (C‑433/01, EU:C:2004:21), met betrekking tot de uitlegging van artikel 5, punt 2, van het Executieverdrag, dat volgens die auteurs eveneens van toepassing is in de context van verordening nr. 4/2009, hetgeen tot gevolg heeft dat een openbaar lichaam dat via een regresvordering een onderhoudsvordering invordert jegens de onderhoudsplichtige zich niet op de bevoegdheid van de gerechten van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde kan beroepen.

23

De verwijzende rechter is van oordeel dat de bevoegdheidsregels van artikel 3 van verordening nr. 4/2009, anders dan de in het kader van het Executieverdrag geldende verhouding van regel en uitzondering, algemene en alternatieve bevoegdheidsregels zijn, die dus van gelijke rang zijn. Hoewel artikel 2, lid 1, punt 10, van verordening nr. 4/2009 de onderhoudsgerechtigde omschrijft als een natuurlijke persoon, meent deze rechter bovendien dat zowel de bepalingen van deze verordening inzake de tenuitvoerlegging van onderhoudsvorderingen, met name artikel 64 ervan, als de doelstellingen van die verordening pleiten voor een oplossing die de doeltreffendheid van de invordering van onderhoudsvorderingen verzekert, door het openbaar lichaam dat van rechtswege is gesubrogeerd in de onderhoudsvordering de mogelijkheid toe te kennen om zich te beroepen op de bevoegdheidsregel van artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009.

24

Omdat het Bundesgerichtshof evenwel twijfels heeft over de uitlegging die het voorstaat, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Kan een openbaar lichaam dat krachtens publiekrechtelijke bepalingen aan een onderhoudsgerechtigde sociale bijstand heeft verleend, zich op grond van artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 wenden tot het bevoegde gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, wanneer het jegens de onderhoudsplichtige regres uitoefent op grond van een wettelijke cessie waarbij de burgerrechtelijke onderhoudsvordering aan dit openbaar lichaam is overgegaan als gevolg van socialebijstandsverlening?”

Prejudiciële vraag

25

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een openbaar lichaam dat via een regresvordering bedragen terugvordert die bij wijze van onderhoud zijn betaald aan een onderhoudsgerechtigde, in wiens rechten het jegens de onderhoudsplichtige is gesubrogeerd, zich kan beroepen op de in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 neergelegde bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar die onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

26

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat uit de gegevens in het dossier waarover het Hof beschikt, kan worden geconcludeerd dat de bepalingen van verordening nr. 4/2009 van toepassing zijn op een door een openbaar lichaam ingestelde regresvordering als die in het hoofdgeding.

27

Zoals de Duitse regering en de Europese Commissie opmerken, is het recht van het openbaar lichaam dat als verzoeker optreedt namelijk gebaseerd op de uit de familiebetrekkingen en de bloedverwantschap voortvloeiende onderhoudsverplichtingen die in het hoofdgeding rusten op WV jegens zijn moeder. De uitoefening van een dergelijk recht brengt voor de onderhoudsplichtige onderhoudsverplichtingen mee die vallen onder artikel 1, lid 1, van verordening nr. 4/2009.

28

Er zij evenwel aan herinnerd dat, aangezien de bepalingen inzake bevoegdheidsregels autonoom moeten worden uitgelegd aan de hand van onder meer de doelstellingen en het stelsel van de betrokken verordening, artikel 3 van verordening nr. 4/2009 moet worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en de doelstellingen ervan, alsook van het stelsel waarvan het deel uitmaakt (zie in die zin arrest van 18 december 2014, Sanders en Huber, C‑400/13 en C‑408/13, EU:C:2014:2461, punten 24 en 25).

29

Uit artikel 3 van verordening nr. 4/2009, met als opschrift „Algemene bepalingen”, blijkt dat deze verordening algemene criteria vaststelt voor de toekenning van bevoegdheid aan de gerechten van de lidstaten die uitspraak doen op het gebied van onderhoudsverplichtingen. Anders dan de relevante bepalingen van het Executieverdrag, die door het Hof zijn onderzocht in de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van 15 januari 2004, Blijdenstein (C‑433/01, EU:C:2004:21), bevat dat artikel 3 geen algemeen beginsel, zoals de bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de verweerder, noch afwijkende regels die strikt moeten worden uitgelegd, zoals de regel van artikel 5, punt 2, van dat verdrag, maar meerdere criteria van gelijke rang die alternatief zijn ten opzichte van elkaar, zoals blijkt uit het gebruik van het nevenschikkend voegwoord „of” na de beschrijving van elk criterium [zie in die zin arrest van 5 september 2019, R (Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen), C‑468/18, EU:C:2019:666, punt 29].

30

Artikel 3 van verordening nr. 4/2009 biedt de onderhoudsgerechtigde aldus de mogelijkheid om zijn verzoek inzake onderhoudsplicht op grond van meerdere bevoegdheidsgronden in te dienen bij onder meer het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, overeenkomstig punt a) van dat artikel 3, of bij het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, overeenkomstig punt b) van dat artikel [zie in die zin arrest van 5 september 2019, R (Bevoegdheid inzake onderhoudsverplichtingen), C‑468/18, EU:C:2019:666, punten 30 en 31].

31

Aangezien de bewoordingen van artikel 3 van verordening nr. 4/2009 evenwel niet preciseren dat de in de punten a) en b) van dat artikel aangewezen gerechten door de onderhoudsgerechtigde zelf moeten worden aangezocht, verbiedt dit artikel – onder voorbehoud van de eerbiediging van de doelstellingen en het stelsel van die verordening – niet dat een verzoek inzake onderhoudsplicht door een openbaar lichaam dat van rechtswege is gesubrogeerd in de rechten van die onderhoudsgerechtigde bij een van die gerechten wordt ingediend.

32

Zoals zowel de verwijzende rechter als alle belanghebbenden in deze zaak stellen, staan noch de doelstellingen noch het stelsel van verordening nr. 4/2009 eraan in de weg dat het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft op grond van artikel 3, onder b), van die verordening bevoegd is om uitspraak te doen over een door een dergelijk openbaar lichaam ingediend verzoek inzake onderhoudsplicht.

33

In de eerste plaats is de bevoegdheid van het gerecht bedoeld in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 ter zake van dit verzoek namelijk in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening, waartoe – zoals het Hof reeds heeft benadrukt – zowel de nabijheid tussen de bevoegde rechter en de onderhoudsgerechtigde als de in overweging 45 van die verordening genoemde doelstelling om de inning van internationale vorderingen tot levensonderhoud zo gemakkelijk mogelijk te maken, behoort [zie in die zin arresten van 18 december 2014, Sanders en Huber, C‑400/13 en C‑408/13, EU:C:2014:2461, punten 26, 28, 40 en 41, en 4 juni 2020, FX (Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een aanspraak op levensonderhoud),C‑41/19, EU:C:2020:425, punten 40 en 41].

34

Door het openbaar lichaam dat is gesubrogeerd in de rechten van de onderhoudsgerechtigde de mogelijkheid toe te kennen om zich te wenden tot het gerecht van de plaats waar die onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, wordt in het bijzonder de doeltreffendheid van de inning van internationale vorderingen tot levensonderhoud verzekerd. Deze doelstelling zou daarentegen worden uitgehold indien een dergelijk openbaar lichaam het recht wordt ontzegd om zich – zowel wanneer de verweerder zijn verblijfplaats heeft binnen de Europese Unie als, in voorkomend geval, wanneer hij zijn verblijfplaats heeft op het grondgebied van een derde land – te beroepen op de alternatieve bevoegdheidscriteria die artikel 3, onder a) en b), van verordening nr. 4/2009 op het gebied van onderhoudsverplichtingen ten gunste van de verzoeker vaststelt.

35

Dienaangaande moet, net als de advocaat-generaal in de punten 38 en 40 van zijn conclusie heeft gedaan, met name worden opgemerkt dat artikel 3, onder a), van verordening nr. 4/2009 de toepasselijkheid van de regels inzake internationale rechterlijke bevoegdheid niet bindt aan de voorwaarde dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft. Wanneer de onderhoudsplichtige zijn gewone verblijfplaats in een derde land heeft, zou de niet-ontvankelijkheid van de vordering van het in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerde openbaar lichaam voor het gerecht van de plaats waar laatstgenoemde zijn gewone verblijfplaats heeft met een hoge mate van waarschijnlijkheid betekenen dat dit openbaar lichaam de vordering buiten de Unie moet instellen. Deze situatie, alsook de hieruit voortvloeiende juridische en praktische problemen zoals aan de orde gesteld door de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie, kunnen de doeltreffende inning van onderhoudsvorderingen in het gedrang brengen.

36

Bovendien verandert de mogelijkheid voor het in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerde openbaar lichaam om zich tot het in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 bedoelde gerecht te wenden niets aan de door deze verordening ook nagestreefde doelstelling van een goede rechtsbedeling.

37

Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze doelstelling niet alleen moet worden benaderd vanuit de invalshoek van een optimalisering van de rechterlijke organisatie, maar ook vanuit het belang van de partijen, ongeacht of het dat van de verzoeker of dat van de verweerder betreft, die met name eenvoudig toegang tot de rechter moeten kunnen hebben en in staat moeten zijn de bevoegdheidsregels te voorzien [zie arresten van 18 december 2014, Sanders en Huber, C‑400/13 en C‑408/13, EU:C:2014:2461, punt 29, en 4 juni 2020, FX (Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een aanspraak op levensonderhoud), C‑41/19, EU:C:2020:425, punt 40].

38

De subrogatie van een dergelijk openbaar lichaam in de rechten van de onderhoudsgerechtigde doet geen afbreuk aan de belangen van de onderhoudsplichtige noch aan de voorzienbaarheid van de toepasselijke bevoegdheidsregels, aangezien de onderhoudsplichtige hoe dan ook moet verwachten te worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft dan wel voor het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

39

In de tweede plaats is het feit dat het van rechtswege in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerde openbaar lichaam zich kan wenden tot het gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde ook in overeenstemming met het stelsel van verordening nr. 4/2009 en met de opzet daarvan, zoals onder meer beschreven in overweging 14 van deze verordening.

40

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 64 van die verordening juist ziet op de tussenkomst van een openbaar lichaam dat als verzoeker optreedt, hetzij in de plaats van degene aan wie de onderhoudsverplichtingen zijn verschuldigd, hetzij om uitkeringen die het bij wijze van levensonderhoud heeft verstrekt, terugbetaald te krijgen. Volgens artikel 64, lid 1, van verordening nr. 4/2009 valt een dergelijk lichaam met het oog op een verzoek om erkenning en uitvoerbaarverklaring van een beslissing of een verzoek om tenuitvoerlegging van een beslissing ook onder het begrip „onderhoudsgerechtigde”, hoewel dit begrip volgens artikel 2, lid 1, punt 10, van deze verordening in beginsel uitsluitend ziet op een natuurlijk persoon aan wie levensonderhoud verschuldigd is of van wie gesteld wordt dat levensonderhoud aan hem verschuldigd is. Bovendien, en belangrijker nog, staat in artikel 64, lid 3, onder a), van deze verordening dat dit openbaar lichaam de erkenning en de uitvoerbaarverklaring, dan wel de tenuitvoerlegging kan vragen van een beslissing welke tegen een onderhoudsplichtige is gegeven op verzoek van een openbaar lichaam dat terugbetaling vraagt van bij wijze van levensonderhoud verstrekte uitkeringen.

41

Deze bepaling impliceert dat een dergelijk openbaar lichaam vooraf in de gelegenheid moet zijn gesteld om zich te wenden tot het gerecht bedoeld in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 met het oog op een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen in de zin van artikel 2, lid 1, punt 1, van deze verordening.

42

Uit bovengenoemde bepalingen volgt dat een van rechtswege in de rechten van een onderhoudsgerechtigde gesubrogeerd openbaar lichaam zich weliswaar niet zelf kan beroepen op de status van „onderhoudsgerechtigde” om het bestaan van een onderhoudsverplichting te doen vaststellen, maar dat het niettemin in de gelegenheid moet worden gesteld zich daartoe op grond van artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 te wenden tot het bevoegde gerecht van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. Nadat de beslissing door dit gerecht in de lidstaat van oorsprong is gegeven, heeft een dergelijk openbaar lichaam overeenkomstig artikel 64 van die verordening recht op toekenning van de status van onderhoudsgerechtigde om in voorkomend geval een verzoek in te dienen voor de erkenning, uitvoerbaarverklaring of tenuitvoerlegging van die beslissing in de aangezochte staat.

43

Ten slotte is de mogelijkheid voor het in de rechten van de onderhoudsgerechtigde gesubrogeerde openbaar lichaam om zich tot het in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 bedoelde gerecht te wenden ook in overeenstemming met het Haags Protocol, waarnaar in artikel 15 van deze verordening wordt verwezen met betrekking tot de bepaling van het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Aangezien artikel 3, lid 1, van dit protocol bepaalt dat onderhoudsverplichtingen in beginsel zijn onderworpen aan het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft en artikel 10 van dat protocol, dat is overgenomen in artikel 64, lid 2, van genoemde verordening, bepaalt dat het recht op terugbetaling van het openbaar lichaam dat een onderhoudsgerechtigde in de plaats van levensonderhoud een uitkering heeft verstrekt, wordt beheerst door het recht waaraan dat lichaam is onderworpen, kan een dergelijke mogelijkheid in de overgrote meerderheid van de gevallen – namelijk waarin de zetel van het openbaar lichaam en de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde zich in dezelfde lidstaat bevinden – verzekeren dat de regels voor de aanwijzing van het bevoegde gerecht en de regels inzake het toepasselijke materiële recht op elkaar zijn afgestemd, hetgeen gunstig is voor de berechting van zaken op het gebied van onderhoudsverplichtingen.

44

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat een openbaar lichaam dat via een regresvordering bedragen terugvordert die bij wijze van onderhoud zijn betaald aan een onderhoudsgerechtigde, in wiens rechten het jegens de onderhoudsplichtige is gesubrogeerd, zich kan beroepen op de in artikel 3, onder b), van verordening nr. 4/2009 neergelegde bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar die onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

Kosten

45

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Een openbaar lichaam dat via een regresvordering bedragen terugvordert die bij wijze van onderhoud zijn betaald aan een onderhoudsgerechtigde, in wiens rechten het jegens de onderhoudsplichtige is gesubrogeerd, kan zich beroepen op de in artikel 3, onder b), van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen neergelegde bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar die onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top